Besluit van 27 juni 2017 tot wijziging van het Reglement rijbewijzen in verband met enkele aanpassingen betreffende de implementatie van richtlijn 2006/126/EG

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 27 maart 2017, nr. IenM/BSK-2017/67162, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PbEG L 403) en de artikelen 111, eerste lid, onderdeel b, 113, eerste lid, 116, eerste lid, 118, tweede lid, 120, eerste lid, 122, 126, vijfde lid, en 127, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 2 juni 2017, no. W14.17.0108-IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 21 juni 2017, nr. IenM/BSK-2017/156639, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Reglement rijbewijzen wordt als volgt gewijzigd.

A

Aan artikel 2, vierde lid, onderdeel a, subonderdeel I, wordt na de tekst onder 2° ingevoegd:

  • 3°. of, indien de bestuurder niet beschikt over een rijbewijs voor de categorie A2, een niet langer dan een jaar en zes maanden tevoren afgegeven verklaring dat de bestuurder is geslaagd voor het theorie-examen voor de rijbewijscategorie A.

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • e1. In afwijking van onderdelen d en e geldt voor bestuurders van driewielige motorrijtuigen van de rijbewijscategorie A de leeftijd van eenentwintig jaren;.

2. Het achtste lid vervalt.

3. Het negende lid wordt vernummerd tot achtste lid.

C

Aan artikel 7, tweede lid, onderdeel g, subonderdeel I, wordt na 2° ingevoegd:

  • 3°. of, indien de bestuurder niet beschikt over een rijbewijs voor de categorie A1 of A2, een niet langer dan een jaar en zes maanden tevoren afgegeven verklaring dat de bestuurder is geslaagd voor het theorie-examen voor de rijbewijscategorie A.

D

In de artikelen 1, onderdelen t en w, 9, vierde lid, 28, onderdelen b, c en d, 31, 38, tweede lid, 40, derde lid, 41, tweede lid, 42, achtste lid, onderdelen b en c, 44, zesde lid, onderdeel a, 46, eerste lid, aanhef, en zevende lid, onderdeel a, 47, eerste lid, onderdelen b en c, aanhef en onder III, tweede lid, en derde lid, onderdelen a en b, 48, eerste lid, onderdelen b en c, aanhef en onder III, tweede lid, derde lid, onderdelen a en b, 48b, onderdeel c, onder i en onder iii, 48c, onderdeel a, onder ii en onder iv, 49, tweede lid, 107, 111, 112, 113, 115, 116, 118, 152, eerste lid, onderdeel e, onder i, 155, eerste en tweede lid, 155a, eerste lid, aanhef, 156a, tweede, derde en vierde lid, 156t, eerste lid, 156ac, en 185 wordt «Europese Gemeenschap» telkens vervangen door: Europese Unie.

E

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdelen b, c en d, vervalt telkens «of aanhangwagen».

2. Na het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. In afwijking van het eerste lid, onderdelen b, c en d, kan in Nederland met het in deze onderdelen bedoelde rijbewijs een motorrijtuig van de desbetreffende categorie worden bestuurd waaraan een aanhangwagen is gekoppeld. Met het in de eerste volzin bedoelde rijbewijs wordt gelijkgesteld een rijbewijs dat geldig is voor een of meer van de rijbewijscategorieën A1, A2 of A, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland.

F

Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16a

  • 1. Aan de aanvrager van een rijbewijs A die op het tijdstip van de aanvraag de leeftijd van ten minste eenentwintig jaren, maar nog niet de leeftijd van vierentwintig jaren heeft bereikt, en op het tijdstip van de aanvraag nog niet beschikte over een rijbewijs voor de categorie A1 of A2, dan wel op dat tijdstip korter dan twee jaar beschikte over een rijbewijs voor de categorie A2, wordt een rijbewijs A afgegeven dat tot het bereiken van de leeftijd van vierentwintig jaren slechts geldig is voor het besturen van driewielige motorrijtuigen van die categorie. In het rijbewijs is deze beperking aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.

  • 2. De houder van het in het eerste lid bedoelde rijbewijs A die op het tijdstip van het besluit tot afgifte van het in het eerste lid bedoelde rijbewijs A al beschikte over een rijbewijs voor de categorie A2 kan twee jaar na de datum van het besluit van afgifte van dat rijbewijs voor de categorie A2 een aanvraag indienen voor afgifte van een rijbewijs A zonder deze beperkende codering.

  • 3. De houder van het in het eerste lid bedoelde rijbewijs A die op het tijdstip van het besluit tot afgifte van dat rijbewijs A nog niet beschikte over een rijbewijs voor de categorie A2 kan twee jaar na de datum van het besluit van afgifte van het in het eerste lid bedoelde rijbewijs voor de categorie A een aanvraag indienen voor afgifte van een rijbewijs A zonder deze beperkende codering.

G

In artikel 22, eerste lid, vervalt: en, indien de aanvrager in het bezit is van een rijbewijs D1, voor het voortbewegen van een aanhangwagen indien deze wordt voortbewogen door een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs D1 is vereist.

H

Na artikel 25a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25b

  • 1. Een vervangend rijbewijs als bedoeld in artikel 120 van de wet wordt afgegeven voor de resterende geldigheidsduur van de betreffende categorie of categorieën.

  • 2. Onverminderd artikel 25a en in afwijking van het eerste lid wordt, indien het te vervangen rijbewijs een rijbewijs betreft, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland, voor een of meer van de categorieën AM, A1, A2, A, B of BE:

    • a. een vervangend rijbewijs afgegeven voor de resterende geldigheidsduur, indien die resterende geldigheidsduur niet langer is dan tien jaar, of

    • b. een vervangend rijbewijs afgegeven met een geldigheidsduur van tien jaren, indien het te vervangen rijbewijs een resterende geldigheidsduur heeft van meer dan tien jaren.

  • 3. Onverminderd artikel 25a en in afwijking van het eerste lid wordt, indien het te vervangen rijbewijs een rijbewijs betreft, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland, voor een of meer van de categorieën C1, C1E, D1, D1E, C, CE, D of DE:

    • a. een vervangend rijbewijs afgegeven voor de resterende geldigheidsduur, indien die resterende geldigheidsduur niet langer is dan vijf jaar, of

    • b. een vervangend rijbewijs afgegeven met een geldigheidsduur van vijf jaren, indien het te vervangen rijbewijs een resterende geldigheidsduur heeft van meer dan vijf jaren.

I

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onverminderd het tweede en derde lid dient de aanvrager, indien de aanvraag betrekking heeft op:

    • 1°. de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager aan wie nog niet eerder een rijbewijs is afgegeven voor de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft,

    • 2°. de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs in verband met een gevorderd onderzoek naar diens rijvaardigheid tot het besturen van motorrijtuigen ongeldig is verklaard,

    • 3°. de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs op het tijdstip waarop de in artikel 123b, eerste lid, van de wet bedoelde uitspraak onherroepelijk is geworden, geldig was, dan wel

    • 4°. de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor een categorie of categorieën waarvoor een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs ongeldig is verklaard op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel a, b of c, van de wet,

    op het moment van de aanvraag in Nederland woonachtig te zijn en tevens hetzij in de onmiddellijk aan de aanvraag voorafgaande periode van één jaar ten minste 184 dagen in Nederland woonachtig te zijn geweest, hetzij gedurende een periode van ten minste zes maanden te zijn ingeschreven aan een in Nederland gevestigde universiteit, school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Indien de aanvrager van een rijbewijs op het tijdstip van de aanvraag in verband met zijn studie is ingeschreven aan een buiten Nederland gevestigde universiteit, school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of een andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs en in dat kader verblijft in die andere staat, wordt hij geacht in Nederland woonachtig te zijn op voorwaarde dat hij tot de aanvang van zijn studie zijn gewone verblijfplaats in Nederland had.

J

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder III, wordt «Europese Gemeenschap» vervangen door: Europese Unie.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met zevende lid tot derde tot en met achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid, onderdeel b, geldt niet indien de aanvraag betrekking heeft op afgifte van een vervangend rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland.

3. In het vijfde lid (nieuw), onderdeel b, wordt na «en dat bij dat gezag ook overigens geen bezwaar tegen afgifte van een rijbewijs bestaat» ingevoegd: , tenzij dit reeds op geautomatiseerde wijze is vastgesteld met gebruikmaking van het EU-rijbewijzennetwerk, genoemd in artikel 15 van richtlijn 2006/126/EG.

4. In het zesde lid (nieuw), aanhef, wordt «in het eerste lid genoemde vereisten» vervangen door: in het eerste of tweede lid genoemde vereisten».

5. In het zevende lid (nieuw) wordt «vijfde lid, onderdeel a» vervangen door: zesde lid, onderdeel a,.

6. in het achtste lid (nieuw), aanhef, wordt «eerste en tweede lid» vervangen door: «eerste, tweede en derde lid», en wordt in de onderdelen a en b «Europese Gemeenschap» vervangen door: Europese Unie.

7. in het tiende lid (nieuw) wordt «zevende lid, onderdeel b,» vervangen door «achtste lid, onderdeel b,» en wordt «vierde lid, onder b,» vervangen door: vijfde lid, onderdeel b,.

K

In artikel 53, vierde lid, onderdelen b, aanhef, en c, wordt «24 jaar» telkens vervangen door: eenentwintig jaar.

L

Artikel 67c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de onderdelen a, b, e en f, wordt «24 jaren» telkens vervangen door: eenentwintig jaren.

b. In de onderdelen g en h wordt na «automatische schakeling» telkens toegevoegd: en de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt.

2. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt na «rijbewijs A2» ingevoegd: , dan wel in het bezit is van een geldig rijbewijs A2 en de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt.

b. In onderdeel b wordt na «Zwitserland» ingevoegd: dan wel in het bezit is van een geldig rijbewijs A2 afgegeven door een van die landen en de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt.

c. In de onderdelen c en d wordt na «automatische schakeling» telkens toegevoegd: en de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt.

M

In artikel 103, achtste lid, wordt «artikel 25a, eerste en tweede lid,» vervangen door: de artikelen 25a, eerste en tweede lid, en 25b.

N

Artikel 105a, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1. Overeenkomstig artikel 120 van de wet wordt een vervangend rijbewijs afgegeven in de volgende gevallen:

    • a. aan de aanvrager aan wie eerder een rijbewijs is afgegeven dat verloren is geraakt of teniet is gegaan dan wel versleten of geheel of ten dele onleesbaar is, indien:

      • 1°. het te vervangen rijbewijs mede is afgegeven voor een der rijbewijscategorieën C, C1, D, D1, CE, C1E , DE of D1E;

      • 2°. de geldigheidsduur van het te vervangen rijbewijs verstrijkt op of na de dag waarop de aanvrager de leeftijd van 75 jaren bereikt;

      • 3°. het te vervangen rijbewijs geldig is tot de dag waarop de in het rijbewijzenregister geregistreerde termijn waarvoor de houder naar verwachting geschikt zal zijn voor het besturen van motorrijtuigen verstrijkt;

      • 4°. uit een aantekening in het rijbewijzenregister blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs dient aan te tonen dat hij beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop de aanvraag betrekking heeft;

      • 5°. de aanvrager een vreemdeling is in de zin van de Vreemdelingenwet 2000, en geen onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, en hij niet rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d en l, van die wet;

      • 6°. het in artikel 35, vierde lid, bedoelde geval;

    • b. indien het overgelegde rijbewijs een rijbewijs betreft dat aan de aanvrager is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland en het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 45, tweede lid.

O

Aan artikel 152, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • g. de noodzaak om in geval van afgifte van een rijbewijs op grond van artikel 45, tweede lid, tegen overlegging van een rijbewijs met een afwijkende geldigheidsduur ten behoeve van een toekomstige rijbewijsaanvraag de registratie van een verklaring van geschiktheid aan te vragen bij het CBR.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 13 oktober 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met aanvullende implementatie van richtlijn 2006/126/EG (Kamerstukken II 2016/17, 34 574, nrs. 1–3), nadien gewijzigd in voorstel van wet tot Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in verband met aanvullende implementatie van richtlijn 2006/126/EG en enkele aanpassingen van redactionele aard en in verband met aangepaste termijnen inzake het opleggen van beschikkingen naar aanleiding van gedragingen die op kenteken zijn geconstateerd, tot wet is of wordt verheven, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 27 juni 2017

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de elfde juli 2017

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

In het onderhavige besluit wordt het Reglement rijbewijzen op een vijftal punten aangepast om op die manier tegemoet te komen aan bezwaren die de Europese Commissie heeft geuit bij brief van 22 september 2014 in het kader van een pilot over de wijze van implementatie van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PbEG L 403, de derde rijbewijsrichtlijn) en heeft bevestigd in de ingebrekestelling van 22 oktober 2015:

  • 1. de aanpassing van de reikwijdte van de bevoegdheid van de rijbewijscategorieën A1, A2 en A (het schrappen van de bepaling dat het rijbewijs A1, A2, respectievelijk A mede omvat het besturen van een motorrijwiel van die categorie met aanhangwagen),

  • 2. de aanpassing van de minimumleeftijd waarop examen kan worden gedaan en het rijbewijs kan worden verkregen voor de rijbewijscategorie A met het oog op het besturen van zware gemotoriseerde driewielers,

  • 3. het schrappen van de bepaling dat aan de houder van een rijbewijs voor de categorieën C1 en D1 die is geslaagd voor het praktijkexamen voor de categorie C1E ook de categorie D1E wordt afgegeven,

  • 4. het aanpassen op enkele punten van het artikel betreffende het woonplaatsvereiste en

  • 5. de invoering van de mogelijkheid voor afgifte van een vervangend rijbewijs, zonder dat daarvoor een verklaring van geschiktheid is vereist, voor personen die de beschikking hebben over een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, en die hun gewone verblijfplaats hebben overgebracht naar Nederland en die dat rijbewijs willen omwisselen.

In de artikelsgewijze toelichting wordt nader ingegaan op deze punten.

Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in een aantal artikelen een redactionele aanpassing door te voeren: de vervanging van het begrip «Europese Gemeenschap» door: Europese Unie.

2. Administratieve lasten en nalevingskosten

Voor de administratieve lasten en de nalevingskosten wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de aanvullende implementatie van de derde rijbewijsrichtlijn en enkele redactionele aanpassingen (Kamerstukken II vergaderjaar 2016/17, 34 574, nr. 3, blz. 6–8).

3. Handhaving

De voorstellen die betrekking hebben op de punten 1 (de aanpassing van de reikwijdte van de bevoegdheid van de rijbewijscategorieën A1, A2 en A) en 2 (de aanpassing van de minimumleeftijd waarop examen kan worden gedaan en het rijbewijs kan worden verkregen voor de rijbewijscategorie A met het oog op het besturen van zware gemotoriseerde driewielers) hebben enige gevolgen voor politie en OM. De voorstellen zullen worden bekend gemaakt aan de politie, met name aan de agenten die deel uitmaken van de teams Verkeer. Zij zullen ook bekend worden gemaakt aan de beoordelaars en officieren van justitie die zich bezighouden met de afhandeling van verkeersstrafzaken, in het bijzonder met de afhandeling van overtredingen van artikel 107, eerste lid, WVW 1994.

4. Advisering

Het ontwerpbesluit is voor advies voorgelegd aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) en de Dienst Wegverkeer (RDW). Tevens is het voor advies voorgelegd aan het College van Procureurs-Generaal (OM) en de Nationale Politie (politie).

De politie heeft te kennen gegeven te kunnen instemmen met het besluit. Het CBR heeft aangegeven dat met name de aanpassing van de minimumleeftijd waarop examen kan worden gedaan en het rijbewijs kan worden verkregen voor de rijbewijscategorie A met het oog op het besturen van zware gemotoriseerde driewielers gevolgen heeft voor de organisatie en de aanpassing van de ICT-systemen. De RDW heeft aangegeven dat, om de wijzigingen te kunnen doorvoeren, de ICT-systemen en afgifteprocessen moeten worden aangepast, alsmede enkele formulieren worden gewijzigd. Het OM heeft volstaan met tekstuele opmerkingen, die zijn verwerkt.

Op de opmerking die de Afdeling advisering heeft gemaakt ten aanzien van de communicatie over het feit dat buiten Nederland met een motor niet langer een aanhangwagen mag worden voortbewogen, wordt in § 5 ingegaan. Verder heeft de Afdeling een redactionele opmerking gemaakt ten aanzien van het begrip «massa in rijklare toestand» zoals gebezigd in artikel 15. Deze opmerking is niet overgenomen, omdat deze aanpassing geen verband houdt met de wijzigingen van het Reglement rijbewijzen die nodig zijn vanwege de ingebrekestelling wegens onjuiste implementatie van de derde rijbewijsrichtlijn.

Van de gelegenheid is ten slotte nog gebruik gemaakt om enkele redactionele aanpassingen door te voeren.

5. Communicatie

De onderhavige wijzigingen in deze regeling zullen bekend worden gemaakt via de websites van de Rijksoverheid, van het CBR en van de RDW.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert om ook alle houders van een rijbewijs A1, A2 of A direct aan te schrijven om hen in kennis te stellen van het feit dat vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit zij niet meer met hun motor buiten Nederland een aanhangwagen mogen voortbewegen, tenzij dat is geregeld in de staat van bezoek.

Een groot deel van de motorrijders maakt geen gebruik van het motorrijbewijs, dan wel rijdt nooit met een aanhangwagen rond. Uiteraard is het wel van belang dat de juiste informatie beschikbaar is, zeker voor motorrijders die wel met een aanhangwagen rondrijden en daarmee ook naar het buitenland gaan. Dat gebeurt reeds. Verschillende overkoepelende organisaties die (mede) de belangen van morrijders behartigen, zoals de Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging en de ANWB, hebben in de afgelopen periode op hun websites reeds informatie gegeven over dit onderwerp. Bovendien is uit gesprekken met motorrijders en belangengroeperingen gebleken dat er geen onduidelijkheid is over de nieuwe regels en dat de huidige communicatie als voldoende wordt ervaren. Naar het oordeel van de regering wordt hiermee voldoende uitvoering gegeven aan de achterliggende bedoeling van deze opmerking van de Afdeling en is een afzonderlijke mailing aan houders van een motorrijbewijs niet nodig. De suggestie van de Afdeling op dit punt wordt dan ook niet overgenomen.

Het ministerie van Defensie ten slotte zal zorg dragen voor communicatie van de wijzigingen die gevolgen kunnen hebben voor militairen.

6. Internetconsultatie en datum van inwerkingtreding

Omdat het hier herstelregelgeving in verband met de ingebrekestelling wegens onjuiste implementatie van een Europese richtlijn betreft, wordt afgeweken van de vaste verandermomenten, inclusief de vereiste publicatietermijn. Evenmin heeft om deze reden internetconsultatie plaatsgevonden. De datum van inwerkingtreding is gekoppeld aan de datum waarop het bij koninklijke boodschap van 13 oktober 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met aanvullende implementatie van richtlijn 2006/126/EG (Kamerstukken II 2016/17, 34 574, nrs. 1–3), nadien gewijzigd in voorstel van wet tot Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in verband met aanvullende implementatie van richtlijn 2006/126/EG en enkele aanpassingen van redactionele aard en in verband met aangepaste termijnen inzake het opleggen van beschikkingen naar aanleiding van gedragingen die op kenteken zijn geconstateerd, tot wet is of wordt verheven, en in werking is getreden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdelen A, B, C, F, K en L

In de ingebrekestelling heeft de Commissie opgemerkt geen bepalingen te hebben aan getroffen die voorzien in een minimumleeftijd van 21 jaar voor het besturen van gemotoriseerde driewielers met een vermogen van meer dan 15 kW.

In de regelgeving was evenwel in artikel 5, achtste lid, zoals dat gold tot het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, de bepaling opgenomen dat voor bestuurders van een driewielig motorrijtuig van de categorie A de minimumleeftijd van 21 jaren gold, indien deze bestuurders beschikten over een EU-rijbewijs voor die categorie A, dan wel over een door Nederland afgegeven rijbewijs, indien dat was verkregen door omwisseling. Op dit punt was de derde rijbewijsrichtlijn derhalve juist geïmplementeerd.

Het was echter niet mogelijk om anders dan door omwisseling, dus door het afleggen van een Nederlands examen, al op een jongere leeftijd dan 22 jaar (respectievelijk 24 jaren) in het bezit te komen van een rijbewijs A dat dan beperkt was tot het besturen van driewielige motorrijtuigen van die categorie. Op dit onderdeel kan de Commissie worden toegegeven dat de derde rijbewijsrichtlijn onvolledig was geïmplementeerd.

De in de onderdelen A, B, C, F, K en L opgenomen aanpassingen maken de toegang tot het rijbewijs A mogelijk ten behoeve van het besturen van zware gemotoriseerde driewielers vanaf de minimumleeftijd van 21 jaren.

In onderdeel A is daartoe een aanvulling opgenomen van artikel 2, vierde lid op de uitzonderingen waarop personen tijdens het volgen van rijonderricht zonder rijbewijs mogen rijden.

In onderdeel B is de aanvulling opgenomen van artikel 5, eerste lid, met een nieuw onderdeel e1. Hierin is aangegeven dat voor het besturen van driewielig motorrijtuigen van de categorie A de minimumleeftijd van 21 jaar geldt. Omdat deze aanpassing van algemene aard is en derhalve ook geldt voor houders van EU-rijbewijzen voor de categorie A die een driewielig motorrijtuig van die categorie willen besturen, kon het oude achtste lid vervallen.

Onderdeel C bevat de aanpassing van artikel 7, tweede lid, onderdeel g. In dit artikelonderdeel is vastgelegd aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voor het geven van rijonderricht. Deze aanpassing is het spiegelbeeld van de aanpassing in onderdeel A.

Onderdeel F, het nieuwe artikel 16a, regelt in het eerste lid dat ten aanzien van een aanvrager van een rijbewijs die jonger is dan 24 jaren en op het tijdstip van de aanvraag nog niet beschikte over een rijbewijs voor de categorie A1 of A2, dan wel op dat tijdstip korter dan twee jaar beschikte over een rijbewijs voor de categorie A2 een rijbewijs voor de categorie A zal worden afgegeven met een beperkende codering waaruit blijkt dat hij met dat rijbewijs alleen zware gemotoriseerde driewielers mag besturen tot de leeftijd van 24 jaar. Tevens zal dat rijbewijs geldig zijn voor het besturen van motorrijwielen van de categorieën A1 en A2. Voor de categorie A geldt dan als afgiftedatum de datum waarop het besluit tot afgifte van het rijbewijs A is genomen. Beschikte betrokkene al over een rijbewijs voor de categorieën A1 en A2, dan blijft voor die categorieën de oude datum van afgifte gehandhaafd. Beschikte betrokkene nog niet over de categorieën A1 en A2, dan geldt ook voor deze categorieën de datum van afgifte van het rijbewijs A als afgiftedatum.

Die beperkende codering vervalt als hij de leeftijd van 24 jaar heeft bereikt. In het tweede lid wordt geregeld dat, in afwijking van het eerste lid, degene die op het tijdstip van het besluit van afgifte van het in het eerste lid bedoelde rijbewijs voor de categorie A al beschikte over een rijbewijs voor de categorie A2 twee jaar na het besluit tot afgifte van dat rijbewijs voor de categorie A2 een rijbewijs voor de categorie A, zonder de beperkende codering kan aanvragen. Had betrokkene bijvoorbeeld op de leeftijd van twintig jaar A2 gehaald en op de leeftijd van eenentwintig jaar A met beperkende codering, dan kan hij derhalve op de leeftijd van tweeëntwintig jaar een rijbewijs A aanvragen zonder beperkende codering. Zolang hij dat niet doet, mag hij echter tot zijn vierentwintigste uitsluitend motorrijwielen van de rijbewijscategorie A1 of A2 besturen, alsmede de zware driewielers.

Tevens wordt geregeld dat degene die op het tijdstip van het besluit tot afgifte van dat rijbewijs A nog niet beschikte over een rijbewijs voor de categorie A2 twee jaar na de datum van het besluit van afgifte van het in het eerste lid bedoelde rijbewijs voor de categorie A een aanvraag kan indienen voor afgifte van een rijbewijs A zonder deze beperkende codering, ook als hij op dat moment nog geen 24 jaar is. Twee jaar na de datum van het besluit tot afgifte van het rijbewijs A met code, welk rijbewijs immers tevens wordt afgegeven voor de rijbewijscategorieën A1 en A2, heeft hij namelijk op grond van de zgn. doorstromersregeling recht op rijbewijs A zonder de beperkende codering.

In artikel 53 (onderdeel K) is de bepaling opgenomen, waarin is aangegeven uit welke onderdelen een onderzoek naar de rijvaardigheid voor de rijbewijscategorie A bestaat, aangevuld.

Het komt erop neer dat iemand die op het tijdstip van het praktijkexamen al ten minste twee jaar beschikt over een rijbewijs voor de categorie A2 alleen een aanvullend praktijkexamen behoeft te doen, waarbij wordt getoetst op zowel voertuigbeheersing als verkeersdeelneming. Als betrokkene op dat tijdstip alleen beschikt over een rijbewijs voor de categorie A1, of korter dan twee jaar beschikt over een rijbewijs A2, dan zal hij een apart examen voertuigbeheersing en een apart examen verkeersdeelneming moeten afleggen. Heeft betrokkene nog in het geheel geen rijbewijs voor de categorie A1 of A2 dan bestaat het onderzoek naar de rijvaardigheid uit een theorie-examen ten behoeve van de categorie A, een apart examen voertuigbeheersing en een apart examen verkeersdeelneming.

In artikel 67c, vierde en vijfde lid, (onderdeel L) zijn ten slotte nog enkele aanpassingen opgenomen, voortvloeiend uit de aanpassing van de minimumleeftijd waarop examen kan worden gedaan en het rijbewijs kan worden verkregen voor de rijbewijscategorie A met het oog op het besturen van zware gemotoriseerde driewielers. Die aanpassing maakt het noodzakelijk om de toegang tot het praktijkexamen voor de rijbewijscategorie A te verlagen tot 21 jaar.

Artikel I, onderdeel D, J, eerste en zesde lid,

In de in dit onderdeel opgenomen artikelen wordt het begrip «Europese Gemeenschap» vervangen door: Europese Unie.

Artikel I, onderdeel E

De bepaling dat met het rijbewijs voor de categorie A ook een motorrijwiel van die categorie mag worden bestuurd met aanhangwagen staat al sinds 1965 in de Nederlandse regelgeving (eerst in artikel 100 van het Wegenverkeersreglement en daarna ongewijzigd overgenomen in artikel 15 van het Reglement rijbewijzen).

De reden voor deze keuze was gelegen in het feit dat op grond van de Europese voertuigregelgeving1 een aanhangwagen achter een motor is toegestaan. Het zou derhalve vreemd zijn als zo'n combinatie op grond van de Europese rijbewijsregelgeving niet zou mogen worden bestuurd. Omdat de rijbewijsrichtlijnen nooit hebben voorzien in een aparte rijbewijscategorie E bij A1, A2 of A heeft Nederland ook na invoering van de eerste rijbewijsrichtlijn de conclusie getrokken dat, omdat de technische richtlijnen voorzien in de mogelijkheid van een koppelingsmechanisme, het besturen van een motorfiets met aanhangwagen impliciet onder de bevoegdheid van de categorie A valt.

De derde rijbewijsrichtlijn heeft naast de categorie A de categorieën A1 en A2 als verplichte categorieën ingevoerd. Met de regelgeving ter implementatie van de derde rijbewijsrichtlijn is ten aanzien van het hierboven beschreven punt de lijn voortgezet en is de bepaling dat de bevoegdheid voor de categorie A mede omvat het besturen van een aanhangwagen doorgetrokken tot de nieuwe rijbewijscategorieën A1 en A2 (Besluit van 3 april 2012, houdende wijziging van het Reglement rijbewijzen en het Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009 in verband met de implementatie van de derde rijbewijsrichtlijn; Stb. 2012, 160).

In het kader van de in §1 genoemde pilot alsmede in de formele ingebrekestelling heeft de Europese Commissie evenwel aangegeven het niet eens te zijn met deze redenering, omdat in de derde rijbewijsrichtlijn de omschreven bevoegdheid voor het besturen van motorrijwielen niet expliciet mede het besturen van een motorrijwiel met een aanhangwagen betreft. Bovendien moeten de Europese regels betreffende de voertuigeisen en betreffende het rijbewijs los worden gezien van elkaar. Daarom is de op deze redenering gebaseerde Nederlandse regelgeving naar het oordeel van de Commissie op dit punt in strijd met de derde rijbewijsrichtlijn. Bovendien wijst de Commissie erop dat bestuurders van deze combinaties in het buitenland op problemen zouden kunnen stuiten, omdat de richtlijn voorziet in uniform omschreven bevoegdheden en er niet in voorziet dat met het rijbewijs A1, A2 of A ook een aanhangwagen mag worden voortbewogen. Wel heeft de Commissie aangegeven dat, omdat er in de Europese rijbewijsregelgeving geen voorziening is getroffen voor het besturen van aanhangwagens achter motorrijwielen van de rijbewijscategorieën A1, A2 of A, de lidstaten bevoegd zijn om te regelen dat de rijbewijzen voor deze categorieën op eigen grondgebied mede de bevoegdheid geven tot het besturen van een motorrijwiel van een van die categorieën met aanhangwagen.

Hoewel de regering tot nu toe geen geluiden hebben bereikt dat er in het buitenland problemen zijn geweest bij het besturen van een motorrijwiel met aanhangwagen, is artikel 15, eerste lid, onderdelen b, c en d, aangepast. Tevens is een bepaling opgenomen op grond waarvan op het grondgebied van Nederland met een rijbewijs A1, A2 of A ook een motorrijwiel van die categorie met aanhangwagen bestuurd mag blijven worden. Dit geldt ook voor houders van een dergelijk rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland, alsmede voor houders van een rijbewijs afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een derde land. Dit betekent dat houders van een door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs voor een of meer van de categorieën A1, A2 of A dat nog geldig is, met dat rijbewijs ook motorrijtuigen van de desbetreffende categorie mogen besturen waaraan een aanhangwagen is gekoppeld.

Of dit omgekeerd ook mag buiten Nederland, is afhankelijk van de regelgeving in de desbetreffende staat. Dit zal de betrokken rijbewijshouder derhalve daar moeten nagaan voordat hij daar een motorrijtuig van de rijbewijscategorie A1, A2 of A met aanhangwagen gaat besturen. Tevens zal hij zelf moeten nagaan of hij wel verzekerd is.

De regering zal zich ervoor inzetten dat de derde rijbewijsrichtlijn op een zodanige wijze zal worden aangepast dat in de toekomst de bevoegdheid voor de rijbewijscategorieën A1, A2 en A mede zal omvatten de bevoegdheid om met motorrijwielen van die categorieën een aanhangwagen voort te bewegen.

Artikel I, onderdeel G

Artikel 6 lid 2 van de derde rijbewijsrichtlijn bepaalt dat personen die in het bezit zijn van het rijbewijs voor de categorieën C en D en die het examen voor de categorie CE succesvol hebben afgelegd, niet alleen het recht verkrijgen tot het besturen van voertuigen van categorie CE, maar ook tot het besturen van voertuigen van categorie BE en DE.

Bij gelegenheid van de implementatie van de derde rijbewijsrichtlijn is niet alleen deze bepaling geïmplementeerd (artikel 22, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen), maar is in de Nederlandse regelgeving ook geregeld dat personen die het examen voor de categorie C1E succesvol hebben afgelegd, niet alleen het recht verkrijgen tot het besturen van voertuigen van categorie C1E en BE, maar ook tot het besturen van voertuigen van categorie D1E, wanneer de bestuurder reeds in het bezit is van een rijbewijs D1 (artikel 22, eerste lid, Reglement rijbewijzen). De reden hiervoor was gelegen in de omstandigheid dat het naar het oordeel van de regering niet goed uitlegbaar is dat houders van een rijbewijs voor de categorieën C en D (en daarmee ook voor de categorieën C1 en D1), die slagen voor de categorie CE, naast CE ook DE krijgen (en daarmee ook C1E en D1E), maar dat bestuurders die alleen beschikken over een rijbewijs voor de categorieën C1 en D1 en die slagen voor de categorie C1E, niet tevens D1E zouden krijgen. Omdat dit strikt genomen inderdaad in strijd is met de derde rijbewijsrichtlijn en de Commissie Nederland hierop heeft gewezen, is de Nederlandse regelgeving op dit punt in lijn gebracht met de derde rijbewijsrichtlijn.

Wel zal de regering ook op dit punt pleiten voor aanpassing van de derde rijbewijsrichtlijn.

Artikel I, onderdelen H en M

Het in onderdeel H opgenomen nieuwe artikel 25b regelt de geldigheidsduur van vervangende rijbewijzen als bedoeld in artikel 120 van de wet. Kenmerk van een vervangend rijbewijs is dat voor afgifte ervan geen verklaring van geschiktheid vereist is.

Vervangende rijbewijzen kunnen allereerst worden afgegeven in geval van versleten of geheel of gedeeltelijk onleesbaar geworden rijbewijzen of verloren geraakte of tenietgegane rijbewijzen. In het eerste lid van het nieuwe artikel 25b is bepaald dat de geldigheidsduur van het vervangende rijbewijs gelijk is aan de resterende geldigheidsduur van het rijbewijs waar het voor in de plaats komt. Het betreft hier aanvragen voor een vervangend rijbewijs dat in de plaats komt van een eerder door het bevoegde gezag in Nederland afgegeven rijbewijs.

Daarnaast introduceert dit besluit met de in artikel I, onderdeel J, tweede lid, opgenomen aanpassing van artikel 45 van het Reglement rijbewijzen de mogelijkheid om ook bij omwisseling van een door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Europese Economische Ruimte of Zwitserland afgegeven rijbewijs om een vervangend rijbewijs af te geven. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan het standpunt van de Commissie, zoals neergelegd in de ingebrekestelling, dat ook in geval van omwisseling een vervangend rijbewijs moet worden afgegeven zonder dat een verklaring van geschiktheid vereist is. Dit geldt allereerst voor die gevallen waarin sprake is van een vrijwillige omwisseling. Hoewel de rijbewijzen die door de lidstaten van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de EER of Zwitserland zijn afgegeven onderling worden erkend, kan de houder van een dergelijk rijbewijs die zich in Nederland vestigt, om hem moverende redenen ervoor kiezen dat rijbewijs om te wisselen tegen een Nederlands rijbewijs vóór het verstrijken van de geldigheidsduur.

Daarnaast wordt ook een vervangend rijbewijs afgegeven in gevallen waarin omwisseling plaatsvindt op grond van artikel 108, eerste lid, onderdeel h, van de WVW 1994. Hierin is geregeld dat houders van rijbewijzen, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, met een geldigheidsduur langer dan vijftien jaar (groep 1-rijbewijzen) respectievelijk vijf jaar (groep 2-rijbewijzen) die in Nederland zijn komen te wonen, niet langer dan vijftien respectievelijk vijf jaar met dat rijbewijs hier mogen blijven rijden, met een minimum van twee jaar vanaf de datum van vestiging in Nederland.

Het tweede en derde lid leggen de geldigheidsduur vast van een vervangend rijbewijs, indien het om te wisselen rijbewijs een rijbewijs betreft, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. De aanpassing hangt samen met de aanpassing van artikel 45, zoals opgenomen in onderdeel J.

In het nieuwe tweede lid is de geldigheidsduur geregeld voor de rijbewijzen uit groep 1 (de categorieën AM, A1, A2, A, B en BE): indien het om te wisselen rijbewijs een resterende geldigheidsduur heeft van tien jaar of korter: dan wordt een vervangend rijbewijs afgegeven voor de resterende geldigheidsduur (onderdeel a). Het kan hier gaan om een rijbewijs, afgegeven aan een houder, met een om medische redenen kortere geldigheid dan tien jaar, of om rijbewijzen die weliswaar zijn afgegeven voor tien jaar, maar waarvan de houder het rijbewijs voor het verstrijken van de geldigheidsduur een vervangend rijbewijs wenst aan te vragen. Heeft het in te wisselen rijbewijs een resterende geldigheidsduur langer dan tien jaar, dan heeft het vervangende rijbewijs een geldigheidsduur van tien jaar.

Verwezen wordt hiervoor naar de passage uit het verslag van het rijbewijscomité van 27 januari 206, waarin het volgende is gesteld:

«The Commission explained that under Article 11(1) drivers can request a voluntary exchange of their licence. In this case the Member State of exchange issues a national licence with the remaining administrative validity of the original licence, if it is less than what is applied in the Member State of exchange (10–15 years). For licences with longer validity periods, the Member State of exchange applies the full national administrative period.»

In het nieuwe derde lid is de geldigheidsduur geregeld voor de rijbewijzen uit groep 2 (de categorieën C1, C1E, D1, D1E, C, CE, D of DE): indien het om te wisselen rijbewijs een resterende geldigheidsduur heeft van minder dan vijf jaar, dan wordt een vervangend rijbewijs afgegeven voor de resterende geldigheidsduur (onderdeel a). Het kan hier gaan om een rijbewijs afgegeven aan een houder met een om medische redenen een kortere geldigheid dan vijf jaar, of om rijbewijzen die weliswaar zijn afgegeven voor vijf jaar, maar waarvan de houder het rijbewijs voor het verstrijken van de geldigheidsduur een vervangend rijbewijs wenst aan te vragen. Heeft het in te wisselen rijbewijs een resterende geldigheidsduur langer dan vijf jaar, dan heeft het vervangende rijbewijs een geldigheidsduur van vijf jaar. Het gaat hier om rijbewijzen die nog zijn afgegeven op basis van de eerste of tweede rijbewijsrichtlijn.

In de praktijk betekent dit dat vervanging alleen mogelijk is als de categorieën afgegeven op het rijbewijs nog een beperkte geldigheidsduur hebben. Het is immers niet mogelijk een vervangend rijbewijs af te geven als er categorieën ongeldig zijn dan wel niet meer geldig door het verstrijken van de geldigheidsduur. Eveneens is afgifte zonder onderzoek niet mogelijk in die situaties dat houders van een Nederlands rijbewijs of van een andere lidstaat van de Europese Unie, een ander staat die partij is bij de Europese Economische Ruimte of Zwitserland afgegeven rijbewijs naar aanleiding van wijzigingen van de Europese coderingen een onderzoek moeten ondergaan. Voor houders van een rijbewijs met coderingen vermeld in tekst en die nog niet zijn omgezet naar Europese coderingen geldt dat de lidstaat van afgifte dient aan te geven hoe de coderingen moeten worden omgezet dan wel indien zij aangeven dat dit alleen mogelijk is met een onderzoek dit onderzoek dient plaats te vinden bij het CBR.

Voor de volledigheid wordt nog het volgende opgemerkt. Ook bij de aanvragen tot afgifte van een vervangend rijbewijs op grond van artikel 25b geldt artikel 25a van het Reglement rijbewijzen. Dit volgt uit het gebruik van de term «Onverminderd artikel 25a». Dit betekent bijvoorbeeld dat aan een in Nederland woonachtige Duitser van 75 jaar met een rijbewijs dat bijvoorbeeld nog levenslang geldig is en die een vervangend rijbewijs aanvraagt toch, net zoals het geval zou zijn bij een Nederlandse staatsburger, een rijbewijs wordt afgegeven met een geldigheidsduur van vijf jaar. Artikel 7 lid 3 laatste alinea van de derde rijbewijsrichtlijn biedt lidstaten immers de mogelijkheid om de in artikel 7 lid 2 van de derde rijbewijsrichtlijn omschreven geldigheidsduur van rijbewijzen van op hun grondgebied verblijvende houders die de leeftijd van 50 jaren hebben bereikt te beperken om vaker medische controles te houden.

De in onderdeel M opgenomen aanpassing strekt ertoe om in artikel 103, achtste lid, ook de verwijzing naar het nieuwe artikel 25b op te nemen.

Artikel I, onderdeel I

De derde rijbewijsrichtlijn definieert voor de toepassing van die richtlijn de «gewone verblijfplaats» als de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar, wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen of, voor iemand zonder beroepsmatige bindingen, wegens persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden blijken tussen hemzelf en de plaats waar hij woont. De gewone verblijfplaats van iemand die zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats heeft dan zijn persoonlijke bindingen en daardoor afwisselend verblijft op verschillende plaatsten, gelegen in twee of meer lidstaten, wordt evenwel geacht zich op dezelfde plaats te bevinden als zijn persoonlijke bindingen, op voorwaarde dat hij daar op geregelde tijden terugkeert. Deze laatste voorwaarde vervalt wanneer betrokkene in een lidstaat verblijft voor een opdracht van een bepaalde duur. Het feit dat college wordt gelopen aan een universiteit of een school of een andere opleidingsinstelling wordt bezocht in een andere lidstaat, houdt niet in dat de gewone verblijfplaats wordt verplaatst.

In de regelgeving is hieraan uitvoering gegeven in artikel 32 van het Reglement rijbewijzen. Dit artikel regelt dat in de aangegeven gevallen de aanvrager op het tijdstip van de aanvraag woonachtig moet zijn in Nederland en tevens a) in de onmiddellijk aan de aanvraag voorafgaande periode van één jaar ten minste 184 dagen in Nederland woonachtig moet zijn geweest of b) gedurende een periode van ten minste zes maanden ingeschreven moet zijn aan een in Nederland gevestigde universiteit, school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs.

Het «woonachtig zijn» wordt in beginsel aangetoond door inschrijving in de basisregistratie personen (BRP). Het blijft echter mogelijk voor de aanvrager om ook op andere wijze aan te tonen dat hij in Nederland woonachtig is, zonder dat hij op het tijdstip van de aanvraag het BRP was ingeschreven (vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 25 juni 2015, zaak C-664/13 (Nimanis)). In dat geval, en bij twijfel over de juistheid van de inschrijving in de BRP, zal de RDW dit melden aan de desbetreffende gemeente teneinde een onderzoek te laten verrichten.

Daarnaast voorzag de oude formulering van het artikel in de volgende bijzondere bepalingen:

  • a. in het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel III, was een, strikt geformuleerde, uitzondering opgenomen op de eis (opgenomen in onderdeel a, subonderdeel I) dat de aanvrager in de onmiddellijk aan de aanvraag voorafgaande periode van één jaar ten minste 184 dagen in Nederland woonachtig dient te zijn geweest;

  • b. in het eerste lid, onderdeel b, is bepaald dat ook een rijbewijs kan worden aangevraagd door een aanvrager die weliswaar niet in Nederland woonachtig is op het tijdstip van de aanvraag, maar die in de onmiddellijk aan de dag van de aanvraag voorafgaande periode van één jaar ten minste 184 dagen in Nederland woonachtig is geweest, en

  • c. in het derde lid is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is, indien op het tijdstip van de aanvraag een niet langer dan drie jaar voor de aanvraag door het daartoe bevoegde militaire gezag afgegeven verklaring van rijvaardigheid is geregistreerd in het rijbewijzenregister.

De Commissie heeft, zoals blijkt uit de ingebrekestelling van 22 oktober 2015, Nederland op deze punten in gebreke gesteld, omdat Nederland hiermee het hierboven beschreven woonplaatsvereiste niet correct heeft omgezet, terwijl dat met het oog op de aanpak van rijbewijstoerisme juist een belangrijk element is.

Ad a: artikel 32, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel III, bevatte de mogelijkheid om ook een rijbewijs aan te vragen indien betrokkene weliswaar op het tijdstip van de aanvraag in Nederland woonachtig was maar hij wegens tijdelijk verblijf buiten Nederland van maximaal 4 jaar, nog niet kon voldoen aan de eis dat hij in het jaar voorafgaand aan de aanvraag ten minste 184 dagen in Nederland woonachtig was, een en ander op voorwaarde dat hij voorafgaand gedurende een periode van 10 jaar onafgebroken in Nederland woonachtig was. Deze bepaling is geschrapt. De reden hiervoor is dat, zoals uit de ingebrekestelling van 22 oktober 2015 is gebleken, de Commissie van mening is dat deze uitzonderingsmogelijkheid niet in lijn is met het hierboven beschreven woonplaatsvereiste uit de derde rijbewijsrichtlijn en met name niet met de eis dat een aanvrager in de aan de aanvraag voorafgaande periode van een jaar ten minste 184 dagen in de lidstaat van aanvraag moet hebben gewoond.

Ad b: artikel 32, eerste lid, onderdeel b, was opgenomen om in bepaalde gevallen onvoorziene gevolgen op te vangen, bijvoorbeeld bij een aanstaande verhuizing. Om te voorkomen dat zo iemand niet meer in Nederland zijn rijbewijs kan aanvragen, omdat hij niet meer hier woonachtig is, maar ook niet, of nog niet, in de andere lidstaat, omdat hij daar nog niet voldoet aan het criterium dat hij ten minste 185 dagen daar moet hebben gewoond, bood artikel 32, eerste lid, onderdeel b, van het Reglement rijbewijzen de mogelijkheid dat in deze gevallen nog in Nederland een rijbewijs kan worden aangevraagd. Dit kon alleen als deze persoon onmiddellijk voorafgaande aan het moment van de aanvraag ten minste 185 dagen in Nederland woonachtig was geweest. Nederland was van mening dat artikel 12 van de derde rijbewijsrichtlijn niet in deze specifieke overgangsgevallen voorziet, maar dat dit artikellid wel in lijn was met artikel 12 van de richtlijn. Echter niet kan worden ontkend dat de Commissie, zoals aangegeven in de eerdergenoemde ingebrekestelling, terecht wijst op het feit dat hiermee niet wordt voldaan aan de omschrijving van het woonplaatsvereiste uit de derde rijbewijsrichtlijn omdat de betrokken aanvrager op het tijdstip van de aanvraag inderdaad niet in Nederland woonachtig is. Met het schrappen van artikel 32, eerste lid, onderdeel b, is de regelgeving aangepast aan de eisen van de derde rijbewijsrichtlijn.

Ad c: ten behoeve van militairen was in artikel 32, derde lid, van het Reglement rijbewijzen een uitzondering opgenomen op de eis dat de aanvrager ten tijde van de aanvraag in Nederland woonachtig dient te zijn. In het verleden is het voorgekomen dat militairen in verband met een langdurige plaatsing in het buitenland gedurende een jaar minder dan 185 dagen in Nederland woonachtig waren. Ook op dit punt heeft de Commissie het standpunt van Nederland, dat deze uitzondering in lijn is met de omschrijving van het begrip «gewone verblijfplaats» uit de derde rijbewijsrichtlijn, niet geaccepteerd. Omdat niet kan worden ontkend dat de Commissie, zoals aangegeven in de eerdergenoemde ingebrekestelling, terecht wijst op het feit dat hiermee niet wordt voldaan aan de omschrijving van het woonplaatsvereiste uit de derde rijbewijsrichtlijn, aangezien de betrokken aanvrager het jaar voorafgaand aan de dag van de aanvraag minder dan 184 dagen in Nederland woonachtig is geweest, is de uitzondering geschrapt en is de regelgeving aangepast aan de eisen van de derde rijbewijsrichtlijn.

Over deze wijziging heeft afstemming plaatsgevonden met het ministerie van Defensie, omdat het schrappen van dit lid gevolgen kan hebben voor drie categorieën militairen:

  • 1. militairen die in het kader van een buitenlandse missie hooguit 6 maanden zijn uitgezonden;

  • 2. militairen die voor een periode van meer dan 6 maanden in het buitenland zijn geplaatst, dit kan ook een aantal jaar zijn, en

  • 3. militairen die in Nederland werken, maar in het buitenland wonen (de grensgangers).

Het ministerie van Defensie heeft aangegeven te berusten in deze wijziging. De eerste categorie militairen blijft voldoen aan de omschrijving van het woonplaatsvereiste zoals opgenomen in artikel 12 van de derde rijbewijsrichtlijn. Voor hen verandert er derhalve niets. De militairen die vallen onder de onder 2 en 3 bedoelde categorieën zullen niet in Nederland een rijbewijs kunnen aanvragen, omdat zij hun persoonlijke bindingen buiten Nederland hebben. Ze kunnen in hun woonland evenmin met de Nederlandse (militaire) verklaring van rijvaardigheid een civiel rijbewijs aanvragen, omdat de militaire verklaring van rijvaardigheid buiten het bereik van de derde rijbewijsrichtlijn valt, gelet op artikel 4 lid 5 van de richtlijn. Het vervallen van artikel 32, derde lid, heeft voor hen derhalve wel gevolgen. Het komt echter zelden voor dat iemand uit deze groep (veelal ervaren militairen) een militaire verklaring van rijvaardigheid wil omzetten in een civiel rijbewijs en in de praktijk zal dit niet veel problemen opleveren.

In de plaats van het vervallen derde lid is een nieuw derde lid opgenomen waarin is geëxpliciteerd dat het gaan wonen in een andere lidstaat in verband met studie niet impliceert dat de gewone verblijfplaats is verplaatst. Dit is in lijn met de omschrijving van het begrip «gewone verblijfplaats» uit artikel 12 van de derde rijbewijsrichtlijn.

Artikel I, onderdeel J

Onder 2, artikel 45, nieuw tweede lid

In het kader van de eerdergenoemde pilot heeft de Commissie aangegeven van mening te zijn dat Nederland artikel 11 lid 1 van de derde rijbewijsrichtlijn, op grond waarvan de houder van een door een lidstaat afgegeven rijbewijs die zijn gewone verblijfplaats heeft overgebracht naar een andere lidstaat, om omwisseling kan verzoeken, niet volledig heeft geïmplementeerd. De Commissie is van mening dat de aanvrager ook ervoor moet kunnen kiezen om zonder de eis van registratie van een verklaring van geschiktheid een rijbewijs aan te vragen voor de resterende geldigheidsduur van het oorspronkelijk afgegeven rijbewijs, dan wel maximaal de duur die door de lidstaat van omwisseling is gekozen uit de termijnen genoemd in artikel 7 lid 2 van de derde rijbewijsrichtlijn. Nederland heeft daarbij gekozen voor geldigheidsduur van tien jaar voor rijbewijzen van de groep 1 (AM, A1, A2, A, B en BE). Voor groep 2-rijbewijzen (C1, D1, C1E, D1E, C, D, CE en DE) is die termijn vijf jaar.

In de Nederlandse regelgeving was een dergelijke keuzemogelijkheid niet opgenomen, omdat Nederland deze aanvraag tot omwisseling had aangemerkt als een aanvraag voor een rijbewijs met een nieuw vast te stellen geldigheidsduur.

Desalniettemin heeft de regering ervoor gekozen om ook op dit punt het Reglement rijbewijzen aan te passen en in artikel 45 een nieuw tweede en derde lid op te nemen met de door de Commissie beoogde keuzemogelijkheid. Voor de geldigheidsduur van het af te geven vervangende rijbewijs wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel H.

Onder 3, artikel 45, vijfde lid (nieuw)

Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in artikel 45, vijfde lid, te bepalen dat er in de in dit artikellid bedoelde gevallen (als het over te leggen rijbewijs niet kan worden overlegd in verband met diefstal of vermissing) bij omwisseling geen gewaarmerkte verklaring van de lidstaat van afgifte vereist is, indien met behulp van het rijbewijzennetwerk, bedoeld in artikel 15 van de derde rijbewijsrichtlijn, is gebleken dat er bij de bevoegde autoriteit in de lidstaat van afgifte geen bezwaar bestaat tegen afgifte.

De onder 4, 5 en 7 opgenomen wijzigingen uit onderdeel J betreffen aanpassingen van verwijzingen als gevolg van de invoeging van het nieuwe tweede lid.

Artikel I, onderdeel N

In de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel H, is aangegeven dat er een nieuwe grond is voor afgifte van een vervangend rijbewijs. In onderdeel M is daartoe de opsomming van artikel 105a, waarin op grond van artikel 120 van de wet een vervangend rijbewijs wordt afgegeven, aangevuld. Toegevoegd is de afgifte van een vervangend rijbewijs op grond van artikel 45, (nieuwe) tweede lid (derhalve de omwisseling van een door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Europese Economische Ruimte of Zwitserland afgegeven rijbewijs zonder dat een verklaring van geschiktheid is geregistreerd).

Voor de leesbaarheid is het eerste lid opnieuw vastgesteld.

Artikel I, onderdeel O

Rijbewijzen met een afwijkende geldigheidstermijnen worden gewoonlijk afgegeven indien er sprake is van medische bijzonderheden. Indien er bij het verzoek tot afgifte van een rijbewijs voor de resterende geldigheidsduur, bedoeld in artikel 45, tweede lid, een rijbewijs met een afwijkende geldigheidsduur wordt overgelegd, plaatst de RDW een melding in het register waaruit blijkt er bij een reguliere vernieuwingsaanvraag in de toekomst een verklaring van geschiktheid dient te worden overlegd. Op deze wijze kan dan bij een volgende aanvraag tot afgifte het CBR beoordelen of de aanvrager beschikt over de vereiste geschiktheid. Met rijbewijzen met een afwijkende geldigheidsduur wordt overigens bedoeld een voor dat land afwijkende geldigheidsduur. De RDW beschikt over informatie om te kunnen beoordelen of hiervan sprake is. De in dit onderdeel opgenomen aanvulling van artikel 152, eerste lid, strekt hiertoe.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Kaderrichtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2012 betreffend de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en de intrekking van richtlijn 92/61/EEG (PbEG L 124), die in bijlage I, rubrieknummer 27, eisen stelt aan «koppelinrichtingen en bevestigingen». Op termijn zal deze kaderrichtlijn worden vervangen door Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PbEU L 60). In deze verordening zijn de eisen betreffende «koppelinrichtingen en bevestigingen» gehandhaafd (bijlage II, onder C4).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven