Wet van 29 mei 2017, houdende wijziging van de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming te wijzigen in verband met de noodzakelijke versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet wapens en munitie wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 4, tweede lid, wordt toegevoegd:

Onze Minister kan de korpschef machtigen tot uitvoering van artikel 6a, eerste lid, onderdelen b, c en d, en derde lid.

B

Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

  • 1. Ontheffingen op grond van artikel 4, erkenningen op grond van artikel 9 en verloven op grond van de artikelen 28, 29 en 32 worden, onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 en 7, slechts verleend indien:

    • a. de aanvraag door de aanvrager in persoon is gedaan, onder overlegging van een geldig identiteitsbewijs;

    • b. de aanvrager heeft meegewerkt aan een door Onze Minister aangewezen onderzoek op grond waarvan kan worden beoordeeld of er verhoogde kans is op de situatie bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b;

    • c. de aanvrager ten minste drie referenten heeft opgegeven, onder verstrekking van hun contactgegevens, bij wie navraag kan worden gedaan naar de aanvrager, en

    • d. de aanvrager in persoon aanwezig is geweest bij de controle door de korpschef van de op het adres van de aanvrager getroffen voorzieningen voor de opslag van wapens en munitie.

  • 2. Het eerste lid, met uitzondering van onderdeel a, is niet van toepassing op de aanvraag van een persoon die reeds in het bezit is van een in het eerste lid genoemde ontheffing, erkenning of verlof waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken, tenzij de toepassing van de onderdelen b, c of d, naar het oordeel van de korpschef of Onze Minister, noodzakelijk is voor een deugdelijke beoordeling van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, onderdeel b.

  • 3. De in het eerste lid genoemde ontheffingen, erkenningen en verloven worden aan degene aan wie zij worden verleend, in persoon uitgereikt.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gegeven over het bepaalde in het eerste lid. Deze regels kunnen in elk geval betrekking hebben op het door Onze Minister aangewezen onderzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en de selectie van referenten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c. Ook kan de plaats waar de aanvraag moet worden gedaan worden bepaald.

Ba

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de onderdelen b tot en met d verletterd tot onderdelen c tot en met e, en wordt na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. de aanvrager, of de beheerder bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, in de acht jaren voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf als omschreven in de artikelen 92, 95, 95a, 108 tot en met 110, 115 tot en met 117, 121, 121a, 123 tot en met 124a, 131, 140 tot en met 141a, 142, 157, 164, 166, 168, 170, 179, 180, 242 tot en met 247, 248f, 249, 250, 273f, 274, 279, 281 tot en met 282b, 284 tot en met 285b, 287 tot en met 292, 300 tot en met 303, 307, 312, 317, 350, 352 of 381 tot en met 387 van het Wetboek van Strafrecht, of wegens het plegen van een misdrijf op grond van de Wet wapens en munitie of op grond van de Opiumwet;.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. De in het tweede lid bedoelde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen worden ingetrokken indien sinds de verlening ervan de houder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf als genoemd in het eerste lid, onderdeel b.

  • 4. Voor de berekening van periode van acht jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

C

Na artikel 7 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

  • 1. De officier van justitie verstrekt over aanvragers van een ontheffing, erkenning of verlof als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, of een jachtakte op grond van de Flora- en faunawet, de hem op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen bekende gegevens inzake inbewaringstellingen, als bedoeld in artikel 20 van die wet, machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, als bedoeld in artikel 27 van die wet en de verleende rechterlijke machtigingen op grond van die wet, op diens verzoek aan de korpschef.

  • 2. De officier van justitie verstrekt over houders van een ontheffing, erkenning of verlof als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, of een jachtakte op grond van de Flora- en faunawet, de hem op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen bekende gegevens inzake inbewaringstellingen, als bedoeld in artikel 20 van die wet, machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, als bedoeld in artikel 27 van die wet en de verleende rechterlijke machtigingen op grond van die wet, en de wijzigingen daarvan, terstond aan de korpschef.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden regels gegeven over de wijze van verstrekking van de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens.

Artikel 7b

Op de gegevens die ter uitvoering van het bepaalde in artikel 6a, eerste lid, onderdeel b en c, en artikel 7a, eerste en tweede lid, worden verwerkt zijn de artikelen 8 tot en met 12, 16, en 17a tot en met 20 van de Wet politiegegevens niet van toepassing, tenzij sprake is van verstrekking aan Onze Minister ter uitoefening van een bevoegdheid op grond van deze wet.

ARTIKEL II

De Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 38 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 38a

  • 1. De jachtakte wordt, onverminderd het bepaalde in de artikelen 39 en 40, slechts verleend indien:

    • a. de aanvraag door de aanvrager in persoon is gedaan, onder overlegging van een geldig identiteitsbewijs;

    • b. de aanvrager heeft meegewerkt aan een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie op grond van artikel 6a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet wapens en munitie aangewezen onderzoek;

    • c. de aanvrager ten minste drie referenten heeft opgegeven, onder verstrekking van hun contactgegevens, bij wie navraag kan worden gedaan naar de aanvrager, en

    • d. de aanvrager in persoon aanwezig is geweest bij de controle door de korpschef van de op het adres van de aanvrager getroffen voorzieningen voor de opslag van wapens en munitie.

  • 2. Het eerste lid, met uitzondering van onderdeel a, is niet van toepassing op de aanvrager die reeds in het bezit is van een jachtakte waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken, tenzij de toepassing van de onderdelen b, c of d, naar het oordeel van de korpschef, noodzakelijk is voor een deugdelijke beoordeling van het bepaalde in artikel 39, eerste lid, onderdeel e.

  • 3. De jachtakte wordt aan degene aan wie zij wordt verleend, in persoon uitgereikt.

  • 4. Op de gegevens die ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verwerkt zijn de artikelen 8 tot en met 12, 16, en 17a tot en met 20 van de Wet politiegegevens niet van toepassing, tenzij sprake is van verstrekking aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie ter uitoefening van een bevoegdheid op grond van deze wet.

  • 5. Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op de aanvrager die een aanvraag doet voor een jachtakte als bedoeld in artikel 45, eerste lid.

B

In artikel 42, vierde lid, wordt na «artikel 41, eerste lid, aanhef en onderdeel c» ingevoegd: , of omdat niet is voldaan aan artikel 38a, eerste of derde lid.

ARTIKEL III

De Wet natuurbescherming wordt als volgt gewijzigd:

0A

Artikel 3.28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het derde lid, wordt onder vervanging van «, of» aan het slot van onderdeel c door een puntkomma en van de punt aan het slot van onderdeel d door «, of» een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. de aanvrager in de acht jaren voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf als omschreven in de artikelen 92, 95, 95a, 108 tot en met 110, 115 tot en met 117, 121, 121a, 123 tot en met 124a, 131, 140 tot en met 141a, 142, 157, 164, 166, 168, 170, 179, 180, 242 tot en met 247, 248f, 249, 250, 273f, 274, 279, 281 tot en met 282b, 284 tot en met 285b, 287 tot en met 292, 300 tot en met 303, 307, 312, 317, 350, 352 of 381 tot en met 387 van het Wetboek van Strafrecht, of wegens het plegen van een misdrijf op grond van de Wet wapens en munitie of op grond van de Opiumwet.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Voor de berekening van periode van acht jaar, bedoeld in het derde lid, onderdeel e, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

A

Na artikel 3.28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.28a

  • 1. De jachtakte wordt, onverminderd het bepaalde in de artikel 3.28, slechts verleend indien:

    • a. de aanvraag door de aanvrager in persoon is gedaan, onder overlegging van een geldig identiteitsbewijs;

    • b. de aanvrager heeft meegewerkt aan een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie op grond van artikel 6a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet wapens en munitie aangewezen onderzoek;

    • c. de aanvrager ten minste drie referenten heeft opgegeven, onder verstrekking van hun contactgegevens, bij wie navraag kan worden gedaan naar de aanvrager, en

    • d. de aanvrager in persoon aanwezig is geweest bij de controle door de korpschef van de op het adres van de aanvrager getroffen voorzieningen voor de opslag van wapens en munitie.

  • 2. Het eerste lid, met uitzondering van onderdeel a, is niet van toepassing op de aanvrager die reeds in het bezit is van een jachtakte waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken, tenzij de toepassing van de onderdelen b, c of d, naar het oordeel van de korpschef, noodzakelijk is voor een deugdelijke beoordeling van het bepaalde in artikel 3.28, derde lid, onderdeel a.

  • 3. De jachtakte wordt aan degene aan wie zij wordt verleend, in persoon uitgereikt.

  • 4. Op de gegevens die ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verwerkt zijn de artikelen 8 tot en met 12, 16, en 17a tot en met 20 van de Wet politiegegevens niet van toepassing, tenzij sprake is van verstrekking aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie ter uitoefening van een bevoegdheid op grond van deze wet.

  • 5. Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op de aanvrager die een aanvraag doet voor een jachtakte als bedoeld in artikel 3.28, vijfde lid.

Aa

Aan artikel 5.4, vierde lid, wordt onder vervanging van «, of» aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en van de punt aan het slot van onderdeel c door «, of» een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. sinds de verlening van de jachtakte de houder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf als genoemd in het artikel 3.28, derde lid, onderdeel e.

B

In artikel 8.1, eerste lid, wordt na «artikel 3.28, derde lid, onderdeel a, of 5.4, vierde lid, onderdeel c,» ingevoegd: of omdat niet is voldaan aan artikel 3.28a, eerste of derde lid,

ARTIKEL IV

Onze Minister van Veiligheid en Justitie zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL V

A

Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet Regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg), Kamerstukken 32 399, tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, komt Artikel I, onderdeel C, van deze wet als volgt te luiden:

C

Na artikel 7 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

  • 1. De officier van justitie verstrekt over aanvragers van een ontheffing, erkenning of verlof als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, of een jachtakte op grond van de Flora- en faunawet, de in artikel 8:23, onderdelen a tot en met d, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg genoemde gegevens, op diens verzoek aan de korpschef.

  • 2. De officier van justitie verstrekt over houders van een ontheffing, erkenning of verlof als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, of een jachtakte op grond van de Flora- en faunawet, de in artikel 8:23, onderdelen a tot en met d, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg genoemde gegevens, en de wijzigingen daarvan, terstond aan de korpschef.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden regels gegeven over de wijze van verstrekking van de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens.

Artikel 7b

Op de gegevens die ter uitvoering van het bepaalde in artikel 6a, eerste lid, onderdeel b en c, en artikel 7a, eerste en tweede lid, worden verwerkt zijn de artikelen 8 tot en met 12, 16, en 17a tot en met 20 van de Wet politiegegevens niet van toepassing, tenzij sprake is van verstrekking aan Onze Minister ter uitoefening van een bevoegdheid op grond van deze wet.

B

Indien de Wet natuurbescherming eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

In artikel I, onderdeel C, en artikel V, onderdeel A, wordt «een jachtakte op grond van de Flora- en faunawet» telkens vervangen door: een jachtakte op grond van de Wet natuurbescherming.

ARTIKEL VI

  • 1. Artikel 6a, tweede lid, van de Wet wapens en munitie is slechts van toepassing op degene aan wie sinds de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van deze wet, met toepassing van artikel 6a, eerste lid, van de Wet wapens en munitie een in dat artikellid genoemde ontheffing, erkenning of verlof is verleend.

  • 2. Artikel 38a, tweede lid, van de Flora- en faunawet is slechts van toepassing op degene aan wie sinds de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel A, van deze wet, met toepassing van artikel 38a, eerste lid, van de Flora- en faunawet een jachtakte als bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van de Flora- en faunawet is verleend.

  • 3. Artikel 3.28a, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is slechts van toepassing op degene aan wie sinds de inwerkingtreding van artikel III, onderdeel A, van deze wet, met toepassing van artikel 3.28a, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een jachtakte als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, onderdeel a, van de Wet natuurbescherming is verleend.

  • 4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde is in het eerste jaar na inwerkingtreding van dit artikel niet van toepassing op degenen die op de dag van inwerkingtreding van deze wet wel de leeftijd van 25 jaar, maar nog niet de leeftijd van 60 jaar hebben bereikt.

  • 5. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde is in het tweede jaar na inwerkingtreding van dit artikel niet van toepassing op degenen die op de dag van inwerkingtreding van deze wet wel de leeftijd van 26 jaar, maar nog niet de leeftijd van 41 jaar hebben bereikt.

ARTIKEL VII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 29 mei 2017

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Uitgegeven de vijftiende juni 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 34 432

Naar boven