Besluit van 8 juni 2017 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met het stellen van regels aan de raadpleging van een andere bedrijfsarts en de klachtenprocedure en enkele andere wijzigingen, alsmede tot wijziging van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen in verband met de financiering van de commissie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 april, nr. 2017-0000062091, gedaan mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 14, tweede lid, onder g en h, vierde, vijfde, en vijftiende lid, 16, eerste en tweede lid, en vierde lid, onder b, 28a, eerste en zevende lid, en 33, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 14, tweede lid, van de Wet op de medische keuringen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 mei 2017, nr. W12.17.0106/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 juni 2017, nr. 2017-0000089004, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1.34 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.34a Uitzonderingsmogelijkheid artikel 2.14d, tweede lid, eerste zin

Ten aanzien van militair personeel kan, in afwijking van artikel 2.14d, tweede lid, eerste zin, een andere bedrijfsarts worden geraadpleegd die werkzaam is binnen het Ministerie van Defensie of de arbodienst waarin de bedrijfsarts werkzaam is die het eerste advies heeft gegeven.

B

In artikel 1.45 wordt «de afdelingen 3 en 4 van hoofdstuk 2» vervangen door: de afdelingen 3, 3a en 4 van hoofdstuk 2».

C

Na artikel 2.14c wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

Afdeling 3a Raadpleging van een andere bedrijfsarts en klachtenprocedure

Artikel 2.14d Raadpleging van een andere bedrijfsarts
  • 1. De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemer de bedrijfsarts kan verzoeken om raadpleging van een andere bedrijfsarts indien de werknemer twijfelt aan de juistheid van het door de bedrijfsarts gegeven advies dat betrekking heeft op de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, of c, onder 1° of 3°, van de wet.

  • 2. De te raadplegen andere bedrijfsarts is niet werkzaam binnen de arbodienst of het bedrijf of de inrichting waarin de bedrijfsarts, die het eerste advies aan de werknemer heeft gegeven, werkzaam is. In de overeenkomst aangaande de bedrijfsarts, bedoeld in artikel 14, vierde en vijfde lid, van de wet, wordt vastgelegd welke andere bedrijfsarts of bedrijfsartsen dan wel arbodienst of arbodiensten kunnen worden geraadpleegd. In overeenstemming tussen de werknemer en de werkgever kan, in afwijking van de vorige zin, gekozen worden voor een te raadplegen bedrijfsarts of arbodienst die niet in de overeenkomst is opgenomen.

  • 3. De bedrijfsarts die het eerste advies aan de werknemer heeft gegeven schakelt naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, en na overleg met de werknemer, zo spoedig mogelijk een andere bedrijfsarts in, tenzij zwaarwegende argumenten zich tegen raadpleging van een andere bedrijfsarts verzetten en de bedrijfsarts die het eerste advies heeft gegeven deze argumenten gemotiveerd aan de werknemer kenbaar maakt. Indien in de overeenkomst aangaande de bedrijfsarts, bedoeld in artikel 14, vierde en vijfde lid, van de wet meer dan één bedrijfsarts of arbodienst is opgenomen, maakt de werknemer hieruit een keuze.

  • 4. De bedrijfsarts die het eerste advies aan de werknemer heeft gegeven, verstrekt alle voor de raadpleging relevante beschikbare informatie aangaande de omstandigheden in het bedrijf of de inrichting en, voor zover de werknemer daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft verleend, alle voor de raadpleging relevante beschikbare informatie aangaande de werknemer, aan de te raadplegen andere bedrijfsarts. Die andere bedrijfsarts kan besluiten aanvullende informatie te vergaren.

  • 5. De geraadpleegde andere bedrijfsarts bespreekt zijn advies met de werknemer waarna de werknemer bepaalt of dit advies aan de eerste bedrijfsarts ter beschikking wordt gesteld. Indien de werknemer uitdrukkelijke toestemming geeft voor het ter beschikking stellen van het advies van de geraadpleegde andere bedrijfsarts aan de eerste bedrijfsarts neemt die eerste bedrijfsarts binnen een redelijke termijn kennis van dat advies en maakt hij aan de werknemer gemotiveerd kenbaar of hij dat advies niet, gedeeltelijk, dan wel geheel overneemt.

  • 6. Indien verdere begeleiding van toepassing is, wordt de begeleiding van de werknemer door de eerste bedrijfsarts hervat. Indien de werknemer van mening is dat de eerste bedrijfsarts onvoldoende rekening houdt met, indien de eerste bedrijfsarts daarover de beschikking heeft, het advies van de geraadpleegde andere bedrijfsarts en verdere begeleiding door de eerste bedrijfsarts om die reden onwenselijk is, geeft hij dit aan de eerste bedrijfsarts te kennen. De eerste bedrijfsarts overweegt dan om, in afwijking van de eerste zin van dit lid en met inachtneming van de resultaten van de raadpleging van de andere bedrijfsarts, de verdere begeleiding aan een andere bedrijfsarts over te dragen. De werkgever wordt door de eerste bedrijfsarts van de overdracht in kennis gesteld.

Artikel 2.14e Klachtenprocedure
  • 1. Iedere bedrijfsarts beschikt over een klachtenprocedure als bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder h, van de wet, waarmee de werknemer de gelegenheid wordt geboden een klacht in te dienen.

  • 2. De klachtenprocedure is kenbaar voor de werknemer en bevat in ieder geval een beschrijving van de wijze waarop:

    • a. het ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht verloopt;

    • b. een beslissing over de klacht wordt genomen, en

    • c. wordt verzekerd dat eventuele naar aanleiding van de beslissing over de klacht genomen maatregelen worden uitgevoerd.

  • 3. Een onderzoek naar een klacht wordt zorgvuldig uitgevoerd.

  • 4. De indiener van een klacht wordt:

    • a. geïnformeerd over de ontvangst van de klacht;

    • b. geïnformeerd over de voortgang van de behandeling van de klacht;

    • c. met redenen omkleed medegedeeld tot welk oordeel het onderzoek van de klacht heeft geleid en welke beslissing is genomen, en

    • d. indien van toepassing, medegedeeld binnen welke termijn maatregelen waartoe besloten is, worden gerealiseerd.

  • 5. Het ontvangen, onderzoeken en beoordelen van, en het beslissen over de klacht vindt plaats door niet bij de klacht betrokken personen.

D

In de artikelen 4.10c, tweede lid, 4.15, tweede lid, 4.90, vijfde lid, 4.91, achtste lid, 6.10, zevende lid, 6.12g, vierde lid, en 6.12n, derde lid, wordt na «inzage in» toegevoegd: en afschrift van.

E

Artikel 4:53, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Iedere werknemer heeft recht op inzage in en afschrift van zijn persoonlijke gegevens in het register.

F

In artikel 9.9b, eerste lid, onder b, wordt na «2.14a, eerste en tweede lid,» ingevoegd «2.14d, eerste en tweede lid,».

G

In artikel 9.10a, derde lid, onder a, wordt «de werkgever» vervangen door «de werkgever of de zelfstandige».

ARTIKEL II

Het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

Onze Minister voorziet in een bij beschikking vast te stellen tegemoetkoming ter financiering van de kosten van de commissie.

B

Paragraaf 6 vervalt.

C

Paragraaf 7 vervalt.

ARTIKEL III

  • 1. De artikelen van dit besluit treden, met uitzondering van artikel II, onderdelen A en B, in werking op het tijdstip waarop de Wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met de versterking van de betrokkenheid van de werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlening, de preventie in het bedrijf of de inrichting van de werkgever en de randvoorwaarden voor het handelen van de bedrijfsarts, en enige andere wijzigingen (Stb. 2017, 22) in werking treedt.

  • 2. Artikel II, onderdeel A, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 oktober 2016.

  • 3. Artikel II, onderdeel B, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 8 juni 2017

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Uitgegeven de negentiende juni 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Met de Wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met de versterking van de betrokkenheid van de werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlenging, de preventie in het bedrijf of de inrichting van de werkgever en de randvoorwaarden voor het handelen van de bedrijfsarts, en enige andere wijzigingen (Stb. 2017, 22) is in de Arbeidsomstandighedenwet een bepaling opgenomen die regelt dat de bedrijfsarts een verzoek van de werknemer om raadpleging van een andere bedrijfsarts (second opinion) in beginsel honoreert. Een werknemer kan een verzoek tot een second opinion indienen wanneer hij twijfels heeft over de juistheid van het advies van de bedrijfsarts. Met de onderhavige wijziging wordt het Arbeidsomstandighedenbesluit gewijzigd waarbij nadere regels worden gesteld aan de second opinion.

In de Arbeidsomstandighedenwet is daarnaast opgenomen dat iedere bedrijfsarts verplicht is om een adequate procedure te hebben voor het afwikkelen van klachten. Zo’n plicht gold al voor gecertificeerde arbodiensten middels het certificatiesysteem voor arbodiensten. De plicht wordt nu van toepassing op alle bedrijfsartsen. Met het onderhavige besluit wordt een nadere uitwerking van de klachtenprocedure in het Arbeidsomstandighedenbesluit opgenomen. Het afhandelen van klachten is een aspect van de kwaliteit van de dienstverlening. Met de verplichte klachtenprocedure wordt beoogd de kwaliteit van handelen van bedrijfsartsen die niet werkzaam zijn bij een gecertificeerde arbodienst op dit punt op een gelijk niveau te brengen als bij de gecertificeerde arbodiensten.

Voor de klachtenbehandeling door bedrijfsartsen geldt in bepaalde gevallen ook de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). In de artikelsgewijze toelichting wordt aandacht besteed aan de wijze waarop de klachtenprocedure zoals vervat in het onderhavige besluit zich verhoudt tot de Wkkgz. De klachtenprocedure is ook van belang indien er sprake is van het ontbreken van een vertrouwensband tussen werknemer en bedrijfsarts, bijvoorbeeld als zich eerder conflicten of wrijvingen hebben voorgedaan. De werknemer kan dan zelf verzoeken een andere bedrijfsarts in te schakelen als de bedrijfsarts daartoe niet zelf bereid is.

In 2020 is een evaluatie voorzien van het project toekomst arbeidsgerelateerde zorg. Ook de met het onderhavige besluit te regelen second opinion en klachtenprocedure worden daarbij geëvalueerd. In 2017 wordt een werkgroep ingericht waarin de bij de implementatie betrokken vertegenwoordigende organisaties plaats kunnen nemen. Deze groep zal zich richten op het volgen van de ervaringen rondom de implementatie van de second opinion en klachtenprocedure.

Daarnaast worden met het onderhavige besluit verschillende artikelen uit het Arbeidsomstandighedenbesluit aangepast zodat het recht van de werknemer op inzage in bepaalde, de werknemer betreffende, gegevens uitgebreid wordt naar een recht op inzage in en afschrift van deze gegevens. Hiermee worden de bepalingen uit het Arbeidsomstandighedenbesluit in overeenstemming gebracht met de regelgeving op het terrein van de reguliere gezondheidszorg.

Het onderhavige besluit wijzigt tevens het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen in verband met de evaluatie van het wijzigingsbesluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen van 19 september 2012 (Stb. 2012, 437)1. De evaluatie is op grond van artikel 17 van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen uitgevoerd binnen vier jaar na inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit (dus voor 1 oktober 2016). Bij brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 november 2016 (Kamerstukken II 2016/17, 28 172, nr. 10) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van die evaluatie en welke consequenties die naar het oordeel van de minister zouden moeten hebben. In genoemde brief is aangegeven dat in overleg met de Sociaal-Economische Raad (SER) is afgesproken dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog gedurende vier jaar € 100.000,– per jaar zal bijdragen. Dat betekent dat tot 1 oktober 2020 jaarlijks dit bedrag ter beschikking zal worden gesteld aan de SER als tegemoetkoming in de kosten. Dit maakt het noodzakelijk artikel 16 van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen aan te passen. Daarnaast wordt met het onderhavige besluit geregeld dat artikel 17 van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen, dat betrekking heeft op de inmiddels uitgevoerde evaluatie van het wijzigingsbesluit, vervalt.

Ten slotte bevat het onderhavige besluit nog enkele technische wijzigingen, waaronder een technische wijziging die samenhangt met het feit dat artikel 28a van de Arbeidsomstandighedenwet met de Wet van 25 januari 2017 (Stb. 2017, 22) van toepassing is verklaard op zelfstandigen.

In de artikelsgewijze toelichting bij dit besluit wordt nader ingegaan op de hiervoor genoemde wijzigingen.

2. Financiële paragraaf en regeldruk

Voor de financiële gevolgen en de gevolgen voor de administratieve lasten en nalevingskosten van de verplichting van de bedrijfsarts om de mogelijkheid van een second opinion te bieden en een klachtenprocedure beschikbaar te hebben wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de Wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met de versterking van de betrokkenheid van de werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlenging, de preventie in het bedrijf of de inrichting van de werkgever en de randvoorwaarden voor het handelen van de bedrijfsarts, en enige andere wijzigingen (Stb. 2017, 22) (Kamerstukken II 2015/16, 34 375, nr. 3, p. 12–13).

Voor de overige wijzigingen in dit besluit geldt dat deze niet tot financiële gevolgen voor de rijksbegroting, administratieve lasten of nalevingskosten leiden.

3. Ontvangen adviezen

Onderhavig besluit is voorgelegd voor een uitvoerings- en handhavingstoets aan de Inspectie SZW en voor advies aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Hieronder worden de uitkomsten van de uitvoerings- en handhavingstoets door de Inspectie SZW en het advies van de AP geschetst en wordt aangegeven wat er met de aanbevelingen is gedaan.

Inspectie SZW

Voorafgaand aan de door de Inspectie SZW uitgebrachte uitvoerings- en handhavingstoets heeft overleg plaatsgevonden. De Inspectie SZW geeft in haar toets aan dat zij door dit overleg opheldering heeft gekregen over de uitleg van de voorgestelde wijzigingen en zelf een aantal aanpassingen heeft aangedragen. De Inspectie SZW acht het conceptbesluit uitvoerbaar en handhaafbaar mits het voorgestelde artikel 2.14d wordt aangepast en daarmee de wens van de Inspectie SZW wordt gehonoreerd dat de regeling rond de second opinion begrijpelijk is voor alle betrokkenen, inclusief de Inspectie SZW. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Inspectie SZW is in artikel 2.14d, eerste lid, expliciet vastgelegd dat de werkgever normadressant van de bepaling is. Daarnaast is de artikelsgewijze toelichting op de wijziging van artikel 9.9b, eerste lid, onder b (waarmee het niet naleven van de verplichtingen in artikel 2.14d, eerste en tweede lid, door de werkgever handhaafbaar wordt gesteld) uitgebreid. Daarbij is nader toegelicht dat gelet op artikel 14, vijftiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet het niet naleven door de bedrijfsarts van het bepaalde in de met het onderhavige besluit in te voeren artikelen 2.14d en 2.14e wordt aangemerkt als een overtreding. De Inspectie SZW verzoekt verder om, indien dat nodig blijkt, nadere uitleg voor betrokkenen en bijstand bij het opstellen van de werkinstructies voor inspecteurs om handhaving mogelijk te maken. Tot slot merkt de Inspectie SZW op dat zij verwacht dat de kwaliteit van de arbodienstverlening door de voorgestelde aanpassingen verder wordt versterkt. De Inspectie SZW verwacht niet dat er met de invoering van het besluit extra kosten of capaciteit gemoeid zullen zijn.

Autoriteit Persoonsgegevens

De AP constateert dat in het ter toetsing voorgelegde conceptbesluit geen expliciete toestemming van de werknemer wordt vereist voor de doorbreking van het medisch beroepsgeheim, maar dat wordt uitgegaan van veronderstelde toestemming evenals in de reguliere gezondheidszorg bij doorverwijzing het uitgangspunt is. De AP constateert dat sprake is van verwerking van gegevens betreffende iemands gezondheid en dit gelet op artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verboden is. Het verbod in artikel 16 van de Wbp geldt niet indien de bedrijfsarts zich voor de gegevensverwerking kan beroepen op een van de uitzonderingsgronden als bedoeld in de artikelen 21 en 23 van de Wbp. De AP adviseert om in de nota van toelichting te expliciteren op grond van welke uitzondering in artikel 21 of 23 van de Wbp de bedrijfsarts die de second opinion verricht gegevens betreffende de gezondheid mag verwerken. Verder merkt de AP op dat onvoldoende wordt toegelicht op welke grondslag als bedoeld in artikel 8 van de Wbp de beoogde gegevensverwerking gebaseerd is. Daarnaast adviseert de AP om in de nota van toelichting een overweging op te nemen omtrent het noodzakelijkheidsvereiste. De AP stelt dat het uitgangspunt van de veronderstelde toestemming ten aanzien van de doorbreking van de geheimhoudingsplicht onder omstandigheden problematisch kan zijn en adviseert dit opnieuw af te wegen. Tot slot adviseert de AP om aandacht te besteden aan de bewaartermijnen die gehanteerd dienen te worden in het geval van een second opinion.

Naar aanleiding van de door de AP aangehaalde punten is het conceptbesluit zodanig aangepast dat in artikel 2.14d, vierde lid, is opgenomen dat de eerste bedrijfsarts alleen alle voor de raadpleging relevante beschikbare informatie aangaande de werknemer aan de te raadplegen andere bedrijfsarts verschaft indien de werknemer daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft verleend. In de artikelsgewijze toelichting is aandacht besteed aan de uitdrukkelijke toestemming, zijnde een uitzondering op het verbod om gezondheidsgegevens te verwerken en een grond voor doorbreking van de geheimhoudingsplicht van de bedrijfsarts. Tevens is naar aanleiding van het advies van de AP in de artikelsgewijze toelichting aangegeven op welke grondslag als bedoeld in artikel 8 van de Wbp de gegevensverwerking gebaseerd is en is nogmaals nadrukkelijk aangegeven dat de bedrijfsarts enkel die gezondheidsgegevens die noodzakelijk zijn voor de second opinion verstrekt aan de te raadplegen andere bedrijfsarts. Eveneens is in de artikelsgewijze toelichting aandacht besteed aan de voor de second opinion geldende bewaartermijn.

Overige inbrengen

Er zijn ook gesprekken gevoerd met deskundigen- en belangenorganisaties als de Organisatie voor Vitaliteit, Activering en Loopbaan (OVAL), FNV, VNO-NCW, de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB), en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Daarbij kwam veelvuldig de vraag naar voren hoe de second opinion, zoals opgenomen in het onderhavige besluit, zich verhoudt tot het deskundigenoordeel, bedoeld in artikel 32, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Het deskundigenoordeel beoogt het re-integratieproces vlot te trekken als dat stagneert tijdens de eerste twee ziektejaren. Artikel 32 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen onderscheidt vier soorten van het deskundigenoordeel. Een deskundigenoordeel kan gegeven worden over: het al dan niet bestaan van arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk, het nakomen van de re-integratieverplichting door de werknemer, het aanwezig zijn van passende arbeid bij de werkgever, en het nakomen van de re-integratie-inspanningen door de werkgever. Het deskundigenoordeel kan zowel op verzoek van de werknemer als op verzoek van de werkgever plaatsvinden. De second opinion op grond van het onderhavige besluit kan enkel door de werknemer worden aangevraagd. Verder kan de in het onderhavige besluit geregelde second opinion enkel door een bedrijfsarts worden uitgevoerd terwijl het deskundigenoordeel wordt gegeven door een verzekeringsarts of arbeidsdeskundige. Conform artikel 32 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is enkel het UWV bevoegd een oordeel te geven in de gevallen, bedoeld in artikel 32. Zo heeft een door het UWV benoemde deskundige de wettelijke taak om bij een verschil van mening tussen een werkgever en een werknemer over de betaling van loon te beoordelen of een werknemer al dan niet arbeidsgeschikt is (zie artikel 32, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen juncto artikel 629a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek). Een bedrijfsarts die op grond van het onderhavige besluit een second opinion uitvoert is (in die hoedanigheid) geen deskundige als bedoeld in artikel 629a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Een door een bedrijfsarts op grond van het onderhavige besluit gegeven second opinion kan dan ook niet gezien worden als een oordeel als bedoeld in artikel 32 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Bovenvermelde beschrijving wordt onderschreven door het UWV. Het UWV voorziet echter wel dat er vanuit klantperspectief onduidelijkheid kan blijven bestaan over de status van de verschillende adviezen. Daarnaast stelt het UWV dat het voor de verzekeringsarts lastiger wordt om met een eigenstandig advies te komen, indien twee bedrijfsartsen tot een gelijke conclusie komen.

Het door het UWV aangeduide risico op onduidelijkheid vanuit klantperspectief wordt door de regering onderkend. Om deze reden zal in de voorlichting over het onderhavige besluit de nodige aandacht worden besteed aan de verhouding tussen het deskundigenoordeel en de second opinion op grond van het onderhavige besluit.

4. Resultaten internetconsultatie

Het ontwerpbesluit heeft van 5 december 2016 tot en met 9 januari 2017 opengestaan voor internetconsultatie. In totaal zijn 167 reacties ontvangen. Vastgesteld kan worden dat de grote meerderheid van de respondenten het belang van het bieden van de mogelijkheid van een second opinion en het hebben van een klachtenprocedure onderschrijft. De commentaren hebben vooral betrekking op de vormgeving van de second opinion in het onderhavige besluit. De voornaamste zorgpunten van de respondenten zijn:

  • de vrije artsenkeuze voor de werknemer;

  • de definiëring van het begrip «zwaarwegende argumenten»;

  • het onderscheid tussen de second opinion en het deskundigenoordeel van het UWV;

  • de verhouding tussen de second opinion en de informele collegiale ondersteuning van de bedrijfsarts.

Daarnaast is door enkele respondenten het voorstel gedaan tot het opzetten van een collectief initiatief met «second opinion artsen».

Het ontwerpbesluit is naar aanleiding van de reacties op enkele plaatsen aangepast of van een nadere toelichting voorzien. Hierop wordt in het hiernavolgende ingegaan.

In het voor internetconsultatie uitgezette ontwerpbesluit was reeds opgenomen dat in het contract tussen werkgever en arbodienst of bedrijfsarts moet worden vastgelegd welke andere bedrijfsarts(en) of arbodienst(en) de second opinion uit kunnen voeren. Door dit contractueel vast te leggen wordt mogelijk gemaakt dat op collectief niveau de werknemersvertegenwoordiging met (de selectie van) te raadplegen bedrijfsartsen of arbodiensten kan instemmen. De ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging heeft namelijk instemmingsrecht op het contract. Het voor internetconsultatie uitgezette conceptbesluit bevatte daarnaast reeds de mogelijkheid voor de werknemer om voor de uitvoering van de second opinion een bedrijfsarts of arbodienst aan te dragen die niet in het contract is opgenomen. De werkgever kan met een door de werknemer aangedragen bedrijfsarts of arbodienst instemmen, maar is daartoe niet verplicht. Enkel wanneer de werkgever instemt met de door de werknemer voorgestelde bedrijfsarts of arbodienst zal de in het onderhavige besluit opgenomen regeling voor de second opinion gelden. Naar aanleiding van de reacties in de internetconsultatie over de artsenkeuze van de werknemer is de positie van de werknemer verstevigd door de werknemer het recht toe te kennen om zelf de second opinion bedrijfsarts te kiezen indien het contract meerdere arbodiensten of bedrijfsartsen omvat. De keuze voor het op deze manier vergroten van de keuzemogelijkheid van de werknemer is de uitkomst van een complexe afweging. Enerzijds wordt onderkend dat keuzevrijheid van de werknemer kan bijdragen aan het herstel van vertrouwen. Anderzijds dient het proces van een second opinion zo efficiënt en eenduidig mogelijk te verlopen. Rekening houdend met de door de werkgever te dragen kosten en de bedrijfsinformatie die met de second opinion bedrijfsarts wordt gedeeld, acht de regering een volledige keuzevrijheid van de werknemer voor een second opinion bedrijfsarts niet de aangewezen weg.

De regering is niet voornemens om het begrip «zwaarwegende argumenten» nader te expliciteren. De regering is van opvatting dat alleen bij hoge uitzondering een second opinion kan worden geweigerd. De bedoeling van de second opinion is (mede) om het vertrouwen in de bedrijfsarts zo mogelijk te herstellen. Het verder inperken van de second opinion (door bijvoorbeeld, zoals door verschillende respondenten voorgesteld, geen second opinion toe te laten bij een arbeidsconflict of bij een klacht bij de eerste bedrijfsarts) past daar niet bij. Bij de invulling van het begrip «zwaarwegende argumenten» wordt aangesloten bij hetgeen in de reguliere gezondheidszorg gebruikelijk is. De artikelsgewijze toelichting is op dit punt aangescherpt.

Een deel van de respondenten stelde vragen over de verhouding tussen de second opinion door de bedrijfsarts en het deskundigenoordeel van het UWV. De regering erkent dat het van belang is dat er bij werknemer en werkgever de juiste verwachtingen zijn ten aanzien van de second opinion. Wat betreft het onderscheid tussen de second opinion en het deskundigenoordeel zal ingezet worden op voorlichting zodat er geen onjuiste verwachtingen ontstaan. Tevens is hier in paragraaf 3 van het onderhavige besluit aandacht aan besteed.

Door verschillende respondenten zijn vragen gesteld over de verhouding tussen de informele collegiale ondersteuning en de met het onderhavige besluit te regelen second opinion. De second opinion en de informele collegiale ondersteuning zoals in de praktijk nu al voorkomt, kunnen naast elkaar bestaan. Het onderhavige besluit sluit dit niet uit. In de artikelsgewijze toelichting is hier een passage over opgenomen.

Verder juicht de regering het toe dat de sector (OVAL, NVAB) bereid is tot een collectief initiatief met bedrijfsartsen die kunnen worden ingeschakeld voor een second opinion. Een dergelijk initiatief kan de kwaliteit, efficiëntie en onafhankelijkheid/onafhankelijke status van de second opinion ten goede komen alsook de keuzemogelijkheden voor de werknemer vergroten. Met name (werknemers van) kleinere bedrijven en zelfstandige bedrijfsartsen kunnen hierbij gebaat zijn. De regering acht het met het oog op het draagvlak wenselijk dat een dergelijk initiatief wordt uitgevoerd in overleg met de sociale partners.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A (artikel 1.34a (nieuw))

Het met artikel I, onderdeel C, van het onderhavige besluit in te voeren artikel 2.14d, tweede lid, eerste zin, bepaalt dat de te raadplegen andere bedrijfsarts niet werkzaam is binnen de arbodienst of het bedrijf of de inrichting waarin de bedrijfsarts, die het eerste advies aan de werknemer heeft gegeven, werkzaam is. Artikel 16, vierde lid, onder b, van de Arbeidsomstandighedenwet bevat de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen dat bepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op arbeid verricht in militaire dienst. Het onderhavige artikel 1.34a maakt het mogelijk dat ten aanzien van militair personeel, zoals gedefinieerd in artikel 1.5, onderdeel a, kan worden afgeweken van artikel 2.14d, tweede lid, eerste zin. Hierdoor is het mogelijk dat de second opinion voor militair personeel wordt uitgevoerd door een andere bedrijfsarts die werkzaam is binnen het Ministerie van Defensie of de arbodienst waarin de bedrijfsarts werkzaam is die het eerste advies heeft gegeven. Deze afwijkingsmogelijkheid is wenselijk gelet op de bijzondere positie van militair personeel. Vanwege het waarborgen van de inzetbaarheid van de krijgsmacht dient te allen tijde inzicht te bestaan in de inzetbaarheid van het militair personeel en moet onder alle omstandigheden (zowel onder operationele omstandigheden als daarbuiten) voorzien zijn in een adequate gezondheidszorg voor militairen. Om vorenvermelde redenen geldt voor de militair (op grond van de Militaire Ambtenarenwet 1931) een specifiek stelsel ten aanzien van gezondheidszorg met verplichtingen die afwijken van hetgeen op grond van bepalingen in andere wetten gebruikelijk is2. De artsen binnen de militaire gezondheidszorg dienen daarbij, vanwege de bijzondere positie van de militair, te beschikken over specifieke kennis voor het verrichten van de deskundige bijstand, met name daar waar het de beoordeling van de inzetbaarheid van de militair betreft. De arts dient bijvoorbeeld advies te kunnen geven over de vraag of de inzet van de militair gevaar meebrengt voor diens gezondheid en de veiligheid van anderen. Deze specifieke kennis gericht op militair personeel is buiten het Ministerie van Defensie niet altijd voorhanden. Met artikel 1.34a wordt het mogelijk gemaakt dat voor het militair personeel de second opinion wordt uitgevoerd door een andere bedrijfsarts werkzaam binnen het Ministerie van Defensie dan wel de arbodienst waarin de bedrijfsarts werkzaam is die het eerste advies heeft gegeven.3 Uiteraard zal de Minister van Defensie er op toezien dat ook in het geval dat de second opinion wordt verricht door een bedrijfsarts die werkzaam is binnen het Ministerie van Defensie de onafhankelijkheid van de second opinion bedrijfsarts zoveel mogelijk wordt gewaarborgd. Opgemerkt zij nog dat deze uitzonderingsmogelijkheid binnen het defensiepersoneel enkel geldt voor het militair personeel en niet voor het burgerpersoneel.

Onderdeel B (artikel 1.45)

Artikel 1.45 is zodanig gewijzigd dat naast de afdelingen 3 en 4 van hoofdstuk 2 eveneens de met onderdeel C van artikel I van dit besluit ingevoegde afdeling 3a van hoofdstuk 2 (over de raadpleging van een andere bedrijfsarts en de klachtenprocedure) van toepassing is op plaatsonafhankelijke arbeid.

Onderdeel C (nieuwe afdeling 3a Raadpleging van een andere bedrijfsarts en klachtenprocedure)
Artikel 2.14d

In het onderhavige artikel wordt de second opinion, bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder g, van de Arbeidsomstandighedenwet, nader ingevuld. In dit artikel wordt de second opinion omschreven als de raadpleging van een andere bedrijfsarts. De raadpleging van de andere bedrijfsarts resulteert in een advies van deze tweede bedrijfsarts.

Op grond van het eerste lid moet de werkgever ervoor zorgen dat een werknemer de bedrijfsarts kan verzoeken om raadpleging van een andere bedrijfsarts indien de werknemer twijfelt aan de juistheid van het advies van de eerste bedrijfsarts. De second opinion op grond van dit artikel vindt derhalve alleen plaats op verzoek van de werknemer. Het past echter bij de professionaliteit van de bedrijfsarts om de werknemer zo nodig te wijzen op de mogelijkheid om een verzoek om een second opinion te doen. Het feit dat de second opinion op grond van dit besluit niet ziet op de situatie dat de bedrijfsarts op eigen initiatief een andere bedrijfsarts om advies vraagt, doet echter niet af aan de collegiale ondersteuning tussen bedrijfsartsen onderling. Dit blijft mogelijk naast de onderhavige second opinion.

Een second opinion kan gaan over een advies dat betrekking heeft op de taken bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, of c, onder 1° of 3°, van de Arbeidsomstandighedenwet. Het gaat hier derhalve om adviezen van de bedrijfsarts in het kader van:

  • de verzuimbegeleiding. Een werknemer kan bijvoorbeeld aangeven dat hij twijfelt aan het advies van de bedrijfsarts over welke werkzaamheden hij op dat moment nog kan verrichten;

  • een uitgevoerd arbeidsgezondheidskundig onderzoek. Een werknemer kan bijvoorbeeld twijfels hebben bij het advies dat een bedrijfsarts naar aanleiding van een uitgevoerd arbeidsgezondheidskundig onderzoek heeft opgesteld;

  • de consultatie met betrekking tot gezondheidskundige vraagstukken in verband met de arbeid. Een werknemer kan bijvoorbeeld twijfels hebben bij het advies van een bedrijfsarts indien er een vermoeden is van een beroepsziekte. Het moet dan mogelijk zijn een second opinion te krijgen van een andere bedrijfsarts.

Op dit punt wordt benadrukt dat de second opinion betrekking heeft op het gehele advies dat de eerste bedrijfsarts heeft gegeven en niet alleen op de uitvoering en de uitkomst van onderzoeken. Het is wel mogelijk dat een werknemer twijfelt aan het advies van de eerste bedrijfsarts juist vanwege de onderzoeken die eraan ten grondslag liggen.

Het onderhavige artikel is niet van toepassing op een verzoek van de werknemer om raadpleging van een andere bedrijfsarts in verband met een advies dat betrekking heeft op een uitgevoerde aanstellingskeuring. Voor de aanstellingskeuring geldt namelijk al artikel 12 van de Wet op de medische keuringen dat bepaalt dat een keurling recht heeft op herkeuring indien aan de keuring een negatieve gevolgtrekking dan wel een positieve gevolgtrekking onder bepaalde beperkingen wordt verbonden. Om die reden is in het onderhavige besluit artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, bij de second opinion niet opgenomen.

Op grond van het tweede lid dient de werkgever ervoor te zorgen dat de second opinion wordt uitgevoerd door een bedrijfsarts die niet werkzaam is binnen de arbodienst of het bedrijf of de inrichting waarin de bedrijfsarts werkzaam is die het eerste advies heeft gegeven. Hiervoor is gekozen om de onafhankelijkheid van het advies te vergroten. In de overeenkomst aangaande de bedrijfsarts, bedoeld in artikel 14, vierde en vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, wordt vastgelegd welke bedrijfsarts(en) of arbodienst(en) de second opinion mogen uitvoeren. Het is aan de werkgever en de bedrijfsarts of arbodienst te bepalen op welke wijze de (voor)selectie wordt gemaakt voor de in de overeenkomst op te nemen bedrijfsarts(en) of arbodienst(en) die de second opinion kunnen uitvoeren. Daarbij geldt dat de ondernemingsraad en personeelsvertegenwoordiging op grond van artikel 27, eerste lid, onder d, juncto artikel 35c, derde lid, van de Wet op de ondernemingsraden instemmingsrecht hebben op de inhoud van de overeenkomst en daardoor kunnen interveniëren.

Het is mogelijk om in de overeenkomst een enkele bedrijfsarts of arbodienst op te nemen, maar het is ook denkbaar dat er in het contract aangaande de bedrijfsarts meerdere bedrijfsartsen dan wel arbodiensten worden opgenomen waaruit de werknemer vervolgens na honorering van een verzoek om een second opinion een keuze maakt (conform het derde lid van het onderhavige artikel). Door op voorhand duidelijkheid te verschaffen over de bedrijfsarts(en) of arbodienst(en) die de second opinion uitvoert dan wel uitvoeren, is het mogelijk om spoedig gehoor te geven aan het verzoek van de werknemer en de uitvoering van de second opinion.

Het is denkbaar dat de vertegenwoordigende organisaties in de sector collectieve initiatieven ondernemen voor het uitvoeren van second opinions waar werkgevers, arbodiensten en bedrijfsartsen gebruik van kunnen maken.

Het tweede lid bepaalt verder dat in overeenstemming met de werkgever eveneens gekozen kan worden voor een te raadplegen bedrijfsarts of arbodienst die niet in de overeenkomst die de werkgever met de arbodienstverlener heeft, is opgenomen. Als de werkgever daarmee instemt komen de kosten eveneens voor zijn rekening.

Indien de werkgever daar niet mee instemt, blijft het de werknemer uiteraard vrij staan om een niet in de overeenkomst opgenomen bedrijfsarts of arbodienst te raadplegen. Zonder instemming van de werkgever komen de kosten voor rekening van de werknemer. Artikel 44 van de Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat het niet mogelijk is bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet regels te stellen waarvan de kosten ten laste van de werknemer worden gebracht. Een dergelijke second opinion valt dan ook buiten het bereik van het onderhavige besluit. Indien de werknemer een second opinion laat uitvoeren door een bedrijfsarts die niet in de overeenkomst is opgenomen of waarmee de werkgever niet heeft ingestemd dan kan de eerste bedrijfsarts op basis van zijn professionaliteit een dergelijke second opinion toch betrekken bij de eigen oordeelsvorming. Hij is daartoe evenwel niet verplicht op basis van dit besluit. Aangezien het onderhavige artikel 2.14d niet van toepassing is op de raadpleging van een andere bedrijfsarts die niet in de overeenkomst is opgenomen en met wie de werkgever niet instemt, is de eerste bedrijfsarts bijvoorbeeld ook niet verplicht informatie over de omstandigheden in het bedrijf aan die andere bedrijfsarts te verstrekken. De eerste bedrijfsarts kan dat alleen doen met instemming van de werkgever.

Opgemerkt zij nog dat indien de situatie zich voordoet dat een werknemer geen vertrouwen heeft in de te raadplegen andere bedrijfsarts, hij om een andere bedrijfsarts kan verzoeken. Mocht er aan dit verzoek van de werknemer geen gehoor worden gegeven dan kan hij (op grond van het met het onderhavige besluit in te voeren artikel 2.14e) een klacht indienen en op die manier trachten te bereiken dat er een andere bedrijfsarts wordt ingeschakeld.

Op grond van het derde lid honoreert de bedrijfsarts het verzoek van de werknemer en schakelt hij een ander bedrijfsarts in voor het uitvoeren van een second opinion, tenzij zwaarwegende argumenten zich tegen honorering van het verzoek om raadpleging van een andere bedrijfsarts verzetten. Indien in de overeenkomst die de werkgever met de bedrijfsarts of arbodienst heeft afgesloten meerdere bedrijfsartsen of arbodiensten zijn opgenomen dan maakt de werknemer hieruit een keuze. In dat geval informeert de bedrijfsarts de werknemer op grond van de vigerende overeenkomst, bedoeld in artikel 14, vierde en vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet over de bedrijfsarts(en) of arbodienst(en) die geconsulteerd kunnen worden voor de second opinion. De bedrijfsarts kan de werknemer adviseren bij de keuze voor de te raadplegen andere bedrijfsarts.

Van zwaarwegende argumenten die zich tegen raadpleging van een andere bedrijfsarts verzetten kan bijvoorbeeld sprake zijn indien er oneigenlijk of herhaaldelijk onnodig gebruik van de second opinion dreigt te worden gemaakt. Voorkomen dient te worden dat een werknemer een advies bij een groot aantal verschillende bedrijfsartsen laat toetsen. Ook binnen de reguliere gezondheidszorg geldt dat een verzoek om een second opinion geweigerd kan worden indien zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten.4 De bedrijfsarts dient eventuele zwaarwegende argumenten gemotiveerd kenbaar te maken aan de werknemer. Dit zal vanuit bewijstechnisch oogpunt in praktijk veelal schriftelijk plaatsvinden.

Op grond van het vierde lid dient de bedrijfsarts die het eerste advies heeft gegeven alle voor de second opinion relevante beschikbare informatie aangaande de desbetreffende werknemer te verstrekken aan de te raadplegen andere bedrijfsarts. Voorwaarde voor het vertrekken van deze informatie is dat de werknemer zijn uitdrukkelijke toestemming heeft verleend. Onder relevante beschikbare informatie aangaande de werknemer wordt naast informatie over de werkzaamheden van de werknemer met name medische informatie verstaan, te weten het door de eerste bedrijfsarts gegeven advies. Artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat de verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid verboden is. De Wbp voorziet in een aantal uitzonderingen op het verbod van het verwerken van persoonsgegevens over de gezondheid. Artikel 23, eerste lid, onder a, van de Wbp bepaalt dat verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid mogelijk is wanneer dit met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene geschiedt. In het onderhavige artikel 2.14d, vierde lid, wordt geregeld dat de bedrijfsarts die het eerste advies heeft gegeven de relevante beschikbare informatie aangaande de desbetreffende werknemer enkel aan de te raadplegen andere bedrijfsarts kan verstrekken met uitdrukkelijke toestemming van de werknemer. Op grond van artikel 1, onder i, van de Wbp, wordt onder toestemming van de betrokkene verstaan: elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. Nu het moet gaan om uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene, dient de werknemer expliciet zijn wil te hebben geuit. Verwerking van persoonsgegevens dient gebaseerd te zijn op een van de grondslagen van artikel 8 van de Wbp. In het kader van de gegevensverstrekking op grond van het onderhavige besluit vormt artikel 8, onderdeel b, van de Wbp de grondslag. Artikel 8, onderdeel b, van de Wbp bepaalt dat persoonsgegevens mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst. Op grond van artikel 446 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is er bij de second opinion op grond van het onderhavige artikel sprake van een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling. De bedrijfsarts die de second opinion uitvoert verbindt zich namelijk tegenover de werknemer tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbende op de werknemer. Onder handelingen worden onder meer verstaan alle verrichtingen – het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen – rechtstreeks betrekking hebbende op de werknemer en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen (artikel 446, tweede lid, onder a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek). Het onderhavige artikel 2.14d, vierde lid, bepaalt dat enkel de relevante informatie aangaande de werknemer wordt verstrekt. Opgemerkt zij dat de eerste bedrijfsarts derhalve enkel de voor de second opinion noodzakelijke informatie verstrekt. Uit artikel 9, vierde lid, van de Wbp vloeit voort dat bij de verwerking van persoonsgegevens rekening moet worden gehouden met een eventuele geheimhoudingsplicht. Voor bedrijfsartsen geldt de in artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en artikel 457 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde geheimhoudingspicht. Ook de geheimhoudingsplicht kan worden doorbroken met toestemming van de werknemer.

Op grond van het vierde lid dient de bedrijfsarts die het eerste advies heeft gegeven tevens alle voor de second opinion relevante beschikbare informatie aangaande de omstandigheden in het bedrijf of de inrichting te verstrekken aan de te raadplegen andere bedrijfsarts. De toestemming van de werkgever voor verstrekking van deze informatie wordt verondersteld aangezien in de overeenkomst aangaande de eerste bedrijfsarts, bedoeld in artikel 14, vierde en vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, wordt vastgelegd welke bedrijfsarts(en) of arbodienst(en) de second opinion mogen uitvoeren.

De overgedragen informatie is voor de te raadplegen andere bedrijfsarts de basis voor het geven van een advies. Het advies van de te raadplegen bedrijfsarts vormt een op zichzelf staand advies, geen reactie op het advies van de eerste bedrijfsarts. Eventuele voor de second opinion noodzakelijke informatie die ontbreekt, kan door de te raadplegen bedrijfsarts worden vergaard. De precieze inspanning die de te raadplegen bedrijfsarts dient te leveren om te komen tot een nieuw advies is afhankelijk van de aan hem of haar voorgelegde situatie.

Op dit punt wordt opgemerkt dat indien de werknemer geen uitdrukkelijke toestemming geeft voor het verstrekken van de hem betreffende informatie het aan de te raadplegen andere bedrijfsarts is om te bezien of en zo ja, in hoeverre een second opinion nog mogelijk is.

Over de bewaartermijn van de second opinion wordt het volgende opgemerkt. Zoals aangegeven, is er bij de second opinion op grond van het onderhavige artikel sprake van een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling. Gelet daarop geldt artikel 454, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel bepaalt dat een arts de bescheiden gedurende vijftien jaren, te rekenen vanaf het tijdstip waarop zij zijn vervaardigd, of zoveel langer als redelijkerwijs uit de zorg van een goed hulpverlener voortvloeit, bewaart.

De second opinion resulteert in een nieuw advies van de geraadpleegde bedrijfsarts. De geraadpleegde bedrijfsarts bespreekt op grond van het vijfde lid zijn advies met de werknemer. De werknemer bepaalt vervolgens of het advies aan de eerste bedrijfsarts ter beschikking worden gesteld. In de praktijk zal de geraadpleegde bedrijfsarts daarbij nagaan of de werknemer de uitkomsten van de second opinion heeft begrepen en de werknemer enige tijd geven een beslissing te nemen. Wanneer de werknemer uitdrukkelijke toestemming geeft voor het ter beschikking stellen van het advies van de geraadpleegde andere bedrijfsarts aan de eerste bedrijfsarts dan neemt de eerste bedrijfsarts binnen een redelijke termijn kennis van dat advies en maakt hij binnen een redelijke termijn aan de werknemer gemotiveerd kenbaar of hij dat advies niet, gedeeltelijk, dan wel geheel overneemt. Opgemerkt zij nog dat de second opinion geen opschortende werking heeft ten opzichte van de afspraken tussen werkgever en werknemer die in het kader van het door de eerste bedrijfsarts gegeven advies zijn gemaakt.

Wanneer na de uitvoering van de second opinion verdere begeleiding van de werknemer nodig is zoals dat het geval kan zijn bij verzuimbegeleiding, wordt deze op grond van het zesde lid hervat door de eerste bedrijfsarts. Wanneer de werknemer van mening is dat de eerste bedrijfsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met het advies van de geraadpleegde andere bedrijfsarts en daardoor verdere begeleiding door de eerste bedrijfsarts onwenselijk acht, geeft hij dit aan de eerste bedrijfsarts te kennen. De eerste bedrijfsarts overweegt dan om, met inachtneming van de resultaten van de geraadpleegde andere bedrijfsarts, de begeleiding aan een andere bedrijfsarts over te dragen. Dit kan de bedrijfsarts zijn die de second opinion heeft uitgevoerd, maar dat is niet noodzakelijk. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat een andere bedrijfsarts werkzaam binnen de arbodienst van de eerste bedrijfsarts, de verdere begeleiding op zich neemt. Bij de overdracht van de begeleiding wordt aangesloten bij hetgeen in de huidige praktijk gangbaar is wanneer de werknemer de bedrijfsarts verzoekt om de begeleiding over te dragen aan een andere bedrijfsarts. Opgemerkt zij dat indien de eerste bedrijfsarts niet zelf besluit de verdere begeleiding over te dragen, de werknemer dit kan aankaarten bij de werkgever. Daarnaast kan een werknemer gebruik maken van de met het onderhavige besluit in te voeren verplichte klachtenprocedure van de bedrijfsarts.

Artikel 2.14e

In dit artikel wordt nadere invulling gegeven aan de klachtenprocedure, bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder h, van de Arbeidsomstandighedenwet. Alle bedrijfsartsen zijn op grond van artikel 2.14a, derde lid, juncto artikel 2.9, eerste lid, onder f, van het Arbeidsomstandighedenbesluit gehouden aan klachtbehandeling. In deel II, onder 6, onderdeel 10, van bijlage IIb, behorend bij artikel 2.8 van de Arbeidsomstandighedenregeling (Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Dienstverlenging door Arbodiensten) is bepaald dat er bij gecertificeerde arbodiensten een gedocumenteerde procedure moet worden vastgelegd voor de klachtafhandeling van klanten en werknemers en dat dit in overeenstemming moet zijn met de paragrafen 4.6 en 4.7 van het certificatieschema. In paragraaf 4.6 van het certificatieschema zijn diverse eisen opgenomen voor de klachtenprocedure. Bij het opstellen van het onderhavige artikel 2.14e is hierbij zoveel mogelijk aangesloten. Met dit artikel worden voor alle bedrijfsartsen eisen gesteld aan een procedure voor het afwikkelen van klachten, ook voor de bedrijfsartsen die niet werkzaam zijn bij een gecertificeerde arbodienst.

Op 1 januari 2016 is de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) in werking getreden. De Wkkgz is deels ook van toepassing op de klachtenbehandeling door bedrijfsartsen. Op dit punt wordt aandacht besteed aan de wijze waarop het onderhavige artikel 2.14e zich verhoudt tot de Wkkgz. Op grond van artikel 1, vierde lid, van de Wkkgz is op zorg voor zover deze betreft handelingen ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een cliënt, verricht in opdracht van een ander dan die cliënt in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen, de toelating tot een verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden, hoofdstuk 3 van de Wkkgz (dat gaat over effectieve en laagdrempelige klachten- en geschillenbehandeling) niet van toepassing. Gelet op het voorgaande is op handelingen bij of begeleiding van een werknemer, verricht door een bedrijfsarts in opdracht van de werknemer, hetgeen bepaald is in hoofdstuk 3 van de Wkkgz wel van toepassing. Het vrijwillig periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek en de consultatie van de bedrijfsarts, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 3°, van de wet vinden bijvoorbeeld plaats op initiatief van de werknemer en dus geldt daarvoor hoofdstuk 3 van de Wkkgz.

Voor wat betreft de aanstellingskeuring geldt dat een keurling op grond van artikel 13 van de Wet op de medische keuringen en het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen een klacht bij de commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen kan indienen.

Het is van belang dat arbodiensten en individuele bedrijfsartsen al bij het aangaan van het contract duidelijkheid geven aan de werkgever, werknemers en het medezeggenschapsorgaan over hun klachtenprocedure. Dit wordt gewaarborgd doordat de klachtenprocedure in de Arbeidsomstandighedenwet is opgenomen als verplicht onderdeel van het basiscontract (op grond van artikel 14, tweede lid, onder h, juncto vierde lid, juncto vijfde lid van de Arbeidsomstandighedenwet).

Met het onderhavige artikel wordt geregeld dat iedere bedrijfsarts verplicht is over een klachtenprocedure te beschikken waarmee werknemers de gelegenheid wordt geboden een klacht in te dienen. De mogelijkheid tot het indienen van een klacht is uitsluitend voorbehouden aan de werknemer en geldt niet voor de werkgever. De reden hiervoor is gelegen in de contractuele relatie tussen werkgever en arbodienst of bedrijfsarts, welke de werkgever al voldoende middelen biedt om eventuele grieven jegens de bedrijfsarts kenbaar te maken. Het tweede lid bepaalt dat de klachtenprocedure kenbaar moet zijn voor de werknemer en in ieder geval een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop het ontvangen, onderzoeken en beoordelen van een klacht verlopen, de wijze waarop een beslissing over een klacht wordt genomen en de wijze waarop wordt verzekerd dat eventuele naar aanleiding van de beslissing over de klacht genomen maatregelen worden uitgevoerd. De klacht dient op grond van het derde lid op een zorgvuldige wijze te worden onderzocht. Daartoe behoort in ieder geval dat zowel de klager als de bedrijfsarts op wie de klacht betrekking heeft, gehoord worden.

Op grond van het vierde lid wordt de indiener van de klacht geïnformeerd over de ontvangst van de klacht en de voortgang van de klachtbehandeling. Tevens wordt de indiener met redenen omkleed medegedeeld tot welk oordeel het onderzoek van de klacht heeft geleid en welke beslissing is genomen. Indien dit van toepassing is dan wordt de indiener van de klacht medegedeeld binnen welke termijn maatregelen waartoe besloten is, worden gerealiseerd. Het ontvangen van de klacht, het onderzoek naar de klacht, de beoordeling van de klacht en de daaruit volgende beslissing, worden op grond van het vijfde lid door niet bij de klacht betrokken personen uitgevoerd respectievelijk genomen. De behandelend bedrijfsarts over wiens handelen of oordeel een klacht is ingediend is dus niet betrokken bij de afhandeling. De op grond van het onderhavige artikel verplichte klachtenprocedure laat onverlet dat werknemers zich ook rechtstreeks kunnen wenden tot het medisch tuchtcollege of eventueel een schadevergoeding kunnen eisen in een civiele procedure.

Onderdeel D (artikelen 4.10c, tweede lid, 4.15, tweede lid, 4.90, vijfde lid, 4.91, achtste lid, 6.10, zevende lid, 6.12g, vierde lid, en 6.12n, derde lid) en E (artikel 4.53, derde lid)

In deze artikelen is het recht van de werknemer op inzage in bepaalde, de werknemer betreffende, gegevens uitgebreid naar een recht op inzage in en afschrift van deze gegevens. De artikelen 4.10c, tweede lid, 4.91, achtste lid, 6.10, zevende lid, 6.12g, vierde lid, en 6.12n, derde lid, zijn zodanig aangepast dat de werknemer recht heeft op inzage in en afschrift van (het hem betreffende medisch dossier met daarin) de resultaten van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek. Artikel 4.15, tweede lid, is gewijzigd zodat iedere werknemer recht heeft op inzage in en afschrift van de gegevens die in de lijst, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid (een lijst van werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij een kankerverwekkend proces, onder vermelding van de blootstelling die zijn hebben ondergaan), met betrekking tot hem zijn opgenomen. Artikel I, onderdeel E, van dit besluit regelt dat artikel 4:53, derde lid, bepaalt dat iedere werknemer recht heeft op inzage in en afschrift van zijn persoonlijke gegevens in het register waarin aantekening wordt gehouden van iedere werknemer die in verband met de arbeid wordt blootgesteld aan asbeststof met daarbij de vermelding van de aard en de duur van de arbeid alsmede de mate van de blootstelling. De formulering van artikel 4:53, derde lid, is hiermee in overeenstemming gebracht met de overige bepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit aangaande het recht op inzage en afschrift. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het gaat om passieve informatieverstrekking. Voorts is artikel 4:90, vijfde lid, zodanig gewijzigd dat iedere werknemer voortaan recht heeft op inzage in en afschrift van de hem betreffende gegevens uit het register aangaande werknemers en biologische agentia van categorie 3 en 4.

Voor wat betreft de reguliere gezondheidszorg bepaalt artikel 456 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dat de hulpverlener aan de patiënt desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift verstrekt van de bescheiden, bedoeld in artikel 454. Artikel 456 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is ingevolge artikel 464, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek eveneens van toepassing indien in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verricht. Werknemers beschikken derhalve reeds op grond van deze bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek op een recht op inzage in en afschrift van bepaalde bescheiden. Met de onderhavige wijzigingen worden de bepalingen uit het Arbeidsomstandighedenbesluit die verband houden met het recht op inzage van (het medisch dossier met daarin) de resultaten van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek (de artikelen 4.10c, tweede lid, 4.91, achtste lid, 6.10, zevende lid, 6.12g, vierde lid, en 6.12n, derde lid) op dit punt in overeenstemming gebracht met de hiervoor aangehaalde regelgeving uit de reguliere gezondheidszorg. Ook in de artikelen 4.15, tweede lid, 4.53, derde lid en 4.90, vijfde lid, wordt een recht op afschrift opgenomen. Het kan immers voor de werknemer en zijn gezondheid van belang zijn om over de hem betreffende registratie en medische gegevens te kunnen beschikken. De genoemde bepalingen vormen op grond van artikel 9.9b beboetbare bepalingen als ze niet worden nageleefd. De aanvulling in genoemde artikelen sluit aan bij de Europese richtlijnen ter zake die bepalen dat de individuele werknemer desgevraagd toegang moet hebben tot de hem betreffende medische gegevens5.

Onderdeel F (artikel 9.9b, eerste lid, onder b)

Artikel 14, vijftiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat het niet naleven van de bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet vastgestelde verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onder g en h (dat wil zeggen de second opinion en de klachtenprocedure) door de bedrijfsarts, wordt aangemerkt als een overtreding. Gelet op artikel 14, vijftiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet wordt derhalve het niet naleven door de bedrijfsarts van het bepaalde in de met het onderhavige besluit in te voeren artikelen 2.14d en 2.14e van het Arbeidsomstandighedenbesluit aangemerkt als een overtreding. Artikel 2.14d, eerste en tweede lid, zijn echter verplichtingen die de werkgever regarderen. In dat geval kan het zijn dat de werkgever de bepalingen niet naleeft. Om die reden zijn artikel 2.14d, eerste en tweede lid, opgenomen in artikel 9.9b, eerste lid, onder b, dat voorziet in de mogelijkheid van een bestuurlijke boete bij overtreding. In artikel 2.14d, eerste lid, is de werkgever expliciet opgenomen als normadressant doordat dit lid bepaalt dat de werkgever er zorg voor dient te dragen dat de werknemer de bedrijfsarts kan verzoeken om een second opinion. Indien de werkgever werknemers deze mogelijkheid niet biedt, wordt dit derhalve aangemerkt als een overtreding. Op grond van artikel 2.14d, tweede lid, dient in de overeenkomst aangaande de bedrijfsarts, bedoeld in artikel 14, vierde en vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet te worden vastgelegd welke bedrijfsarts(en) dan wel arbodienst(en) geraadpleegd kunnen worden. Gelet op het feit dat de totstandkoming en inhoud van genoemde overeenkomst, bedoeld in artikel 14, vierde en vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet een verantwoordelijkheid van de werkgever zijn, is artikel 2.14d, tweede lid, daarmee eveneens tot de werkgever gericht. Door artikel 2.14d, tweede lid, aan artikel 9.9b, eerste lid, onder b, toe te voegen levert het niet naleven van artikel 2.14d, tweede lid, door de werkgever een overtreding op ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Onderdeel G (artikel 9.10a)

Met de Wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met de versterking van de betrokkenheid van de werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlenging, de preventie in het bedrijf of de inrichting van de werkgever en de randvoorwaarden voor het handelen van de bedrijfsarts, en enige andere wijzigingen (Stb. 2017, 22) is geregeld dat artikel 28a van de Arbeidsomstandighedenwet eveneens voor zelfstandigen geldt zodat in het geval van recidive naast het opleggen van een (verhoogde) bestuurlijke boete overgegaan kan worden tot het tijdelijk stilleggen van de bedrijfsactiviteiten. In verband hiermee is in artikel 9.10a, derde lid, onder a, «de zelfstandige» toegevoegd.

Artikel II

Onderdeel A (artikel 16)

Artikel 16 van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen bepaalt dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorziet in de middelen ter financiering van de kosten van de commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen. Deze bepaling wordt nu in verband met de in het algemeen deel van deze nota van toelichting genoemde brief (Kamerstukken II 2016/17, 28 172, nr. 10) gewijzigd in die zin dat er een tegemoetkoming in de middelen wordt gegeven die bij beschikking zal worden vastgesteld. Deze wijziging zal met terugwerkende kracht tot en met 1 oktober 2016 ingaan zodat aangesloten wordt op de hierover met de SER gemaakte afspraken.

Onderdeel B (paragraaf 6)

Deze bepaling maakt het mogelijk om paragraaf 6 (Kosten) die alleen artikel 16 omvat, op enig moment te laten vervallen waardoor er niet langer sprake zal zijn van een tegemoetkoming in de kosten van de commissie door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uiteraard zullen daarbij de met de SER hierover gemaakte afspraken gerespecteerd worden.

Onderdeel C (paragraaf 7)

Paragraaf 7 (Evaluatie) omvat slechts één artikel, namelijk artikel 17 en dat kan, zoals in het algemeen deel van deze nota van toelichting is aangegeven, vervallen omdat de evaluatie inmiddels is uitgevoerd en bij eerdergenoemde brief de Tweede Kamer is geïnformeerd over de resultaten hiervan. Daarmee heeft de evaluatiebepaling geen functie meer.

Artikel III

De inwerkingtredingdatum van artikel I en artikel II, onderdeel C, van dit besluit sluit aan bij de inwerkingtreding van de Wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met de versterking van de betrokkenheid van de werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlening, de preventie in het bedrijf of de inrichting van de werkgever en de randvoorwaarden voor het handelen van de bedrijfsarts, en enige andere wijzigingen (Stb. 2017, 22). Gelet op het met de Wet van 25 januari 2017 (Stb. 2017, 22) ingevoerde artikel 45 van de Arbeidsomstandighedenwet geldt dat voor werkgevers die een overeenkomst hebben in de zin van artikel 14, vierde lid, voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 25 januari 2017 (Stb. 2017, 22) dat zij aan de met artikel I, onderdeel C, in te voeren artikelen 2.14d (raadpleging van een andere bedrijfsarts) en 2.14e (klachtenprocedure) van onderhavig conceptbesluit moeten voldoen op het moment dat die overeenkomst expireert, doch uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van genoemde wet.

Voor een toelichting op de inwerkingtreding van artikel II, onderdelen A en B, wordt verwezen naar de toelichting op de desbetreffende onderdelen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tekent deze nota van toelichting mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Besluit van 19 september 2012 tot wijziging van het Besluit aanstellingskeuringen en van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen in verband met de onderbrenging van de klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen bij de Sociaal-Economische Raad en enige andere wijzigingen.

X Noot
2

Zo geldt op grond van artikel 2, tweede lid, onder a, van de Zorgverzekeringswet bijvoorbeeld geen zorgverzekeringsplicht voor de militair ambtenaar.

X Noot
3

Onderhavig artikel 1.34a strookt met de aanvaarde motie van het lid Eijsink c.c (Kamerstukken II 2016/17, 34 550 X, nr. 32) waarin specifieke aandacht wordt gevraagd voor de gevolgen van wet- en regelgeving voor militair personeel.

X Noot
5

Zie bijvoorbeeld artikel 10, derde lid, van Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PbEU 1998 L 131/11) en artikel 14, zevende lid, onder a, van Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan biologische agentia op het werk (PbEU 2000 L262/21).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven