Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2016, 191 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2016, 191 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 3 maart 2016, kenmerk 929577-147847-WJZ, gedaan mede namens Onze Minister van Veiligheid en Justitie en Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst;
Gelet op artikel 8.2.1, vierde lid, onderdeel a, van de Jeugdwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 6 april 2016, No. W13.16.0046/III;
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onze Minister van Veiligheid en Justitie en Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 25 april 2016, kenmerk 929547-147847-WJZ);
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 8.1.2, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a, onder 1°, wordt «€ 75,75 per maand» vervangen door: € 0 per maand.
2. In onderdeel a, onder 2°, wordt «€ 104,16 per maand» vervangen door: € 0 per maand.
3. In onderdeel a, onder 3°, wordt «€ 132,56 per maand» vervangen door: € 0 per maand.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 4 mei 2016
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok
Uitgegeven de zesentwintigste mei 2016
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Met de Jeugdwet, die op 1 januari 2015 in werking is getreden, was geregeld dat ouders voor jeugdhulp met verblijf, een ouderbijdrage verschuldigd waren. Gemeenten dienden informatie te verstrekken aan het CAK over de start en het einde van jeugdhulp met verblijf. De opbrengsten van de ouderbijdrage gaan naar de gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor het treffen van een voorziening voor de jongere. Het CAK is belast met de vaststelling en de inning van de ouderbijdrage.
Er is maatschappelijk en politiek veel kritiek ontstaan op de ouderbijdrage. Zo werd de ouderbijdrage voor jeugdhulp met verblijf als onrechtvaardig beschouwd, omdat geen eigen bijdrage wordt gevraagd wanneer jeugdigen vanwege lichamelijke aandoeningen op grond van een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet worden behandeld en daarbij worden opgenomen in bijvoorbeeld een kliniek of een ziekenhuis.
In de Tweede Kamer is op 22 januari 2015, naar aanleiding van een verzoek daartoe van het Kamerlid Ypma (PvdA), een onderzoek toegezegd naar de uitvoeringspraktijk van de ouderbijdrage. In het voorjaar van 2015 is dit onderzoek verricht. De uitkomsten van dit onderzoek en de reactie van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daarop zijn op 5 oktober 2015 verzonden aan de Tweede Kamer.1 In het onderzoek is ingegaan op de volgende vraagstukken, waarop hierna inhoudelijk wordt ingegaan:
1. Besparen ouders kosten als de jeugdige jeugdhulp met verblijf ontvangt?
2. Wat is de verwachte opbrengst voor gemeenten (kosten-batenanalyse)?
3. Zijn er vanwege de ouderbijdrage onnodig drempels voor jeugdhulp?
Uit het onderzoek blijkt dat ouders minder kosten voor hun kind hoeven te maken indien het voor jeugdhulp in een instelling verblijft. Als echter ook gekeken wordt naar extra kosten die ouders in die gevallen maken en naar de optelsom van verminderde kosten en verminderde inkomsten, is voor lang niet alle ouders sprake van een netto besparing. De besparing is dan sterk afhankelijk van de individuele situatie. Het aan de gedachte van de ouderbijdrage ten grondslag liggende besparingsmotief lijkt vooral op te gaan als een kind in de leeftijdsgroep van nul tot vijf jaar jeugdhulp met verblijf ontvangt, als daarbij kosten voor kinderopvang kunnen worden bespaard. Deze groep is overigens niet groot. In andere leeftijdsgroepen en bij dagbehandeling komt de gemiddelde besparing (licht) negatief uit, waarbij ouders netto meer kosten maken als het kind jeugdhulp met verblijf ontvangt dan wanneer het kind thuis woont. De besparing verschilt ook in die gevallen sterk, doordat sprake is van extra uitgaven en extra inkomsten die per gezin verschillen.
Uit het onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van de ouderbijdrage komt naar voren dat de opbrengsten voor het invoeringsjaar nagenoeg even hoog zijn als het begrote bedrag van € 26,6 miljoen. Voor het invoeringsjaar (2015) zullen gemeenten in principe meer kosten maken dan in latere jaren, vanwege het organisatorisch nader inrichten van het systeem van de ouderbijdrage. Vanaf 1 januari 2016 zouden de jaarlijkse opbrengsten daarom naar verwachting hoger zijn; volgens het onderzoek zouden de gemeenten dan mogelijk tot € 32,5 miljoen per jaar aan opbrengsten kunnen ontvangen.
Wat betreft de inning van de ouderbijdrage voor de daghulp valt op dat deze gepaard gaat met relatief hoge administratieve lasten vanwege het hoge aantal mutaties. Hierdoor zijn de kosten van de inning voor daghulp relatief hoog. Daarbij komt dat de opbrengst van daghulp veel lager is dan die van 24 uurszorg. De netto opbrengst voor daghulp bedraagt € 1,3 miljoen per jaar (€ 2,8 bruto opbrengst minus € 1,5 miljoen kosten).
In de Jeugdwet zijn diverse uitzonderingen opgenomen voor ouders die geen ouderbijdrage hoeven te betalen: uitzonderingsgronden, buiten invorderingstelling en de hardheidsclausule. De uitzonderingen kunnen een drempel voor toegang tot zorg bij ouders wegnemen. In het onderzoek is echter naar voren gekomen dat er bij ouders veel onduidelijkheid bestaat over het bestaan van uitzonderingen en wanneer ouders hiervoor in aanmerking komen. Door de bestaande onduidelijkheid, wordt door de uitzonderingen de drempel die de ouderbijdrage voor de toegang tot zorg zou kunnen opwerpen, niet altijd weggenomen.
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van de ouderbijdrage is besloten de ouderbijdrage af te schaffen per 1 januari 2016. Daartoe is een wetsvoorstel in voorbereiding, waarmee de bepalingen inzake de ouderbijdrage uit de Jeugdwet worden geschrapt. In dat wetsvoorstel zal ook overgangsrecht opgenomen worden, om te regelen dat het CAK de ouderbijdragen die verschuldigd zijn voor in 2015 verleende jeugdhulp met verblijf nog wel kan blijven vaststellen en innen. Gelet op het grote draagvlak, zowel maatschappelijk als politiek, voor het afschaffen van de ouderbijdrage worden nu – voorafgaand aan dat wetsvoorstel – met deze algemene maatregel van bestuur de te innen bedragen alvast op nihil gesteld met ingang van 1 januari 2016, waardoor feitelijk de verschuldigheid van een ouderbijdrage voor jeugdhulp met verblijf vervalt.
Doordat met ingang van 1 januari 2016 de ouderbijdrage vervalt, kan het geen belemmering meer vormen voor de toegang tot jeugdhulp met verblijf. De afschaffing kan echter gevolgen hebben voor het recht op kinderbijslag en eventueel op het kindgebonden budget. In veel gevallen gebruiken ouders van een niet meer thuiswonend kind onder andere de ouderbijdrage om het onderhoud voor de Algemene Kinderbijslagwet aan te tonen. Weliswaar levert het vervallen van de ouderbijdrage een vermindering van kosten op voor ouders, maar voor een beperkte groep ouders kan het voorkomen dat zij er financieel op achteruit gaan doordat zij geen kinderbijslag en eventueel daaraan gekoppeld kindgebonden budget meer zullen ontvangen als gevolg van het wegvallen van de ouderbijdrage als kostenpost, waardoor zij niet meer kunnen voldoen aan de onderhoudsvoorwaarde voor kinderbijslag. Dit heeft vooral invloed op gezinnen met één kind omdat er dan ook geen aanspraak meer bestaat op kindgebonden budget. Ouders kunnen het onderhoud ook aantonen met andere kosten dan de ouderbijdrage voor de jeugdhulp en ook nu al is het zo dat niet alle ouders met een uitwonend kind voldoen aan de onderhoudstoets voor de kinderbijslag.
Vanwege de opbrengst van de ouderbijdrage voor de gemeenten is € 26,6 miljoen per jaar in mindering gebracht op het macrobudget, dat aan gemeenten via het gemeentefonds is uitgekeerd in verband met de uitvoering van de Jeugdwet. Gemeenten worden vanaf 2016 voor dit bedrag gecompenseerd. Aangezien de ouderbijdrage met dit besluit per 1 januari 2016 op nihil wordt gesteld, hoeven gemeenten voor jeugdhulp met verblijf die wordt verleend vanaf 1 januari 2016 geen informatie meer te verstrekken aan het CAK. Het CAK zal voor die jeugdhulp geen ouderbijdrage meer vaststellen en innen.
In verband met zijn coördinerende rol inzake zelfstandige bestuursorganen, is voorzien in medeondertekening van de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
De bedragen voor de ouderbijdrage voor verblijf worden voor alle leeftijdscategorieën vastgesteld op nihil. Dit heeft tot gevolg dat er voor verblijf van een jeugdige tot en met twintig jaar, gedurende het etmaal of een deel daarvan, bij een pleegouder of in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder of in een justitiële jeugdinrichting, geen ouderbijdrage verschuldigd is.
Dit besluit werkt terug tot en met 1 januari 2016. Dit besluit heeft derhalve geen gevolgen voor over 2015 verschuldigde ouderbijdragen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2016-191.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.