Besluit van 22 november 2017, houdende een wijziging van het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 met betrekking tot het verlagen van het percentage van het inkomen dat meetelt voor het vaststellen van de lage bijdrage voor zorg of beschermd wonen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 6 november 2017, kenmerk 1253464-169927-WJZ;

Gelet op artikel 3.2.5, tweede lid, van de Wet langdurige zorg en artikel 2.1.4, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 8 november 2017, No. W13.17.0364/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 21 november 2017, kenmerk 1253458-169927-WJZ);

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 3.3.2.2 van het Besluit langdurige zorg wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «12,5% van het bijdrageplichtig inkomen,» vervangen door: 10% van het bijdrageplichtig inkomen,.

2. In de aanhef van het tweede lid wordt «12,5% van het bijdrageplichtig inkomen,» vervangen door: 10% van het bijdrageplichtig inkomen,.

ARTIKEL II

Artikel 3.12 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «12,5% van het bijdrageplichtig inkomen,» vervangen door: 10% van het bijdrageplichtig inkomen,.

2. In de aanhef van het tweede lid wordt «12,5% van het bijdrageplichtig inkomen,» vervangen door: 10% van het bijdrageplichtig inkomen,.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 22 november 2017

Willem-Alexander

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Uitgegeven de zesde december 2017

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In het regeerakkoord 2017–2021 «Vertrouwen in de toekomst» (hierna: regeerakkoord) hebben de fracties van de partijen VVD, CDA, D66 en ChristenUnie een pakket aan maatregelen aangekondigd om de stapeling van eigen betalingen in de (langdurige) zorg en ondersteuning te verminderen.1 Op die manier wil het kabinet borgen dat de zorg financieel toegankelijk blijft, ook voor mensen die (binnen het gezin) zorg uit meerdere domeinen ontvangen en daardoor met meerdere eigen bijdragen worden geconfronteerd. Het pakket bevat maatregelen gericht op de eigen betalingen in de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015).

Eén van de maatregelen betreft het verlagen van het percentage van het inkomen dat meetelt voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen bij de «lage bijdrage» voor Wlz-zorg en beschermd wonen op grond van de Wmo 2015. Met dit besluit wordt geregeld dat het percentage per 1 januari 2018 wordt verlaagd van 12,5 naar 10. De maatregel heeft daarmee als gevolg dat het (verzamel)inkomen en vermogen minder hard doorwerken in de hoogte van de bijdrage die het CAK oplegt.

De overige maatregelen uit het regeerakkoord op het gebied van de eigen betalingen in de langdurige zorg en ondersteuning zullen vanaf 1 januari 2019 worden doorgevoerd. Het gaat daarbij om:

  • de halvering van de vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdragen in de Wlz (van 8% naar 4% van het vermogen);

  • het verleggen van de overgangstermijn van de lage eigen bijdrage, zodat nieuwe cliënten die naar een instelling of accommodatie voor beschermd wonen verhuizen de hoge eigen bijdragen na vier maanden in plaats van na zes maanden gaan betalen, en

  • de invoering van een abonnementstarief van € 17,50 per vier weken voor huishoudens die gebruikmaken van de voorzieningen op grond van de Wmo 2015.

Het is ook de bedoeling dat de eigen betalingen in de Zvw worden beperkt. In de eerste plaats zal een wetsvoorstel in procedure worden gebracht om de hoogte van het verplicht eigen risico in de periode 2019 tot en met 2021 te bevriezen op € 385 per jaar door de wettelijke voorgeschreven indexering buiten werking te stellen. In de tweede plaats zullen de bijbetalingen die volgen uit de vergoedingslimieten van het geneesmiddelenvergoedingssysteem voor de regeerperiode worden gemaximeerd op € 250 euro per verzekerde per jaar.

2. Verlaging percentage lage eigen bijdrage Wlz en beschermd wonen

2.1 Systematiek van de hoge en lage eigen bijdrage

Het CAK is op grond van de Wlz en de Wmo 2015 belast met de vaststelling en de inning van de eigen bijdragen voor zorg en maatschappelijke ondersteuning. De hoogte van de eigen bijdragen voor zorg of maatschappelijke ondersteuning (maatwerkvoorzieningen) is onder meer afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt (en zijn partner). Voor zorg in de Wlz en voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen in een accommodatie (BW-accommodatie) geldt daarbij in hoofdlijnen de systematiek van de lage en de hoge eigen bijdrage, waarbij de hoge bijdrage als hoofdregel geldt en de lage bijdrage als uitzondering in een limitatief aantal situaties die zijn omschreven in het Besluit langdurige zorg (hierna: Blz) (artikel 3.3.2.2, eerste en tweede lid) en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (hierna: Uitvoeringsbesluit) (artikel 3.12, eerste en tweede lid). Het gaat dan (kort gezegd) om situaties waarin de cliënt of zijn of haar partner zelf nog woonlasten draagt. Daarvan is sprake als Wlz-zorg wordt afgenomen zonder verblijf, namelijk met een volledig pakket thuis (hierna: vpt), een modulair pakket thuis (hierna: mpt) of met een persoonsgebonden budget (hierna: pgb).2 De lage bijdrage geldt verder ook als de cliënt een minderjarig kind heeft dat nog thuis woont of tijdens de eerste zes maanden dat de cliënt in een Wlz-instelling of met een maatwerkvoorziening in een accommodatie voor beschermd wonen verblijft.

2.2 Bijdrageplichtig inkomen en de berekening van de eigen bijdrage

De grondslag voor de berekening van de eigen bijdragen voor de Wlz en de Wmo 2015 is het bijdrageplichtig inkomen. Dat bijdrageplichtig inkomen wordt berekend door het verzamelinkomen3 van twee jaar geleden (jaar t-2) op te hogen met 8% van de grondslag sparen en beleggen (box 3-vermogen voor zover dat meer is dan het heffingsvrije bedrag). In situaties waarin de cliënt in een instelling of BW-accommodatie verblijft of Wlz-zorg ontvangt met een vpt geldt dit als bijdrageplichtig inkomen. Dit bijdrageplichtig inkomen wordt echter verminderd met € 6.085 (bedrag 2018), indien een verzekerde een mpt of een pgb vanuit de Wlz ontvangt (artikelen 3.3.2.4, eerste lid, van het Blz).

De maandelijkse lage eigen bijdrage wordt vervolgens berekend door 12,5% te nemen van het berekende bijdrageplichtig inkomen en vervolgens te delen door 12. Bij de maandelijkse bijdrage geldt in 2018 een minimumbijdrage van € 161,80 per maand en een maximumbijdrage van € 850,00 voor de cliënt in een instelling of BW-accommodatie verblijft of Wlz-zorg ontvangt met een vpt. De maandelijkse lage eigen bijdrage wordt verminderd met € 138,80 per maand voor de cliënt die Wlz-zorg met een pgb of een mpt ontvangt (artikel 3.3.2.2, vierde lid, van het Blz).4 Daardoor geldt bij die leveringsvormen in de Wlz een minimale maandelijkse bijdrage van € 23 en een maximale maandelijkse bijdrage van € 711,20.

2.3 Verlaging percentage

Bij de systematiek van de lage eigen bijdrage geldt een percentage van het inkomen dat bepaalt welk deel van het inkomen en vermogen leidt tot het bijdrageplichtig inkomen en dus ook tot het bedrag dat zorggebruikers kwijt zijn aan de lage eigen bijdrage. Door de verlaging van het percentage van 12,5% naar 10% werken het inkomen en vermogen vanaf 2018 minder hard door in de eigen bijdragen en wordt de lage eigen bijdrage dus voor de meeste mensen lager. Bij een gelijk gebleven inkomen en vermogen ten opzichte van het voorgaande jaar, zal er vanaf het jaar 2018 dus een lagere bijdrage gelden voor een individuele cliënt. Dat zal alleen anders zijn indien deze persoon reeds de minimale lage eigen bijdrage betaalde of een zodanig inkomen en vermogen heeft dat ook het lagere percentage leidt tot de maximale lage eigen bijdrage. Onder 4 wordt nader ingegaan op de inkomenseffecten per (veel voorkomende) inkomensgroep.

Deze maatregel geldt zowel voor nieuwe als bestaande gebruikers van Wlz-zorg en bewoners van een BW-accommodatie die vanaf 1 januari 2018 de lage eigen bijdrage opgelegd krijgen. Hoewel het bijdrageplichtig inkomen voor de eigen bijdragen wordt berekend aan de hand van het inkomen en vermogen van twee jaar geleden (t-2), zullen mensen al in 2018 merken dat er een lager percentage is gaan gelden.

3. Uitvoerbaarheid

Het CAK heeft aangegeven geen uitvoeringsrisico’s te zien bij een aanpassing van het percentage van 12,5% naar 10%, maar dat het voor een goede uitvoering noodzakelijk is om de uitvoering van de lage eigen bijdrage op dit punt gelijk te houden tussen de bijdrage voor Wlz-zorg en voor beschermd wonen vanuit de Wmo 2015. Doordat het verlaagde percentage is aangekondigd in het regeerakkoord, is het voor het CAK tijdig duidelijk geworden welk percentage vanaf 1 januari 2018 geldt. Het CAK kan daardoor zonder risico’s een tijdige en correcte herzieningsronde uitvoeren zoals deze jaarlijks plaatsvindt op grond van de artikelen artikel 3.3.2.8, eerste lid, van het Blz en 3.18, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit. Uiteraard is het voor het CAK ook van belang dat het gewijzigde percentage tijdig (per 1 januari 2018) in de regelgeving is gewijzigd. Het CAK ziet verder geen uitvoeringsrisico’s.

In de aanlevering van gegevens omtrent het zorggebruik door zorgaanbieders of Wlz-uitvoerders of gemeenten vindt geen wijziging plaats. Deze partijen zullen voor hun uitvoering niets merken van de wijziging van het percentage.

4. Financiële gevolgen en regeldruk

4.1 Gevolgen voor het Budgettair Kader Zorg en de begroting

Dit besluit heeft financiële gevolgen voor de netto uitgaven onder het Budgettair Kader Zorg en het gemeentefonds. Zoals gezegd profiteren binnen de Wlz mensen die de zogeheten «lage eigen bijdrage» betalen. Hierbinnen ervaren naar schatting 30.000 mensen die een eigen bijdrage betalen die hoger is dan de minimale eigen bijdrage een voordeel. Dit leidt tot lagere inkomsten aan eigen bijdragen. Deze lagere inkomsten worden voor 2018 geraamd op € 16 miljoen. Ook voor de Wmo 2015 zullen er lagere opbrengsten zijn doordat er ook cliënten zijn die in een BW-accommodatie verblijven en de «lage eigen bijdrage» betalen. Deze lagere inkomsten worden voor 2018 geraamd op € 0,8 miljoen.

4.2 Inkomenseffecten

In onderstaande tabel zijn de inkomenseffecten weergegeven voor de lage eigen bijdrage Wlz en beschermd wonen. Een lager percentage voor de lage eigen bijdrage heeft voor geen enkele groep mensen met Wlz-zorg of beschermd wonen een negatie inkomenseffect. Afhankelijk van het inkomen gaan mensen die nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt er structureel 3% of 4% op vooruit. Dat is een voordeel van tussen de € 41 en € 150. Voor de groep mensen met een inkomen ter hoogte van het minimumloon verandert de inkomenssituatie niet met het lagere percentage, omdat deze groep ook al de minimale bijdrage van € 23 per maand betaalt bij een percentage van 12,5%. Dit wordt veroorzaakt door de aftrekposten op het bijdrageplichtig inkomen en de maandelijkse bijdrage bij een mpt en een pgb (zie hierboven, onder 2).

Bij de groep zorggebruikers die de AOW-gerechtigde leeftijd wél heeft bereikt is veelal sprake van een inkomenseffect van 2% of 3%. Het gaat daarbij om een voordeel van € 31 tot € 63. Ook voor de AOW-gerechtigde zijn er echter situaties waarin de maatregel niet tot een verbeterde inkomenspositie resulteert. Het gaat dan om de mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en alleen (een inkomen ter hoogte van) een AOW-uitkering ontvangen, ongeacht de leveringsvorm van de zorg. Dit wordt veroorzaakt door de hoogte van de AOW-uitkering die al leidt tot een minimumbijdrage van € 161,80 per maand bij verblijf in een instelling of een vpt en de minimale bijdrage van € 23 per maand als sprake is van afname van Wlz-zorg met een pgb of een mpt. Door de aftrekposten bij het mpt en pgb zijn de inkomenseffecten bij die leveringsvormen wat lager dan bij intramurale zorg en het vpt.

Uiteraard kan het zowel bij de groep zorggebruikers die de AOW-gerechtigde leeftijd wél heeft bereikt als bij de mensen die nog geen AOW-uitkering ontvangen voorkomen dat sprake is van een zodanig hoog inkomen (en vermogen) dat ook bij het percentage van 10% nog de maximale lage eigen bijdrage van € 850,00 blijft gelden. Ook in die gevallen is dus geen sprake van een gunstig inkomenseffect.

Tabel: inkomenseffecten
 

Intramuraal en VPT

PGB en MPT

 

Per maand

Per jaar

Per maand

Per jaar

Niet AOW-gerechtigden

       

Alleenstaande

       

minimumloon

€ 41

3%

€ 0

0%

modaal

€ 75

4%

€ 62

3%

2x modaal

€ 150

4%

€ 137

4%

Meerpersoonshuishoudens

       

minimumloon

€ 41

3%

€ 0

0%

modaal

€ 75

4%

€ 62

3%

1,5x modaal

€ 113

4%

€ 100

4%

2x modaal

€ 150

4%

€ 137

4%

AOW-gerechtigden

       

Alleenstaande

       

(alleen) AOW

€ 0

0%

€ 0

0%

AOW + 5.000

€ 41

3%

€ 0

0%

AOW + 10.000

€ 51

3%

€ 31

2%

Meerpersoonshuishoudens

       

(alleen) AOW

€ 42

3%

€ 0

0%

AOW + 5.000

€ 52

3%

€ 36

2%

AOW + 10.000

€ 63

3%

€ 50

2%

4.3 Gevolgen voor regeldruk

De maatregelen in dit besluit hebben geen regeldrukeffecten voor burgers, bedrijven/instellingen of professionals.

Artikelsgewijs

Artikelen I en II

Deze artikelen regelen de verlaging van het percentage dat gehanteerd wordt voor de berekening van de hoogte van de «lage eigen bijdrage» voor respectievelijk Wlz-zorg in het Blz en de maatwerkvoorziening beschermd wonen in het Uitvoeringsbesluit. De lage bijdrage vormt in de algemene maatregel van bestuur omschreven omstandigheden een uitzondering op de zogenaamde hoge eigen bijdrage. Zie verder het algemene deel van deze toelichting.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met ingang van het eerstvolgende vaste verandermoment. Dat is met ingang van 1 januari 2018. Het besluit heeft daardoor direct gevolgen voor de lage eigen bijdragen die het CAK oplegt voor de zorg die vanaf 1 januari 2018 is ontvangen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstuk 34 700 nr. 34.

X Noot
2

Indien het beschermd wonen wordt afgenomen met een pgb vanuit de Wmo 2015 geldt de maximale periodebijdrage. Die situatie is voor dit besluit daarom niet relevant.

X Noot
3

Het verzamelinkomen bestaat uit box 1. inkomsten uit werk of een uitkering, en de eigen woning, box 2. Inkomsten uit aandelen en dividenden, box 3. Opbrengsten uit sparen en beleggen. Bij het ontbreken van een verzamelinkomen geldt het belastbaar loon.

X Noot
4

De aftrek van € 138,80 (bedrag 2018) geldt op grond van artikel 3.3.2.2, vierde lid, van het Blz niet indien de verzekerde of zijn partner ook Wlz-zorg ontvangt, anders dan via een mpt of pgb.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven