Besluit van 11 mei 2017, houdende wijziging van het Warenwetbesluit Gereserveerde aanduidingen, het Warenwetbesluit Verduurzaamde vruchtenproducten 2002 en het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten in verband met de aanduidingen van limonade, bier en verduurzaamde vruchtenproducten en de Warenwetregeling caseïne en caseïnaten 2016

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 21 september 2016, kenmerk 1016021-154939-VGP;

Gelet op:

  • richtlijn 2001/113/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtenjam of -confituur, -gelei en -marmelade, alsmede kastanjepasta (PbEG 2002, L 10);

  • richtlijn (EU) 2015/2203 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot voor menselijke voeding bestemde caseïne en caseïnaten en tot intrekking van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad (PbEU 2015, L 314);

  • de artikelen 4, eerste lid, 8, eerste lid, 13, en 32b, eerste lid, van de Warenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 oktober 2016, no.W13.16.0290/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 mei 2017, kenmerk 1016015-154939-VGP;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Warenwetbesluit Gereserveerde aanduidingen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7a wordt:

«– eetbare bestanddelen van vruchten of planten; of

– vruchten- of plantensappen.»

vervangen door:

  • eetbare bestanddelen van vruchten of planten;

  • vruchten- of plantensappen;

  • technische hulpstoffen; of

  • additieven die voldoen aan de voorschriften gesteld bij of krachtens Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PbEU 2008, L 354).

B

Artikel 7b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het laatste gedachtestreepje vervalt.

2. Aan het slot worden twee gedachtestreepjes toegevoegd, luidende:

  • technische hulpstoffen;

  • additieven die voldoen aan de voorschriften gesteld bij of krachtens Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PbEU 2008, L 354).

C

In de artikelen 7c en 7d wordt «ten minste 2,2%» telkens vervangen door: ten minste 4%.

D

In artikel 7g wordt «boven de 15,5%» vervangen door: boven de 15%.

ARTIKEL II

In artikel 13 van het Warenwetbesluit Verduurzaamde vruchtenproducten 2002 wordt «bedraagt ten minste 60%» vervangen door: bedraagt ten minste 55%.

ARTIKEL III

De bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten wordt als volgt gewijzigd:

1. In de inhoudsopgave wordt «D-46 Warenwetregeling Melkeiwitten» vervangen door: D-46 Warenwetregeling caseïne en caseïnaten 2016.

2. In onderdeel D-43 wordt «Warenwetregeling Melkeiwitten (caseïne en caseïnaten)» vervangen door: Warenwetregeling caseïne en caseïnaten 2016.

3. De onderdelen D-43-19.1 tot en met D-43.21.4 worden vervangen door:

D-43.19.1

art. 2 lid 3 j°

art. 2

€ 525,–

€ 1.050,–

D-43.19.2

art. 2 lid 7 j°

art. 2

€ 525,–

€ 1.050,–

D-43.19.3

art. 2 lid 8 j°

art. 2

€ 525,–

€ 1.050,–

D-43.20

art. 2 lid 3 j°

art. 3

€ 525,–

€ 1.050,–

D-43.21

art. 2 lid 9 j°

art. 4

€ 525,–

€ 1.050,–

3. Onderdeel D-46 komt te luiden:

D-46 Warenwetregeling caseïne en caseïnaten 2016

ARTIKEL IV

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel III in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 11 mei 2017

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Uitgegeven de vierentwintigste mei 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In verband met het opheffen van de product- en bedrijfschappen is de Bierverordening Productschap Dranken 2003 in gewijzigde vorm opgenomen in het Warenwetbesluit Gereserveerde aanduidingen (Stb. 2014, 339). Dit besluit zorgt voor de wijziging van enkele aanduidingen. Daarnaast wordt een wijziging aangebracht in het Warenwetbesluit Verduurzaamde vruchtenproducten 2002 in verband met een wijziging in de voorschriften voor de aanduiding van verduurzaamde vruchtenproducten. Ten slotte wordt het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten aangepast in verband met de nieuwe Warenwetregeling caseïne en caseïnaten 2016. Voor de toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.

Het ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan de deelnemers aan het Regulier Overleg Warenwet (ROW)1. Deze consultatie heeft niet geleid tot commentaar op het ontwerpbesluit.

Het ontwerp van dit besluit is op 13 september 2016 gemeld aan de Europese Commissie ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2015/15352. De notificatie bij de Europese Commissie is noodzakelijk, aangezien de artikelen I en II van dit besluit mogelijk technische voorschriften bevatten in de zin van richtlijn (EU) 2015/1535. Deze voorschriften zijn gerechtvaardigd met het oog op het belang van consumentenbescherming.

Naar aanleiding van de notificatie zijn opmerkingen gemaakt en uitvoerig gemotiveerde meningen ingediend. Deze hadden betrekking op de algemeen voorgestelde verlaging van het minimumgehalte aan oplosbare droge stof naar 50%. Een algemene verlaging zou niet in overeenstemming zijn met richtlijn 2001/113/EG. De regering blijft van mening dat aanpassing van het minimumsuikergehalte naar 50% technologisch mogelijk en vanuit voedingskundig oogpunt wenselijk is. Het bestaan van verschillende minimumsuikergehalten in verschillende lidstaten kan echter verwarrend en handelsverstorend zijn. Om die reden is besloten de verlaging te beperken tot 55%, zijnde het minimumpercentage dat ook in sommige andere lidstaten al wordt gehanteerd.

Verder worden nog opmerkingen gemaakt met betrekking tot het gebruik van additieven in verduurzaamde vruchtenproducten. Het besluit is op dit punt verduidelijkt.

In artikel 13d van de Warenwet is een clausule van wederzijdse erkenning opgenomen. Het beginsel van wederzijdse erkenning houdt in dat een EU-lidstaat de verkoop van waren die in een andere EU-lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht niet mag verbieden op zijn grondgebied, omdat deze waren niet voldoen aan de eigen nationale voorschriften. Daarbij is wel van belang dat de waren uit een andere EU-lidstaat tenminste een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden. Het Warenwetbesluit Gereserveerde aanduidingen bevat geen eisen ter bescherming van de volksgezondheid. Het gehalte aan oplosbare droge stof in het Warenwetbesluit Verduurzaamde vruchtenproducten 2002 is ook geen eis ter bescherming van de volksgezondheid. Het verhandelen van waren afkomstig uit andere EU-lidstaten die vallen onder de werkingssfeer van dit besluit wordt dan ook niet verboden op grond van eisen gesteld in het besluit.

De wijziging van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten is niet op grond van artikel 32b, tweede lid, van de Warenwet voorgehangen bij de beide kamers der Staten-Generaal, omdat deze wijziging voortvloeit uit een bindend besluit van de Europese Unie.

Gevolgen voor regeldruk

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burger en heeft ook verder geen bedrijfseffecten.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Uit de definitie van limonade of frisdrank kan worden opgemaakt dat er geen technische hulpstoffen en additieven mogen worden toegevoegd aan deze producten. Dit is echter niet het geval. In artikel 7a wordt dan ook opgenomen dat technische hulpstoffen en additieven mogen worden toegevoegd.

Artikel I, onderdeel B

Het laatste gedachtestreepje van artikel 7b was onjuist geformuleerd. Artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van verordening (EG) 1333/20083 bepaalt dat deze verordening niet van toepassing is op technische hulpstoffen, tenzij deze als levensmiddelenadditieven worden gebruikt. Voor het brouwen van bier worden technische hulpstoffen – die geen additieven zijn – gebruikt. Om deze technische hulpstoffen te mogen blijven gebruiken, worden deze in een apart gedachtestreepje opgenomen.

Artikel I, onderdeel C

Dit onderdeel wijzigt het extractgehalte van de stamwort (ook wel: platogehalte) van alcoholvrij en alcoholarm bier. Het licht verhogen van het platogehalte van ten minste 2,2% naar ten minste 4% biedt een extra kwaliteitswaarborg voor de categorie alcoholvrij en alcoholarm bier. Met een platogehalte van 2,2% bestaat het risico dat met water verdunde producten op de markt komen. Ten minste 4% plato garandeert dat consumenten de kwaliteit krijgen die ze verwachten. Wereldwijd wordt ten minste 4% plato veel gebruikt.

Artikel I, onderdeel D

Dit onderdeel brengt het platogehalte van bokbier in overeenstemming met de plato-indeling in de accijnswetgeving (artikel 7 Wet op de accijns). Dit is goed voor de eenduidigheid van de wetgeving en voorkomt verwarring.

Over het algemeen geldt hoe hoger het platogehalte, hoe hoger het alcoholpercentage. In de categorie «15 en meer plato» vallen de zwaardere bieren, zoals bokbier. De schalen in de accijnswetgeving zijn sinds jaar en dag hetzelfde. In de biersector is iedere brouwer zich bewust van de accijnsschalen. Om verwarring te voorkomen is het wenselijk het minimumplatogehalte voor bokbier gelijk te laten lopen met de accijnswetgeving.

Artikel II

Richtlijn 2001/113/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtenjam of -confituur, -gelei en -marmelade, alsmede kastanjepasta (PbEG 2002, L 10), verder richtlijn 2001/113/EG, bepaalt dat het gehalte aan oplosbare droge stof van vruchtenjam of -confituur, -gelei, -marmelade en kastanjepasta ten minste 60% bedraagt (bijlage I, deel II). Dit is geïmplementeerd in artikel 13 van het Warenwetbesluit Verduurzaamde vruchtenproducten 2002. Bijlage I, deel II, van richtlijn 2001/113/EG staat het lidstaten echter toe dat de gereserveerde benamingen worden gebruikt voor de eerder genoemde producten waarvan het gehalte aan oplosbare droge stof minder dan 60% bedraagt, teneinde rekening te houden met bepaalde bijzondere gevallen. Artikel II van dit besluit verlaagt het gehalte van 60% naar 55%. Een dergelijke verlaging past in het streven het suikergehalte in levensmiddelen te verlagen met het oog op de gezondheid van de consument en sluit aan bij het Akkoord Verbetering Productsamenstelling. Dit maakt dat er sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in Bijlage I, deel II, van richtlijn 2001/113/EG.

Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hebben reeds gebruik gemaakt van de mogelijkheid die richtlijn 2001/113/EG biedt.

Het gebruik van levensmiddelenadditieven in producten die vallen onder artikel 13 van het Warenwetbesluit Verduurzaamde vruchtenproducten 2002 moet voldoen aan verordening (EG) nr. 1333/2008. In levensmiddelencategorie 04.2.5.2 in bijlage II, deel E, van verordening (EG) 1333/20084 is het gebruik van bepaalde levensmiddelenadditieven, namelijk conserveringsmiddelen en zoetstoffen, uitsluitend toegestaan in producten met verlaagd suikergehalte.

Het gebruik van bepaalde conserveringsmiddelen in de levensmiddelencategorie 04.2.5.2 is uitsluitend toegestaan in «suikerarme producten en vergelijkbare producten met lage energetische waarde of suikervrije producten, «mermelades».» Verordening (EG) 1333/2008 geeft geen definitie voor deze producten. In jurisprudentie5 is bepaald dat producten met een suikergehalte van 58% in ieder geval niet aangemerkt kunnen worden als producten met een laag suikergehalte. De regering beschouwt producten met een minimumgehalte aan oplosbare droge stof van 55% niet als «suikerarme producten en vergelijkbare producten met lage energetische waarde of suikervrije producten». Het gebruik van conserveringsmiddelen in deze producten is dan ook niet toegestaan.

Het gebruik van bepaalde zoetstoffen in de levensmiddelencategorie 04.2.5.2 is uitsluitend toegestaan in «jam of confituur, gelei en marmelade met verminderde verbrandingswaarde». Verordening (EG) nr. 1333/2008 definieert verminderde verbrandingswaarde als ten minste 30% verminderding ten opzichte van het oorspronkelijke levensmiddel. Bij producten met een gehalte aan oplosbare droge stof van 55% is geen sprake van een vermindering van 30% in vergelijking met de referentiewaarde van 60%. Het gebruik van zoetstoffen is dan ook niet toegestaan bij een dergelijke verlaging.

Artikel III

Op 1 december 2015 is gepubliceerd Richtlijn (EU) 2015/2203 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot voor menselijke voeding bestemde caseïne en caseïnaten en tot intrekking van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad (PbEU 2015, L 314). Deze richtlijn is geïmplementeerd in de Warenwetregeling caseïne en caseïnaten 2016 (Stcrt. 2016, 61020). Artikel 5 van de Warenwetregeling caseïne en caseïnaten 2016 trekt de Warenwetregeling Melkeiwitten (caseïne en caseïnaten) in. Als gevolg hiervan wordt in de bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten in onderdeel D-43 de Warenwetregeling Melkeiwitten (caseïne en caseïnaten) met bijbehorende boetebedragen vervangen door de Warenwetregeling caseïne en caseïnaten 2016, waarbij boetebedragen worden gekoppeld aan overtreding van bepalingen in deze laatste regeling.

Artikel IV

Artikel IV regelt de inwerkingtreding van dit besluit. Van het kabinetsstandpunt met betrekking tot de vaste verandermomenten wordt afgeweken in verband met de implementatie van Europese regelgeving en omdat inwerkingtreding van deze regelgeving grote private en publieke voordelen biedt.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Aan het ROW nemen vertegenwoordigers deel van ondernemers (industrie en handel), van consumenten, van ministeries (met name van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en van Economische Zaken), en van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

X Noot
2

Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241).

X Noot
3

Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PbEU 2008, L 354).

X Noot
4

Jam of confituur, gelei en marmelade alsmede kastanjepasta, als omschreven in Richtlijn 2001/113/EG.

X Noot
5

Zaak C-366/08, Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV/Adolf Darbo AG.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven