Besluit van 5 december 2017, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie en enkele andere besluiten vanwege de vereenvoudiging en verduidelijking van regelgeving betreffende verlof, arbeidstijden en rechtspositie van zieke politieambtenaren, naast enkele overige wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 5 september 2017, Nr. 214319;

Gelet op de artikelen 45, tweede lid, en 47, eerste lid, van de Politiewet 2012 en artikel 60a, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 4 oktober 2017, W03.17.0284/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 29 november 2017, Nr. 2157206;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit algemene rechtspositie politie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, tweede lid, wordt «de levenspartner met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont – en met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert» vervangen door: de levenspartner met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert.

B

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt «, of indien een wijziging in de taak van het betrokken dienstvak is voorgenomen».

2. De puntkomma aan het slot van het eerste lid, onderdeel d, wordt vervangen door: , of.

3. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel e, wordt «, of» vervangen door een punt.

C

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het achtste lid komt te luiden:

  • 8. Het bevoegd gezag stelt voorafgaand aan ieder kalenderjaar voor de bij hem werkzame ambtenaren een indicatief jaarrooster op, waarin voor iedere ambtenaar wordt vermeld op welke dagen hij zal werken en op welke dagen hij vrij zal zijn in dat kalenderjaar. De ambtenaar kan aan dit indicatieve jaarrooster geen rechten ontlenen.

2. In het elfde lid wordt «artikel 27, achtste lid, van het Besluit bezoldiging politie» vervangen door: artikel 27, zevende en achtste lid, van het Besluit bezoldiging politie.

3. In het vijftiende lid, onder b, wordt «artikel 15» vervangen door: hoofdstuk IV.

D

In artikel 13, tweede lid, wordt «artikel 2, vijfde en negende lid, van de Wet aanpassing arbeidsduur» vervangen door: artikel 2, vijfde en tiende lid, van de Wet flexibel werken.

E

Aan artikel 13a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Het vijfde lid is niet van toepassing indien de ambtenaar als gevolg van een beroepsziekte of een dienstongeval ongeschikt is zijn arbeid te verrichten.

F

In artikel 14, tweede lid wordt «De aspirant die in deeltijd is aangesteld» vervangen door: De aspirant met een andere betrekking dan een volledige betrekking.

G

Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vijfde lid, onder a, onder 4, wordt «artikel 41» vervangen door: artikel 6:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg.

2. In het vijfde lid, onder a, onder 5, wordt «artikel 55» vervangen door: artikel 3:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg.

3. In het vijfde lid, onder a, onder 7, wordt «de artikelen 31, 33, 35, 36 of 37» vervangen door»: de artikelen 35, 36 of 37 of artikel 4:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg.

4. In het vijfde lid, onder a, onder 8, wordt «artikel 41a» vervangen door: artikel 3:2, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg.

H

De tweede zin van artikel 28a, derde lid, komt te luiden:

Artikel 2, tiende lid, van de Wet flexibel werken is van overeenkomstige toepassing.

I

Artikel 28b wordt gewijzigd als volgt:

1. De tweede zin van het derde lid komt te luiden:

Artikel 2, negende lid, van de Wet flexibel werken is van overeenkomstige toepassing.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het vierde lid is niet van toepassing indien de ambtenaar een vermindering van het aantal te werken uren niet daadwerkelijk kan genieten wegens ziekte als gevolg van een dienstongeval of beroepsziekte.

J

Artikel 28c, eerste lid, onder b, komt te luiden:

  • b. die ouderschapsverlof geniet als bedoeld in artikel 6:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg;

K

Artikel 33 vervalt.

L

In artikel 37, eerste lid, onderdeel d, vervalt «ten hoogste».

M

Artikel 40a komt te luiden:

Artikel 40a

De ambtenaar die calamiteiten- en ander kort verzuimverlof geniet als bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg behoudt zijn volledige bezoldiging.

N

Artikel 40b komt te luiden:

Artikel 40b

De ambtenaar die kortdurend zorgverlof geniet als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg behoudt, in afwijking van artikel 5:6, tweede lid, van die wet, zijn volledige bezoldiging.

O

Artikel 41 komt te luiden:

Artikel 41

  • 1. De ambtenaar die ouderschapsverlof geniet als bedoeld in artikel 6:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg, behoudt, in afwijking van die bepaling, over het aantal uren ouderschapsverlof van dertien maal de arbeidsduur per week 75% van zijn bezoldiging, uitgaande van zijn arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof aanvangt.

  • 2. De ambtenaar is verplicht tot terugbetaling van de met toepassing van het eerste lid uitbetaalde bezoldiging, indien hem tijdens de verlofperiode of binnen een jaar na afloop van het verlof ontslag wordt verleend op aanvraag dan wel niet op aanvraag op grond van aan de ambtenaar te wijten feiten of omstandigheden.

  • 3. Het bevoegd gezag stemt in met een verzoek om het ouderschapsverlof niet op te nemen of niet voort te zetten van de ambtenaar die als gevolg van een dienstongeval of beroepsziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. In dat geval wordt het recht op verlof opgeschort.

P

Artikel 41a komt te luiden:

Artikel 41a

  • 1. De ambtenaar die adoptieverlof geniet als bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg behoudt, in afwijking van die bepaling, zijn volledige bezoldiging.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar recht heeft op een financiële tegemoetkoming op grond van de Wet arbeid en zorg, en deze tegemoetkoming rechtstreeks wordt uitbetaald aan de ambtenaar, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de bezoldiging toegepast die overeenkomt met het bedrag van deze financiële tegemoetkoming.

Q

Artikel 54a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «bedrag van € 150.000,–» vervangen door: bedrag van € 161.555,–.

2. In het tweede lid wordt «bedrag van € 75.000,–» vervangen door: bedrag van € 80.780,–.

3. Na het vijfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. In de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 gelden voor de toepassing van het eerste en het tweede lid achtereenvolgens de volgende maximumbedragen:

    • In 2012: € 150.000,– en € 75.000,–;

    • In 2013: € 154.020,– en € 77.010,–;

    • In 2014: € 158.235,– en € 79.120,–;

    • In 2015: € 159.915,– en € 79.960,–;

    • In 2016: € 161.040,– en € 80.520,–.

R

Artikel 55 komt te luiden:

Artikel 55

  • 1. De ambtenaar die zwangerschaps- en bevallingsverlof geniet als bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg behoudt, in afwijking van die bepaling, haar volledige bezoldiging.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar recht heeft op een financiële tegemoetkoming op grond van de Wet arbeid en zorg, en deze tegemoetkoming rechtstreeks wordt uitbetaald aan de ambtenaar, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de bezoldiging toegepast die overeenkomt met het bedrag van deze financiële tegemoetkoming.

S

Artikel 60a vervalt.

T

Artikel 68, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden:

In gevallen waarin de schade minder bedraagt dan € 226,89 kan de directeur van de Politieacademie de in de eerste volzin bedoelde bevoegdheid uitoefenen jegens een aspirant.

U

Artikel 82a komt te luiden:

Artikel 82a

Dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 98, is niet van toepassing op de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.

V

Artikel 90 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid komt «de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die blijkens zijn akte van aanstelling is benoemd voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 3, vierde lid, en aan» te vervallen.

2. In het derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid wordt «in het derde lid» telkens vervangen door: in het tweede lid.

3. In het achtste lid wordt «het derde tot en met achtste lid» vervangen door: het tweede tot en met zevende lid».

W

In artikel 94, tiende lid, wordt «een een oordeel» vervangen door: een oordeel.

X

Artikel 95, derde lid, komt te luiden:

De regeling, bedoeld in het tweede lid, wordt getroffen:

  • a. bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, indien het een ambtenaar betreft die een functie vervult waarvoor salarisschaal 18 of hoger geldt;

  • b. door de korpschef, indien het een ambtenaar betreft die een functie vervult waarvoor salarisschaal 17 of lager geldt.

Y

In artikel 97 wordt «artikel 90, met uitzondering van het tweede lid,» vervangen door: artikel 90, eerste, tweede en achtste lid.

Z

Na artikel 97 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 98

In geval de directeur van de Politieacademie of zijn plaatsvervanger wordt ontslagen wegens zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen, niet zijnde ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie, kan bij koninklijk besluit een regeling getroffen worden waarbij hem een uitkering wordt toegekend die met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten. Deze uitkering zal in geen geval minder mogen zijn dan die welke de directeur van de Politieacademie of zijn plaatsvervanger zou toekomen krachtens het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie in geval van ontslag als daar bedoeld.

AA

Na artikel 99d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 99e

Een voor de inwerkingtreding van dit artikel door Onze Minister genomen besluit op grond van artikel 95, tweede lid, ten aanzien van een ambtenaar die een functie vervult waarvoor een salarisschaal 17 of lager geldt, wordt indien het op het moment van inwerkingtreding van dit artikel nog niet onherroepelijk is geworden, geacht te zijn genomen door de korpschef.

ARTIKEL II

Het Besluit bezoldiging politie wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdelen z en aa, komen te luiden:

z. beroepsziekte:

een beroepsziekte als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel y, van het Besluit algemene rechtspositie politie;

aa. dienstongeval:

een dienstongeval als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel z, van het Besluit algemene rechtspositie politie;

B

In artikel 3bis a, elfde lid, wordt «artikel 17 van het Besluit studiefinanciering 2000» vervangen door: artikel 17, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering 2000.

C

Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De operationele toelage wordt in gevallen van ziekte, zwangerschaps- en bevallingsverlof of van aangepaste werkzaamheden in verband met zwangerschap van de ambtenaar gesteld op het bedrag dat de ambtenaar in de drie perioden van vier weken, onmiddellijk voorafgaande aan de periode van vier weken waarin de ziekte, zwangerschap- en bevallingsverlof of aangepaste werkzaamheden in verband met zwangerschap zijn aangevangen, gemiddeld aan toelage op grond van dit artikel heeft genoten.

2. Aan het slot worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 7. De operationele toelage voor de ambtenaar voor wie de hoogte van deze toelage eerder is vastgesteld met toepassing van het vierde lid, blijft in geval van ziekte, zwangerschaps- en bevallingsverlof of aangepaste werkzaamheden in verband met zwangerschap van de ambtenaar, binnen vier weken na hervatting van zijn werkzaamheden ongewijzigd op die hoogte.

  • 8. De ambtenaar die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, wordt voor de toepassing van het vierde lid geacht volledig ongeschikt te zijn om zijn arbeid te verrichten. Zou de gedeeltelijk arbeidsongeschikte ambtenaar op grond van zijn daadwerkelijk verrichte diensten op grond van de eerste tot en met het derde lid een hogere operationele toelage hebben ontvangen dan overeenkomstig de eerste volzin met toepassing van het vierde lid is vastgesteld, dan heeft hij recht op een additionele toelage ter hoogte van het verschil tussen die twee bedragen.

D

In artikel 15, eerste lid, onderdeel d, wordt «dan wel een aanstelling in een andere functie binnen het eigen korps op eigen verzoek, dan wel een aanstelling bij een ander korps ten behoeve van het uitoefenen van een functie bij een bovenregionale samenwerkingsvoorziening.» vervangen door: dan wel een aanstelling in een andere functie op eigen verzoek.

E

Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «het derde lid» vervangen door: het tweede lid.

2. Het achtste lid komt te luiden:

  • 8. De toelage voor consignatie wordt in geval van ziekte, zwangerschaps- en bevallingsverlof of van aangepaste werkzaamheden in verband met zwangerschap van de ambtenaar gesteld op het bedrag dat de ambtenaar in de drie perioden van vier weken, onmiddellijk voorafgaande aan de periode van vier weken waarin de ziekte, zwangerschap- en bevallingsverlof of aangepaste werkzaamheden in verband met zwangerschap zijn aangevangen, gemiddeld aan toelage op grond van dit artikel heeft genoten.

3. Aan het slot worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 12. De toelage voor consignatie voor de ambtenaar voor wie de hoogte van deze toelage eerder is vastgesteld met toepassing van het achtste lid, blijft in geval van ziekte, zwangerschaps- en bevallingsverlof of aangepaste werkzaamheden in verband met zwangerschap van de ambtenaar, binnen vier weken na hervatting van zijn werkzaamheden ongewijzigd op die hoogte.

  • 13. De ambtenaar die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, wordt voor de toepassing van het achtste lid geacht volledig ongeschikt te zijn om zijn arbeid te verrichten. Zou de gedeeltelijk arbeidsongeschikte ambtenaar op grond van zijn daadwerkelijk verrichte diensten op grond van het eerste tot en met het vierde lid een hogere toelage voor consignatie hebben ontvangen dan overeenkomstig de eerste volzin met toepassing van het achtste lid is vastgesteld, dan heeft hij recht op een additionele toelage ter hoogte van het verschil tussen die twee bedragen.

F

In artikel 20a, tweede lid, onderdeel a, wordt «de landelijke korpschef» vervangen door: de korpschef.

G

Artikel 24 komt te luiden:

Artikel 24

Artikel 23 is van overeenkomstige toepassing op de gewezen ambtenaar die ingevolge artikel 39 bezoldiging geniet.

H

In artikel 35, derde lid, wordt «in de Wet voor het reservepersoneel der krijgsmacht» vervangen door: in artikel 12l van de Militaire Ambtenarenwet 1931.

I

Artikel 38 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid behoudt de ambtenaar zijn aanspraak op 100% van de bezoldiging, indien:

    • a. de ambtenaar terminaal ziek is;

    • b. de ziekte is veroorzaakt door een dienstongeval of beroepsziekte;

    • c. de ziekte is veroorzaakt door orgaandonatie; of,

    • d. de ziekte is veroorzaakt door zwangerschap of bevalling.

2. Na het elfde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 12. In geval van samenloop van doorbetaling van de bezoldiging als bedoeld in het eerste lid met inhouding op het salaris als bedoeld in artikel 13a, vijfde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, of met inhouding op de bezoldiging als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, wordt uitsluitend de bepaling toegepast die de hoogste inhouding op de bezoldiging oplevert.

  • 13. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, aanhef en onderdelen c of d, de ambtenaar recht heeft op een financiële tegemoetkoming op grond van de Ziektewet en deze tegemoetkoming rechtstreeks wordt uitbetaald aan de ambtenaar, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de bezoldiging toegepast die overeenkomt met het bedrag van deze financiële tegemoetkoming.

  • 14. Voor de ambtenaar die gedurende ten minste vier aaneengesloten weken voor 100% van zijn betrekkingsomvang loonvormende arbeid verricht, vangt bij ongeschiktheid tot het verrichten van deze arbeid wegens ziekte het in het eerste lid bedoelde tijdvak opnieuw aan.

J

In artikel 42 vervalt het tweede lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

K

In artikel 50a Bbp wordt «met uitzondering van de bedragen genoemd in de artikelen 14, 18 en 27» vervangen door: met uitzondering van de bedragen genoemd in de artikelen 14, 18 en 27 en bijlage IV.

ARTIKEL III

De Regeling faciliteiten bij afkoop Turkse dienstplicht voor politieambtenaren wordt ingetrokken.

ARTIKEL IV

In artikel 21, derde lid, van het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie wordt «Artikel 18, derde lid, onderdelen a tot en met f,» vervangen door: Artikel 18, derde lid,.

ARTIKEL V

Het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In dit besluit wordt onder betrokkene mede verstaan: de directeur van de Politieacademie of zijn plaatsvervanger, die als gevolg van een ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet.

B

In artikel 2a, eerste lid, wordt «artikel 2, derde lid,» vervangen door: artikel 2, derde lid, onderdeel a.

ARTIKEL VI

In artikel 1, onderdeel f, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 wordt «artikel 1, onderdeel h, van het Besluit algemene rechtspositie politie» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Besluit algemene rechtspositie politie.

ARTIKEL VII

Het Besluit Kroonbenoemingen politie wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

Bij koninklijk besluit worden benoemd, geschorst en ontslagen de ambtenaren die een functie vervullen waarvoor salarisschaal 18 of hoger geldt.

B

Artikel 2 vervalt.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

De voordracht van een koninklijk besluit tot benoeming, schorsing en ontslag geschiedt door de Minister van Justitie en Veiligheid.

ARTIKEL VIII

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onderdelen X en AA, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2018.

  • 2. Artikel I, onderdelen C, onder 1, E, I, onder 2, en O, en artikel II, onderdelen C, E, onder 2, I en J, werken terug tot en met 1 januari 2012.

  • 3. Artikel I, onderdelen D, H en I, onder 1, werkt terug tot en met 1 januari 2016.

  • 4. Artikel I, onderdelen Q, U en Z, en artikel V werken terug tot en met 1 januari 2017.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 5 december 2017

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Uitgegeven de veertiende december 2017

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding

De in dit besluit opgenomen wijzigingen van onder meer het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en het Besluit bezoldiging politie (Bbp) kennen verschillende aanleidingen, die hieronder kort zullen worden toegelicht.

Wet modernisering verlof en arbeidstijden

De wet modernisering verlof en arbeidstijden is (grotendeels) in werking getreden op 1 januari 2015 (voor het overige op 1 juli 2015). Deze wet vereenvoudigt de regels voor verlof in de Wet arbeid en zorg (hierna: Wazo) en de Wet aanpassing arbeidsduur1. Door het schrappen van regels wil de wetgever het gebruik van verlofrechten en de mogelijkheid van aanpassing van de arbeidsduur verbeteren. In onderling overleg tussen werkgever en werknemer moet flexibeler gebruik kunnen worden gemaakt van verlofmogelijkheden en het aanpassen van arbeidstijden.

Zo is het opnemen van ouderschapsverlof, adoptie- en pleegzorgverlof en langdurend zorgverlof eenvoudiger geworden. Ook is de reikwijdte van het kort- en langdurend zorgverlof uitgebreid naar werknemers die zorgen voor andere huisgenoten dan partner, ouder of kind. De personenkring voor het kort- en langdurend zorgverlof is uitgebreid met familieleden in de tweede graad en anderen met wie de werknemer een sociale relatie heeft. De werkingssfeer van het langdurend zorgverlof is verbreed met de zorg voor zieken en hulpbehoevenden. Daarnaast is er een regeling gekomen voor aanvullend zwangerschapsverlof bij extreme vroeggeboorte of ziekenhuisopname van de pasgeborene. In aansluiting op het reeds bestaande wettelijke recht op kraamverlof is een recht op partnerverlof geïntroduceerd. Ook zijn de regeling en de gebruiksdoelen voor het calamiteiten- en kort verzuimverlof verduidelijkt. Tenslotte is een regeling van overgang van het resterende bevallingsverlof en uitkeringsrecht aan de partner ingeval van sterfte van de moeder tijdens de periode van bevallingsverlof ingevoerd.

Politieambtenaren zijn werknemers in de zin van de Wazo. Voornoemde wetswijziging leidt ertoe dat het Barp op onderdelen dient te worden aangepast. Uitgangspunt hierbij is vereenvoudiging en vermindering van regelgeving. Nu de Wazo rechtstreeks op politieambtenaren van toepassing is, is er in dit besluit voor gekozen om onderdelen die reeds in die wet zijn geregeld uit het Barp te schrappen, en waar nodig een verwijzing op te nemen. Waar tot op heden in veel gevallen sprake was van (onnodig) overschrijven van Wazo-bepalingen in politie-regelgeving, wordt er nu voor gekozen om uitsluitend afwijkingen van en aanvullingen op de Wazo in het Barp te regelen. Doordat het Barp niet meer bij iedere volgende wijziging van de Wazo aangepast hoeft te worden, wordt het Barp daarmee zoveel mogelijk toekomstbestendig gemaakt. De reden voor het schrappen van overbodige bepalingen in het Barp is van technische aard. Hiermee wordt uitdrukkelijk geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Afspraken ziekte en afwezigheid

Omdat er vanuit het politieveld behoefte was aan toelichting op een aantal rechtspositionele aspecten ten aanzien van de politieambtenaar die wegens ziekte (gedeeltelijk) niet in staat is zijn functie te vervullen, is in 2011 door een gezamenlijke werkgroep van werkgever en vakbonden (Werkgroep Regelgeving Arbeidstijden) gewerkt aan een voorstel tot afspraken over dit thema. Dit voorstel is eind 2011 geaccordeerd door het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP). Deze afspraken worden gedeeltelijk uitgewerkt in het onderhavige wijzigingsbesluit. De afspraken hebben ook geleid tot het vaststellen van de beleidsregel Ziekte en afwezigheidsvormen. Deze beleidsregel is, ten dele vooruitlopend op de wijziging van het Barp en het Bbp, op 1 januari 2012 in werking getreden. Met ingang van 1 januari 2015 is deze beleidsregel op enkele punten gewijzigd.

Besluit Kroonbenoemingen politie

Het Besluit Kroonbenoemingen politie bepaalt op grond van artikel 45, tweede lid, van de Politiewet 2012 welke politieambtenaren, naast de ambtenaren met functies waarvoor dat al in die wet is bepaald, bij koninklijk besluit worden benoemd, geschorst en ontslagen. Met deze wijziging wordt het aantal functies waarvoor benoeming bij koninklijk besluit is voorgeschreven beperkt. Slechts nog de ambtenaren met een functie waarvoor schaal 18 of hoger geldt, worden bij koninklijk besluit benoemd. De vraag of benoeming, schorsing en ontslag bij koninklijk besluit plaatsvindt wordt op die manier gekoppeld aan de zwaarte van de functie.

Regeling bij ontslag op andere gronden

De in artikel 95, derde lid, van het Barp geregelde bevoegdheid om een regeling te treffen wordt met deze wijziging ten aanzien van een deel van de ambtenaren overgeheveld naar de korpschef. Met de vakorganisaties is overeenstemming bereikt over het overhevelen van de bevoegdheid naar de korpschef ten aanzien van ambtenaren die niet vallen onder het nieuwe artikel 1 van het Besluit Kroonbenoemingen politie. De bevoegdheid van de minister blijft behouden ten aanzien van de ambtenaren die een functie vervullen waarvoor salarisschaal 18 of hoger geldt. Het overhevelen van de bevoegdheid naar de korpschef sluit aan bij het nieuwe politiebestel, waarin politie per 1 januari 2013 één organisatie vormt met een centraal gezag. Het ligt in de rede dat de korpschef in het merendeel van de zaken als bedoeld in artikel 95 zelf de regeling treft met de ambtenaar.

Technische wijzigingen

Tot slot wordt een aantal kleine technische wijzigingen doorgevoerd en kennelijke onjuistheden gerepareerd in verschillende besluiten op het terrein van de rechtspositie van politieambtenaren.

Financiële gevolgen

De wijzigingen brengen geen financiële gevolgen met zich mee. De personenkring die gebruik kan maken van de verschillende verlofsoorten wordt weliswaar uitgebreid, evenals de werkingssfeer van bepaalde verlofsoorten; deze wijzigingen zijn echter een rechtstreeks gevolg van de wijzigingen in de Wet arbeid en zorg en de Wet flexibel werken. De mogelijke financiële gevolgen voor de toepassing op politieambtenaren vloeien dus reeds voort uit die wijzigingstrajecten. Daarnaast voorziet dit besluit in het vastleggen van de eerder met de vakorganisaties overeengekomen beleidsregel Ziekte en afwezigheidsvormen. Deze beleidsregel wordt reeds toegepast binnen de politieorganisatie en de financiële gevolgen ervan zijn dus al binnen de bestaande kaders verwerkt. Ten slotte leiden ook de technische wijzigingen niet tot financiële gevolgen.

Afstemming met de vakorganisatie

Over de inhoud van deze algemene maatregel van bestuur is overeenstemming bereikt met de vakorganisaties.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdelen A, B en X, en artikel II, onderdeel F

Deze wijzigingen betreffen tekstuele verbeteringen, waarmee geen inhoudelijke wijziging wordt beoogd.

Artikel I, onderdeel C

Het achtste lid van artikel 12 bepaalt dat er voor elke ambtenaar een indicatief jaarrooster wordt opgesteld. Het jaarrooster vervangt de indicatieve halfjaarlijkse roosters die aan het begin van elk kalenderjaar en halverwege het lopende kalenderjaar werden opgesteld. Een jaarrooster sluit beter aan bij de visie op capaciteitsmanagement voor wat betreft het tijdig in beeld brengen van werkaanbod en capaciteit, dan een halfjaarlijks rooster. Deze wijziging volgt uit de in het algemeen deel van deze toelichting aangehaalde afspraken over ziekte en afwezigheid.

In het jaarrooster staan de te werken uren per periode. Daarbij wordt rekening gehouden met de aanstellingsduur per week en eventuele rechtspositionele afspraken over aan- of afwezigheid die aan het eind van het kalenderjaar bekend zijn. Deze jaarlijkse rechtspositionele afspraken zijn: meeruren op grond van artikel 28a, minderuren op grond van artikel 28b, de werktijdenmodaliteit en toegekend zomervakantieverlof. Overige reeds bekende afwezigheidsvormen, zoals partieel uittreden (RPU) en ouderschapsverlof worden eveneens meegenomen in het jaarrooster. Onbeschikbaarheden die aan het begin van het jaar nog niet bekend zijn, worden op het moment van toekenning door het bevoegd gezag alsnog in dit jaarrooster vastgelegd. Aan de hand van het jaarrooster wordt een planning per periode opgesteld.

De opname van bovengenoemde afwezigheidsvormen in het jaarrooster (en daarmee in het periode-, dienst- en dagrooster) draagt bij aan een correcte afboeking van het aantal te werken uren per jaar. Betreffende uren dienen verantwoord en geregistreerd te worden in het plan- en tijdschrijfsysteem van het korps (BVCM), nadat ze zijn genoten, maar ook wanneer ze vanwege ziekte niet zijn genoten.

Voorts worden in het elfde en het vijftiende lid verkeerde verwijzingen verbeterd.

Artikel I, onderdeel D

Deze wijziging is het gevolg van de wijziging van de citeertitel van de Wet aanpassing arbeidsduur in de Wet flexibel werken. Tevens wordt een verwijzing aangepast.

Artikel I, onderdeel E

Over de uren waarmee de gemiddelde arbeidstijd wordt verminderd met toepassing van artikel 13a, eerste lid, wordt op grond van het vijfde lid een gedeelte van het salaris ingehouden. Het toegevoegde zevende lid bepaalt dat deze inhouding achterwege blijft bij samenloop met verlof wegens ziekte als gevolg van een dienstongeval of beroepsziekte.

Artikel I, onderdeel F

Voor aspiranten geldt in principe dezelfde aanspraak op vakantieverlof als voor de overige medewerkers (met uitzondering van leeftijdsuren). Het vakantieverlof is echter voor aspiranten in een apart artikel geregeld, waarin weliswaar staat dat er recht bestaat op een evenredig aantal vakantie-uren bij een aanstelling in deeltijd, maar waarin niet is geregeld dat dat verlof ook «naar boven» kan worden bijgesteld. De arbeidstijd van aspiranten bedraagt echter per definitie meer dan een volledige dienstbetrekking (artikel 13, vierde lid). Met deze wijziging wordt nu geregeld dat het aantal vakantie-uren evenredig naar beneden en naar boven kan worden bijgesteld.

Artikel I, onderdeel G

Met deze wijziging worden enkele verwijzingen naar bepalingen in het Barp omgezet naar verwijzingen naar corresponderende bepalingen in de Wazo. Dat in het Barp afwijkingen van en aanvullingen op deze bepalingen in de Wazo zijn opgenomen, doet niet af aan het feit dat de in artikel 19, vijfde lid, van het Barp genoemde uitzonderingen de gehele periode van het verlof (ouderschapsverlof, zwangerschaps- en bevallingsverlof, verlof van korte duur en adoptieverlof) omvatten, dus inclusief de perioden waarin op grond van het Barp recht op doorbetaling bestaat. Er is de Barp-artikelen waarin wordt afgeweken van de Wazo immers bewust voor gekozen eerst te verwijzen naar het verlof uit de Wazo zelf en dan pas af te wijken (voor zover het bijvoorbeeld behoud van loon betreft).

Artikel I, onderdeel H

Deze wijziging is het gevolg van de wijziging van de citeertitel van de Wet aanpassing arbeidsduur in de Wet flexibel werken. Tevens wordt een verwijzing aangepast.

Artikel I, onderdeel I

De wijziging van artikel 28b, derde lid, is het gevolg van de wijziging van de Wet aanpassing arbeidsduur tot de Wet flexibel werken. Het toegevoegde vijfde lid zondert situaties van dienstongevallen of beroepsziekten uit van de in het vierde lid geregelde inhouding op het salaris.

Artikel I, onderdeel J

Met deze wijziging wordt een verwijzing naar een bepaling over ouderschapsverlof in het Barp omgezet naar een verwijzing naar de corresponderende bepaling in de Wazo.

Artikel I, onderdeel K

Artikel 33 vervalt wegens overbodigheid, gelet op artikel 4:1, eerste lid, onder c en d, van de Wazo.

Artikel I, onderdeel L

De aanspraak op buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging in geval van bevalling van de echtgenote wordt vastgesteld op vijf dienstdagen. De oude formulering, «ten hoogste vijf dienstdagen», kan in de toepassingspraktijk tot onduidelijkheden leiden.

Artikel I, onderdeel M

Artikel 40a vervalt grotendeels wegens overbodigheid, gelet op de artikelen 4:1 tot en met 4:4 van de Wazo. In het nieuwe artikel 40a wordt buiten twijfel gesteld dat verlof met behoud van loon op grond van artikel 4:1 van de Wazo een recht op doorbetaling van de volledige bezoldiging oplevert voor de ambtenaar.

Artikel I, onderdeel N

Artikel 40b vervalt grotendeels wegens overbodigheid, gelet op de artikelen 5:1, 5:1, 5:3, 5:5 en 5:6 van de Wazo. In aanvulling daarop regelt artikel 40b nog wel de doorbetaling van de bezoldiging bij kortdurend zorgverlof.

Artikel I, onderdeel O

Artikel 41 vervalt grotendeels wegens overbodigheid, gelet op de artikelen 6:1 tot en met 6:6 van de Wazo. Alleen de doorbetaling van 75% van de bezoldiging over de uren van ouderschapsverlof tot een maximum van dertien maal de arbeidsduur per week en de terugbetaling daarvan bij ontslag binnen een jaar blijven in het Barp geregeld.

Artikel I, onderdeel P

Artikel 41a vervalt grotendeels wegens overbodigheid, gelet op de artikelen 3:2, 3:3 en 3:5 van de Wazo. Alleen het huidige tweede en vijfde lid van artikel 41a, onder meer inzake de volledige doorbetaling van de bezoldiging gedurende adoptieverlof, behoeven nog regeling in het Barp.

Artikel I, onderdeel Q

Ten onrechte is in afwijking van de afspraken tussen werkgever en werknemersorganisaties aan artikel I, onderdeel D, van het Besluit van 28 januari 2014, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit bezoldiging politie in verband met de reorganisatie naar aanleiding van de invoering van de Politiewet 2012 en de uitwerking van het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2012–2014 geen terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 verleend. Dit heeft tot gevolg dat de met die wijziging vastgestelde maximumbedragen niet zijn gaan gelden met ingang van 1 januari 2012. Evenmin zijn zij vanaf dat jaar ieder jaar overeenkomstig het vijfde lid geïndexeerd. Met onderhavige wijziging worden de in artikel 54a, eerste en tweede lid, genoemde bedragen alsnog voor de periode van 2012 tot en met 2017 in overeenstemming gebracht met voornoemde afspraken. Vanaf nu wordt het bedrag jaarlijks op grond van het vijfde lid geïndexeerd bij ministeriële regeling. Omdat de terugwerkende kracht over de periode 2012 tot en met 2016 in artikel 54a van het Barp zelf is opgenomen (zesde lid), hoeft geen terugwerkende recht aan die wijziging van dat artikel te worden verleend in de inwerkingtredingsbepaling van dit wijzigingsbesluit (artikel VIII). Omdat het huidige bedrag geldt voor het gehele jaar 2017 wordt wel terugwerkende kracht verleend aan artikel I, onderdeel Q, tot en met 1 januari 2017.

Artikel I, onderdeel R

Artikel 55 vervalt grotendeels wegens overbodigheid, gelet op artikel 3:1 van de Wazo. Alleen het huidige vierde en vijfde lid van artikel 55, waarin de aanspraak op volledige doorbetaling van de bezoldiging gedurende zwangerschaps- en bevallingsverlof geregeld is, behoeven nog regeling in het Barp. Het huidige vijfde lid wordt in overeenstemming gebracht met de praktijk in de zin dat een tegemoetkoming op grond van de Wazo niet in mindering wordt gebracht op de doorbetaling van de bezoldiging indien de ambtenaar ermee instemt dat de werkgever deze tegemoetkoming ontvangt.

Artikel I, onderdeel S en artikel III

Door versoepeling van de Turkse regelgeving, te weten de verlaging van de afkoopsom en het besluit van de Turkse autoriteiten dat er geen verplichting meer is tot het vervullen van de verkorte basisopleiding in Turkije, is de noodzaak voor de Regeling faciliteiten bij afkoop Turkse dienstplicht komen te vervallen. Ook de grondslag voor deze regeling in artikel 60a kan daarmee vervallen.

Artikel I, onderdeel T

Artikel 68, tweede lid, was abusievelijk nog niet volledig aangepast aan de wijzigingen die de Politiewet 2012 met zich meebracht. Dat gebrek is met deze wijziging verholpen.

Artikel I, onderdelen U en Z, en artikel V, onderdeel A

In het Besluit van 15 juni 2017, houdende wijziging van diverse rechtspositiebesluiten aan de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2017, 269) is onder meer het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: het Barp) gewijzigd in verband met de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2016, 203) (hierna: de Wet inbedding Politieacademie).

Op grond van deze wetswijziging is het college van bestuur vervangen door een directeur van de Politieacademie, die wordt bijgestaan door een plaatsvervanger. Op de directeur van de Politieacademie is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: de Kaderwet) van toepassing. Artikel 12, tweede lid, van deze wet bevat regels over schorsing en ontslag van een lid van een zelfstandig bestuursorgaan. Op de plaatsvervanger, die geen (lid van het) zelfstandig bestuursorgaan is, is dit artikel van overeenkomstige toepassing verklaard (zie artikel 76, eerste lid, van de Politiewet 2012). Omdat hiermee voor de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger is voorzien in regels over schorsing en ontslag is in voornoemde wijziging van het Barp in artikel 82a vastgelegd dat hoofdstuk X van het Barp (met regels over schorsing en ontslag) op beiden niet van toepassing is.

Artikel 82a heeft als gevolg dat ook de artikelen 95 (ontslaguitkering) en 97 (bovenwettelijke aanvulling op de WW-uitkering) niet op de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger van toepassing zijn. Hoewel met de Wet inbedding Politieacademie is beoogd de directeur van de Politieacademie onder het bereik van de Kaderwet te brengen (die overigens geen regeling over deze onderwerpen kent) en zijn plaatsvervanger onder enkele onderdelen van deze wet, is voor beiden niet bedoeld de rechtspositie op dit punt te wijzigen. Het nieuwe artikel 98 strekt ertoe om de regels van artikel 95 in materiële zin weer te laten gelden. Vanwege het verschil tussen de gronden voor ontslag, bedoeld in artikel 95, eerste lid, van het Barp, en die, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Kaderwet, is ervoor gekozen het nieuwe artikel 98 als een facultatieve bepaling te formuleren om zodoende materieel te kunnen aansluiten bij artikel 95 Barp.

Er is van afgezien om in het nieuwe artikel 98 een regel op te nemen die ertoe strekt dat ook artikel 97 in materiële zin weer zou gelden voor de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger. Dat bij een ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger aanspraak kunnen maken op een bovenwettelijke aanvulling op hun WW-uitkering, volgt uit het (in het voorliggende besluit, artikel V, onderdeel A, gewijzigde) Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie.

De in artikel 97, tweede volzin, van het Barp genoemde mogelijke samenloop tussen het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie en het Besluit suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector politie kan zich voor de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger niet voordoen. Laatstgenoemd besluit is immers op 7 augustus 2015 vervallen en de overgangsregeling, bedoeld in artikel V van het Besluit van 14 augustus 2015, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie en enige andere besluiten en intrekking van het Besluit suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector politie en de Regeling compensatie inkomensgevolgen WIA in verband met de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Stb. 2015, 318), doet zich ten aanzien van hun niet voor.

De Wet inbedding Politieacademie is met ingang van 1 januari 2017 in werking getreden. Voorliggende wijziging werkt dan ook terug tot en met deze datum.

Artikel I, onderdelen V en Y

Bij eerdere wijziging van artikel 90 is het tweede lid komen te vervallen en is het derde lid vernummerd tot het tweede lid. Daarbij is verzuimd de verwijzingen in de overige leden van dat artikel naar het oude derde lid te wijzigen in verwijzingen naar het tweede lid. Dat gebrek is met deze wijziging verholpen. Als gevolg hiervan behoefde ook de verwijzing in artikel 97 aanpassing. Daarnaast is een foutieve verwijzing in artikel 90, eerste lid, verholpen.

Artikel I, onderdelen X en AA

De in artikel 95, derde lid, geregelde bevoegdheid om een regeling te treffen wordt met deze wijziging ten aanzien van een deel van de ambtenaren overgeheveld naar de korpschef. De bevoegdheid blijft behouden ten aanzien van de ambtenaren die vallen onder het nieuwe artikel 1 van het Besluit Kroonbenoemingen politie, te weten de ambtenaren die een functie vervullen waarvoor salarisschaal 18 of hoger geldt. Op het moment van deze wijziging nog niet onherroepelijke besluiten van de minister die in de nieuwe situatie door de korpschef zouden zijn genomen, worden op grond van het nieuwe artikel 99e op het moment van inwerkingtreding van deze wijziging door de korpschef overgenomen. Dat betekent bijvoorbeeld dat de korpschef bezwaar- en beroepsprocedures ten aanzien van deze besluiten afhandelt.

Artikel II, onderdeel A

De definities van beroepsziekte en dienstongeval worden met deze wijziging gelijkgetrokken met die in artikel 1 van het Barp. Het betreft geen inhoudelijke wijziging.

Artikel II, onderdeel B

Deze wijziging betreft een precisering van de verwijzing naar artikel 17 van het Besluit studiefinanciering 2000, namelijk naar het tweede lid van dat artikel.

Artikel II, onderdeel C

Op grond van artikel 14, vierde lid, van het Bbp wordt de operationele toelage in gevallen van zwangerschap, zwangerschaps- en bevallingsverlof of ziekte van de ambtenaar gesteld op het bedrag dat de ambtenaar in de drie perioden van vier weken, onmiddellijk voorafgaande aan de periode van vier weken waarin de zwangerschap, zwangerschap- en bevallingsverlof of ziekte is aangevangen, gemiddeld aan toelage op grond van artikel 14 Bbp heeft genoten. Om te expliciteren dat deze zogenaamde VIT (Vervangende Inconveniënten Toelage) bij zwangerschap slechts geldt indien er ook sprake is van aangepaste werkzaamheden, is het vierde lid aangepast. Tevens is de formulering van het vierde lid in overeenstemming gebracht met het achtste lid van artikel 18 Bbp, waarin immers ook een deel van de VIT is geregeld.

Het nieuwe zevende lid bepaalt dat indien een ambtenaar binnen vier weken na hervatting van zijn werkzaamheden weer onder het toepassingsbereik van het vierde lid van dat artikel valt, er geen nieuwe berekening wordt gemaakt, maar de eerder op grond van het vierde lid vastgestelde toelage blijft gelden.

Een gedeeltelijk arbeidsongeschikte ambtenaar wordt op grond van het nieuwe achtste lid voor de berekening van de toelage geacht volledig arbeidsongeschikt te zijn. Indien die toelage in verband met de daadwerkelijk door de ambtenaar verrichte diensten voor de ambtenaar financieel nadelig uitpakt, heeft hij bovenop de met toepassing van het vierde lid berekende toelage recht op een tegemoetkoming die dit nadeel wegneemt.

Artikel II, onderdeel D

Artikel 15, eerste lid, was abusievelijk nog niet aangepast aan de wijzigingen die de Politiewet 2012 met zich meebracht. Dat gebrek is met deze wijziging verholpen.

Artikel II, onderdeel E

Op grond van artikel 18, achtste lid, van het Bbp wordt de toelage voor consignatie in gevallen van zwangerschap, zwangerschaps- en bevallingsverlof of ziekte van de ambtenaar gesteld op het bedrag dat de ambtenaar in de drie perioden van vier weken, onmiddellijk voorafgaande aan de periode van vier weken waarin de zwangerschap, zwangerschap- en bevallingsverlof of ziekte is aangevangen, gemiddeld aan toelage op grond van artikel 18 Bbp heeft genoten. De formulering van dit achtste lid is in overeenstemming gebracht met het vierde lid van artikel 14 Bbp, waarin immers ook een deel van de VIT is geregeld.

Het nieuwe twaalfde lid bepaalt dat indien een ambtenaar binnen vier weken na hervatting van zijn werkzaamheden weer onder het toepassingsbereik van het negende lid van dat artikel valt, er geen nieuwe berekening wordt gemaakt, maar de eerder op grond van het negende lid vastgestelde toelage blijft gelden.

Een gedeeltelijk arbeidsongeschikte ambtenaar wordt op grond van het nieuwe dertiende lid voor de berekening van de toelage geacht volledig arbeidsongeschikt te zijn. Indien dat in verband met de daadwerkelijk door de ambtenaar verrichte diensten voor de ambtenaar financieel nadelig uitpakt, heeft hij bovenop de met toepassing van het achtste lid berekende toelage recht op een tegemoetkoming die dit nadeel wegneemt.

Artikel II, onderdeel G

Ten onrechte werd in artikel 24 niet naar artikel 39, maar naar artikel 42 verwezen. Dat gebrek is met deze wijziging verholpen. Daarnaast is een tekstuele verbetering aangebracht.

Artikel II, onderdeel H

Ten onrechte was de verwijzing naar de Wet voor het reservepersoneel der krijgsmacht nog niet aangepast aan de intrekking van die wet, waarbij de betreffende bepaling is opgenomen in de Militaire Ambtenarenwet 1931. Dat gebrek is met deze wijziging verholpen.

Artikel II, onderdeel I

Voor de in het nieuwe tweede lid genoemde categorieën ambtenaren geldt de in het eerste lid geregelde afbouw van de doorbetaling van de bezoldiging niet. Het nieuwe twaalfde lid regelt de samenloop met inhouding van het salaris wegens vermindering van de gemiddelde arbeidstijd op grond van artikel 13a van het Barp en met inhouding op het salaris wegens ouderschapsverlof op grond van artikel 41 van het Barp. In geval van samenloop wordt alleen de hoogste korting van de twee toegepast. Het nieuwe dertiende lid regelt, naar voorbeeld van het nieuwe artikel 55 van het Barp, de samenloop met aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet.

Het nieuwe veertiende lid bepaalt dat voor arbeidsongeschikte ambtenaren die voor de volle omvang van hun betrekking loonvormende arbeid als bedoeld in het zesde lid verrichten (in de praktijk veelal aangeduid als «1%’ers»), op het moment dat zij ongeschikt raken om die loonvormende arbeid te verrichten de in het eerste lid geregelde termijn van 104 weken opnieuw gaat lopen. De afbouw van het percentage door te betalen bezoldiging zoals geregeld in het eerste lid, onder 1 tot en met 4, vangt hierdoor opnieuw aan. Verricht deze ambtenaar op enig moment weer loonvormende arbeid of re-integratieactiviteiten, dan heeft hij zoals gebruikelijk recht op een beloning op grond van het zesde en het zevende lid. Het opnieuw aanvangen van het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, heeft geen gevolgen voor de eerste dag van de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Artikel II, onderdeel J

Door schrapping van het tweede lid gelden de regels van het eerste lid van artikel 42 voor het bepalen van het aanvangstijdstip van een aanspraak op doorbetaling van bezoldiging in verband met ziekte ook in geval van buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging. Daarmee is artikel 42 in overeenstemming gebracht met hetgeen geldt voor alle werknemers op grond van artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Artikel II, onderdeel K

Deze wijziging maakt het mogelijk om bijlage IV bij het Besluit bezoldiging politie te wijzigen bij ministeriële regeling. Artikel 3bis a, elfde lid, van dit besluit bepaalt dat wijziging van deze bijlage geschiedt overeenkomstig artikel 17, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering 2000, dat wil zeggen conform de ontwikkeling van de consumentenprijsindex.

Artikel IV

Bij eerdere wijziging zijn artikel 18, derde lid, onderdelen g en h, ten onrechte niet toegevoegd aan artikel 21, derde lid, van het Besluit reis- verblijf-, en verhuiskosten politie. Dat gebrek is met deze wijziging verholpen.

Artikel V, onderdeel B

In artikel 2a van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie is met deze wijziging een foutieve verwijzing verholpen.

Artikel VI

In artikel 1, onderdeel f, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 is een foutieve verwijzing naar de definitie van «ambtenaar» in het Besluit algemene rechtspositie politie verholpen.

Artikel VII

Deze wijziging van het Besluit Kroonbenoemingen politie wordt toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel VIII

Enkele uitzonderingen daargelaten, is aan de wijzigingen in verband met de Wazo geen terugwerkende kracht toegekend. Reden hiervoor is dat het voornamelijk gaat om het schrappen van onderdelen die reeds in de Wazo zijn geregeld. Wijzigingen die reeds zijn opgenomen in de vooruitlopend op dit wijzigingsbesluit in werking getreden beleidsregel Ziekte en afwezigheidsvormen werken wel terug, tot 1 januari 2012 (datum inwerkingtreding beleidsregel). Artikel I, onderdelen H en I, onder 1, werkt terug tot en met 1 januari 2016. Hiermee wordt aangesloten op de inwerkingtredingsdatum van de Wet van 9 juni 2015 tot wijziging van de Wet aanpassing arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen (Stb. 2015, 245). De terugwerkende kracht van artikel I, onderdelen Q, V en Z, is reeds toegelicht in de daarop betrekking hebbende onderdelen van deze toelichting.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Op 1 januari 2016 is de Wet aanpassing arbeidsduur omgevormd tot de Wet flexibel werken. Deze wet beoogt te bevorderen dat werknemers meer mogelijkheden krijgen om te telewerken en op voor hen gunstige tijden te werken. Zo kunnen werknemers bij hun werkgever een verzoek doen om de arbeidstijden en de arbeidsplaats aan te passen en wordt de termijn waarbinnen een dergelijke aanvraag gedaan kan worden verkort naar een half jaar na aanvang van het dienstverband.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven