Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2016, 507 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2016, 507 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 6 oktober 2016, 2016-0000161034, directie Financiële Markten, gedaan mede namens Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
Gelet op de artikelen 8, 11, derde lid, 12e, derde lid, 18, derde lid, 18b, tweede lid, 19, vierde lid, 21, tweede lid, 21a, 22, 25a, vierde lid, 55, tweede lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties en artikel VI van de Implementatiewet wijzigingsrichtlijn en verordening wettelijke controles jaarrekeningen;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 16 november 2016, nr. W06.16.0327/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 6 december 2016, 2016-0000217898, directie Financiële Markten, uitgebracht mede namens Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit toezicht accountantsorganisaties wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:
B
Artikel 2b komt te luiden:
1. Een aanvraag tot inschrijving in het register als bedoeld in artikel 12e, tweede lid, van de wet, wordt schriftelijk ingediend en bevat de volgende gegevens:
a. de datum van de aanvraag;
b. de naam, het adres en de vestigingsplaats of de woonplaats van de aanvrager;
c. de contactgegevens, de contactpersoon en, indien aanwezig, het internetadres van de aanvrager;
d. de rechtsvorm van de aanvrager;
e. de namen, adressen en vestigingsplaatsen van alle vestigingen van de aanvrager;
f. de naam en het inschrijfnummer bij de beroepsorganisatie of bij een daarmee vergelijkbare organisatie in het buitenland van alle externe accountants die bij de aanvrager werkzaam zijn dan wel aan hem zijn verbonden en die de aanvrager doet inschrijven in het register als bedoeld in artikel 11 van de wet en de naam van die organisatie;
g. de naam en het zakelijk adres van alle personen die als vennoot of anderszins aan het auditkantoor verbonden zijn;
h. de naam en het zakelijk adres van alle natuurlijke personen die, door middel van middellijk of onmiddellijk aandeelhouderschap of op andere wijze, economisch middellijk of onmiddellijk eigenaar van de aanvrager zijn;
i. de naam en het zakelijk adres en, voor zover van toepassing, het inschrijfnummer bij de beroepsorganisatie of bij een daarmee vergelijkbare organisatie in het buitenland van alle personen die het dagelijks beleid van de aanvrager bepalen of mede bepalen en de naam van die organisatie;
j. indien de aanvrager deel uitmaakt van een netwerk:
1°. een beschrijving van de juridische en organisatorische structuur van het netwerk; en
2°. de namen, adressen en vestigingsplaatsen van de onderscheiden onderdelen van het netwerk, waaronder verbonden entiteiten; of
3°. een verwijzing naar de plaats waar de onder 2° bedoelde informatie voor het publiek toegankelijk is;
k. de naam van de toezichthoudende instanties van de lidstaat waar het auditkantoor is toegelaten tot het verrichten van controles als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van de richtlijn en, indien van toepassing, het inschrijvingsnummer;
l. indien de aanvrager is ingeschreven in de registers van toezichthoudende instanties in staten die geen lidstaat zijn: de naam van de toezichthoudende instanties en, indien van toepassing, het inschrijvingsnummer.
2. Desgevraagd verstrekt de aanvrager aan de Autoriteit Financiële Markten tevens overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van de Autoriteit Financiële Markten nodig zijn in het belang van de beoordeling van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.
3. Voor een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van door de Autoriteit Financiële Markten voorgeschreven formulieren.
4. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ondertekend door ten minste een van de personen die het dagelijks beleid van het auditkantoor bepalen.
C
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt «of artikel 2a, eerste of tweede lid» vervangen door: artikel 2a, eerste of tweede lid, of artikel 2b, eerste of tweede lid.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Een auditkantoor meldt een wijziging in de gegevens of bescheiden die hij heeft overgelegd op grond van artikel 2b, eerste lid, onderdelen b tot en met h en i, onder 2°, en j, onverwijld en wijzigingen in de overige in artikel 2b, eerste tot en met derde lid, bedoelde gegevens en bescheiden ten minste eenmaal per kwartaal schriftelijk aan de Autoriteit Financiële Markten.
5. Een melding als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid wordt ondertekend door ten minste een van de personen die het dagelijks beleid van de accountantsorganisatie, auditorganisatie van een derde land onderscheidenlijk het auditkantoor bepalen.
D
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na «artikel 12c, eerste lid,» ingevoegd:
onderscheidenlijk artikel 12e, tweede lid,.
2. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt aan het slot: en.
3. Onder verlettering van onderdeel e tot f wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. de in artikel 2b, eerste lid, bedoelde gegevens; en.
4. In het derde lid wordt «tweede en derde» vervangen door: tweede tot en met vierde.
E
Artikel 8 wordt vervangen door twee artikelen, luidende:
1. Een accountantsorganisatie voert een beleid ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing. Dit beleid wordt in elk geval uitgewerkt in het stelsel van kwaliteitsbeheersing, bedoeld in artikel 8a, Het beleid, bedoeld in artikel 18b van de wet, maakt in elk geval onderdeel uit van het beleid ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing en voldoet aan artikel 24bis, eerste lid, onderdeel j, van de richtlijn.
2. De accountantsorganisatie legt het beleid ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing schriftelijk vast.
3. De accountantsorganisatie deelt het beleid ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing mede aan haar medewerkers en maakt dit voor hen toegankelijk.
4. De accountantsorganisatie bewaart de schriftelijke vastlegging van het beleid ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing, bedoeld in het eerste lid, gedurende ten minste zeven jaren nadat het is vastgelegd of gewijzigd.
1. Het stelsel van kwaliteitsbeheersing bevat onder andere procedures, beschrijvingen en standaarden als bedoeld in de artikelen 11, tweede lid, en 16, die ten doel hebben de naleving door de accountantsorganisatie te waarborgen van de bij en krachtens de artikelen 14 tot en met 24b van de wet gestelde regels. Het stelsel van kwaliteitsbeheersing voldoet aan de in artikel 24bis, eerste lid, onderdelen b, c, e tot en met h, en tweede lid, van de richtlijn opgenomen eisen met betrekking tot de interne organisatie van de accountantsorganisatie.
2. De accountantsorganisatie legt het stelsel van kwaliteitsbeheersing schriftelijk vast.
3. De accountantsorganisatie informeert haar medewerkers over het stelsel van kwaliteitsbeheersing en maakt dit voor hen toegankelijk.
4. De accountantsorganisatie bewaart de schriftelijke vastlegging van het stelsel van kwaliteitsbeheersing, bedoeld in het eerste lid, gedurende ten minste zeven jaren nadat het is vastgelegd of gewijzigd.
F
Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De accountantsorganisatie evalueert jaarlijks het stelsel van kwaliteitsbeheersing, bedoeld in artikel 8a, en voldoet daarbij aan artikel 24bis, eerste lid, onderdeel k, van de richtlijn opgenomen eisen met betrekking tot die evaluatie.
2. De accountantsorganisatie evalueert de procedures en gedragslijnen en het beleid, bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin, en voldoet daarbij aan de in artikel 24bis, eerste lid, onderdeel k, van de richtlijn opgenomen eisen met betrekking tot die evaluatie.
G
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid komen de onderdelen i en j te luiden:
i. de gegevens die worden vastgelegd ingevolge de artikelen 6 tot en met 8 van de verordening en de artikelen 12, tweede lid, 13, tweede lid, 15a, eerste en tweede lid, 17, tweede lid, en 37, tweede lid; en
j. de overige relevante gegevens en bescheiden die van belang zijn voor het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de wet, de Wet op het accountantsberoep en de verordening gestelde regels.
2. In het vijfde lid wordt «twee maanden» vervangen door: 60 dagen.
H
Artikel 12 komt te luiden:
1. Alvorens een opdracht voor een wettelijke controle te aanvaarden of te continueren, beoordeelt een accountantsorganisatie:
a. of zij voldoet aan het gestelde bij en krachtens paragraaf 3.1.2 van de wet en, voor zover van toepassing, paragraaf 3.1.3 van de wet en de verordening;
b. of er sprake is van bedreigingen voor haar onafhankelijkheid en wat er gedaan wordt om deze bedreigingen te beperken;
c. of zij kan voldoen aan artikel 15; en
d. de integriteit van de controlecliënt.
2. De accountantsorganisatie legt de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk vast.
3. De accountantsorganisatie waarborgt dat haar medewerkers haar de informatie verstrekken die van belang is voor de beoordeling.
I
Artikel 13, eerste lid, komt te luiden:
1. Een accountantsorganisatie beëindigt een opdracht tot het verrichten van een wettelijke controle, indien na aanvaarding of continuering ervan:
a. informatie bekend wordt die, was zij haar bekend geweest op het moment van aanvaarding of continuering van de opdracht, ertoe zou hebben geleid dat de opdracht niet dan wel in gewijzigde vorm zou zijn aanvaard of gecontinueerd, tenzij deze in gewijzigde vorm kan worden voortgezet;
b. de controlecliënt wordt overgenomen door, fuseert met of het eigendom verwerft van een andere entiteit en niet wordt voldaan of kan worden voldaan aan de in artikel 22, zesde lid, van de richtlijn opgenomen eisen met betrekking tot de identificatie en evaluatie van die belangen en de naar aanleiding daarvan te nemen maatregelen.
J
Artikel 14 komt te luiden:
1. Een accountantsorganisatie wijst voor de uitvoering van elke opdracht tot het verrichten van een wettelijke controle een externe accountant aan die bevoegd is tot het uitvoeren van die wettelijke controle.
2. Borging van de kwaliteit van de wettelijke controle, de onafhankelijkheid en de bekwaamheid is voor de accountantsorganisatie het belangrijkste criterium bij de selectie van de externe accountant, bedoeld in het eerste lid.
K
In artikel 15 wordt «, middelen en personeel» vervangen door: en middelen en het benodigde gekwalificeerde.
L
Artikel 15a komt te luiden:
1. Een accountantsorganisatie die een wettelijke controle verricht van een geconsolideerde jaarrekening van een groep ondernemingen of instellingen, zorgt ervoor dat de groepsaccountant op basis van adequate informatie:
a. een controleverklaring afgeeft die voldoet aan daarvoor in artikel 28 van de richtlijn opgenomen eisen en, indien de controlecliënt een organisatie van openbaar belang is, een controleverklaring afgeeft die eveneens voldoet aan de daar in artikel 10 van de verordening opgenomen eisen en daarnaast de in artikel 11 van de verordening bedoelde aanvullende verklaring aan de auditcommissie verstrekt;
b. de controlewerkzaamheden evalueert in overeenstemming met daarvoor in artikel 27, eerste lid, van de richtlijn opgenomen eisen;
c. in overeenstemming met artikel 27, eerste, onderdeel c, van de richtlijn beschikt over de in dat onderdeel genoemde informatie en documenten of, indien hij hieraan niet kan voldoen, passende maatregelen als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de richtlijn neemt en deze maatregelen meldt aan de Autoriteit Financiële Markten.
2. Met het oog op de verstrekking van gegevens of inlichtingen aan de Autoriteit Financiële Markten in het kader van een kwaliteitsbeoordeling of een onderzoek naar de controle van een geconsolideerde jaarrekening, zorgt de accountantsorganisatie ervoor dat de groepsaccountant voldoet aan de daarvoor in artikel 27, derde lid, van de richtlijn opgenomen eisen.
3. De accountantsorganisatie stelt passende procedures vast om te kunnen voldoen aan het eerste en tweede lid.
M
Artikel 16 vervalt.
N
Artikel 18 komt te luiden:
O
De artikelen 19 tot en met 21 vervallen.
P
In artikel 22 vervalt het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
Q
In artikel 23, eerste lid, wordt «24 van de wet» vervangen door: 24b van de wet en bij de verordening.
R
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel c wordt verletterd tot d.
b. De onderdelen a en b worden vervangen door drie onderdelen, luidende:
a. een overzicht van de overtredingen van de bij en krachtens de artikelen 13 tot en met 24b van de wet en de bij de verordening gestelde regels, voor zover deze bekend zijn bij de in artikel 23, eerste lid, bedoelde persoon of de personen die het dagelijks beleid van de accountantsorganisatie bepalen en hiervoor een boete kan worden opgelegd in de tweede of derde categorie dan wel sprake is van structurele overtredingen van dezelfde regel;
b. een overzicht van de overtredingen van de bij of krachtens de artikelen 25 tot en met 31 van de Wta gestelde regels, voor zover deze bekend zijn bij de in artikel 23, eerste lid, bedoelde persoon of de personen die het dagelijks beleid van de accountantsorganisatie bepalen en voor zover deze bekend zijn bij de in artikel 23, eerste lid, bedoelde persoon of de personen die het dagelijks beleid van de accountantsorganisatie bepalen en deze overtredingen geen kleine inbreuk als bedoeld in artikel 24, ter, derde lid, van de richtlijn zijn;
c. maatregelen die de accountantsorganisatie heeft genomen jegens de medewerkers die bij de in onderdeel a of b bedoelde overtredingen betrokken zijn geweest, met inbegrip van de daaraan ten grondslag liggende overwegingen; en.
3. In het tweede lid wordt «onderdeel b» vervangen door: onderdelen c en d.
S
In artikel 26, eerste lid, wordt na «desbetreffende externe accountant» ingevoegd: of, indien de externe accountant een wettelijke auditor als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet is, de naam en het inschrijvingsnummer bij de met de beroepsorganisatie vergelijkbare organisatie van de lidstaat waarin hij is toegelaten.
T
In het opschrift van hoofdstuk 6 wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.
U
Artikel 30 vervalt.
V
Voor artikel 31 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
1. Een accountantsorganisatie geniet of bezit geen materieel of financieel belang in een controlecliënt waarvan zij de wettelijke controle verricht en koopt of verkoopt geen financiële instrumenten die door die controlecliënt worden uitgegeven, gegarandeerd of anderzijds ondersteund.
2. Het in het eerste lid opgenomen verbod is niet van toepassing, indien sprake is van de in artikel 22, tweede lid, van de richtlijn genoemde uitzondering daarop.
1. Een accountantsorganisatie oefent geen invloed uit op de uitkomst van een wettelijke controle, indien:
a. zij financiële instrumenten van de controlecliënt bezit of financiële instrumenten als bedoeld in artikel 22, vierde lid, onderdeel b, van de richtlijn bezit van een entiteit die met die cliënt verbonden is;
b. zij met de controlecliënt een dienstverband als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet onderhoudt dat of relatie als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet onderhoudt die de onafhankelijkheid beïnvloedt.
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien sprake is van de in artikel 22, vierde lid, onderdeel b, van de richtlijn genoemde uitzondering.
Een accountantsorganisatie vraagt of accepteert geen geldelijke of andere geschenken van de controlecliënt of entiteiten die met de controlecliënt verbonden zijn, tenzij een objectieve, redelijke en geïnformeerde derde partij de waarde daarvan als verwaarloosbaar of onbeduidend zou beschouwen.
Een accountantsorganisatie zorgt ervoor dat haar werknemers en andere in artikel 22, tweede lid, van de richtlijn genoemde personen geen:
a. materieel of financieel belang bezitten in de zin van artikel 30a;
b. invloed uitoefenen in de zin van 30b;
c. geldelijke of andere geschenken vragen of accepteren in de zin van 30c;
d. dienstverband bij de controlecliënt hebben of hebben gehad in de zin van artikel 22, vierde lid, onder c, van de richtlijn.
W
Aan artikel 32, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Gedragslijnen en procedures ter waarborging van de naleving van artikel 27 maken onderdeel uit van dit beleid.
X
In het opschrift van hoofdstuk 8 wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.
Y
In artikel 35 wordt na «objectiviteit,» ingevoegd: professioneel-kritische instelling.
Z
Artikel 38a, eerste lid, onderdeel a, onder 8°, komt te luiden:
8°. aan de persoon die overeenkomstig artikel 8, tweede lid, van de verordening een opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling verricht of de persoon, bedoeld in artikel 23, eerste lid;.
AA
Artikel 40 vervalt.
Het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. De volgende artikelen met bijbehorende boetecategorienummers vervallen:
19, tweede lid
24, eerste en tweede lid
24a, eerste tot en met derde lid
2. In de numerieke volgorde worden de volgende artikelen met bijbehorende boetecategorienummers ingevoegd:
18a |
2 |
18b, eerste lid |
2 |
19, tweede lid |
3 |
19, derde lid |
3 |
19, vijfde lid |
2 |
19a |
2 |
24 |
3 |
24b, eerste lid |
3 |
24b, tweede lid |
3 |
B
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. De volgende artikelen met bijbehorende boetecategorienummers vervallen:
8, derde lid
8, vijfde lid
9
10, eerste lid
10, tweede lid
14
15a, eerste tot en met vijfde lid
18, eerste lid
18, tweede lid
19, eerste tot en met vijfde lid
20, eerste lid
20, tweede lid
20, derde lid
21
22, eerste lid
22, tweede lid
30, eerste lid
30, tweede lid
31
2. In de numerieke volgorde worden de volgende artikelen met bijbehorende boetecategorienummers ingevoegd:
3, vierde lid |
2 |
3, vijfde lid |
1 |
8, derde lid |
1 |
9, eerste tot en met derde lid |
2 |
9, vierde en vijfde lid |
1 |
9a, eerste en tweede lid |
2 |
10, eerste en tweede lid |
2 |
14, eerste en tweede lid |
2 |
15a, eerste tot en met derde lid |
2 |
18 |
2 |
22 |
3 |
30a |
2 |
30b, eerste lid |
3 |
30c |
2 |
30d |
2 |
C
In paragraaf 2 wordt na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Overtreding van een voorschrift, gesteld in een hierna genoemd artikel van verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang (PbEU 2014, L 158) is als volgt beboetbaar:
Artikel |
Boetecategorie |
---|---|
4, eerste tot en met derde lid |
2 |
5, eerste lid |
3 |
5, vierde en vijfde lid |
3 |
6, eerste lid |
3 |
6, tweede lid |
2 |
7 |
2 |
8, eerste lid |
3 |
8, tweede tot en met zevende lid |
2 |
10, eerste lid |
3 |
10, tweede lid |
2 |
10, derde lid |
1 |
10, vierde lid |
2 |
11, eerste en tweede lid |
2 |
11, vierde lid |
2 |
11, vijfde lid |
2 |
12, eerste lid |
2 |
13, eerste lid |
2 |
13, tweede en derde lid |
1 |
14 |
2 |
15 |
2 |
16, eerste tot en met zesde lid |
2 |
17, eerste lid |
3 |
17, derde lid |
3 |
17, vijfde lid |
3 |
17, zevende lid |
3 |
18 |
2 |
Het Besluit van 26 juli 2008 tot uitvoering van artikel 41 van Richtlijn nr. 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen nr. 78/660/EEG en nr. 83/349/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen en houdende intrekking van Richtlijn nr. 84/253/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen (Stb. 2008, 323) wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen 1 tot en met 3 komen te luiden:
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
een organisatie van openbaar belang als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van de Wet toezicht accountantsorganisaties;
richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PbEU 2006, L 157);
Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang (PbEU 2014, L 158).
1. Een auditcommissie is voor de toepassing van dit artikel samengesteld uit leden van de raad van commissarissen of uit leden van het bestuur die niet belast zijn met het uitvoerend bestuur.
2. Een organisatie van openbaar belang stelt een auditcommissie in dat de volgende taken uitoefent:
a. het in kennis stellen van het bestuur of de raad van commissarissen van de rechtspersoon van het resultaat van de wettelijke controle, waarbij wordt toegelicht op welke wijze de wettelijke controle heeft bijgedragen aan de integriteit van de financiële verslaggeving en welke rol de auditcommissie in dat proces heeft gespeeld;
b. het monitoren van het financiële-verslaggevingsproces en het doen van voorstellen om de integriteit van het proces te waarborgen;
c. het monitoren van de doeltreffendheid van het interne beheersingssysteem, het eventuele interne auditsysteem en het risicomanagementsysteem met betrekking tot de financiële verslaggeving van de rechtspersoon;
d. het monitoren van de wettelijke controle van de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening, in het bijzonder de uitvoering van de controle met inachtneming van de beoordeling van de Autoriteit Financiële Markten overeenkomstig artikel 26, zesde lid, van de EU-verordening;
e. het beoordelen en monitoren van de onafhankelijkheid van de externe accountant bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toezicht accountantsorganisaties of de accountantsorganisatie dan wel het auditkantoor bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen a en c van die wet, waarbij met name wordt gelet op de verlening van nevendiensten aan de rechtspersoon;
f. het vaststellen van de procedure voor de selectie van de externe accountant of de accountantsorganisatie dan wel het auditkantoor en de voordracht tot verlening van de opdracht tot het verrichten van de wettelijke controle overeenkomstig artikel 16 van de EU-verordening.
3. Bij de samenstelling van de auditcommissie wordt rekening gehouden met de benodigde deskundigheid van de leden gezamenlijk die relevant is voor de sector waarin de rechtspersoon actief is. De meerderheid van de leden, waaronder de voorzitter, is onafhankelijk van de rechtspersoon. De voorzitter wordt benoemd door de raad van commissarissen of door de leden van het bestuur die niet belast zijn met het uitvoerend bestuur dan wel door de leden van de auditcommissie. Ten minste één lid is deskundig op het gebied van financiële verslaggeving of de controle van de jaarrekening.
4. In afwijking van het tweede lid kan een orgaan worden aangewezen dat de taken van de auditcommissie uitoefent. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing. In het bestuursverslag wordt opgave gedaan van het aangewezen orgaan en de samenstelling daarvan.
Dit besluit is niet van toepassing op:
a. een dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 24a, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van een rechtspersoon die voldoet aan artikel 39 leden 1, 2 en 5 van de richtlijn en artikel 11, leden 1 en 2, en artikel 16, lid 5, van de EU-verordening;
b. een bank waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 3:111, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is indien een centrale kredietinstelling de in artikel 2, tweede lid, genoemde taken heeft opgedragen aan een auditcommissie waarvan de samenstelling voldoet aan artikel 2, eerste en derde lid;
a. een beleggingsinstelling of icbe als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht die is opgenomen in het register als bedoeld in artikel 1:107 van de Wet op het financieel toezicht;
b. een entiteit voor securitisatiedoeleinden als bedoeld in artikel 1 van het Besluit prudentiële regels Wft, mits de onderneming aan het publiek bekend maakt waarom zij het niet dienstig acht een auditcommissie in te stellen, of een orgaan aan te wijzen in de zin van artikel 2, vierde lid.
B
Na artikel 5 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
1. De Implementatiewet wijzigingsrichtlijn en verordening wettelijke controles jaarrekeningen treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.
2. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2017 met uitzondering van artikel I, onderdeel U, dat in werking treedt met ingang van 17 juni 2017.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 8 december 2016
Willem-Alexander
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Uitgegeven de zestiende december 2016
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Dit besluit houdt verband met implementatie van richtlijn nr. 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen (PbEU 2014, L 158), hierna: de wijzigingsrichtlijn. Tevens zijn aanpassingen opgenomen in verband met de introductie van een bij de richtlijn behorende verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang (PbEU 2014, L 158). Deze verordening richt zich specifiek op wettelijke controles van organisaties van openbaar belang (OOB’s) en wordt hierna aangehaald als: de EU-verordening. De wetswijzigingen die noodzakelijk zijn ter implementatie van de wijzigingsrichtlijn en de EU-verordening zijn opgenomen in de Wet van 12 oktober 2016 tot Wijziging van de Wet toezicht accountantsorganisaties, het Burgerlijk Wetboek, en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen (PbEU 2014, L 158) en ter implementatie van verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang (PbEU 2014, L 158) (hierna: de implementatiewet).1 In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van de implementatiewet is een toelichting opgenomen over de inhoud van de wijzigingsrichtlijn en de implementatiewet.2 Vanwege de aanpassing van het Besluit van 26 juli 2008 tot uitvoering van artikel 41 van Richtlijn nr. 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen nr. 78/660/EEG en nr. 83/349/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen en houdende intrekking van Richtlijn nr. 84/253/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen (Stb. 2008, 323) (hierna: het Besluit van 26 juli 2008) is de Minister van Veiligheid en Justitie medeondertekenaar van het besluit.
Dit besluit bevat nadere regels ter implementatie van de wijzigingsrichtlijn en de EU-verordening, ter uitvoering van diverse bepalingen in de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta), waarin de belangrijkste voorschriften ter implementatie van de richtlijn en de EU-verordening zijn opgenomen. De meeste van deze regels zijn opgenomen in het Besluit toezicht accountantsorganisaties (Bta). Overige besluiten die worden aangepast zijn het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en het Besluit van 26 juli 2008.In het Bta zijn reeds voorschriften opgenomen met betrekking tot de diverse onderwerpen waarop de wijzigingsrichtlijn en EU-verordening zien. Voor zover deze voorschriften niet in strijd zijn met of ingaan tegen de wijzigingsrichtlijn en de EU-verordening, zijn zij in stand gelaten. Hierdoor kan het Bta met betrekking tot bepaalde onderwerpen een uitgebreidere regeling bevatten, dan waartoe de wijzigingsrichtlijn en de EU-verordening verplichten. De wijzigingen die in dit besluit zijn opgenomen, gaan niet verder dan de wijzigingsrichtlijn en de EU-verordening voorschrijven. Gelet op de rechtstreekse werking van Europese verordeningen zijn bepalingen in het Bta die een overeenkomstige bepaling in de EU-verordening hebben, vervallen.
Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB 2016, L157) (hierna: de richtlijn), die door de wijzigingsrichtlijn is aangepast, bevat diverse voorschriften die van toepassing zijn op accountantsorganisaties of externe accountants. Beide zijn verplicht om bepaalde regels (bijvoorbeeld met betrekking tot de onafhankelijkheid of geheimhouding) in acht te nemen. De externe accountant en de accountantsorganisatie zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke controle. De accountantsorganisatie aanvaardt de opdracht tot het uitvoeren van de wettelijke controle en dient zijn organisatie zodanig in te richten dat de kwaliteit van de wettelijke controle is geborgd. Het aangrijpingspunt van het toezicht van de AFM is de accountantsorganisatie die vergunninghouder is en door de AFM een bestuurlijke sanctie kan worden opgelegd bij overtredingen. Dat neemt niet weg dat de AFM naast het toezicht op accountantsorganisaties ook toezicht houdt op externe accountants die voor die accountantsorganisaties werkzaam zijn en als klager kan optreden in een tegen die accountant aan te spannen tuchtprocedure. De mogelijkheid om als klager in tuchtprocedures op te treden, staat echter voor een ieder open en is geen exclusieve bevoegdheid van de AFM, zoals het Wta-toezicht dat wel is.
In de huidige situatie zijn de meeste regels voor accountantsorganisaties waarop de AFM toezicht houdt vastgelegd in de Wta en het Bta. Enkele bepalingen zijn ook opgenomen in de Verordening accountantsorganisaties (VAO) van de Nederlandse beroepsorganisaties van accountants (NBA). Met dit besluit wordt het toezicht op accountantsorganisaties, zoals dat door de richtlijn wordt vereist, meer binnen de Wta en het Bta gebracht. Dit betekent dat bepalingen van verordeningen en nadere voorschriften van de NBA die van toepassing zijn op accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten en in een onderwerp voorzien dat ook in dit besluit wordt geregeld, vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit van rechtswege vervallen (artikel 21, tweede lid, van de Wet op het accountantsberoep). Thans zijn accountantsorganisaties op grond van de artikelen 9, 31 en 34 van het Bta verplicht zich aan de VAO te houden. Door deze grondslag in het Bta houdt de AFM ook toezicht op de naleving van de VAO. Om de bepalingen die op accountantsorganisaties van toepassing zijn zoveel mogelijk bij elkaar te houden, is het voornemen om ook onderwerpen uit de VAO die niet door de richtlijn worden bestreken in het Bta te regelen. De VAO zou daarmee mogelijk kunnen vervallen. Aangezien dit besluit enkel strekt tot implementatie van de wijzigingsrichtlijn, wordt het overbrengen van overige VAO-onderwerpen naar het Bta meegenomen in een later besluit. In datzelfde besluit kan ook worden geregeld dat de artikelen 9, 31 en 34 van het Bta vervallen.
Ten aanzien van de regels die voor externe accountants gelden blijft de NBA, als beroepsorganisaties met regelgevende bevoegdheid voor accountants, een belangrijke rol vervullen. De bevoegdheid van de NBA om in dat verband verordeningen en nadere regels vast te stellen, is vastgelegd in de Wet op het accountantsberoep. Indien nodig geeft de NBA hierbij ook uitvoering aan de relevante Europese richtlijnen en verordeningen. Een deel van de voorschriften voor externe accountants ter implementatie van de richtlijn zijn in de Wta en het Bta opgenomen. Verdere uitwerking zal plaatsvinden in een wijziging van de relevante verordeningen en nadere regelingen van de NBA die in 2016 zal plaatsvinden. Hiermee wordt de naleving van de desbetreffende bepalingen niet onttrokken aan de verantwoordelijkheid van de accountantsorganisatie waar de externe accountant werkt. Op grond van artikel 14 van de Wta heeft de accountantsorganisatie er zorg voor te dragen dat de externe accountants die bij haar werkzaam zijn voldoen aan het bij of krachtens afdeling 3.2. van de Wta bepaalde. Daaronder vallen ook de door de NBA vast te stellen verordeningen en nadere regelingen. Een overtreding van de externe accountant kan dan ook betekenen dat de accountantsorganisatie de zorgplicht van artikel 14 van de Wta overtreedt.
Er is in dit besluit voor gekozen om diverse bepalingen uit de richtlijn die een uitwerking bevatten van reeds in de Wta opgenomen normen te implementeren door naar die betreffende bepalingen in de richtlijn te verwijzen. De betreffende verwijzende bepaling in het besluit is dan wel zodanig opgesteld dat eruit blijkt op welk onderwerp die bepaling betrekking heeft. De richtlijnbepaling waarnaar wordt verwezen is veelal van toepassing op «auditkantoren». Nederlandse accountantsorganisaties kwalificeren als auditkantoor in de zin van de richtlijn, zodat die richtlijnbepalingen dus op hen van toepassing zijn.
De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen die in het Bta zijn doorgevoerd, hebben betrekking op de registratie van auditkantoren, het stelsel van kwaliteitsbeheersing van accountantsorganisaties en de onafhankelijkheidseisen. Auditkantoren die in een andere lidstaat zijn toegelaten tot het uitvoeren van wettelijke controles, kunnen uit hoofde van het nieuwe artikel 12e van de Wta in Nederland worden erkend voor het uitvoeren van wettelijke controles (zie het artikelsgewijze deel van de Memorie van Toelichting bij artikel 12e van de implementatiewet). Hiertoe worden deze auditkantoren ingeschreven in het AFM-register. Zoals ook voor de registratie van auditorganisaties uit derde landen het geval is, wordt in het Bta bepaald welke gegevens auditkantoren bij een aanvraag voor een registerinschrijving moeten aanleveren, welke informatie over die kantoren in het register wordt opgenomen en hoe wijzigingen van deze gegevens aan de AFM moeten worden gemeld.
Artikel 24bis van de richtlijn bevat diverse eisen die worden gesteld aan de interne organisatie van auditkantoren. Veel van deze eisen passen binnen het stelsel van kwaliteitsbeheersing dat accountantsorganisaties moeten toepassen en waaraan in de Wta en Bta al eisen worden gesteld. De relevante in artikel 24bis opgenomen eisen zijn in hoofdstuk 5, paragraaf 6, van het Bta geïmplementeerd, waarbij de reeds geldende nationale eisen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing zoveel mogelijk in stand zijn gehouden. In de richtlijn richten de eisen zich tot de interne organisatie van wettelijke auditors en auditkantoren. Het Nederlandse stelsel is zodanig ingericht dat elke vergunninghouder die onder toezicht van de AFM staat, dus ook externe accountants die als eenmanszaak hun bedrijf voeren, als accountantsorganisatie worden aangemerkt. De eisen met betrekking tot het stelsel van kwaliteitsbeheersing richten zich om die reden uitsluitend tot accountantsorganisaties.
De wijzigingsrichtlijn bevat diverse nieuwe regels met betrekking tot de onafhankelijkheid van auditkantoren en wettelijke auditors. Voor accountantsorganisaties zijn deze regels met de implementatiewet en dit besluit geïmplementeerd in de Wta en het Bta. De regels voor onafhankelijkheid van externe accountants zijn ook uitgewerkt in de verordeningen en nadere regelingen van de NBA.
In deze paragraaf worden de administratieve lasten en de nalevingskosten voor het bedrijfsleven beschreven als gevolg van dit besluit. In de memorie van toelichting bij de implementatiewet is een uitgebreidere toelichting opgenomen over deze berekeningswijze en de daarvoor gebruikte methode. De berekening in deze paragraaf sluit bij dit wetsvoorstel aan. Uit het besluit vloeien alleen nalevingskosten, en geen administratieve lasten, voort.
Het gros van de nalevingskosten die door dit besluit worden veroorzaakt, vloeit voort uit de implementatie van artikel 24bis van de richtlijn. Het eerste lid van dit artikel verplicht accountantsorganisaties ertoe om diverse soorten gedragslijnen, procedures, controlemechanismen, regelingen en andere systemen vast te stellen, die in de onderdelen a tot en met j worden genoemd. Twee van deze onderdelen (d en j) zijn meegenomen in de implementatiewet en de daarmee verbonden eenmalige nalevingskosten worden hierbij geschat op € 3.823.360,–. Een ander onderdeel (i) kent al een vergelijkbare verplichting in het huidige artikel 32 van het Besluit en wordt dus niet andermaal in deze berekening meegenomen. Alleen de onderdelen b, c, e, f en g worden wel met dit besluit geïmplementeerd. Dit zijn verplichtingen die vergelijkbaar zijn met de onderdelen d en j. Het is dus gerechtvaardigd aan te nemen dat hieraan ook vergelijkbare nalevingskosten verbonden zijn. Aangezien het 2,5 keer zoveel onderdelen zijn als in de implementatiewet zijn meegenomen en het vergelijkbare verplichtingen met vergelijkbare nalevingskosten betreft, leveren deze onderdelen 2,5 X € 3.823.360,– = € 9.558.400,– aan eenmalige nalevingskosten.
Artikel 24bis, eerste lid, onderdeel k, van de richtlijn verplicht ertoe om de in de onderdelen a tot met j genoemde systemen regelmatig te evalueren en in voorkomend geval eventuele tekortkomingen te verhelpen. Bij de berekening van deze kosten wordt uitgegaan van een gemiddelde tijdbesteding per kantoor van 180 uur per jaar, 412 kantoren en een intern uurtarief van € 58,–. De jaarlijkse nalevingskosten worden daarmee geschat op € 4.301.280,–. Een groot deel van deze nalevingskosten zal overigens ook thans al gemaakt worden op grond van de huidige verplichting van accountantsorganisaties om een stelsel van kwaliteitsbeheersing in stand te houden.
Over de wijze waarop het stelsel moet worden ingericht waren vooralsnog geen specifieke voorschriften gesteld.
Naast bovengenoemde nalevingskosten zijn er nog een aantal andere bepalingen die beperkte invloed op nalevingskosten hebben.
Wijziging artikel 12 van het Bta: De beoordeling die voorafgaand aan een controle wordt uitgevoerd, wordt enigszins verbreed. Ook moet beoordeeld worden of er sprake is van bedreigingen van de onafhankelijkheid. De stijging van de nalevingskosten die hieraan verbonden zijn, wordt zeer beperkt geacht.
Wijziging artikel 24 van het Bta: De verplichting van accountantsorganisaties om een overzicht van overtredingen te maken wordt enigszins verbreed. Ook overtredingen die door de externe accountant worden gemaakt (afdeling 3.2 van de Wta), zullen onderdeel uitmaken van dit overzicht. Onder het oude artikel 24 zijn dit alleen de voorschriften die voor accountantsorganisaties gelden. De stijging van de nalevingskosten die hieraan verbonden zijn, worden zeer beperkt geacht.
Tegenover de voornoemde stijging van nalevingkosten, staat ook een vermindering van de nalevingskosten van het Bta. Verplichtingen voor accountantsorganisaties die controles verrichten bij organisaties van openbaar belang komen te vervallen, voor zover deze verplichtingen voortvloeien uit de EU-verordening (zie transparantieverslag in het te vervallen artikel 30 Bta). Volgens de systematiek op basis waarvan de administratieve lasten worden berekend, tellen dit type nalevingkosten niet mee in de berekening. Aangezien alleen het beperkte aantal kantoren dat controles verricht bij organisaties van openbaar belang aan deze verplichting hoeft te voldoen wordt ook deze daling van de nalevingskosten beperkt geacht.
In het hoofdstuk toezichtkosten in de memorie van toelichting bij de implementatiewet zijn alle toezichtkosten die samenhangen met de wijzigingsrichtlijn meegenomen. De daarin genoemde toezichtkosten hebben dus ook betrekking op de toezichtskosten die door dit besluit worden veroorzaakt.
Voorafgaand aan het opstellen van het ontwerpbesluit is met de NBA afgesproken dat zij de regels van de wijzigingsrichtlijn die op externe accountants van toepassing zijn implementeert en dat de regels van de wijzigingsrichtlijn die op accountantsorganisaties van toepassing zijn in het Bta worden vastgelegd (zie paragraaf 2).
Over een voorontwerp van het Wijzigingsbesluit is via www.internetconsultatie.nl geconsulteerd.
In de consultatiereacties van de NBA, KPMG, Eumedion worden opmerkingen gemaakt over de keuze om de implementatie van een aantal bepalingen van de wijzigingsrichtlijn in het Bta te laten plaatsvinden door naar de toepasselijke richtlijnbepalingen te verwijzen (zie paragraaf 2 hierboven). Deze techniek zou volgens die reacties de complexiteit van de regelgeving doen toenemen. Gebruikers van het Bta zijn door deze wijziging inderdaad genoodzaakt de richtlijn en de EU-verordening naast de nationale regelgeving te leggen om volledig inzicht te krijgen in de op hen van toepassing zijnde voorschriften. Hierbij is wel van belang dat bij EU-verordeningen zonder meer tegelijkertijd al naar de nationale en EU-regelgeving moet worden gekeken, omdat inhoudelijke bepalingen doorgaans geen implementatie in nationale wet- of regelgeving behoeven. Dynamische verwijzing garandeert een scherpere implementatie doordat afwijkingen tussen de wijzen waarop bepalingen nationaal of Europees worden geformuleerd, worden voorkomen (welke risico gelet op de groeiende omvang en complexiteit van Europese regelgeving steeds groter wordt). Bovendien is dat de keuze om deze wetgevingstechniek toe te passen ook al gemaakt in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de daarop gebaseerde besluiten, waarin vele Europese richtlijnen en verordeningen zijn geïmplementeerd. Er is geen reden om ten aanzien van de regelgeving met betrekking tot het toezicht op accountantsorganisaties, die eenzelfde structuur heeft, een andere keuze te maken.
In een aantal reacties wordt om nadere toelichting gevraagd ten aanzien van bepalingen, formuleringen of inhoudelijke keuzes die reeds in de oude wet- en regelgeving waren gemaakt. Het ligt dan niet in de rede om deze keuzes nogmaals toe te lichten. Zo vraagt Eumedion een nadere toelichting ten aanzien van het nieuwe artikel 12, derde lid, van het Bta, (het oude artikel 12, tweede lid, van het Bta) en naar de betekenis van formulering «economisch middellijk of onmiddellijk eigenaar» (die ook al in artikel 2 van het oude Bta werd gebruikt). Hetzelfde geldt voor artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van het Bta waarover de VEB een nadere uitwerking van de toelichting vraagt. Deze opmerking van de VEB heeft ook betrekking op artikel 13, eerste lid, onderdeel b,van het Bta. Dit onderdeel is weliswaar nieuw, maar omdat het richtlijnimplementatie betreft, is terughoudendheid met het geven van een eigen nationale interpretatie geboden. Ook een nadere toelichting ten aanzien van de gekozen boetecategorieën (gevraagd door de NBA) voor overtreding van de EU-verordening ligt niet in de rede aangezien in de toelichting al wordt aangegeven dat de onderverdeling van de overtredingen van de afzonderlijke bepalingen van de EU-verordening in de drie boetecategorieën, op vergelijkbare wijze heeft plaatsgevonden als bij overtredingen van de Wta en het Bta. Aangezien de verordening geen eisen stelt ten aanzien van de invulling van het boetebeleid kunnen dezelfde maximale boetes worden gehanteerd voor overtreding van bepalingen die nu in de verordening staan, als thans vergelijkbare bepalingen in de Wta en het Bta zijn opgenomen.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de NBA (die in het kader van de internetconsultatie en bij de werking van de reacties daarvan zijn gemaakt) zijn de artikelen 8 en 8a met betrekking tot het beleid ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing en het stelsel van kwaliteitsbeheersing en de artikelsgewijze toelichting daarbij aangepast. Hierdoor is duidelijker vastgelegd wat onder die begrippen dient te worden verstaan.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de NBA, Eumedion en de AFM zijn beperkte aanpassingen in een aantal bepalingen gemaakt of in de toelichting daarbij. Het betreft aanpassingen van de artikelen 3, vierde lid, 12, 31b en 35 van het Bta en artikel 15 van het Besluit bestuurlijke boetes Wft en aanpassingen van paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting en de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 2b, 15, 24 en 31b.
In verschillende reacties is aandacht gevraagd voor de voorgestelde wijziging van het Besluit van 26 juli 2008. De VEB vroeg om aan de auditcommissie de eis te stellen dat ten minste één van de leden een achtergrond heeft als CFO of controller bij een beursgenoteerde onderneming. Ook is door KPMG voorgesteld om de raad van commissarissen te verplichten verslag uit te brengen over de uitvoering van de taken van de auditcommissie en de onderwerpen die met de accountant zijn besproken met een reactie van de raad van commissarissen op de controleverklaring van de accountant. Aangezien dit besluit ter uitvoering van de richtlijn strekt, biedt dit geen ruimte om aanvullende nationale maatregelen te stellen.
Een aantal respondenten (ABP, Pensioenfederatie en Pensioenfonds Zorg en Welzijn) heeft aandacht gevraagd voor het uiteenlopen van de eisen die de wijzigingsrichtlijn stelt aan auditcommissies van OOB’s en de regels voor de governance inrichting bij pensioenfondsen die gelden op basis van de Pensioenwet. Indien (grote) pensioenfondsen worden aangemerkt als OOB in de zin van de Wta, zou de bestaande governance inrichting van pensioenfondsen gehandhaafd moeten blijven. Voor zover de eisen die de richtlijn stelt aan auditcommissies van OOB’s uiteenlopen met de regels voor de governance bij pensioenfondsen die gelden op basis van de Pensioenwet, zal dit vraagstuk moeten worden beoordeeld bij de aanwijzing van pensioenfondsen als OOB in de zin van de Wta. Deze aanwijzing wordt momenteel voorbereid.
De consultatie heeft geleid tot verschillende aanpassingen van het besluit ten opzichte van het voorontwerp. Zo is naar aanleiding van de reactie van de AFM de term «bestuursorgaan» vervangen door «bestuur» om aan te sluiten bij de terminologie van het Burgerlijk Wetboek. Naar aanleiding van het advies van de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie is in artikel 2 nauwer aangesloten bij de tekst van de wijzigingsrichtlijn.
Ook is artikel 3 – waarin vrijstellingen zijn opgenomen – gewijzigd nadat in de consultatie door GreenbergTraurig onder de aandacht is gebracht dat dit artikel ook aanpassing behoeft, omdat daarin wordt verwezen naar artikel 2 dat is gewijzigd.
Voorts is naar aanleiding van de consultatie de toelichting op verschillende onderdelen uitgebreid en verduidelijkt. Zo is naar aanleiding van een opmerking van Eumedion een verwijzing opgenomen naar de Aanbeveling van de Europese Commissie van 15 februari 2005 die ook ziet op de auditcommissie.
De voorgestelde wijziging van het Besluit van 26 juli 2008 is besproken met de Commissie vennootschapsrecht. Overwogen is onder meer naar aanleiding van de reactie van de AFM om de term «auditcommissie» te vervangen door «auditcomité» om aan te sluiten bij de richtlijn en de EU-verordening. De Commissie vennootschapsrecht acht «auditcommissie» een betere vertaling van het Engelstalige begrip «audit committee». Ook in de Nederlandse corporate governance code wordt de term «auditcommissie» gehanteerd. Om die redenen wordt het begrip «auditcommissie» gehandhaafd. Tevens suggereerde de Commissie vennootschapsrecht om met betrekking tot het begrip «orgaan» in artikel 2 lid 4 van het besluit expliciet te verwijzen naar de leden van het bestuur die niet met uitvoerende taken zijn belast. De nota van toelichting is daarop aangevuld.
In het opschrift van hoofdstuk 2 van het Bta is opgenomen op welke wettelijke grondslagen de regels van dit hoofdstuk zijn gebaseerd. Door de wijziging van het opschrift van hoofdstuk 2 van het Bta is artikel 12e, vierde lid, van de Wta in dit opschrift opgenomen. Artikel 12e van de Wta is de grondslag van het nieuwe artikel 2b dat in hoofdstuk 2 van het Bta is gevoegd.
In de aanhef is de verwijzing naar artikel 12c, eerste lid, van de Wta geschrapt, omdat dit lid door de implementatiewet zodanig is aangepast dat het geen grondslag meer bevat voor een algemene maatregel van bestuur.
In het nieuwe artikel 2b van het Bta zijn de gegevens opgenomen die moeten worden verstrekt bij een aanvraag tot registratie van auditkantoren uit andere lidstaten die aldaar reeds over een vergunning beschikken. Het nieuwe artikel 3bis van de richtlijn bepaalt dat deze kantoren in de ontvangende lidstaten geen toelatingsprocedure op grond van artikel 3 van de richtlijn hoeven te doorlopen om daar wettelijke controles te mogen verrichten en kunnen volstaan met een registratie bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst. Deze nieuwe registratieprocedure is vastgelegd in artikel 12e van de Wta, waarvan het derde artikellid bepaalt dat bij of krachtens amvb regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de wijze waarop de aanvraag tot inschrijving wordt ingediend en de bescheiden en gegevens die daarbij worden overlegd. Artikel 17, eerste lid, van de richtlijn noemt de gegevens die voor alle auditkantoren die in de betreffende lidstaat wettelijke controles mogen verrichten, in het register moeten worden opgenomen. Hieronder vallen, naast Nederlandse accountantsorganisaties, ook de auditkantoren die al zijn toegelaten in andere lidstaten. Het is noodzakelijk dat auditkantoren uit andere lidstaten deze gegevens aan de AFM verstrekken als zij zich in het register laten inschrijven. De te verstrekken gegevens komen voor het grootste deel overeen met de gegevens die Nederlandse accountantsorganisaties bij hun vergunningaanvraag moeten verstrekken. Alleen voor zover de betreffende gegevens niet worden genoemd in artikel 3 van de richtlijn en ook niet in het register, bedoeld in artikel 4 van het Bta, worden opgenomen, hoeven zij niet in het kader van een aanvraag op grond van artikel 2b van het Bta te worden verstrekt. Aangezien het auditkantoren betreft die reeds in andere lidstaten zijn toegelaten en daar onder toezicht staan, toetst de AFM voor de inschrijving in het register niet of het auditkantoor aan de materiële eisen van paragraaf 3.1.2 en afdeling 3.2 van de Wta voldoet. De bevoegde autoriteit van de andere lidstaat ziet er immers reeds op toe dat het auditkantoor voldoet aan de in die lidstaat geldende materiële eisen.
In het nieuwe artikel 2b, eerste lid, onderdelen f en i, van het Bta is bij de informatie die moet worden verstrekt over de externe accountants en beleidsbepalers van het auditkantoor ook uitdrukkelijk bepaald dat, indien van toepassing, het inschrijvingsnummer bij een buitenlandse beroepsorganisatie moet worden verstrekt. Dit hangt samen met artikel 27 van de Wta op basis waarvan ook accountants uit andere lidstaten in Nederland als externe accountant kunnen optreden. Zij zullen doorgaans lid zijn van hun eigen nationale beroepsorganisatie.
De tekst van het oude artikel 2b vervalt omdat de betreffende materie in het nieuwe artikel 12c, eerste lid, onderdeel d, van de Wta wordt geregeld. In dat onderdeel worden de eisen gesteld ten aanzien van het transparantieverslag van een accountantsorganisatie van een derde land.
De wijziging van artikel 3, eerste lid, van het Bta en de toevoeging van het nieuwe vierde lid, hangen samen met het nieuwe artikel 2b van het Bta. Artikel 3 bevat een verplichting om een wijziging van gegevens die in het kader van een eerdere vergunningaanvraag of aanvraag tot inschrijving in het register zijn verstrekt, aan de AFM te melden. Door de wijziging van het eerste lid, moeten ook wijzigingen aan de AFM worden doorgegeven van gegevens of bescheiden die op grond van artikel 2b door auditkantoren uit een andere lidstaat zijn verstrekt. Artikel 3 van het Bta had al betrekking op de wijziging van gegevens die door accountantsorganisaties en auditorganisaties van derde landen waren verstrekt.
Het nieuwe vierde lid van artikel 3 van het Bta bepaalt welke gegevens en bescheiden onverwijld en welke gegevens en bescheiden per kwartaal aan de AFM moeten worden gemeld.
Het nieuwe vijfde lid dient ter implementatie van artikel 19 van de richtlijn dat ook van toepassing is op auditkantoren uit andere lidstaten die zich in Nederland laten registreren. De bepaling verplicht ertoe dat een kennisgeving van wijziging van in het register opgenomen gegevens wordt ondertekend.
De wijzigingen van artikel 4 van het Bta dienen ter implementatie van artikel 17 van de richtlijn. Artikel 4 regelt welke gegevens die op basis van een vergunningaanvraag of aanvraag tot inschrijving in het register of de melding van een wijziging daarvan zijn verstrekt, in het register worden opgenomen. Op basis van de wijziging worden ook gegevens met betrekking tot auditkantoren die in een andere lidstaat zijn toegelaten en in Nederland worden geregistreerd (overeenkomstig het nieuwe artikel 2b van het Bta), in het register opgenomen.
De nieuwe artikelen 8 en 8a van het Bta dienen ter implementatie van artikel 24bis van de richtlijn dat eisen bevat voor de organisatie van auditkantoren. Er geldt op grond van het huidige artikel 8 van het Bta een algemene verplichting om over een beleid ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing en een stelsel van kwaliteitsbeheersing te beschikken. Hieraan wordt in hoofdstuk 5 van het Bta al enige uitwerking gegeven.
De eisen met betrekking tot het beleid ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing en een stelsel van kwaliteitsbeheersing zijn in de richtlijn grotendeels vervat onder het begrip «interne organisatie».
Het nieuwe artikel 8 bevat uitsluitend voorschriften over het beleid ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing. Dit beleid geeft de uitwerking weer van de manier waarop het bestuur van de accountantsorganisatie de kwaliteit van de wettelijke controle waarborgt. Het bevat alle intenties en handelingswijzen van de organisatie die door de beleidsbepalers tot uitdrukking zijn gebracht en invloed hebben op de kwaliteit van de wettelijke controle Het beleid ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing wordt grotendeels uitgewerkt in het stelsel van kwaliteitsbeheersing (waarvoor in artikel 9 een regeling is opgenomen), maar heeft ook een bredere strekking door zich te richten op aspecten die niet direct betrekking hebben op de uitvoering van de wettelijke controles, zoals het personeelsbeleid en het beloningsbeleid. Het hebben van een passend beloningsbeleid (artikel 24bis, eerste lid, onderdeel j, van de richtlijn) is een richtlijnverplichting die is geïmplementeerd in artikel 18b van de Wta. Door naar dit artikel te verwijzen wordt expliciet gemaakt dat dit beloningsbeleid onderdeel uitmaakt van het beleid ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing. Door de expliciete verwijzing naar artikel 18b van de Wta en het stelsel van kwaliteitsbeheersing wordt dit beleid niet tot deze aspecten beperkt. Artikel 8 blijft een open bepaling waaronder ook niet expliciet genoemde aspecten, zoals het commercieel beleid en het communicatiebeleid, moeten worden geschaard.
Het beleid ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing kan alleen binnen de accountantsorganisatie werken als het inzichtelijk en toegankelijk is. Om die reden wordt in het tweede en derde lid bepaald dat het beleid schriftelijk moet worden vastgelegd en aan de medewerkers van de accountantsorganisatie moet worden medegedeeld en toegankelijk moet worden gemaakt. De verplichting om de schriftelijke vastlegging van het beleid ten minste zeven jaren te bewaren wordt gehandhaafd in artikel 8, vierde lid. Indien het beleid wordt gewijzigd, dient de gehele schriftelijke vastlegging van het beleid (inclusief de niet gewijzigde delen) vanaf dat moment wederom zeven jaren te worden bewaard. Wat betreft accountantsorganisaties die controles verrichten bij organisaties van openbaar belang, wordt hierbij gebruik gemaakt van de lidstaatoptie die in artikel 15, tweede alinea, van de verordening is opgenomen. Deze alinea biedt de mogelijkheid dat lidstaten, in afwijking van de in artikel 15, eerste alinea genoemde bewaartermijn van 5 jaar, een langere bewaartermijn eisen.
Het nieuwe artikel 8a bevat uitsluitend voorschriften met betrekking tot het stelsel van kwaliteitsbeheersing. Artikel 24bis van de richtlijn, noemt diverse aspecten van de interne organisatie van een accountantsorganisatie die ook als onderdeel van het stelsel van kwaliteitsbeheersing kunnen worden beschouwd. In artikel 8a, eerste lid, wordt naar die onderdelen verwezen.
De reeds geldende verplichting om het stelsel van kwaliteitsbeheersing schriftelijk vast te leggen wordt opgenomen in het nieuwe artikel 8a, tweede lid. Accountantsorganisaties die controles verrichten bij organisaties van openbaar belang (oob’s) geven op grond van artikel 8a, derde lid, aan deze verplichting invulling door een beschrijving van hun interne kwaliteitscontrolesysteem op te nemen in hun transparantieverslag. Het stelsel van kwaliteitsbeheersing kan worden geacht overeen te komen met het interne kwaliteitscontrolesysteem, zoals dat wordt genoemd in artikel 13 van de EU-verordening waarin eisen met betrekking tot het transparantieverslag van accountantsorganisaties die controles verrichten bij oob’s zijn opgenomen.
De verplichting om een beschrijving van het stelsel van kwaliteitsbeheersing ten minste zeven jaren te bewaren wordt gehandhaafd. Ten aanzien van de schriftelijke vastlegging, bewaarplicht en communicatie van het stelsel van kwaliteitsbeheersing gelden dezelfde voorschriften als voor het beleid ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing. Wat betreft accountantsorganisaties die controles verrichten bij oob’s, wordt hierbij eveneens gebruik gemaakt van de lidstaatoptie die in artikel 15, tweede alinea, van de EU-verordening is opgenomen.
Het nieuwe artikel 9a bepaalt dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing moet worden geëvalueerd op de wijze zoals dat in artikel 24bis, eerste lid, onderdeel k, van de richtlijn is geregeld. In dit onderdeel is bepaald dat de systemen, interne kwaliteitscontrolemechanismen en regelingen die zijn vastgesteld in overeenstemming met de richtlijn en, in voorkomend geval, de verordening, worden geëvalueerd op toereikendheid en doeltreffendheid. Als uit deze evaluatie tekortkomingen blijken, dienen passende maatregelen te worden genomen om die te verhelpen. De evaluatie is in het bijzonder gericht op het interne kwaliteitsbeheersingssysteem ter waarborging van de kwaliteit van de wettelijke controle (artikel 24bis, eerste lid, onderdeel g, van de richtlijn) wat in de Nederlandse context het stelsel van kwaliteitsbeheersing is. Dit interne kwaliteitsbeheersingssysteem moet in elk geval jaarlijks worden geëvalueerd, zoals in artikel 9a, eerste lid, is bepaald.
Voor de evaluatie van overige systemen is in artikel 9a, tweede lid, een bepaling opgenomen. Over de frequentie van de evaluatie daarvan worden in artikel 24bis geen voorschriften gesteld. Het is in elk geval van belang dat de evaluatie met een zodanige regelmaat wordt uitgevoerd dat tekortkomingen waaruit ernstige overtredingen of kwaliteitsverlies bij de controle kunnen voortkomen, tijdig kunnen worden geconstateerd om die overtredingen of het kwaliteitsverlies te voorkomen. Artikel 24bis, eerste lid, onderdeel k, van de richtlijn bevat voorts een verplichting om de bevindingen van de evaluaties en de voorgestelde maatregelen om het interne kwaliteitsbeheersingssysteem aan te passen te documenteren.
De wijziging van artikel 11, derde lid, onderdeel i, van het Bta dient ter implementatie van artikel 24ter, vijfde lid, tweede alinea, van de richtlijn. In deze alinea worden de gegevens genoemd die het auditkantoor of de wettelijke auditor moet opnemen in het controledossier. Dit betreft de gegevens welke uit hoofde van artikel 22ter, eerste lid, van de richtlijn en de artikelen 6 tot en met 8 van de EU-verordening zijn geregistreerd. De implementatie vindt plaats door te verwijzen naar de artikelen 6 tot en met 8 van de EU-verordening en de artikelen in het besluit die dienen ter implementatie van artikel 22ter van de richtlijn.
De implementatie van de verplichting op grond van artikel 24ter, vijfde lid, derde alinea, van de richtlijn om ook gegevens en documenten in het controledossier op te nemen die dienen ter ondersteuning van de verklaring, vloeit voort uit artikel 11, derde lid, onderdeel j, van het Bta.
Door de wijziging van het vijfde lid wordt nauwer aangesloten bij de tekst van artikel 24, vijfde lid, van de richtlijn, waarin niet een termijn van «twee maanden», maar van «60 dagen» wordt genoemd.
Het nieuwe artikel 12 van het Bta implementeert artikel 22ter van de richtlijn, waarin wordt voorgeschreven dat voorafgaand aan de aanvaarding of verlenging van de opdracht om een wettelijke controle te verrichten wordt geëvalueerd of een controle door het auditkantoor kan worden uitgevoerd. Hierbij moet worden beoordeeld of wordt voldaan aan diverse eisen die worden genoemd in artikel 12, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van het Bta.
In onderdeel a wordt bepaald dat de accountantsorganisatie nagaat of wordt voldaan aan de eisen die ingevolge de Wta worden gesteld. Hieronder vallen alle materiële normen waaraan accountantsorganisaties moeten voldoen, waaronder de onafhankelijkheidsvoorschriften en de eis dat de controle wordt uitgevoerd door een bevoegde externe accountant. Artikel 22ter, eerste en vierde punt, van de richtlijn bepaalt dat deze aspecten onderdeel moeten uitmaken van de beoordeling. Ook dient vooraf te worden nagegaan of sprake is van bedreigingen voor de onafhankelijkheid van de accountantsorganisatie en wat er wordt gedaan om deze bedreigingen te beperken. Dit vereiste is opgenomen in onderdeel b en dient ter implementatie van artikel 22ter, tweede punt, van de richtlijn. Voor zover er geen adequate maatregelen (kunnen) worden genomen om een bedreiging weg te nemen, zal in de beoordeling ook de conclusie moeten worden getrokken dat niet kan worden voldaan aan de onafhankelijkheidsvoorschriften als de controleopdracht wordt uitgevoerd.
In onderdeel c wordt bepaald dat de accountantsorganisatie voorafgaand aan de aanvaarding van de opdracht dient te beoordelen of kan worden voldaan aan artikel 15 van het Bta. De accountantsorganisatie zal hierbij moeten nagaan of zij beschikt over de gekwalificeerde medewerkers, tijd en middelen om de wettelijke controle op de juiste wijze uit te voeren. Onder «gekwalificeerde medewerkers» wordt het gehele team van werknemers verstaan dat betrokken zal zijn bij de uitvoering van de wettelijke controle. Hieronder vallen in ieder geval zowel de bevoegde externe accountant die verantwoordelijk zal zijn voor de wettelijke controle, als andere accountants en overige medewerkers die bij de controlewerkzaamheden betrokken zijn. Zij dienen voldoende tijd beschikbaar te hebben voor het uitvoeren van deze controle. Het team van medewerkers dient ten slotte over voldoende middelen binnen de accountantsorganisatie te beschikken om de wettelijke controle op de juiste wijze uit te voeren. Aan artikel 15 wordt voldaan als de beschikbaarstelling van tijd, middelen en gekwalificeerde medewerkers een kwalitatief goede wettelijke controle met inachtneming van alle toepasselijke wet- en regelgeving mogelijk maakt.
In onderdeel d is een specifieke verplichting opgenomen voor de accountantsorganisatie om de integriteit van de controlecliënt te beoordelen. Deze verplichting vloeit niet uit de richtlijn voort, maar was reeds opgenomen in het Bta.
In het tweede lid is het vereiste van artikel 22ter van de richtlijn geïmplementeerd dat de accountantsorganisatie documentatie beschikbaar dient te hebben van de op grond van het eerste lid gemaakte beoordeling. De accountantsorganisatie dient de beoordeling dan ook vast te leggen. Een dergelijke verplichting kwam ook al voor in het oude artikel 12, derde lid, van het Bta.
Het derde lid is overgenomen van het oude artikel 12, tweede lid, van het Bta.
Door vaststelling van een nieuw artikel 13, eerste lid, van het Bta, is naast een redactionele aanpassing, een onderverdeling gemaakt in twee onderdelen, waarvan onderdeel b nieuw is in dit artikellid. Artikel 13, eerste lid, bepaalt dat een accountantsorganisatie een controleopdracht beëindigt als zich de in dat lid genoemde omstandigheden voordoen. Het nieuwe onderdeel b dient ter implementatie van artikel 22, zesde lid, van de richtlijn dat bepaalt dat een auditkantoor of wettelijke auditor zijn onafhankelijkheid opnieuw evalueert indien de controlecliënt tijdens de periode waarop de controle betrekking heeft, wordt overgenomen, fuseert of het eigendom verwerft van een andere entiteit. Indien deze onafhankelijkheid wordt aangetast door bepaalde belangen van het auditkantoor of de wettelijke auditor, dienen die belangen te worden beëindigd en de nodige veiligheidsmaatregelen te worden genomen. Als de accountantsorganisatie hiertoe niet in staat of bereid is, kan de controleopdracht alleen nog maar worden beëindigd.
Het nieuwe artikel 14 van het Bta verschilt van het oude artikel 14 door toevoeging van een zinsnede en een tweede lid.
Een accountantsorganisatie dient op grond van artikel 14, eerste lid, van het Bta een externe accountant aan te wijzen «die bevoegd is tot het uitvoeren van die wettelijke controle». Deze zinsnede wordt toegevoegd omdat niet alle externe accountants bevoegd hoeven te zijn om alle soorten wettelijke controle uit te voeren. Hiervan kan sprake zijn als de externe accountant uit een andere lidstaat afkomstig is en op basis van de regelgeving aldaar een beperkte bevoegdheid heeft. In Nederland zullen accountantadministratieconsulenten (AA’s) vanaf de inwerkingtreding van artikel 27, tweede lid, van de Wta, niet meer bevoegd zijn controles te verrichten bij organisaties van openbaar belang.
Artikel 14, tweede lid, dient ter implementatie van artikel 24 ter, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn. Het is niet enkel voldoende dat de externe accountant bevoegd is, maar hij moet ook in staat zijn een kwalitatief goede controle uit te voeren. Hiervoor is het ook van belang dat hij bekwaam is met betrekking tot de soort controle en onafhankelijk is. De meeste externe accountants hebben een bepaalde specialisatie, die hen voor het verrichten van een bepaalde wettelijke controle meer geschikt maken. Het is van belang dat de accountantsorganisatie voor een controle de accountant selecteert die specifiek daarvoor als vakbekwaam moet worden beschouwd.
Door in artikel 15 van het Bta de eis op te nemen dat de bij een controle betrokken medewerkers gekwalificeerd moeten zijn, sluit artikel 15 aan op artikel 24ter, eerste lid, van de richtlijn. Vakbekwame accountants, maar ook medewerkers die over de voor hun werkzaamheden noodzakelijke competenties beschikken, kunnen als gekwalificeerd worden beschouwd. Er is voor gekozen om voor de Nederlandse situatie het begrip «gekwalificeerd» te gebruiken en niet de begrippen «deskundig» en «vakbekwaam» uit de richtlijn over te nemen, omdat in artikel 16 Wta en artikel 54 van de Wet op het accountantsberoep het begrip «vakbekwaamheid» al specifiek aan accountants is verbonden. Voorkomen moet worden dat het misverstand ontstaat dat ook andere medewerkers dan accountants aan dezelfde vakbekwaamheidseisen als accountants moeten voldoen. Materieel beoogt artikel 15 van het Bta aan te sluiten bij de begrippen «deskundigheid» en «vakbekwaamheid» zoals ze in artikel 24ter, eerste lid, van de richtlijn zijn bedoeld.
Artikel 15a van het Bta dient ter implementatie van artikel 27 van de richtlijn. Het betreft verplichtingen voor de wettelijke controles van de geconsolideerde jaarrekening die betrekking hebben op de financiële gegevens van een groep van ondernemingen.
Artikel 27 bevat een uitgebreide regeling met betrekking tot de verantwoordelijkheid van de groepsaccountant, de evaluatie van zijn werkzaamheden en de voor deze controle te gebruiken, verstrekken en verkrijgen informatie. In de aanhef van artikel 15a, eerste lid, van het Bta is, ter implementatie van de voorlaatste alinea van artikel 27, eerste lid, van de richtlijn, bepaald dat de informatie die de groepsaccountant voor deze werkzaamheden gebruikt, adequaat moet zijn. In artikel 15a, onderdelen a tot en met c, worden de verantwoordelijkheden van de groepsaccountant uitgewerkt.
Artikel 15a, eerste lid, onderdeel a, van het Bta implementeert artikel 27, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn. Hierbij wordt verwezen naar bepalingen in de richtlijn en EU-verordening waarin eisen zijn opgenomen met betrekking tot (de inhoud van) de controleverklaring en een eventuele aanvullende verklaring aan de auditcommissie, zoals die door artikel 11, van de EU-verordening wordt vereist. De groepsaccountant is er verantwoordelijk voor dat deze eisen ten aanzien van de controleverklaring met betrekking tot een geconsolideerde jaarrekening worden nageleefd.
Artikel 15a, eerste lid, onderdeel b, van het Bta implementeert de in artikel 27, eerste lid, van de richtlijn opgenomen eisen met betrekking tot de evaluatie van de controlewerkzaamheden die door controlerende accountants of kantoren in derde landen worden uitgevoerd. Artikel 27, eerste lid, onderdelen b en c, van de richtlijn noemen de soorten evaluaties die moeten worden uitgevoerd. Dat er een onderscheid tussen die beide evaluaties bestaat, blijkt duidelijker uit de Engelse taalversie van de richtlijn, waar wordt gesproken van «evaluates» in onderdeel b en «reviews» in onderdeel c. De evaluatie van artikel 27, eerste lid, onderdeel c, van de richtlijn gaat diepgaander in op de kwaliteit van een door controlerende accountants of kantoren in derde landen uitgevoerde controlewerkzaamheden. Hierbij kan de groepsaccountant zich ook specifiek richten op die controlewerkzaamheden waarbij een aanleiding bestaat voor een nadere diepgaandere evaluatie. Ook de laatste twee alinea’s van artikel 27, eerste lid, van de richtlijn betreffen verplichtingen die onderdeel uitmaken van de evaluatie. Het betreft hier niet de inhoud van de evaluatie maar de verplichting om voor de evaluatie adequate informatie te verkrijgen en gebruiken.
Artikel 15a, eerste lid, onderdeel c, implementeert artikel 27, tweede lid, van de richtlijn en betreft de situatie waarin de groepsaccountant niet over de noodzakelijke informatie kan beschikken om de in artikel 27, eerste lid, onderdeel c, van de richtlijn genoemde evaluatie naar behoren uit te voeren. De groepsaccountant is in dat geval verplicht passende maatregelen te nemen en de AFM hiervan in kennis te stellen.
Artikel 15a, tweede lid implementeert artikel 27, derde lid, van de richtlijn. De groepsauditor is voor borging van de kwaliteit van de groepscontrole afhankelijk van de medewerking van de auditors van dochterondernemingen. Met name ten aanzien van dochterondernemingen in derde landen, zou deze medewerking problematisch kunnen zijn, omdat de betreffende auditors hiertoe niet door EU-regels verplicht kunnen worden en bij het verstrekken van informatie aan de groepsaccountant wellicht tegen wettelijke belemmeringen in hun eigen land aanlopen. Het uitgangspunt van artikel 27 is dat van de groepsauditor enerzijds verlangd kan worden dat hij zich tot het uiterste inspant om medewerking te verkrijgen, maar anderzijds dat hij verontschuldigd kan worden als hij daarin, ondanks de verrichte inspanningen, niet slaagt. De hiervoor in artikel 27 van de richtlijn opgenomen regeling wijkt materieel niet af van die van het voormalige artikel 15a van het Bta.
In artikel 15a, derde lid, van het Bta is bepaald dat de accountant passende procedures instelt om aan het eerste en tweede lid, te kunnen voldoen. Hieronder valt ook de instemmingsprocedure genoemd in artikel 27, eerste lid, laatste alinea, van de richtlijn. Deze houdt in dat de groepsaccountant van accountants, auditors, auditkantoren en accountantsorganisaties die een onderdeel van de groep controleren, instemming vraagt voor de overdracht van informatie, zonder welk de groepsaccountant zijn oordeel niet op hun werkzaamheden kan baseren.
Artikel 16 van het Bta vervalt, omdat hetzelfde ook wordt geregeld op grond van het nieuwe artikel 9 van het Bta waarin eisen aan het stelsel van kwaliteitsbeheersing zijn opgenomen. Een van die eisen is dat wordt voldaan aan artikel 24bis, eerste lid, onderdeel f, van de richtlijn dat, zoals artikel 16 van het Bta, eveneens bepaalt dat er passende gedragslijnen en procedures moeten worden vastgesteld voor het uitvoeren van wettelijke controles en het begeleiden van, houden van toezicht op en het beoordelen van werkzaamheden van werknemers.
Omdat artikel 8 van de verordening een regeling voor de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling bevat, zijn de artikelen 18 tot en met 21 van het Bta over dit onderwerp vervallen. Aangezien artikel 8 van de EU-verordening alleen van toepassing is op controles bij oob’s, blijft in artikel 18 van het Bta wel de verplichting in stand om voor de overige wettelijke controles toetsingscriteria op te stellen aan de hand waarvan de accountantsorganisatie vaststelt of ook voor die wettelijke controles een kwaliteitsbeoordeling plaatsvindt. Om te bereiken dat de accountantsorganisatie hiervoor dezelfde werkwijze kan hanteren als voor oob’s, is artikel 8 van de verordening op deze kwaliteitsbeoordelingen van overeenkomstige toepassing.
Indien er op basis van de gehanteerde toetsingscriteria geen aanleiding is om voor een bepaalde verrichte controle een kwaliteitsbeoordeling overeenkomstig artikel 8 van de EU-verordening uit te voeren, staat het de accountantsorganisatie vrij om een andersoortige kwaliteitsbeoordeling uit te voeren die niet aan artikel 8 van de EU-verordening voldoet, maar voor de betreffende controle wel passend wordt geacht.
Artikel 22, tweede lid, van het Bta vervalt, omdat deze verplichting al voortvloeit uit het nieuwe artikel 9a van het Bta.
Door deze wijziging van artikel 23, eerste lid, ziet de door een accountantsorganisatie die wettelijke controles verricht bij oob’s verplicht aan te stellen compliance officer ook toe op de naleving van de verordening en artikel 24b van de Wta.
De wijziging van artikel 24 van het Bta vindt plaats in verband met de implementatie van artikel 24ter, derde lid, van de richtlijn. Op grond van deze bepaling moeten alle inbreuken op bepalingen van de richtlijn en, in voorkomend geval, de EU-verordening worden vastgelegd. Om die reden wordt in artikel 24, eerste lid, onderdeel a en b, van het Bta niet enkel meer verwezen naar de bij of krachtens de Wta gestelde regels die op accountantsorganisaties van toepassing zijn, maar ook naar de regels die door externe accountants moeten worden nageleefd (de artikelen 25 tot en met 31 van de Wta).
Artikel 24ter, derde lid, van de richtlijn geeft de mogelijkheid tot vrijstelling van de verplichting tot vastlegging bij kleine inbreuken. Aangezien onder het huidige artikel 24 ook niet alle inbreuken hoeven te worden gemeld wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Onder kleine inbreuken worden overtredingen verstaan die incidenteel worden begaan en waarbij een boete in de eerste categorie kan worden opgelegd. Overtredingen in een hogere boetecategorie of structurele overtredingen van de eerste categorie moeten wel worden vastgelegd. Aangezien de AFM geen boetes oplegt aan externe accountants, wordt in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, aangesloten bij het begrip «kleine overtreding» uit de richtlijn. De accountantsorganisatie zal er bij het opnemen van overtredingen in het overzicht zorg voor moeten dragen dat vergelijkbare overtredingen van vergelijkbare materiële normen, ongeacht of zij door de accountantsorganisatie of een externe accountant zijn begaan, op eenduidige wijze al dan niet als «kleine overtreding» (die niet in het overzicht wordt meegenomen) worden bestempeld.
Aangezien accountantsorganisaties verplicht zijn een overzicht op hoofdlijnen te maken van schendingen door medewerkers van wettelijke bepalingen, ligt het in de rede deze verplichting ook van toepassing te laten zijn op schendingen van voorschriften in de verordening.
Het bepaalde in het oude artikel 24, eerste lid, onderdeel b, van het Bta is overgebracht naar het nieuwe artikel 24, eerste lid, onderdeel c, van het Bta. Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen in opgenomen.
De wijziging van artikel 26 houdt verband met het nieuwe artikel 12e van de wet, op basis waarvan wettelijke auditors die in een andere lidstaat zijn toegelaten, niet meer lid van de NBA hoeven te zijn om als externe accountant in het register van de AFM te kunnen worden ingeschreven. Dergelijke externe accountants kunnen nog wel ingeschreven zijn bij de beroepsorganisatie in hun eigen lidstaat. Als een tuchtprocedure tegen hen wordt aangespannen dient de AFM een melding te krijgen van hun naam en inschrijfnummer bij die buitenlandse beroepsorganisatie, zoals bij tuchtprocedures tegen Nederlandse externe accountants de AFM in kennis wordt gesteld van het inschrijfnummer bij de NBA.
In het opschrift van hoofdstuk 6 van het Bta is opgenomen op welke wettelijke grondslagen de regels van dit hoofdstuk zijn gebaseerd. Door de wijziging van het opschrift van hoofdstuk 6 van het Bta is artikel 19, vierde lid, van de Wta, dat de grondslag is voor de in hoofdstuk 6 opgenomen bepalingen, in dit opschrift opgenomen.
Artikel 30 van het Bta vervalt, omdat de daarin geregelde verplichting om jaarlijks een transparantieverslag te maken, is opgenomen in artikel 13 van de EU-verordening. Dit onderdeel U treedt in tegenstelling tot de overige onderdelen van dit besluit op 17 juni 2017 in werking, omdat vanaf die datum de bovengenoemde verplichting op grond van de verordening voor het eerste van toepassing zal zijn op de daarna aflopende boekjaren. Tot die datum blijft de verplichting tot het maken van een transparantieverslag op grond van artikel 30 van toepassing.
De nieuwe artikelen 30a tot en met 31d van het Bta implementeren een aantal specifieke voorschriften met betrekking tot de onafhankelijkheid van accountantsorganisaties die in artikel 22 van de richtlijn zijn opgenomen. Een algemene regeling voor de onafhankelijkheid van de accountantsorganisatie is opgenomen in artikel 19 van de Wta, waarvan het vierde lid een grondslag bevat om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels ter zake van de onafhankelijkheid te kunnen stellen.
Artikel 30a van het Bta implementeert artikel 22, tweede lid, van de richtlijn. Artikel 22, tweede lid, van de richtlijn is erop gericht te voorkomen dat accountantsorganisaties en daarvoor werkzame personen een controle niet onafhankelijk kunnen verrichten, omdat een bepaald financieel belang met betrekking tot die controlecliënt in bezit is. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de accountantsorganisatie aandelen in de betreffende controlecliënt bezit. De accountantsorganisatie mag de wettelijke controle niet verrichten zolang het financieel belang wordt genoten. In het twee lid wordt een uitzondering gemaakt voor de situatie waarbij de accountantsorganisatie een recht van deelneming houdt in een instelling voor gediversifieerde belegging (zoals een beleggingsfonds) en een financieel belang in de controlecliënt onderdeel uitmaakt van die gediversifieerde belegging.
Artikel 30b, eerste lid, onderdeel a, van het Bta implementeert artikel 22, vierde lid, onderdelen a en b, van de richtlijn. Als een accountantsorganisatie en de onder haar verantwoordelijkheid werkzame personen niet direct de wettelijke controle uitvoeren, maar wel invloed kunnen uitoefenen op de uitkomst daarvan, gelden er op grond van artikel 22, vierde lid, onderdelen a en b, van de richtlijn eveneens voorschriften inzake het bezit van financiële instrumenten m.b.t. die controlecliënt. Artikel 22, vierde lid, onderdelen a en b, van de richtlijn hebben betrekking op het bezit van financiële instrumenten met betrekking tot de controlecliënt en, wat betreft met die controlecliënt verbonden entiteiten, het bezit van financiële instrumenten dat een belangenconflict kan veroorzaken of kan worden opgevat als een belangenconflict veroorzakend. Artikel 22, vierde lid, van de richtlijn bepaalt dat de accountantsorganisatie en genoemde personen geen invloed mogen uitoefenen als zij een dergelijk belang bezitten. De hiervoor genoemde uitzondering voor rechten van deelneming in instellingen voor gediversifieerde belegging geldt op grond van artikel 30b, tweede lid, van het Bta ook voor de toepassing van artikel 30b, eerste lid, onderdeel a, van het Bta.
Artikel 30b, eerste lid, onderdeel b, van het Bta implementeert artikel 22, vierde lid, onderdeel c, van de richtlijn. De accountantsorganisatie mag op grond van die richtlijnbepaling geen zakelijke of andere relatie hebben of hebben gehad die een belangenconflict kan veroorzaken. In artikel 30b, eerste lid, onderdeel b, van het Bta wordt naar relaties in artikel 19, tweede lid, van de Wta verwezen, omdat het hierbij om hetzelfde kan worden geacht te gaan als de in artikel 22, vierde lid, onderdeel c, van de richtlijn genoemde relatie.
Een accountantsorganisatie die invloed wil uitoefenen op de uitkomst van de wettelijke controle moet op grond van artikel 30b dus van specifiek genoemde belangen afzien. Dit in tegenstelling tot de uitvoerende accountantsorganisatie voor wie een algemener geformuleerd verbod op het houden van belangen in de controlecliënt geldt.
Artikel 30c implementeert artikel 22, vijfde lid, lid van de richtlijn. De bepaling beoogt te voorkomen dat de accountantsorganisatie door het ontvangen van (geldelijke) geschenken zijn onafhankelijkheid verliest.
Artikel 30d dient ook ter implementatie van artikel 22, tweede en vierde lid, onderdeel c, en vijfde lid, van de richtlijn. De onafhankelijkheidsregels die in die leden zijn opgenomen, richten zich op wettelijke auditors, auditkantoren, hun voornaamste vennoten, hun werknemers, alsmede alle overige natuurlijke personen die, onder verantwoordelijkheid van de auditorganisatie, betrokken zijn bij de wettelijke controle. Ook personen die nauw aan hen gelieerd zijn vallen onder deze onafhankelijkheidsregels. Wat nauw gelieerd is wordt nader bepaald in artikel 2 van richtlijn 2004/72/EG, waarnaar in artikel 22, tweede lid, van de richtlijn wordt verwezen. Dit betreft in het bijzonder de echtgeno(o)t(e) of kinderen van de hiervoor genoemde personen.
Voor de externe accountant (de wettelijke auditor en voornaamste vennoot in de zin van de richtlijn) en de daaraan gelieerde personen zal de verplichting om aan artikel 22, tweede en vierde lid, onderdeel c, en vijfde lid, van de richtlijn te voldoen, zoals hierboven vermeld, worden geregeld in de verordeningen en nadere voorschriften van de beroepsorganisatie. Overtredingen van natuurlijke personen die, onder verantwoordelijkheid van de auditorganisatie, betrokken zijn bij de controle en de aan hen gelieerde personen, zijn een verantwoordelijkheid van de accountantsorganisatie die daarvoor door de toezichthouder een sanctie opgelegd kan krijgen. De accountantsorganisatie kan eventueel zelf disciplinerende maatregelen aan deze personen opleggen als dat nodig wordt geacht.
De nieuwe volzin van artikel 32, eerste lid, van het Bta regelt dat de accountantsorganisatie als onderdeel van de beheerste en integere bedrijfsvoering, gedragslijnen en procedures moet hebben die waarborgen dat wordt voldaan aan artikel 27 van het Bta. Hiermee is artikel 24bis, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, van de richtlijn geïmplementeerd. Dit onderdeel van artikel 24bis van de richtlijn wordt, in tegenstelling tot de andere eisen met betrekking tot de interne organisatie van accountantsorganisaties (die voornamelijk in de voorschriften met betrekking tot het stelsel van kwaliteitsbeheersing zijn opgenomen) als onderdeel van de beheerste en integere bedrijfsvoering gezien, omdat het betrekking heeft op het voorkomen van overtreding van de (wettelijke) onafhankelijkheidsregels. Artikel 32 van het Bta schrijft reeds in algemene zin voor dat accountantsorganisaties beleid moeten hebben gericht op het voorkomen van strafbare feiten en wetsovertredingen die het vertrouwen in de accountantsorganisatie of de financiële markten kunnen schaden. Gedragslijnen en procedures ter waarborging van de naleving van onafhankelijkheidsregels sluiten hierbij aan.
In het opschrift van hoofdstuk 8 van het Bta is opgenomen op welke wettelijke grondslagen de regels van dit hoofdstuk zijn gebaseerd. Door de wijziging van het opschrift van hoofdstuk 8 van het Bta is artikel 25a, vierde lid, van de Wta, dat de grondslag is voor de in hoofdstuk 8 opgenomen bepalingen, in dit opschrift opgenomen.
De beginselen van de onafhankelijkheid van externe accountants zijn in artikel 25a van de Wta geregeld. Uitwerking van de onafhankelijkheidsvoorschriften voor externe accountants vindt niet alleen plaats in het Bta maar ook in de verordeningen en nadere voorschriften van de beroepsorganisatie. Volgens artikel 35 van het Bta is de externe accountant gehouden aan de nadere regels gesteld in de verordeningen en nadere voorschriften van de beroepsorganisatie. Om deze reden is er geen aanleiding om hoofdstuk 8 van het Bta uit te breiden met aanvullende onafhankelijkheidsregels voor externe accountants.
Door deze wijziging zijn de door de NBA in verordeningen en nadere voorschriften vastgestelde regels ten aanzien van de professioneel-kritische instelling opgenomen in artikel 35 van het Bta. Hierdoor moeten externe accountants zich ook in het kader van de naleving van de Wta aan deze regels houden en kan de AFM hierop toezien.
De verwijzing in artikel 38a, eerste lid, onderdeel a, onder 8, van het Bta is aangepast omdat de persoon (de kwaliteitsbeoordelaar) waarnaar verwezen wordt niet langer wordt genoemd in artikel 19, tweede lid, van het Bta (dat is vervallen), maar in artikel 8, tweede lid, van de verordening.
Artikel 40 vervalt, omdat de beboetbaarheid van overtredingen van het Bta thans is geregeld in het Besluit bestuurlijke boetes financiële markten.
Door de wijzigingen van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector (Bbbfs) is de vaststelling van boetecategorieën voor de overtredingen van de Wta en het Bta, aangepast aan de wijzigingen van de Wta op grond van de implementatiewet en de wijzigingen in het Bta op grond van dit besluit. Door deze wijzigingen is ook de beboetbaarheid van een aantal (leden van) artikelen veranderd of zijn er nieuwe (leden van) artikelen waarvan de overtreding beboetbaar moet zijn. Wat betreft de overtredingen van de EU-verordening zijn in een nieuw artikel van het Bbbfs de boetecategorieën voor het eerst vastgesteld.
Bij de indeling van overtredingen van nieuwe bepalingen in één van de drie boetecategorieën is aangesloten bij de reeds bestaande indeling van overtredingen in boetecategorieën. Overtredingen van een vergelijkbare aard of ernst zijn in dezelfde boetecategorie onderbracht.
De wijziging van artikel 14 van het Bbbfs betreft de beboetbaarheid van overtredingen van de Wta. Aangezien de Wta de belangrijkste voorschriften bevat voor accountantsorganisaties, zijn dit uitsluitend overtredingen van de tweede of derde boetecategorie. In de derde boetecategorie zijn overtredingen geplaatst van bepalingen waarvan het voor de borging van de kwaliteit van de wettelijke controle, essentieel is dat zij worden nageleefd. Hieronder vallen bepalingen ter waarborging van de onafhankelijkheid, zoals de nieuwe artikelen 19 en 24b van de Wta.
De wijziging van artikel 15 van het Bbbfs betreft de beboetbaarheid van overtredingen van het Bta. Aangezien dit overwegend uitvoeringsbepalingen betreft waarvan de hoofdnorm in de Wta is vastgelegd, zijn dit overwegend overtredingen van een lichtere aard, die in de eerste of tweede boetecategorie worden passen. Hierbij zijn verplichtingen van administratieve aard, zoals verplichtingen om bepaalde informatie te verstrekken of te delen, met name in categorie 1 ondergebracht. Overtredingen van bepalingen waarvan de naleving van rechtstreeks belang voor een goede uitvoering van de wettelijke controle is, zijn in categorie 2 en, indien aangewezen, in sommige gevallen in categorie 3 ondergebracht.
De beboetbaarheid van overtredingen van de verordening is in het Bbbfs geregeld. De onderverdeling van de overtredingen van de afzonderlijke bepalingen van de EU-verordening in de drie boetecategorieën, heeft op vergelijkbare wijze plaatsgevonden als bij overtredingen van de Wta en het Bta. Dat wil zeggen dat overtredingen van administratieve aard in categorie 1 zijn geplaatst en de overige overtredingen (van meer materiële aard) afhankelijkheid van het belang van de betreffende bepaling voor de uitvoering van de wettelijke controle in de categorieën 2 of 3.
Ter uitvoering van de wijzigingsrichtlijn is het Besluit van 26 juli 2008 aangepast. Artikel 1, onderdeel 32, van de wijzigingsrichtlijn heeft de voorschriften omtrent de auditcommissie die oob’s moeten instellen, verplaatst van artikel 41 naar artikel 39 van de richtlijn en heeft die voorschriften op enkele onderdelen gewijzigd. De taken van de auditcommissie zijn uitgebreid; een auditcommissie stelt het bestuursorgaan of de raad van commissarissen in kennis van het resultaat van de wettelijke controle, doet voorstellen met betrekking tot de integriteit van het financiële verslaggevingsproces en is betrokken bij de selectie van de accountant. Daarnaast worden nieuwe eisen gesteld met betrekking tot de samenstelling van de auditcommissie. Deze zien met name op de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de commissieleden.
In overweging 24 van de wijzigingsrichtlijn wordt voor het oprichten en functioneren van auditcommissies ook gewezen op de Aanbeveling van de Europese Commissie van 15 februari 2005 betreffende de taak van niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen van beursgenoteerde ondernemingen en betreffende de comités van de raad van bestuur of van de raad van commissarissen (PbEU 2005, L 52). Daarin staat onder meer in paragraaf 6.1: Het voornaamste doel van de comités moet zijn om de efficiëntie van de werkzaamheden van de raad van bestuur/raad van commissarissen te verhogen door ervoor te zorgen dat besluiten met kennis van zaken worden genomen, en om de raad van bestuur/raad van commissarissen te helpen hun werkzaamheden op zodanige wijze te organiseren dat de besluiten die zij nemen niet tot belangenconflicten leiden. De oprichting van de comités is in principe niet bedoeld om taken van de raad van bestuur/raad van commissarissen over te nemen; de raad van bestuur/raad van commissarissen blijft volledig verantwoordelijk voor de besluiten die op zijn bevoegdheidsgebied worden genomen.
Het toepassingsbereik is ongewijzigd: de voorschriften zijn van toepassing op oob’s als bedoeld in de Wta (artikel 39, eerste lid, van de richtlijn). Dit is opgenomen in onderdeel a van artikel 1. In verband met de nieuwe vormgeving van het besluit (zie hieronder) zijn er definities aan artikel 1 toegevoegd. Dit betreft de definitie van richtlijn 2006/43/EG (onderdeel b) en verordening (EU) nr. 537/2014 (onderdeel c).
In artikel 2 van het besluit waren bepalingen opgenomen over de samenstelling en de taken van de auditcommissie waarbij werd verwezen naar specifieke best practice bepalingen van de Nederlandse corporate governance code (hierna: de Code) ten aanzien van de auditcommissie. Er is voor gekozen artikel 2 van het besluit op een andere wijze vorm te geven. Net zoals voorheen geldt op basis van het eerste lid dat een auditcommissie van een Nederlandse organisatie van openbaar belang is samengesteld uit leden van de raad van commissarissen of uit leden van het bestuur die niet belast zijn met het uitvoerend bestuur. In het besluit werd gesproken over «bestuursorgaan». Deze term is vervangen door «bestuur» om nauwer aan te sluiten bij de terminologie van het Burgerlijk Wetboek.
Nieuw is dat in het tweede lid de taken van de auditcommissie zijn opgenomen in aansluiting op de gewijzigde richtlijntekst en niet langer wordt verwezen naar bepalingen uit de Code. Hierdoor is correcte implementatie verzekerd. De gedachte is dat de wetgever voor de implementatie niet afhankelijk is van de opstellers van zelfregulering en de implementatie in eigen hand heeft. Voor de invulling van deze voorschriften in de praktijk blijft de Code van belang (zie ook hierna). Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Monitoring Commissie Corporate Governance Code een consultatiedocument heeft gepubliceerd waarop geïnteresseerden tot en met 6 april 2016 konden reageren. De monitoring commissie zal met behulp van de reacties uit de consultatiefase een herziene code vaststellen.
Van belang is ook dat de wijzigingsrichtlijn nieuwe taken aan de auditcommissie heeft toebedeeld. Dit betreft ten eerste het voorschrift dat de auditcommissie het bestuur of de raad van commissarissen in kennis stelt van het resultaat van de wettelijke controle. Daarbij moet de auditcommissie toelichten op welke wijze de wettelijke controle heeft bijgedragen aan de integriteit van de verslaggeving en welke rol de commissie in dat proces heeft gespeeld (artikel 39, zesde lid, onderdeel a, van de richtlijn). Dit is uitgewerkt in lid 2, onderdeel a.
De auditcommissie heeft reeds als taak om het financiële verslaggevingsproces te monitoren. Deze taak is nu opgenomen in het tweede lid, onderdeel b. De wijzigingsrichtlijn heeft daaraan toegevoegd dat de auditcommissie ook als taak heeft aanbevelingen of voorstellen te doen om de integriteit van het verslaggevingsproces te waarborgen (artikel 39, zesde lid, onderdeel b, van de richtlijn). Onderdeel b is hiermee aangevuld.
De taak die in het Besluit van 26 juli 2008 in artikel 2 lid 3 onderdeel b (monitoren van de doeltreffendheid van het interne beheersingssysteem, het eventuele interne auditsysteem en het risicomanagementsysteem) was opgenomen, is nu vervat in onderdeel c. Inhoudelijk bevat de wijzigingsrichtlijn een nadere verduidelijking van de doeltreffendheid. Deze verduidelijking is overgenomen met gebruikmaking van de Engelse en Franse versie van de wijzigingsrichtlijn.
Ook dient de auditcommissie reeds de accountantscontrole van de (geconsolideerde) jaarrekening te monitoren. Op grond van de wijzigingsrichtlijn dient de auditcommissie in het bijzonder aandacht te besteden aan de uitvoering van de wettelijke controle en daarbij de bevindingen van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 26, zesde lid, van de EU-verordening in acht te nemen. Op grond van deze bepaling in de EU-verordening toetst de AFM de kwaliteit van de wettelijke controles die door accountantsorganisaties worden uitgevoerd (vgl. artikel 48a van de Wta). Dit is neergelegd in het tweede lid, onderdeel d.
De taak die in artikel 2 lid 3 onderdeel d (monitoren van de onafhankelijkheid van de accountant) van het Besluit van 26 juli 2008 was opgenomen, is ongewijzigd en is nu vervat in onderdeel e. Verwezen wordt thans naar de definities van externe accountant, accountantsorganisatie en auditkantoor in artikel 1 lid 1 Wta.
Ten slotte heeft de auditcommissie als nieuwe taak om verantwoordelijkheid te dragen voor de procedure voor de selectie van de accountant en voor het voordragen van de te benoemen accountant overeenkomstig artikel 16 van de EU-verordening (artikel 39, zesde lid, onderdeel f, van de richtlijn). Dit is uitgewerkt in het tweede lid, onderdeel f. In artikel 16 van de EU-verordening is de procedure opgenomen voor de selectie van een accountant bij een organisatie van openbaar belang, die geldt wanneer het geen verlenging van de controleopdracht betreft. De organisatie van openbaar belang moet een selectieprocedure opstellen die aan in de EU-verordening neergelegde criteria voldoet. Zo dient de organisatie van openbaar belang aanbestedingsstukken op te stellen die de accountant in staat stelt de werkzaamheden van de organisatie te begrijpen en het type wettelijke controle dat dient te worden uitgevoerd. Het auditcomité is op basis van de EU-verordening verantwoordelijk voor deze selectieprocedure. Ook dient het auditcomité op basis van artikel 16 van de EU-verordening een aanbeveling te doen voor de benoeming van de accountant waarbij het comité ten minste twee accountants voordraagt en motiveert welke de voorkeur van het comité heeft. Omdat deze bepalingen directe werking hebben, zijn zij niet in nationale regelgeving omgezet. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat er geen gebruik is gemaakt van de optie in artikel 16 lid 8 van de EU-verordening op basis waarvan lidstaten kunnen toestaan dat deze taken worden verricht door een benoemingscommissie, indien de organisatie van openbaar belang een dergelijke commissie heeft ingesteld en deze tot taak heeft aanbevelingen te doen voor de selectie van de accountant. Beursvennootschappen zijn op basis van de Nederlandse corporate governance code bekend met een selectie- en benoemingscommissie. Deze richt zich op de benoeming en samenstelling van het bestuur en de raad van commissarissen. Taken met betrekking tot de accountant vallen onder het werkterrein van de auditcommissie. De lidstaatoptie biedt daarom geen toegevoegde waarde.
De wijzigingsrichtlijn stelt ook nieuwe eisen met betrekking de samenstelling van de auditcommissie (artikel 39, eerste lid, derde en vierde alinea, van de richtlijn). Deze staan in het derde lid van artikel 2. Dit betreft ten eerste het voorschrift dat de leden van de auditcommissie gezamenlijk beschikken over deskundigheid die relevant is voor de sector waarin de gecontroleerde entiteit actief is.
Ook is het voorschrift over de onafhankelijkheid van de leden van de auditcommissie aangepast: in plaats van één lid dient de meerderheid van de leden onafhankelijk van de gecontroleerde entiteit te zijn. De voorzitter van de auditcommissie dient in ieder geval onafhankelijk van de gecontroleerde entiteit te zijn. Wat onder «onafhankelijk van de gecontroleerde identiteit» moet worden verstaan, is in de wijzigingsrichtlijn niet nader ingevuld. Net zoals voorheen, kan hiervoor aansluiting worden gezocht bij de eisen omtrent de onafhankelijkheid van de raad van commissarissen in de Code (best practice bepaling III.2.2). Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat de wijzigingsrichtlijn de mogelijkheid aan lidstaten biedt om vrijstelling te verlenen van de onafhankelijkheidsvereisten wanneer alle leden van de auditcommissie leden zijn van het bestuur of de raad van commissarissen (artikel 39, vijfde lid, van de richtlijn). Er is geen reden om van deze optie gebruik te maken en daarmee af te wijken van de onafhankelijkheidseisen die gelden ten aanzien van de raad van commissarissen in de Code.
Tenslotte bepaalt de wijzigingsrichtlijn dat de voorzitter van de auditcommissie wordt benoemd door de leden van die commissie of door het toezichthoudend orgaan. Ook dit is uitgewerkt in het derde lid. De wijzigingsrichtlijn maakt in dit verband geen gewag van benoeming van de voorzitter door de niet met het uitvoerend bestuur belaste leden van het leidinggevende orgaan, indien is gekozen voor het monistisch bestuursmodel. Er is voor gekozen om het besluit aan te vullen met de mogelijke benoeming door de leden van het bestuur die niet met het uitvoerend bestuur zijn belast, teneinde te waarborgen dat zij kunnen deelnemen in de besluitvorming ten aanzien van de benoeming van de voorzitter van de auditcommissie, ook indien zij geen deel uitmaken van de auditcommissie.
Er is geen gebruik gemaakt van de lidstaatoptie om voor te schrijven dat de voorzitter van de auditcommissie jaarlijks wordt gekozen door de algemene vergadering. Dit sluit niet aan bij het Nederlandse systeem zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek en de Code, op basis waarvan de raad van commissarissen wordt benoemd door de algemene vergadering en deze uit haar midden de voorzitter van de auditcommissie aanwijst. De raad van commissarissen is collectief verantwoordelijk voor de uitoefening van de taken van de raad. De betrokkenheid van de aandeelhoudersvergadering is gewaarborgd doordat deze de raad van commissarissen benoemt (artikel 2:142 BW).
Het voorschrift dat ten minste één lid beschikt over de nodige deskundigheid op het gebied van financiële verslaglegging of controle, is ongewijzigd.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat een organisatie van openbaar belang die conform de Code een auditcommissie heeft ingesteld, aan de verplichting tot het instellen van een auditcommissie voldoet, zolang zij voldoet aan de eisen die in dit besluit aan de auditcommissie worden gesteld.
In het vierde lid blijft de mogelijkheid bestaan dat de oob een orgaan aanwijst dat soortgelijke taken uitoefent als de auditcommissie (artikel 39, vierde lid, van de richtlijn). Het ligt voor de hand dat die taken in dat geval worden vervuld door de raad van commissarissen of de niet-uitvoerende leden van het bestuur in geval van een monistisch bestuursmodel. Dit sluit ook aan bij het nieuwe voorschrift in de tweede alinea van het tweede lid van artikel 39 van de richtlijn, inhoudende dat wanneer de auditcommissie deel uitmaakt van het bestuur of de raad van commissarissen, de lidstaten kunnen eisen of toestaan dat deze organen de functies van de auditcommissie vervullen (vgl. ook overweging 24 van de wijzigingsrichtlijn: «Gezien de omvang van organisaties van openbaar belang, is het echter passend dat de functies die worden toegewezen aan de auditcommissie van deze organisaties, of aan een orgaan dat soortgelijke bevoegdheden heeft binnen de gecontroleerde entiteit, ook mogen worden uitgevoerd door het leidinggevende of toezichthoudende orgaan als geheel). Dit voorschrift sluit aan bij de Code: indien er geen auditcommissie wordt ingesteld gelden de best practice bepalingen over de auditcommissie ten aanzien van de gehele raad van commissarissen (Principe III.5). De in het derde lid opgenomen eisen ten aanzien van de deskundigheid en onafhankelijkheid van de leden van de auditcommissie zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van dit orgaan. Het voorschrift dat in het bestuursverslag mededeling moet worden gedaan over welk orgaan is aangewezen en de samenstelling van dat orgaan, is ongewijzigd.
De mogelijkheid voor lidstaten om bepaalde organisaties vrij te stellen van de verplichting tot het instellen van een auditcommissie is ongewijzigd (artikel 39, derde lid, van de richtlijn).
Onderdeel a betreft de bestaande vrijstelling voor een organisatie van openbaar belang die een dochtermaatschappij is van een rechtspersoon die op groepsniveau aan de vereisten van de richtlijn voldoet wat betreft het instellen van een auditcommissie. Er is voor gekozen in dit artikellid naar de bepalingen in de richtlijn te verwijzen, omdat de moedermaatschappij een Europese – niet-Nederlandse – rechtspersoon kan zijn.
Dit betreft ten eerste het vereiste dat de moeder een auditcommissie heeft ingesteld waarvan de leden voldoen aan de vereisten wat betreft deskundigheid en onafhankelijkheid (artikel 39, eerste lid, van de richtlijn). Hierbij wordt opgemerkt dat wanneer het de Nederlandse dochter van een buitenlandse moedermaatschappij betreft, die moeder conform het op haar toepasselijke recht een auditcommissie kan hebben waarvan de leden zijn benoemd door de aandeelhoudersvergadering. Dit is anders voor de auditcommissie van Nederlandse organisaties van openbaar belang, waarbij de auditcommissie is samengesteld uit leden van de raad van commissarissen of uit niet uitvoerende leden van het bestuur (artikel 2 lid 1). Ook kan in het buitenland gebruik zijn gemaakt van de lidstaatoptie om te bepalen dat bij organisaties van openbaar belang die tevens voldoen aan de criteria van een kleine of middelgrote onderneming of onderneming met beperkte beurswaarde in de zin van artikel 2, eerste lid van Richtlijn 2003/71/EG (Prospectusrichtlijn), de taken van de auditcommissie worden uitgevoerd door het leidinggevend of het toezichthoudend orgaan als geheel (artikel 39, tweede lid van de richtlijn). Ook kan in het buitenland gebruik zijn gemaakt van de lidstaatoptie om vrijstelling te verlenen van de onafhankelijkheidsvereisten wanneer alle leden van de auditcommissie leden zijn van het bestuur of de raad van commissarissen (artikel 39, vijfde lid, van de richtlijn). De moeder zal verder moeten voldoen aan de vereisten in de EU-verordening wat betreft de aanvullende verklaring op de wettelijke controle die aan de auditcommissie wordt verschaft (artikel 11, leden 1 en 2 van de EU-Verordening) en de vereisten wat betreft het voorstel voor de benoeming van de accountant waarin de aanbeveling en voorkeur van de auditcommissie is verwerkt (artikel 16, vijfde lid, van de EU-verordening).
In onderdeel b blijft de vrijstelling opgenomen voor een bank die is aangesloten bij een centrale kredietinstelling als bedoeld in artikel 3:111, eerste lid van de Wft. De formulering is aangepast aan de wijze waarop de taken en de samenstelling van de auditcommissie in het besluit voortaan zijn weergegeven.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de wijzigingsrichtlijn er niet toe heeft geleid dat er een beroep op deze twee vrijstellingen in onderdeel a en b kan worden gedaan wanneer de moedervennootschap op basis van artikel 2 lid 4 van het besluit een orgaan heeft aangewezen dat de taken van de auditcommissie uitoefent, conform artikel 39 lid 4 van de richtlijn. De richtlijn stelt als vereiste dat er een auditcommissie wordt ingesteld.
Onderdeel c betreft de bestaande vrijstelling voor beleggingsinstellingen of icbe’s als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft. Dit onderdeel is ongewijzigd.
Onderdeel d betreft de bestaande vrijstelling voor entiteiten voor securitisatiedoeleinden. In dit onderdeel is rekening gehouden met de vernummering van de leden van artikel 2.
Omdat het opschrift van het Besluit van 26 juli 2008 nog verwijst naar artikel 41 van richtlijn 2006/43/EG terwijl de voorschriften over de auditcommissie zijn verplaatst naar artikel 39 en een opschrift niet kan worden gewijzigd, is aan het Besluit de citeertitel «Besluit instelling auditcommissie» gegeven. Dit is opgenomen in het nieuwe artikel 6.
De inwerkingtreding van dit besluit alsmede van de implementatiewet is vastgesteld op 1 januari 2017. Voor deze datum is gekozen omdat dan voor het overgrote deel van de wettelijke controles de eerste nieuwe boekjaren aanvangen sinds de wijzigingsrichtlijn en de EU-verordening op 17 juni 2016 in werking zijn getreden. Hiermee wordt aangesloten bij een toelichting die de Europese Commissie op 3 september 2014 heeft doen uitgaan waaruit blijkt dat de nieuwe verplichtingen uit de wijzigingsrichtlijn en de verordening van toepassing zijn op het eerste boekjaar dat aanvangt na de datum van inwerkingtreding van de wijzigingsrichtlijn en de verordening. Wijzigingen ten gevolge van de implementatiewet en het implementatiebesluit die niet direct betrekking hebben op het aangaan of uitvoeren van controles, maar bijvoorbeeld relevant zijn voor de bedrijfsvoering van een accountantsorganisatie als geheel of de uitvoering van het toezicht, zullen vanaf 1 januari 2017 volledig van toepassing zijn. In het toezicht wordt er rekening mee gehouden dat bepalingen van de implementatiewet en het implementatiebesluit die zien op het aangaan en uitvoeren van wettelijke controles waarvan de periode waarop de controle ziet, is aangevangen vóór 17 juni 2016, voor het eerst van toepassing zullen zijn op de daarop volgende periode. Dit betreft in elk geval de wijzigingen ten gevolge van de onderdelen H, I, M, O, P, Q, R, S en T van artikel I van de implementatiewet en de onderdelen G, H, I, J, K, L, O, S, T, V, X, Y, Z van artikel I van dit besluit.
De latere inwerkingtreding van artikel I, onderdeel U, van dit besluit is toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij die bepaling.
In aansluiting op de implementatiewet, die «Implementatiewet wijzigingsrichtlijn en verordening wettelijke controles jaarrekeningen» als citeertitel heeft, heeft dit besluit «Implementatiebesluit wijzigingsrichtlijn en verordening wettelijke controles jaarrekeningen» als citeertitel.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2016-507.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.