Besluit van 9 december 2016, houdende toestemming als bedoeld in de artikelen 4, derde lid, en 9, aanhef en onderdeel c, van de Bankwet 1998 in verband met de overdracht van publieke taken betreffende munten aan De Nederlandsche Bank N.V.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 8 december 2016, 2016-0000217347, directie Financiële Markten;

Gelet op de artikelen 4, derde lid, en 9, aanhef en onderdeel c, van de Bankwet 1998;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Aan De Nederlandsche Bank N.V. wordt toestemming verleend om de volgende taken uit te voeren:

  • a. het verzorgen van de geldsomloop voor zover deze uit munten bestaat;

  • b. het fungeren als Nationaal Analysecentrum voor Munten.

Artikel 2

Aan De Nederlandsche Bank N.V. wordt toestemming verleend om ter uitvoering van de in artikel 1 genoemde taken de volgende werkzaamheden te verrichten:

  • a. het in omloop brengen en de recirculatie van euromunten;

  • b. de inname van bijzondere munten alsmede van euromunten en bijzondere munten die ongeschikt zijn voor circulatie;

  • c. het op verzoek van de Minister ontwaarden en vervolgens verkopen van euromunten en bijzondere munten;

  • d. het beheer van het staatsmuntdepot en de niet voor productie van Nederlandse euromunten, bijzondere munten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel, beleggingsmunten en munten zonder de hoedanigheid van wettig betaalmiddel benodigde stempels en modellen.

Artikel 3

Het Besluit van 23 december 1992, tot uitvoering van artikel 21 van de Bankwet 1948 (Stb. 1992, 721) wordt ingetrokken.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 9 december 2016

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Uitgegeven de zestiende december 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit strekt tot het verlenen van toestemming aan De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) op grond van artikel 4, derde lid, van de Bankwet 1998 om de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit munten bestaat alsmede de taak betreffende het vervullen van de functie van Nationaal Analysecentrum voor Munten (NACM). Tevens strekt dit besluit tot het verlenen van toestemming aan DNB op grond van artikel 9, aanhef en onderdeel c, van de Bankwet 1998 om ter uitvoering van die taken een aantal werkzaamheden te verrichten. De betreffende publieke taken en werkzaamheden waren voorheen grotendeels belegd bij de Koninklijke Nederlandse Munt N.V. (KNM).

Verder strekt het besluit tot intrekking van het besluit van 23 december 1992, tot uitvoering van artikel 21 van de Bankwet 1948.

Aanleiding voor de overdracht van de publieke munttaken en werkzaamheden aan DNB is de uitkomst van de strategische heroriëntatie op het aandeelhouderschap van de Staat in KNM.1 Daarin is onderzocht waar de activiteiten van KNM het beste kunnen worden ondergebracht. De heroriëntatie heeft uitgewezen dat de taken van KNM waarmee publiek belang is gemoeid – onverstoord verloop van de geldsomloop voor zover deze uit munten bestaat alsmede bescherming tegen valsemunterij – gelet op de Nota Deelnemingenbeleid in een andere uitvoeringsstructuur geborgd kunnen worden. De overdracht van publieke munttaken is daarnaast van belang, omdat KNM op 22 november 2016 in private handen is overgegaan. Uitvoering van publieke munttaken door een private partij ligt niet voor de hand.

DNB vervult een rol bij de borging van de publieke belangen rondom bankbiljetten en voert reeds enkele werkzaamheden uit voor de Staat ten behoeve van publieke munttaken, te weten het namens de Staat in circulatie brengen en uit circulatie halen van munten. Deze werkzaamheden werden voorheen uitgevoerd op grond van het besluit van 23 december 1992, tot uitvoering van artikel 21 van de Bankwet 1948. In de Bankwet 1998 is ervoor gekozen om de taken met betrekking tot bankbiljetten neer te leggen in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van die wet door als taak van DNB te benoemen: het verzorgen van de geldsomloop voor zover deze uit bankbiljetten bestaat. Onderbrenging van de uitvoering van publieke munttaken en -werkzaamheden bij DNB is passend gebleken, zowel in de organisatie van DNB als met het oog op de taken die DNB reeds verricht. Alles in overweging nemende is daarom besloten om de taken en werkzaamheden die zien op de geldsomloop van munten en het NACM bij DNB onder te brengen.

Het ontwerp van dit besluit is voor consultatie voorgelegd aan de Europese Centrale Bank (ECB). De ECB heeft hierover op 5 december 2016 een advies uitgebracht. Naar aanleiding daarvan is het besluit aangepast in die zin dat in artikel 2, onderdeel c, niet meer – zoals in het aan de ECB voorgelegde ontwerp het geval was – wordt gesproken over de circulatie van bijzondere munten, maar slechts van verkoop daarvan. Het gaat hier immers om euromunten voor verzamelaars die, overeenkomstig artikel 1, derde lid, van Verordening (EU) nr. 651/2012, niet worden uitgegeven om in omloop te worden gebracht.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Met dit toestemmingsbesluit wordt voorzien in de overdracht aan DNB van de taak betreffende het verzorgen van de geldsomloop voor zover deze uit munten bestaat alsmede de taak betreffende het vervullen van de functie van Nationaal Analysecentrum voor Munten. De formulering van de in onderdeel a genoemde taak sluit aan bij de taakformulering betreffende bankbiljetten in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Bankwet 1998.

Artikel 2

Dit artikel bevat een opsomming van de werkzaamheden die DNB bevoegd is te verrichten ter uitvoering van de in artikel 1 genoemde taak. Onder deze werkzaamheden vallen ook de toekomstige aanbesteding van de productie van Nederlandse euromunten en deelname aan (internationale) overleggen die samenhangen met de in artikel 1 genoemde taak.

Het in omloop brengen en recirculeren van euromunten (onderdeel a) is een taak die reeds bij het besluit van 23 december 1992 aan DNB is toebedeeld. Om te voorkomen dat onduidelijkheid zou ontstaan over de verhouding tussen het onderhavige besluit en dat van 23 december 1992, en om de taken ten aanzien van de geldomloop voor zover het munten betreft zoveel mogelijk samen te brengen, is ervoor gekozen om deze reeds bestaande taak op te nemen in het onderhavige besluit en het besluit van 23 december 1992 in te trekken.

De onderdelen b tot en met d zijn werkzaamheden die voorheen door KNM werden uitgevoerd. Onderdeel b ziet op de inname van bijzondere munten alsmede van beschadigde euromunten en bijzondere munten die eerder door de Staat zijn uitgegeven. Uit artikel 9, eerste lid, van de Muntwet 2002 volgt dat voor circulatie ongeschikte munten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel kunnen worden ingeleverd bij de instantie die daartoe ingevolge artikel 8, tweede lid, van diezelfde wet is aangewezen. Deze instantie is het Nationaal Analysecentrum voor Munten (NACM), ingesteld bij de Instellingsregeling Nationaal Analysecentrum voor Munten (NACM). Voorheen was KNM in die regeling aangewezen als NACM. Met ingang van 1 januari 2017 is DNB aangewezen als NACM. Met het oog daarop krijgt DNB met ingang van die datum ook de in dit onderdeel genoemde bevoegdheid. Het gaat daarbij alleen om munten die in Nederland de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben: te weten euromunten en bijzondere munten in de zin van de Muntwet 2002. Buitenlandse bijzondere munten, waarmee in Nederland niet kan worden betaald, worden niet door DNB ingenomen. Bij inname van munten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel vergoedt DNB namens de Staat de nominale waarde.

Onderdeel c bevat de bevoegdheid om op verzoek van de Minister euromunten en bijzondere munten te ontwaarden en deze vervolgens te verkopen. Ingenomen beschadigde munten alsmede munten waarvan duidelijk is dat deze voor langere tijd overtollig zijn, komen voor ontwaarding in aanmerking, waarna het verkregen schroot wordt verkocht. Deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 6, eerste lid, van de Muntwet 2002.

Onderdeel d betreft een tweetal beheersfuncties. De eerste is het beheer van het staatsmuntdepot, dat voorheen al gedeeltelijk door DNB werd uitgevoerd. Hieronder vallen ook de aan- en verkoop van euromunten van respectievelijk aan andere landen van de Eurozone alsmede ruiltransacties betreffende euromunten met andere landen van de Eurozone. Om de redenen genoemd in het algemeen deel van de toelichting is ervoor gekozen om het beheer van het staatsmuntdepot volledig bij DNB onder te brengen. Verder is er een noodzaak tot beheer van stempels en modellen die niet in gebruik zijn voor de productie van Nederlandse euromunten, bijzondere munten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel, beleggingsmunten en munten zonder de hoedanigheid van wettig betaalmiddel. Ook deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 6, eerste lid, van de Muntwet 2002 en is uitgewerkt in de Muntovereenkomst tussen de Staat en KNM. Daarin is vastgelegd dat de stempels en modellen die nodig zijn voor een door de Staat verstrekte opdracht voor productie van munten in eigendom aan de Staat worden overgedragen. Voor zover deze stempels en modellen nodig zijn voor nog te produceren munten, zullen deze in beheer van de producent blijven. De andere stempels en modellen zullen in beheer worden overgedragen aan DNB, mede met het oog op het daaraan toe te kennen belang voor de nationale numismatische collectie die reeds door DNB wordt beheerd.

Artikel 3

Met dit artikel wordt het besluit van 23 december 1992, tot uitvoering van artikel 21 van de Bankwet 1948 ingetrokken, nu de daarin toegekende taak is opgenomen in artikel 2, onderdeel a, van onderhavig besluit.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Kamerstukken II 2015/16, 28 165, nr. 250.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven