Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2017, 357 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2017, 357 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 25 augustus 2017, 2017-0000159131, directie Financiële Markten;
Gelet op artikel 8:26, derde lid, van de Wet financiële markten BES;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord advies van 30 augustus 2017, No.W06.17.0253/III;
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 21 september 2017, 2017-0000178220, directie Financiële Markten;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit financiële markten BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Na hoofdstuk 10 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
een tegoed dat wordt gevormd door op een rekening staande gelden of dat tijdelijk uit normale banktransacties voortvloeit, en dat een kredietinstelling onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden dient terug te betalen, met inbegrip van een termijndeposito en een spaardeposito, met uitzondering van een tegoed waarvan:
a. het bestaan alleen kan worden aangetoond met behulp van een ander financieel product als bedoeld in artikel 1, onderdeel c tot en met h, van de wet, tenzij het een betaal- of spaarrekening betreft die wordt belichaamd in een certificaat van deposito dat op naam luidt;
b. de hoofdsom niet a pari terugbetaalbaar is;
c. de hoofdsom alleen a pari terugbetaalbaar is uit hoofde van een door de kredietinstelling of door een derde verstrekte garantie of overeenkomst;
het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 4:17 van de wet;
een deposito voor zover dat gegarandeerd wordt uit hoofde van het depositogarantiestelsel.
1. De Nederlandsche Bank besluit onverwijld tot inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel ten aanzien van een kredietinstelling waaraan op grond van de Wet financiële markten BES vergunning is verleend tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling, met uitzondering van kredietverenigingen, indien:
a. de kredietinstelling, om redenen die rechtstreeks verband houden met haar financiële positie, niet in staat is deposito's van depositohouders terug te betalen en zij daartoe ook op afzienbare termijn niet in staat kan worden geacht;
b. een rechterlijke beslissing die rechtstreeks verband houdt met de financiële positie van de betrokken kredietinstelling, leidt tot onmogelijkheid voor depositohouders om hun vorderingen op de kredietinstelling te verhalen;
2. De Nederlandsche Bank geeft toepassing aan het eerste lid, aanhef en onder a, uiterlijk 21 dagen nadat zij voor het eerst heeft geconstateerd dat een kredietinstelling heeft nagelaten verschuldigde en betaalbare deposito’s onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden terug te betalen.
1. Ingevolge het depositogarantiestelsel zijn deposito’s gegarandeerd tot een bedrag van USD 10.000 per persoon per kredietinstelling.
2. Het depositogarantiestelsel garandeert deposito's, met uitzondering van deposito’s als bedoeld in bijlage 2A, van personen:
a. die deposito's op eigen naam en voor eigen rekening bij de betalingsonmachtige kredietinstelling aanhouden;
b. die tezamen met een ander op eigen naam deposito's bij de betalingsonmachtige kredietinstelling aanhouden;
c. te wier behoeve door een derde, op naam van die derde, deposito's worden aangehouden bij de betalingsonmachtige kredietinstelling, mits:
1°. die deposito's worden aangehouden op grond van reeds voor de inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel tussen de rekeninghouder en bedoelde personen geldende wettelijke of contractuele bepalingen;
2°. de identiteit van bedoelde personen bij de kredietinstelling bekend is of aan de hand van een door de rekeninghouder gevoerde professionele administratie kan worden vastgesteld; en
3°. de hoogte van de deposito’s aan de hand van reeds voor de inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel vastgelegde gegevens kan worden vastgesteld.
3. Indien op gegarandeerde deposito’s rente is aangegroeid die nog niet is gecrediteerd op het tijdstip waarop op grond van artikel 10A.2 besloten is tot inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel, wordt het aangegroeide rentebedrag gerekend tot de deposito’s.
1. De Nederlandsche Bank doet van een besluit tot inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel zo spoedig mogelijk mededeling in de Staatscourant, alsmede in andere media in de openbare lichamen.
2. De Nederlandsche Bank verzoekt de bewindvoerders of curatoren van de betalingsonmachtige kredietinstelling om in hun correspondentie met depositohouders te wijzen op de inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel en op de in artikel 10A:5 bedoelde termijn voor indiening van een aanvraag tot vergoeding.
1. Depositohouders kunnen uiterlijk een jaar na de datum van inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel met gebruikmaking van een daartoe door de Nederlandsche Bank verkrijgbaar te stellen formulier een aanvraag indienen tot toekenning van een vergoeding van gegarandeerde deposito’s.
2. Aanvragen, ingediend na het verstrijken van de termijn, genoemd in het eerste lid, worden niet in behandeling genomen, tenzij de termijnoverschrijding redelijkerwijs niet aan de aanvrager kan worden verweten.
1. De Nederlandsche Bank stelt aan de hand van de op het deposito toepasselijke wettelijke bepalingen en contractuele voorwaarden en de boekhouding van de betalingsonmachtige kredietinstelling vast of een deposito ingevolge het depositogarantiestelsel is gegarandeerd.
2. Indien de Nederlandsche Bank aan de hand van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, niet kan vaststellen of een deposito ingevolge het depositogarantiestelsel is gegarandeerd, komt een deposito slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover de depositohouder het bestaan en de hoogte ervan genoegzaam bewijst.
3. Bij de vaststelling, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, ten aanzien van deposito’s in andere valuta dan de US dollar, gelden de referentiekoersen van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, zoals deze golden op de dag waarop ten aanzien van de betrokken kredietinstelling het depositogarantiestelsel in werking werd gesteld.
1. Tenzij contractueel is bepaald dat personen als bedoeld in artikel 10A:3, tweede lid, onderdeel b, in een andere verhouding gerechtigd zijn tot de deposito’s, ontvangen zij ieder een vergoeding ter grootte van een evenredig deel van het totaal van de gegarandeerde deposito’s.
2. De Nederlandsche Bank stelt de vergoeding zo spoedig mogelijk beschikbaar, doch in elk geval binnen drie maanden na het tijdstip waarop de aanvraag tot vergoeding is ingediend. De vergoeding wordt beschikbaar gesteld in US dollar.
3. Uitkering vindt plaats op een door De Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
4. Toegekende vergoedingen worden beschikbaar gesteld mits depositohouders geen gebruik hebben gemaakt en verklaren af te zien van het gebruik van hun bevoegdheden om hun vorderingen, voor zover deze voor vergoeding uit hoofde van het depositogarantiestelsel in aanmerking komen, te verrekenen.
5. De Nederlandsche Bank kan in gevallen waarin toepassing van de artikelen 10A:5, 10A:6 of 10A:7 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zo spoedig mogelijk na indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 10A:5 een voorschot van ten hoogste USD 500 verstrekken aan een depositohouder die aannemelijk maakt een gegarandeerd deposito van ten minste het als voorschot gevraagde bedrag bij de betalingsonmachtige kredietinstelling te hebben.
1. De Nederlandsche Bank kan de termijn, bedoeld in artikel 10A:7, tweede lid, opschorten indien:
a. een aanvrager strafrechtelijk wordt vervolgd ter zake van een misdrijf dat voortvloeit uit of verband houdt met het witwassen van geld; of,
b. het deposito onderwerp is van beperkende maatregelen die zijn opgelegd door nationale regeringen of internationale organen, of
c. het onzeker is of een persoon gerechtigd is een terugbetaling te ontvangen, of het deposito onderwerp is van een rechtsgeschil.
2. De opschorting bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, eindigt zodra de vervolging is beëindigd of de beslissing van de strafrechter onherroepelijk is.
1. Uitkeringen uit het depositogarantiestelsel komen ten laste van de kredietinstellingen, bedoeld in artikel 4:17 van de wet.
2. Per kredietinstelling wordt per kalenderjaar geen grotere bijdrage in rekening gebracht dan 0,5% van de op 31 december van het voorafgaande jaar door die kredietinstelling aangehouden deposito’s voor zover zij voor vergoeding uit het depositogarantiestelsel in aanmerking komen.
3. De Nederlandsche Bank kan een voorschot vaststellen. Betaalde voorschotten worden met de definitieve bijdragen verrekend.
1. De Nederlandsche Bank kan de bijdrage van een kredietinstelling aan het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 10A:9, opschorten indien de solvabiliteits- of liquiditeitspositie van de kredietinstelling daartoe aanleiding geeft. Indien toepassing wordt gegeven aan de eerste volzin, wordt voor de financiering van het depositogarantiestelsel een voorschot gegeven ten laste van ’s Rijks schatkist.
2. De Nederlandsche Bank verhaalt het voorschot, bedoeld in het eerste lid, ten behoeve van ’s Rijks schatkist in jaarlijkse termijnen op de aan het depositogarantiestelsel deelnemende kredietinstellingen.
3. De Nederlandsche Bank stelt met inachtneming van de draagkracht van de gezamenlijke kredietinstellingen de hoogte van de door de aan het depositogarantiestelsel deelnemende kredietinstellingen verschuldigde aflossing vast. De aflossing per kredietinstelling is in een jaar niet groter dan 0,5% van de op 31 december van het voorafgaande jaar door die kredietinstelling aangehouden deposito’s voor zover zij voor vergoeding uit het depositogarantiestelsel in aanmerking komen.
4. Indien de betalingsonmachtige kredietinstelling een vordering voldoet aan de Nederlandsche Bank nadat de Nederlandsche Bank ingevolge artikel 8:29 van de wet in de rechten van een depositohouder is getreden, draagt de Nederlandsche Bank die middelen af:
a. aan ’s Rijks schatkist, of
b. indien het door ’s Rijks schatkist verstrekte voorschot volledig is afgelost, aan de kredietinstellingen naar rato van de bijdragen die door deze kredietinstellingen zijn betaald ter financiering van het depositogarantiestelsel en ter aflossing van het door ’s Rijks schatkist verstrekte voorschot.
1. Een aan het depositogarantiestelsel deelnemende kredietinstelling draagt er zorg voor dat voor de uitvoering van het depositogarantiestelsel noodzakelijke gegevens voortdurend worden bijgehouden en vastgelegd
2. De kredietinstelling verstrekt de gegevens, bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de Nederlandsche Bank binnen een door de Nederlandsche Bank te bepalen termijn en op een op de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
B
Na bijlage 2 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
(Bijlage als bedoeld in artikel 10A:3, tweede lid)
Het depositogarantiestelsel is niet van toepassing op:
1. Deposito's van:
a. Diegenen die niet zijn een ingezetene als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES waarvan een persoonslijst is opgenomen in een basisadministratie als bedoeld in artikel 2 van die wet.;
b. bestuurders van de betalingsonmachtige kredietinstelling;
c. leden van het orgaan dat binnen de betalingsonmachtige kredietinstelling is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken binnen de onderneming;
d. personen die voor ten minste tien procent in het kapitaal van de betalingsonmachtige kredietinstelling deelnemen;
e. rechtspersonen die deel uitmaken van dezelfde groep als waartoe de betalingsonmachtige kredietinstelling behoort;
f. bestuurders van rechtspersonen als bedoeld in onderdeel e, leden van organen die binnen die rechtspersonen zijn belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken binnen de onderneming, en personen die voor ten minste tien procent deelnemen in het kapitaal van een tot de groep, bedoeld in onderdeel e, behorende rechtspersoon;
g. echtgenoten, geregistreerde partners en minderjarige kinderen van de in onderdelen b tot en met d en f bedoelde personen;
h. ondernemingen en rechtspersonen die niet zijn ingeschreven in het handelsregister overeenkomstig het bepaalde in de Handelsregisterwet 2009 BES.
2. Vorderingen uit door derden ten behoeve van personen als bedoeld onder 1 aangehouden deposito's.
3. Deposito's van andere financiële ondernemingen.
4. Deposito's van centrale en decentrale overheden of krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen.
5. Deposito's waarvoor de schuldeiser van de betalingsonmachtige kredietinstelling zodanige rentetarieven of financiële voordelen heeft gekregen, dat die hebben bijgedragen tot de betalingsonmacht van de kredietinstelling.
6. Deposito's uit hoofde van transacties in verband waarmee een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken wegens het witwassen van geld of het financieren van terrorisme.
7. Schulden die voortvloeien uit accepten of promessen van de betalingsonmachtige kredietinstelling.
8. Deposito's aangehouden bij een vestiging gelegen buiten de openbare lichamen.
C
In bijlage 3 wordt in onderdeel B in de opsomming van artikelen in de numerieke volgorde het volgende artikel met bijbehorende boetecategorienummer ingevoegd:
10A:10, eerste en tweede lid |
2 |
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 22 september 2017
Willem-Alexander
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem
Uitgegeven de derde oktober 2017
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
Voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) geldt, evenals voor Aruba1, Curaçao en Sint Maarten, thans geen depositogarantiestelsel. Ook in het land de Nederlandse Antillen bestond geen depositogarantiestelsel. Wel had de Bank van de Nederlandse Antillen op grond van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994 een wettelijk mandaat om in overleg met de financiële sector een depositogarantiestelsel in de Nederlandse Antillen tot stand te brengen, doch hiervan was ten tijde van de opheffing van het land de Nederlandse Antillen nog geen gebruik gemaakt.
Om depositohouders te beschermen en de stabiliteit van het financiële stelsel te vergroten acht de regering het van belang dat er ook voor Caribisch Nederland een depositogarantiestelsel zal gaan gelden. Om die reden is in de Wet financiële markten BES (hierna: Wfm BES) voorzien in de oprichting van een depositogarantiestelsel voor Caribisch Nederland.2 In dit besluit wordt uitwerking gegeven aan het depositogarantiestelsel en worden onder meer regels gegeven voor de inwerkingstelling, de omvang van de depositogarantie en de financiering van het depositogarantiestelsel.
De thans voorgestelde regeling voorziet enkel in een depositogarantiestelsel voor Caribisch Nederland. Daarbij komen slechts vorderingen van ingezetenen van Caribisch Nederland in aanmerking voor vergoeding uit het depositogarantiestelsel.3 In de Wfm BES was voorzien in een mogelijkheid om een depositogarantiestelsel voor Caribisch Nederland onderdeel te laten uitmaken van een regionaal depositogarantiestelsel (Nederlands-Caribisch depositogarantiestelsel) waaraan ook andere landen van het Koninkrijk zouden kunnen deelnemen. Vanwege de grote verwevenheid van de financiële markten in Caribisch Nederland met die van Curaçao en Sint Maarten werd deelname van de in de openbare lichamen gevestigde banken aan een regionaal depositogarantiestelsel destijds de beste oplossing geacht.
In de afgelopen jaren is door het Ministerie van Financiën, de Nederlandsche Bank (DNB), de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS) in samenspraak met de bankiersverenigingen van Curaçao, Sint Maarten en Bonaire gewerkt aan de totstandkoming van een depositogarantiestelsel, dat zowel voor de openbare lichamen als voor Curaçao en Sint Maarten zou moeten gelden. De uitwerking van een dergelijke – de landsgrenzen overschrijdende – regeling blijkt echter (nog) complexer dan reeds bij het opstellen van de Wfm BES werd voorzien. De uitwerking hangt bovendien nauw samen met het prudentieel toezicht op aan het depositogarantiestelsel deelnemende kredietinstellingen, waarbij ingevolge de vigerende wettelijke regelingen in zekere zin uitgegaan wordt van zogenoemd home country control. Een gemeenschappelijk depositogarantiestelsel lijkt op afzienbare termijn niet te realiseren. Niettegenstaande het feit dat de voordelen van een regionaal depositogarantiestelsel zoals verwoord in de memorie van toelichting bij de Wfm Bes4 nog steeds gelden, is het niet wenselijk de invoering van een vangnet in de vorm van een depositogarantiestelsel nog langer uit te stellen. Een depositogarantiestelsel heeft immers, naast de functie van bescherming van depositohouders, ook een belangrijke preventieve functie: het voorkomt een run op een bank. Indien deposito’s tot een bepaalde omvang zijn beschermd door dekking van een depositogarantiestelsel wordt aan depositohouders een belangrijke prikkel ontnomen om in geval van enig wantrouwen in de soliditeit van de bank – terecht of onterecht – al te snel hun deposito’s van de bank te halen. Om die preventieve functie – en indien nodig ook de functie van bescherming van depositohouders – ook voor de instellingen actief in Caribisch Nederland te kunnen laten gelden wordt er thans voor gekozen nu een depositogarantiestelsel voor Caribisch Nederland in te richten.
De regeling inzake het depositogarantiestelsel is in sterke mate gebaseerd op de in het Europees deel van Nederland geldende regelgeving. Op onderdelen is deze aangepast (lees: vereenvoudigd) teneinde recht te doen aan de bijzondere positie van Caribisch Nederland.
Het depositogarantiestelsel garandeert deposito’s aangehouden bij kredietinstellingen waaraan door DNB een vergunning is verleend om activiteiten uit te oefenen in Caribisch Nederland. De regelgeving met betrekking tot het depositogarantiestelsel is daarmee van toepassing op banken met zetel in Caribisch Nederland (al dan niet een dochteronderneming van een bankengroep met zetel elders) of kredietinstellingen die hun activiteiten uitoefenen vanuit een in Caribisch Nederland gelegen bijkantoor en elders hun zetel hebben. Thans geldt dat in Caribisch Nederland slechts één kredietinstelling actief is met een zetel in Caribisch Nederland en de overige actief zijn vanuit een bijkantoor.
De dekking van het depositogarantiestelsel strekt zich niet uit tot deposito’s aangehouden bij zogenoemde kredietverenigingen. Een kredietvereniging is een kredietinstelling in de vorm van een coöperatie die haar leden bepaalde spaar- en kredietfaciliteiten biedt. Een kredietvereniging is door en voor haar leden in het leven geroepen en werkzaam op kleine schaal en op niet-commerciële basis. Om die reden zijn op deze kredietverenigingen beperktere prudentiële regels van toepassing. Zo geldt een lagere eigenvermogens- en solvabiliteiteis. Omdat beperktere prudentiële regels gelden ligt het niet in de rede om de spaarfaciliteiten bij kredietverenigingen op dezelfde basis als bij reguliere kredietinstellingen te garanderen. Daarmee zou immers een prikkel kunnen ontstaan om spaartegoeden onder te brengen bij een kredietvereniging die aan lagere eisen is gebonden.
Onder het depositogarantiestelsel zijn deposito’s gegarandeerd tot een bedrag van USD 10.000 per depositohouder per kredietinstelling. Dit bedrag dekt circa 91% van de thans in Caribisch Nederland uitstaande deposito's. De «dekkingsgraad» is daarmee vergelijkbaar met die in het Europees deel van Nederland. IADI, de internationale standaardsetter op het gebied van depositogarantie heeft in 2013 guidance opgesteld voor het (bepalen van) het minimaal vereiste dekkingsniveau.5 IADI schrijft voor dat beleidsmakers het dekkingsniveau zodanig moeten bepalen dat minimaal 90 tot 95% van de depositohouders volledig gegarandeerd zijn. Nederland voldoet hiermee aan deze standaarden. Dit bedrag sluit voorts aan bij elders in de regio gegarandeerde bedragen. Een dergelijke afstemming van de dekking op garanties elders in de regio is wenselijk om te voorkomen dat een depositogarantie als zodanig kapitaalstromen tot gevolg heeft.
Voor vergoeding uit het depositogarantiestelsel komen in aanmerking zij die ingezetene zijn van Caribisch Nederland. Met ingezetenen wordt, kort gezegd, bedoeld zij die in Caribisch Nederland permanent woonachtig zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Wfm BES6 is opgemerkt dat vanuit een lokaal Caribisch Nederlands DGS een marktverstorend effect zou kunnen uitgaan, omdat daar voor ingezetenen van Curaçao en, iets mindere mate, Sint Maarten en landen buiten de voormalige Nederlandse Antillen een prikkel kunnen uitgaan om hun deposito’s op Caribisch Nederland aan te houden. Om dit effect tegen te gaan is er thans voor gekozen slechts deposito’s te garanderen van depositohouders die ingezetene zijn van Caribisch Nederland op het moment dat het depositogarantiestelsel in werking wordt gesteld. Beperking van de kring van gerechtigden tot ingezetenen van Caribisch Nederland ligt temeer in de rede nu de financiering van het depositogarantiestelsel mogelijk als voorschot ten laste komt van ’s Rijks schatkist en niet, zoals oorspronkelijk voorzien, onmiddellijk voor rekening komt van de overige banken.
Voor wat betreft het moment waarop dient te worden beoordeeld in hoeverre is voldaan aan de eis van ingezetenenschap wordt het volgende opgemerkt. Een deposito van een niet-ingezetene valt niet onder het bereik van het depositogarantiestelsel. Daarmee is het tijdstip onmiddellijk voor het moment waarop aan de criteria voor inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel is het relevante peiltijdstip. Op dat moment is namelijk van belang of het deposito door het depositogarantiestelsel wordt gegarandeerd of niet. Is een depositohouder op dat moment geen ingezetene dan wordt het deposito niet gegarandeerd en kan op de garantie aldus geen beroep worden gedaan.
DNB dient te besluiten over inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel. DNB dient een dergelijk besluit te nemen nadat DNB van oordeel is dat, kort gezegd, een bank in het licht van de financiële positie niet in staat is een opeisbaar deposito terug te betalen wanneer dat wordt opgeëist en daartoe ook op afzienbare termijn niet in staat lijkt te zijn. DNB heeft uiterlijk 21 dagen om een dergelijk besluit te nemen vanaf het eerste moment dat DNB heeft geconstateerd dat de bank in gebreke blijft. Voorts dient DNB onverwijld te besluiten tot inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel nadat een rechter in de openbare lichamen een beslissing heeft genomen die ertoe leidt dat depositohouders geen toegang meer hebben tot hun deposito’s.
Nadat DNB het depositogarantiestelsel in werking heeft gesteld wordt daarvan mededeling gedaan in de Staatscourant en in lokale kranten. Dit om depositohouders van de betrokken bank ertoe op te roepen een aanvraag in te dienen tot vergoeding van hun deposito onder het depositogarantiestelsel. Depositohouders hebben daarvoor uiterlijk een jaar de tijd. Na een jaar wordt een dergelijke aanvraag in beginsel niet meer in behandeling genomen tenzij de depositohouder kan aantonen dat de te late indiening niet aan hem kan worden verweten.
Nadat een aanvraag is ingediend zal DNB moeten vaststellen i) of de deposant inderdaad beschikte over een deposito dat onder het bereik van het depositogarantiestelsel valt ii) wat de omvang van dat deposito is. DNB gebruikt hiertoe in de eerste plaats de administratie van de falende bank. Indien op basis van die informatie DNB niet in staat is om het voorgaande vast te stellen is het aan de deposant om genoegzaam te bewijzen dat hij een vordering uit deposito op de falende bank had en wat de omvang ervan was.
Als is vastgesteld dat een deposito gegarandeerd is door het depositogarantiestelsel dient DNB uiterlijk 3 maanden na de dagtekening van de aanvraag de vergoeding beschikbaar te stellen. Denkbaar is dat die termijn voor een depositohouder te lang is, bijvoorbeeld omdat de tegoeden bij de falende bank de enige vrij beschikbare financiële middelen voor die depositohouder waren. In die situatie leidt toepassing van de eerder genoemde procedure-eisen en de daarbij behorende termijnen tot een ongewenste uitkomst (een onbillijkheid van overwegende aard). In die situatie kan DNB al bij indiening van de aanvraag overgaan tot het geven van een voorschot van ten hoogste USD 500. Enige voorwaarde is dat de depositohouder genoegzaam dient aan te tonen over een vordering van ten minste het gevraagde bedrag te beschikken. Dit dient ten minste worden aangetoond middels overlegging van het laatste bankafschrift.
Het besluit waarbij DNB het bestaan en de hoogte van een onder het DGS ingediende vordering vaststelt (artikel 10A:6) is een beschikking in de zin van de Wet administratieve rechtspraak BES (WarBES). Tegen die beschikking staat op grond van artikel 7 WarBES beroep open op het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Een belanghebbende kan er ook voor kiezen om, alvorens beroep in te stellen, DNB eerst om een heroverweging van het vaststellingsbesluit te vragen. In dat geval kan hij op grond van artikel 55 WarBES bij DNB een bezwaarschrift indienen.
Tegen de in heroverweging genomen beschikking kan vervolgens alsnog beroep worden ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg. Eenvoudig gezegd, bezwaar is facultatief.
In beide gevallen staat tegen de uitspraak van het Gerecht hoger beroep open op het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
In de Wfm BES is bepaald dat de aan het depositogarantiestelsel deelnemende kredietinstellingen de kosten van het depositogarantiestelsel dragen.
Gelet op het zeer beperkte aantal kredietinstellingen dat in Caribisch Nederland actief is, is niet ondenkbaar dat een onmiddellijk beroep op de andere instellingen voor de financiering van het depositogarantiestelsel zal leiden tot verspreiding van de financiële problemen van de falende instelling via het kanaal van het depositogarantiestelsel. Voorts geldt dat de verdeling van de markt in Caribisch Nederland zodanig is dat één partij een dusdanig groot aandeel heeft dat zij bij het falen van een andere (kleinere) partij steeds onmiddellijk het leeuwendeel van de rekening zal moeten betalen ofwel dat bij haar falen de overige banken disproportioneel worden getroffen. Beide gevolgen zijn onwenselijk. Tegelijkertijd is een volledige financiering vanuit ’s Rijks schatkist ook niet wenselijk. Internationale standaarden7 adviseren een door de sector te financieren DGS. Dit om een prikkel in te bouwen om geen overmatige risico’s te nemen met deposito’s.
Thans wordt gekozen voor een model waarbij de sector ex post indien mogelijk het DGS financiert maar ’s Rijks schatkist, om de bovengenoemde redenen, de uitkering zo nodig voorfinanciert. De onmiddellijke uitkering uit het DGS komt dan ten laste van de schatkist om vervolgens in, door DNB vast te stellen termijnen, door de sector te worden terugbetaald. Artikel 4:17, tweede lid, en artikel 8:26 Wfm BES bieden hiervoor een grondslag. Gedacht wordt aan een jaarlijkse heffing van ten hoogste 0,5% per kredietinstelling van de door het DGS gegarandeerde deposito’s. De voorgestelde bepaling laat ruimte om het gehele bedrag ineens door de sector te laten financieren – immers een voorschot is op grond van het voorgestelde artikel 10A:9 slechts aan de orde indien de kredietinstelling naar het oordeel van DNB om prudentiële redenen niet in staat is de bijdrage aan het DGS onmiddellijk volledig te voldoen.
In de komende periode zal, mede als gevolg van de inwerkingtreding van onderhavig besluit, meer en meer informatie beschikbaar komen over de karakteristieken van de in Caribisch Nederland actieve banken in relatie tot het depositogarantiestelsel. Deze informatie kan aanleiding geven de financieringssystematiek te herzien, bijvoorbeeld in de richting van de meer gebruikelijke ex ante financiering door de sector. Deze laatste vorm wordt ook in Europees Nederland gebruikt. Om die reden is in artikel II van het besluit een evaluatiebepaling opgenomen. Binnen drie jaar na inwerkingtreding wordt de financieringssystematiek van het Caribisch Nederlandse DGS opnieuw bezien en wordt uitdrukkelijk bezien in hoeverre ex ante financiering door de sector mogelijk en wenselijk is.
Overwogen is nog om het Caribisch Nederlandse DGS onderdeel te laten uitmaken van het depositogarantiestelsel in het Europees deel van Nederland. Dit zou echter niet in overeenstemming zijn met het uitgangspunt dat voor Caribisch Nederland een eigenstandige regeling voor de financiële markten geldt. Dit geldt temeer nu het Europees-Nederlandse depositogarantiestelsel in overwegende mate wordt beheerst door een Europese geharmoniseerde regeling en in die situatie zouden voor de banken actief in Caribisch Nederland ook de Europees-Nederlandse dekkingsgraad van € 100.000, de ex ante financiering en de uitbetalingstermijn van 7 dagen gaan gelden, hetgeen voor de regio niet passend is. Ten slotte geldt voor de kredietinstellingen in Caribisch Nederland een volledig ander wettelijk prudentieel kader.
In de Wfm BES is bepaald dat DNB in de rechten treedt die een depositohouder heeft ter zake van de vordering op de falende bank voor zover DNB ingevolge het depositogarantiestelsel een uitkering aan die depositohouder doet. Thans wordt bepaald dat wanneer de bank of de boedel een uitkering doet aan DNB omdat DNB in de rechten is getreden DNB gehouden is die uitkering «door te storten» aan de Staat.
Wet- en regelgeving brengt kosten met zich mee doordat bepaalde instellingen (en/of burgers) deze regels moeten naleven. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten die voortvloeien uit dit besluit.
Eerst wordt een overzicht gegeven van de verschillende begrippen die een rol spelen bij de bepaling van administratieve lasten en inhoudelijke nalevingkosten. Vervolgens wordt de doelgroep vastgesteld en de verplichtingen waaraan deze dient te voldoen. Tot slot volgt een berekening van de verschillende lasten en kosten die uit deze verplichtingen voortvloeien.
Belangrijk om vooraf op te merken is dat enkel de verandering in kaart wordt gebracht van de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten die dit besluit met zich mee brengt ten opzichte van de al bestaande wet- en regelgeving.
De kosten die wet- en regelgeving met zich meebrengt kunnen worden onderscheiden in enerzijds administratieve lasten en anderzijds inhoudelijke nalevingskosten. Administratieve lasten zijn de kosten die bedrijven maken om te voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit de wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om informatieverplichtingen richting de overheid en zelfstandige bestuursorganen zoals DNB. Inhoudelijke nalevingskosten zijn de kosten die bedrijven maken om te voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen die wet- en regelgeving stelt. Inhoudelijke verplichtingen zijn verplichtingen om bepaalde handelingen of gedragingen te doen of juist na te laten. Informatieverplichtingen aan derden, anders dan (zelfstandige) bestuursorganen of rechtspersonen met een wettelijke taak, vallen onder het begrip inhoudelijke nalevingskosten.
Bij de toedeling van de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten dient ook rekening gehouden te worden met de categorie bedrijfseigen kosten. Deze categorie betreft de kosten die voortvloeien uit de wet- en regelgeving, maar die ook deel uitmaken van de kosten van de normale bedrijfsvoering. Omdat deze kosten ook gemaakt dienen te worden als wet- en regelgeving hiertoe niet verplichtte, worden deze kosten buiten beschouwing gelaten in de berekening van de lasten.
Tenslotte is het ook belangrijk om een onderscheid te maken tussen enerzijds incidentele (eenmalige) kosten en anderzijds structurele (terugkerende) kosten. Kosten die terugkeren (bijvoorbeeld ieder kwartaal, ieder jaar, iedere vier jaar etc.) zijn structurele kosten.
Het ontwerpbesluit bevat slechts enkele tot de in Caribisch Nederland actieve ondernemingen gerichte bepalingen. Het betreft in de eerste plaats artikel 10A:10 dat bepaalt dat een aan het depositogarantiestelsel deelnemende kredietinstelling er zorg voor draagt dat voor de uitvoering van het depositogarantiestelsel noodzakelijke gegevens voortdurend worden bijgehouden en vastgelegd en deze gegevens op verzoek van de Nederlandsche Bank binnen een door de Nederlandsche Bank te bepalen termijn en op een op de Nederlandsche Bank te bepalen wijze verstrekt. Het eerste deel bepaalt in wezen dat de onderneming op gestructureerde wijze dient bij te houden wie bij haar een rekening heeft en wat het saldo op die rekening is. Nu aangenomen mag worden dat banken een dergelijke administratie reeds bijhouden, geldt hiervoor dat sprake is van bovengenoemde bedrijfseigen kosten. Het verstrekken van die informatie vormt wel een administratieve last. Ervan uitgaande dat DNB per onderneming één maal per jaar een uitvraag doet bij alle 9 kredietinstellingen actief in Caribisch Nederland (1 dochteronderneming en 8 bijkantoren) en met een ruime schatting van de kosten per uitvraag, betreft deze structurele administratieve last circa € 100.000.
De andere tot de ondernemingen gerichte bepaling betreft de bijdrageplicht ex post aan de financiering van een vergoeding uit hoofde van het DGS. Nu deze afhankelijk is van een aantal onzekere variabelen (een mogelijk toekomstig faillissement van een bank, de omvang van de depositobasis van die bank, en de draagkracht bij de bijdragende instelling) valt deze niet met enige mate van zekerheid te schatten.
Het ontwerpbesluit is voor een periode van circa zes weken ter openbare consultatie op www.internetconsultatie.nl geplaatst. Er zijn vier reacties ontvangen waarbij drie partijen hebben aangegeven hun reactie vertrouwelijk te geven. Een openbare reactie is ontvangen is van de Kamer van Koophandel en Nijverheid van Bonaire. De kern van die reactie betreft de omvang van de dekking van USD 6.000 zoals in het ontwerpbesluit opgenomen. De Kamer van Koophandel merkt op dat daarmee naar verhouding lagere dekking dan in Europees Nederland wordt geboden. Er is inmiddels aanleiding gezien de dekking van het depositogarantiestelsel in Caribisch Nederland te verhogen naar USD 10.000 waardoor naar verhouding een gelijke dekking wordt geboden aan depositohouders in Caribisch Nederland als in Europees Nederland (circa 90% van de deposito’s wordt onder beide stelsels gedekt.)
In dit artikel wordt de reikwijdte van het depositogarantiestelsel bepaald. Artikel 10A:1 definieert deposito’s. Het betreft, kort gezegd, tegoeden op betaal- en spaarrekeningen, met inbegrip van termijndeposito’s, die de bank op enig moment overeenkomstig de wet en de relevante overeenkomst zal moeten terugbetalen. Uitgezonderd zijn, overeenkomstig het Europees-Nederlandse DGS deposito’s die onderdeel uitmaken van andere financiële producten of waarvan de waarde afhankelijk is van andere grondslagen dan de vooraf overeengekomen rentevergoeding.
In dit artikel wordt bepaald onder welke situatie DNB het depositogarantiestelsel in werking stelt. Van belang is om op te merken dat indien een van de situaties uit artikel 10A:2, eerste lid, zich voordoet DNB het depositogarantiestelsel in werking moet stellen. DNB dient het depositogarantiestelsel in werking te stellen uiterlijk 21 dagen nadat DNB constateert dat de kredietinstelling om redenen die rechtstreeks verband houden met haar financiële positie, niet in staat is deposito’s van depositohouders terug te betalen en zij daartoe ook op afzienbare termijn niet in staat lijkt te zijn. DNB dient voorts over te gaan tot inwerkingstelling onverwijld nadat een rechter een besluit heeft genomen waaruit volgt dat depositohouders geen toegang hebben tot hun deposito. Het uitspreken van het faillissement van de kredietinstelling is een voor de hand liggend voorbeeld van een dergelijke rechterlijke beslissing. Zie nader paragraaf 4 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
Zoals in het algemeen deel van deze nota van toelichting reeds is opgemerkt garandeert het depositogarantiestelsel deposito’s tot een bedrag van USD 10.000 per persoon per kredietinstelling. Bij een zogenoemde gezamenlijke rekening van bijvoorbeeld twee personen geldt aldus twee maal dat bedrag (aangenomen dat depositohouders niet tevens een andere rekening bij dezelfde kredietinstelling aanhouden). Indien slechts een van beide rekeninghouders ingezetene is van Caribisch Nederland geldt de dekking aldus slechts voor één maal USD 10.000.
Deposito’s moeten in beginsel op eigen naam worden aangehouden bij de kredietinstelling. Slechts onder voorwaarden worden deposito’s gegarandeerd die worden aangehouden voor een derde. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan deposito’s op naam van een ouder voor kinderen onder de 18, een rekening van een notaris waar middelen worden aangehouden voor cliënten of een rekening van een trustee.
In bijlage 2A is nog een aantal personen en vorderingen opgenomen die niet worden gedekt door het depositogarantiestelsel. Het betreft onder meer, kort gezegd, personen of hun naasten die rechtstreeks betrokken zijn bij de falende kredietinstelling (daarvoor wellicht zelfs medeverantwoordelijk kunnen worden gehouden), van bepaalde ondernemingen of publiekrechtelijke organen. De lijst is gebaseerd op de eerder in het Europese deel van Nederland geldende lijst met uitzonderingen met dien verstande dat de lijst is ingekort in het licht van de veel beperktere kring van ingezetenen van Caribisch Nederland. Overigens betekent de opname op de onderhavige «negatieve» lijst uiteraard niet dat deze personen hun vordering niet regulier ter verificatie bij de curator kunnen indienen.
Ingevolge artikel 10A:4 maakt DNB de inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel bekend in de media in Caribisch Nederland. Daarmee worden depositohouders aangespoord een aanvraag voor vergoeding uit hoofde van het depositogarantiestelsel in te dienen.
Depositohouders dienen bij DNB een aanvraag in te dienen om voor vergoeding uit hoofde van het depositogarantiestelsel in aanmerking te komen (zie artikel 10A:5). Depositohouders zijn uiteraard niet verplicht een dergelijke aanvraag in te dienen. Zij kunnen er bij voorbeeld in een faillissement ook voor kiezen hun volledige vordering in te dienen bij de curator. Kort gezegd is sprake van een facultatieve regeling. Een depositohouder mag claimen onder het depositogarantiestelsel maar dat hoeft niet. De deposant kan ook naar de curator in een faillissement. Beiden (voor zover het betreft een bedrag onder het maximale gegarandeerde tegoed) mag niet, een beroep op het depositogarantiestelsel voor het bedrag van ten hoogste USD 10.000 en een beroep op de curator voor het meerdere mag natuurlijk wel. De vordering boven de 10.000 op de boedel van de failliete bank gaat niet teniet, het deel 10.000 wordt bij uitkering onder het depositogarantiestelsel overgedragen aan DNB, het meerdere kan ter verificatie bij de curator worden ingediend.
Depositohouders hebben voor het indienen van hun aanvraag uiterlijk een jaar de tijd gerekend vanaf het moment dat DNB het depositogarantiestelsel in werking heeft gesteld. Na een jaar wordt een dergelijke aanvraag in beginsel niet meer in behandeling genomen tenzij de deposant kan aantonen dat de termijnoverschrijding niet aan hem kan worden verweten. Of hiervan sprake is, zal van geval tot geval dienen te worden beoordeeld.
DNB zal het bestaan en de hoogte van de deposito formeel moeten vaststellen. DNB kan hiertoe zelfstandig overgaan en behoefte niet noodzakelijk te wachten tot een aanvraag is ingediend. Uitgangspunt is dat DNB hiervoor de administratie van de betrokken bank gebruikt. Indien die administratie onverhoopt onvoldoende soelaas biedt zal de depositohouder zelf het bestaan en de hoogte van de deposito aan DNB moeten bewijzen.
Ingevolge artikel 10A:7 wordt de vergoeding uiterlijk drie maanden na indiening van de aanvraag – dus in beginsel uiterlijk 15 maanden na inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel – door DNB uitbetaald. Omdat deze termijn relatief lang is, kent de onderhavige regeling – anders dan de regeling inzake het depositogarantiestelsel in het Europees deel van Nederland – de mogelijkheid tot het verstrekken van een voorschot. In de situatie dat het strikt volgen van de procedure aanvraag – vaststelling – uitkering en de bijbehorende termijnen leidt tot een onaanvaardbare uitkomst (een onbillijkheid van overwegende aard; de gebruikelijke terminologie van een hardheidsclausule) kan DNB onmiddellijk bij indiening van de aanvraag een voorschot van ten hoogste USD 500 uitkeren. Enige voorwaarde is dat de aanvrager genoegzaam dient aan te tonen dat hij een deposito bij de bank aanhoudt van ten minste het gevraagde bedrag. Dit kan door het tonen van het meest recente bankafschrift met het saldo. Een bedrag van USD 500 wordt voldoende geacht om depositohouders in staat te stellen om te voorzien in de onmiddellijk behoefte aan liquide middelen tot periodieke inkomsten zoals salaris kunnen worden «omgeleid» naar een andere bank of het resterende bedrag uit hoofde van het depositogarantiestelsel kan worden uitbetaald.
Mogelijkerwijs bestaat voor de depositohouder een grond om een gegarandeerd deposito te verrekenen met een schuld aan de bank. Het kan niet zo zijn dat een depositohouder enerzijds een vergoeding ontvangt uit hoofde van het depositogarantiestelsel en tevens besluit tot verrekening van zijn vordering op de bank met een schuld. Om die reden wordt bepaald dat geen vergoeding wordt uitgekeerd op een gegarandeerd deposito indien de depositohouder reeds is overgegaan tot verrekening dan wel niet schriftelijk verklaard daartoe niet te zullen overgaan.
Op grond van artikel 10A:8 kan in bepaalde gevallen de termijn waarbinnen DNB de vergoeding beschikbaar moet stellen worden opgeschort. Het betreft bijvoorbeeld gevallen waarin de financiële middelen van de depositohouder zijn «bevroren» door toepassing van sancties door overheden (onderdeel b).
De artikelen 10A:9 en 10A:10 bevatten de regeling ter zake van de financiering van het depositogarantiestelsel. Uitgangspunt is, zoals reeds neergelegd in artikel 8:26 Wfm BES, dat kredietinstellingen de kosten van het depositogarantiestelsel dragen. Er wordt dus nadrukkelijk niet voorzien in een regeling waarbij de Staat altijd de kosten draagt. Indien de draagkracht van de andere instellingen afdoende is, wordt geen toepassing gegeven aan artikel 10A:10.
Indien nodig wordt een voorschot gegeven uit ’s Rijks schatkist. Het voorschot wordt door aan het depositogarantiestelsel deelnemende kredietinstellingen terugbetaald. Indien een onderneming gedurende de terugbetaaltermijn ophoudt een kredietinstelling te zijn of een kredietinstelling ophoudt actief te zijn in Caribisch Nederland eindigt de terugbetalingsverplichting. Dit gegeven is van belang teneinde te voorkomen dat kredietinstelling op grond van de vigerende boekhoudregels onmiddellijk bij uitkering van een vergoeding uit hoofde van het depositogarantiestelsel een voorziening moeten treffen voor hun volledig aandeel in die uitkering. Dit zou leiden tot onwenselijk grote verschuivingen op de balans van de kredietinstellingen.
Bepaald is dat DNB het voorschot in termijnen verhaalt op de deelnemende kredietinstellingen en de opbrengsten afdraagt aan de schatkist. DNB bepaalt daarbij met inachtneming van de draagkracht van de instellingen de hoogte van de jaarlijkse bijdrage vast. DNB treedt tevens in de rechten van de depositohouder waar het gaat om het verhaal op de boedel van de gefailleerde bank. Eventuele opbrengsten uit de verdeling van de boedel worden eveneens afgedragen aan ’s Rijks schatkist. Indien het voorschot volledig is afgelost worden boedelopbrengsten verdeeld over de kredietinstellingen die aflossingen hebben gedaan, naar rato van hun bijdrages.
Artikel 10A:10 bepaalt dat deelnemende kredietinstellingen, kort gezegd, een administratie bijhouden op grond waarvan de aanspraak van een depositohouder op een vergoeding uit het depositogarantiestelsel kan worden vastgesteld. Die administratie moet op verzoek aan DNB ter beschikking worden gesteld.
Artikel II bevat de reeds in het algemeen deel van deze nota van toelichting genoemde evaluatiebepaling.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem
Zie IADI (Maart 2013), «Enhanced Guidance for Effective Deposit Insurance Systems: Deposit Insurance Coverage»
Waaronder de «Core Principles for Effective Deposit Insurance Systems» van de Bank of International Settlements.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-357.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.