Besluit van 14 juni 2017, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen inzake loonkostenvoordelen in de Wet tegemoetkomingen loondomein

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 juni 2017, nr. 2017-0000096461,

Gelet op artikel 6.4 van de Wet tegemoetkomingen loondomein;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De artikelen 2.1 tot en met 2.17, 4.7, eerste, derde, vierde en vijfde lid, tweede zin, 5.1, 5.2, 6.1, 6.2 en 6.3 van de Wet tegemoetkomingen loondomein treden in werking met ingang van 1 januari 2018.

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 14 juni 2017

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Uitgegeven de drieëntwintigste juni 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel 6.4 van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) voorziet in de mogelijkheid om de artikelen van die wet of onderdelen daarvan op een verschillend tijdstip bij koninklijk besluit in werking te laten treden. In de artikelsgewijze toelichting bij dat inwerkingtredingsartikel is toegelicht dat voor deze wijze van inwerkingtreding is gekozen omdat het voornemen is dat de bepalingen inzake het lage-inkomensvoordeel in werking zullen treden met ingang van 1 januari 2017 en de bepalingen inzake loonkostenvoordelen met ingang van 1 januari 2018.1 Bij besluit van 23 augustus 2016 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een deel van de artikelen van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Stb. 2016, 307) is voorzien in de inwerkingtreding per 1 januari 2017 van de artikelen die betrekking hebben op het lage-inkomensvoordeel.

Het onderhavige inwerkingtredingsbesluit voorziet er daarom in dat de bepalingen die betrekking hebben op de loonkostenvoordelen in de hoofdstukken II en V, en tevens artikel 4.7, eerste, derde, vierde en vijfde lid, tweede zin, en de artikelen 6.1, 6.2 en 6.3 in werking treden met ingang van 1 januari 2018.

Dit besluit voorziet niet in de inwerkingtreding van de wijziging van de Wtl in verband met de opname van het minimumjeugdloon voordeel, (onder meer Hoofdstuk IIIA, Tegemoetkoming verhoging minimumjeugdloon) (Zie de artikelen XIV tot en met XVII van de Wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen (Stb. 2017, 24)). In de inwerkingtreding van die wijziging is al voorzien in het besluit waarbij het tijdstip van inwerkingtreding van die wet is vastgesteld.2 Ook die wijziging zal met ingang van 1 januari 2018 in werking treden.

De beleidsverantwoordelijkheid voor de door de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ondertekende Wtl berust in hoofdzaak bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Om die reden geschiedt de voordracht van dit koninklijk besluit door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstukken II 2015/16, 34 304, nr. 3, blz. 36.

X Noot
2

Besluit van 12 april 2017, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van de Wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen (Stb. 2017, 24)(Stb. 2017, 185).

Naar boven