Besluit van 4 mei 2016, houdende wijziging van het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden en het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek in verband met de implementatie van het Kaderbesluit 2009/905/JBZ van de Raad van de Europese Unie over de accreditatie van aanbieders van forensische diensten die laboratoriumactiviteiten verrichten (PbEU 2009, L 322) en in verband met enige andere onderwerpen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 7 oktober 2015, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 691151;

Gelet op de artikelen 27b, vierde lid, 55c, vijfde lid, en 61a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 14 december 2015, nr. W03.15.0351/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 22 april 2016, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 751547;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel d, komt te luiden:

d. onbekende verdachte:

een persoon van wie vingerafdrukken zijn aangetroffen op de plaats van een strafbaar feit, op het slachtoffer van een strafbaar feit of op een andere derde of een voorwerp dat in verband staat met dat strafbare feit en van wie vermoed wordt dat hij de verdachte, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet, van dat strafbare feit is of kan zijn.

B

In artikel 5, vijfde lid, onder b, wordt «artikel 9, derde lid» vervangen door: artikel 9, zesde lid.

C

In artikel 7 vervallen het tweede lid en de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

D

Tussen het opschrift «§ 3. De databanken met vingerafdrukken» en artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

  • 1. Laboratoriumonderzoek op het terrein van vingerafdrukken, waaronder alle activiteiten vallen die worden uitgevoerd bij het lokaliseren en veiligstellen van vingersporen op voorwerpen, alsmede het ontwikkelen, analyseren en interpreteren daarvan, wordt in het kader van de uitwisseling van informatie aangaande vingerafdrukken met lidstaten van de Europese Unie slechts uitgevoerd door:

    • a. een in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde aanbieder van laboratoriumactiviteiten op het terrein van onderzoek naar vingerafdrukken die daarvoor door de Raad voor Accreditatie of de instantie die in een andere lidstaat op grond van de verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 (PbEU 2008, L 218) tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 339/93 gemachtigd is accreditaties te verlenen, is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17 025:2015, en deskundig is op het terrein van forensisch onderzoek, of

    • b. een buiten het grondgebied van de Europese Unie gevestigde aanbieder van laboratoriumactiviteiten op het terrein van onderzoek naar vingerafdrukken die daarvoor door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie is geaccrediteerd aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17 025:2015, en deskundig is op het terrein van forensisch onderzoek.

  • 2. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet, is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie, bedoeld in het eerste lid, onder a.

  • 3. Indien de accreditatie van een aanbieder van laboratoriumactiviteiten als bedoeld in het eerste lid is ingetrokken, is geschorst of na haar vervaldatum niet is verlengd, wordt in dit laboratorium niet langer in het kader van de uitwisseling van informatie aangaande vingerafdrukken met lidstaten van de Europese Unie onderzoek naar vingerafdrukken verricht.

E

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Er is een databank met vingerafdrukken die tot doel heeft de vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden te bevorderen. Deze databank bevat slechts de vingerafdrukken van:

    • a. verdachten,

    • b. veroordeelden en

    • c. gewezen verdachten.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot vijfde tot en met zevende lid, worden drie leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Er is een databank met vingerafdrukken die tot doel heeft het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten en het vaststellen van de identiteit van lijken te bevorderen. Deze databank bevat slechts de vingerafdrukken van:

    • a. verdachten,

    • b. veroordeelden,

    • c. gewezen verdachten,

    • d. overleden slachtoffers van misdrijven en

    • e. onbekende verdachten.

  • 3. Onze Minister is verantwoordelijk voor de databanken, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. De Justitiële Informatiedienst voert het beheer over de databank, bedoeld in het eerste lid. Een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van de Politiewet 2012 voert het beheer over de databank, bedoeld in het tweede lid.

3. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 5. De vingerafdrukken die in de databanken zijn vastgelegd, kunnen met het oog op de doelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, onderling worden vergeleken.

4. In het zesde lid (nieuw) wordt in de aanhef «In afwijking van het tweede lid worden de in de databank vastgelegde vingerafdrukken van gewezen verdachten of de vingerafdrukken van onbekende verdachten die in de strafzaak waarin de gewezen verdachte is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging» vervangen door: In afwijking van het vijfde lid worden de in de databanken, bedoeld in het eerste en tweede lid, vastgelegde vingerafdrukken van gewezen verdachten of van onbekende verdachten die in de strafzaak waarin de gewezen verdachte is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging,.

5. In het zevende lid (nieuw) wordt «het derde lid» vervangen door: het zesde lid.

ARTIKEL II

Het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma in onderdeel f, een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. gewezen verdachte:

een persoon die bij onherroepelijke einduitspraak is vrijgesproken van een misdrijf als bedoeld in artikel 482a, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering, waarbij opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt, dan wel daarvoor is ontslagen van alle rechtsvervolging zonder dat daarbij een maatregel als bedoeld in artikel 37, 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.

B

Na artikel 4 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2a. Het nemen van handpalmafdrukken

Artikel 4a
  • 1. Laboratoriumonderzoek op het terrein van handpalmafdrukken, waaronder alle activiteiten vallen die worden uitgevoerd bij het lokaliseren en veiligstellen van handpalmsporen op voorwerpen, alsmede het ontwikkelen, analyseren en interpreteren daarvan, wordt in het kader van de uitwisseling van informatie aangaande handpalmafdrukken met lidstaten van de Europese Unie slechts uitgevoerd door:

    • a. een in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde aanbieder van laboratoriumactiviteiten op het terrein van onderzoek naar handpalmafdrukken, die daarvoor door de Raad voor Accreditatie of de instantie die in een andere lidstaat op grond van de verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 (PbEU 2008, L 218) tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 339/93 gemachtigd is accreditaties te verlenen, is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17 025:2015, en deskundig is op het terrein van forensisch onderzoek, of

    • b. een buiten het grondgebied van de Europese Unie gevestigde aanbieder van laboratoriumactiviteiten op het terrein van onderzoek naar handpalmafdrukken, die daarvoor door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie is geaccrediteerd aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17 025:2015, en deskundig is op het terrein van forensisch onderzoek.

  • 2. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet, is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie, bedoeld in het eerste lid, onder a.

  • 3. Indien de accreditatie van een aanbieder van laboratoriumactiviteiten als bedoeld in het eerste lid is ingetrokken, is geschorst of na haar vervaldatum niet is verlengd, wordt in dit laboratorium niet langer in het kader van de uitwisseling van informatie aangaande handpalmafdrukken met lidstaten van de Europese Unie onderzoek naar handpalmafdrukken verricht.

Artikel 4b
  • 1. Er is een databank met handpalmafdrukken die tot doel heeft het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten en het vaststellen van de identiteit van lijken te bevorderen. Deze databank bevat slechts de handpalmafdrukken van:

    • a. verdachten,

    • b. veroordeelden,

    • c. gewezen verdachten,

    • d. overleden slachtoffers van misdrijven en

    • e. onbekende verdachten.

  • 2. Onze Minister is verantwoordelijk voor de databank, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van de Politiewet 2012 voert het beheer over de databank.

  • 4. De handpalmafdrukken die in de databank zijn vastgelegd, kunnen onderling worden vergeleken.

  • 5. In afwijking van het vierde lid worden de in de databank vastgelegde handpalmafdrukken van gewezen verdachten of van onbekende verdachten die in de strafzaak waarin de gewezen verdachte is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging, met die handpalmafdrukken overeenkwamen, uitsluitend onderling of met andere met die strafzaak in verband staande handpalmafdrukken van onbekende verdachten vergeleken, indien:

    • a. de vergelijking plaatsvindt met het oog op de herziening ten nadele op de in artikel 482a, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde grond, en

    • b. de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie, opdracht tot de vergelijking heeft gegeven.

  • 6. In geval van toepassing van het vijfde lid geeft de rechter-commissaris die de opdracht tot de vergelijking heeft gegeven de gewezen verdachte, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat, schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek.

Artikel 4c
  • 1. Zodra zich een omstandigheid voordoet die meebrengt dat degene wiens handpalmafdrukken zijn verwerkt, niet langer als een verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, worden zijn handpalmafdrukken vernietigd.

  • 2. Van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake bij een beslissing tot niet-vervolging, een kennisgeving van niet verdere vervolging, een onherroepelijke buitenvervolgingstelling, een rechterlijke verklaring dat de zaak geëindigd is, een onherroepelijke vrijspraak of een onherroepelijk ontslag van alle rechtsvervolging waarbij niet een maatregel als bedoeld in artikel 37, 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt van het vernietigen van de in deze leden bedoelde handpalmafdrukken afgezien indien degene wiens handpalmafdrukken het betreft, in een andere zaak als verdachte van een strafbaar feit is aangemerkt of in een andere zaak is veroordeeld.

  • 4. In afwijking van het eerste lid wordt van het vernietigen van de handpalmafdrukken afgezien indien degene wiens handpalmafdrukken het betreft, een gewezen verdachte is die niet eerder voor hetzelfde feit in een herzieningsprocedure als bedoeld in Titel VIII van het Derde Boek van de wet is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging. De handpalmafdrukken kunnen in dat geval uitsluitend worden geraadpleegd met het oog op een herziening ten nadele op de in artikel 482a, eerste lid, onder a, van de wet bedoelde grond en na toestemming van de rechter-commissaris.

Artikel 4d
  • 1. De handpalmafdrukken van verdachten en veroordeelden worden vernietigd:

    • a. twintig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld, en in het kader van het misdrijf de gegevens zijn verwerkt of nadat een strafbeschikking wegens het misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, dan wel twaalf jaar na het overlijden van betrokkene,

    • b. dertig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, en in het kader van het misdrijf de gegevens zijn verwerkt of nadat een strafbeschikking wegens het misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, dan wel twintig jaar na het overlijden van betrokkene, of

    • c. na het vervallen van het recht tot strafvordering door verjaring.

  • 2. De termijn van twintig en dertig jaar, genoemd in het eerste lid, wordt verlengd indien tegen de betrokkene een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verband met een ander misdrijf is gedaan of een strafbeschikking in verband met een ander misdrijf is uitgevaardigd. In dat geval worden de gegevens vernietigd twintig dan wel dertig jaar nadat de einduitspraak in verband met dat andere misdrijf is gedaan of de strafbeschikking in verband met dat andere misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, al naar gelang op het misdrijf naar de wettelijke omschrijving minder dan zes jaar dan wel zes jaar of meer gevangenisstraf is gesteld. De eerste twee volzinnen zijn niet van toepassing in het geval op dat andere misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld, terwijl op het eerdere misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer was gesteld en van de termijn van dertig jaar nog niet meer dan tien jaar is verstreken.

  • 3. De termijn van dertig jaar, genoemd in het eerste lid, wordt met twintig jaar verlengd indien de duur van de gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel langer is dan twintig jaar. Indien de gevangenisstraf levenslang is of de vrijheidsbenemende maatregel de duur van veertig jaar overstijgt, worden de gegevens na tachtig jaar vernietigd.

  • 4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid worden gegevens van verdachten en veroordeelden wegens misdrijven als bedoeld in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht na tachtig jaar vernietigd.

Artikel 4e
  • 1. De handpalmafdrukken van gewezen verdachten worden vernietigd:

    • a. twaalf jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in artikel 1, onder g, is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld, en in het kader van het misdrijf de handpalmafdrukken zijn verwerkt,

    • b. twintig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in artikel 1, onder g, is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, en in het kader van het misdrijf de handpalmafdrukken zijn verwerkt,

    • c. tachtig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in artikel 1, onder g, is gedaan in verband met een misdrijf dat op grond van artikel 70, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet aan verjaring onderhevig is, en in het kader van het misdrijf de handpalmafdrukken zijn verwerkt,

    • d. wanneer naar het oordeel van de officier van justitie vaststaat dat herziening ten nadele op grond van artikel 482a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering uitgesloten is, dan wel

    • e. terstond na het overlijden van betrokkene.

  • 2. De in het eerste lid, onder a, b en c, genoemde termijnen belopen zes, tien, respectievelijk twintig jaar indien de gewezen verdachte ten tijde van het begaan van het feit waarop de rechterlijke uitspraak betrekking heeft de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt.

Artikel 4f
  • 1. De handpalmafdrukken van een overleden slachtoffer worden vernietigd:

    • a. twaalf jaar na verwerking bij een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld;

    • b. twintig jaar na verwerking bij een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, dan wel

    • c. tachtig jaar na verwerking bij een misdrijf dat op grond van artikel 70, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet aan verjaring onderhevig is.

  • 2. De handpalmafdrukken van een onbekende verdachte worden overeenkomstig de termijnen, genoemd in het eerste lid, vernietigd.

Artikel 4g

Met de handpalmafdrukken, bedoeld in artikel 4c tot en met 4f, worden tevens de daarbij behorende identificerende persoonsgegevens vernietigd.

Artikel 4h

De Justitiële Informatiedienst verstrekt de informatie die deze dienst ingevolge artikel 8 van het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden van het openbaar ministerie heeft verkregen, aan een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van de Politiewet 2012, voor zover die informatie nodig is om te kunnen voldoen aan de artikelen 4c, 4d en 4e, eerste lid, onder a tot en met c en e, en tweede lid. Het openbaar ministerie verstrekt aan een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van de Politiewet 2012 de informatie die nodig is om te kunnen voldoen aan de artikelen 4e, eerste lid, onder d, en 4f.

ARTIKEL III

  • 1. De handpalmafdrukken die voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn verwerkt, worden vernietigd overeenkomstig de termijnen die voor de inwerkingtreding van dit besluit golden.

  • 2. Indien tegen een verdachte na de inwerkingtreding van dit besluit een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verband met een ander misdrijf is gedaan of een strafbeschikking in verband met een ander misdrijf is uitgevaardigd dan het misdrijf in het kader waarvan de handpalmafdrukken voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn verwerkt, is artikel 4d, tweede lid, van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 4 mei 2016

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Uitgegeven de vierentwintigste mei 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1.1 Inleiding

Dit besluit omvat een aantal wijzigingen in het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden (verder: Bivv) en het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (verder: Btmbo). Het betreft in de eerste plaats een wijziging in verband met de implementatie van het op 30 november 2009 tot stand gekomen Kaderbesluit 2009/905/JBZ van de Raad van de Europese Unie over de accreditatie van aanbieders van forensische diensten die laboratoriumactiviteiten verrichten (PbEU 2009, L 322) (verder: EU-Kaderbesluit). Dit EU-Kaderbesluit schrijft voor dat dactyloscopische gegevens (vinger- en handpalmafdrukken) die worden gedeeld met andere lidstaten afkomstig zijn van aanbieders van forensische diensten die laboratoriumactiviteiten verrichten die zijn geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie indien ze voldoen aan de norm EN ISO/IEC 17025. Met dit besluit wordt om die reden aan zowel het Bivv als aan het Btmbo een bepaling toegevoegd die regelt dat in het kader van de uitwisseling van informatie met andere lidstaten van de Europese Unie onderzoek op het gebied van vinger- en handpalmafdrukken alleen mag worden verricht door geaccrediteerde aanbieders van forensische diensten die laboratoriumactiviteiten verrichten.

In de tweede plaats wordt in het Bivv de regeling omtrent de opslag van vingerafdrukken in de databanken nader verduidelijkt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de databank ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden, de zogeheten Voorziening voor Verificatie en Identificatie (verder: VVI), en de databank voor strafzaken die tot doel heeft het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten en het vaststellen van de identiteit van lijken te bevorderen (HAVANK). Hiermee is geen inhoudelijke wijziging van de bestaande situatie beoogt, maar slechts een codificatie hiervan.

In de derde plaats beoogt dit besluit in het Btmbo de opslag en de bewaartermijnen van handpalmafdrukken te regelen. Met de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden (Stb. 2014, 125) is in artikel 61a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering een grondslag gecreëerd om in het Btmbo regels te stellen voor het verwerken van handpalmafdrukken. In de memorie van toelichting bij die wet (Kamerstukken II 2011/12 33 352, nr. 3) is aangegeven dat deze grondslag zal worden benut om in die algemene maatregel van bestuur de bewaartermijnen te bepalen. De bewaartermijnen van handpalmafdrukken zijn gelijkluidend aan die van vingerafdrukken en DNA-profielen.

Over het ontwerp van dit besluit hebben de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de Raad voor de rechtspraak, het College bescherming persoonsgegevens, de korpschef van de nationale politie en het College van procureurs-generaal desgevraagd advies uitgebracht. Het College bescherming persoonsgegevens, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, het College van procureurs-generaal en de Raad voor de rechtspraak hebben geen aanleiding gezien tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Uit het advies dat de korpschef van de nationale politie heeft uitgebracht, kan worden geconcludeerd dat hij zich in algemene zin met de inhoud van het ontwerp kan verenigen. Wel heeft hij een aantal opmerkingen gemaakt en voorstellen gedaan voor aanpassing van het ontwerp. Hierna wordt op deze opmerkingen en voorstellen, voor zover die rechtstreeks met dit besluit verband houden en meer inhouden dan een eenvoudige teksttoevoeging of -wijziging, gereageerd.

1.2 Accreditatie aanbieders van forensische diensten die laboratoriumactiviteiten verrichten op het terrein van DNA-onderzoek en dactyloscopisch onderzoek

Het EU-Kaderbesluit heeft ingevolge artikel 1, eerste lid, tot doel te bewerkstelligen dat de resultaten van laboratoriumactiviteiten verricht door een geaccrediteerde aanbieder van forensische diensten binnen de Europese Unie op het gebied van DNA-onderzoek en dactyloscopisch onderzoek – dat is onderzoek op het terrein van vinger- en handpalmafdrukken – in de ene lidstaat worden erkend als gelijkwaardig aan de resultaten van laboratoriumactiviteiten verricht door een aanbieder van forensische diensten die is geaccrediteerd in een andere lidstaat. Hiertoe dienen de lidstaten er zorg voor te dragen dat informatie die wordt uitgewisseld tussen lidstaten in het kader van onderzoek op het terrein van vinger- en handpalmafdrukken en DNA afkomstig is van aanbieders die zijn geaccrediteerd conform de norm EN ISO/IEC 17 025. Dit volgt uit artikel 4 van het EU-Kaderbesluit, bezien in het licht van het doel van het EU-Kaderbesluit. Artikel 4 van het EU-Kaderbesluit schrijft voor dat aanbieders van forensische diensten die laboratoriumactiviteiten verrichten, geaccrediteerd worden door een nationale accreditatie-instantie indien ze voldoen aan de norm EN ISO/IEC 17025. Ingevolge artikel 3, onder a, van het EU-Kaderbesluit worden onder laboratoriumactiviteiten verstaan alle maatregelen die worden genomen «in een laboratorium bij het lokaliseren en veiligstellen van sporen op voorwerpen, alsmede het ontwikkelen, analyseren en interpreteren van forensisch bewijs met het oog op het verlenen van deskundig advies of het uitwisselen van forensisch bewijs». Het nemen van vingerafdrukken van een verdachte op het politiebureau valt, evenals maatregelen die worden genomen buiten een laboratorium, zoals het veiligstellen van dactyloscopische sporen op de plaats delict of buiten laboratoria verrichte forensische analyses, buiten het toepassingsgebied van het EU-Kaderbesluit. Dit ligt anders wanneer in de toekomst ervoor zou worden gekozen om activiteiten die nu in een laboratorium plaatsvinden, te verplaatsen naar de plaats delict. Met deze ontwikkeling heeft het EU-Kaderbesluit geen rekening kunnen houden, terwijl het EU-Kaderbesluit wel beoogt de kwaliteit van (de resultaten van) deze activiteiten te borgen door middel van een accreditatieverplichting.

Met de accreditatieverplichting wordt bewerkstelligd dat de tussen lidstaten uitgewisselde informatie verkregen uit dactyloscopisch onderzoek en DNA-onderzoek het resultaat is van onderzoek verricht volgens een vergelijkbare, hoge standaard door goed opgeleid en ervaren personeel met een objectieve reproduceerbare methode, zodat de resultaten van het onderzoek nauwkeurig en betrouwbaar zijn. Hierdoor zijn de in de ene lidstaat verkregen en met een andere lidstaat uitgewisselde resultaten uit onderzoek gelijkwaardig aan die in de andere lidstaat, waardoor zij in beide lidstaten als bewijs in een strafzaak kunnen worden gebruikt. Dit doel sluit aan bij de brede, door de Europese Unie voorgestane doelstelling om door middel van gezamenlijk optreden van de lidstaten op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken een hoog niveau van zekerheid te bereiken. Een steeds intensievere uitwisseling van informatie met betrekking tot forensisch bewijsmateriaal, waaronder DNA en handpalm- en vingerafdrukken, draagt hieraan bij. Het moet ertoe leiden dat mensen worden weerhouden van het plegen van strafbare feiten en dat zij, in het geval zij toch een strafbaar feit plegen, kunnen worden opgespoord, vervolgd en berecht.

Artikel 4 in samenhang met artikel 3, onder d, van het EU-Kaderbesluit schrijft voor dat de accreditatie van de organisaties die zulke laboratoriumactiviteiten verrichten en aanbieden, geschiedt door de instantie die in een lidstaat op grond van de verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 (PbEU 2008, L 218) tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 339/93, gemachtigd is accreditaties te verlenen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie is de Raad voor Accreditatie in Nederland de instantie die is aangewezen als accreditatie-instantie.

Wat DNA-onderzoek betreft, voldoet Nederland reeds aan de verplichtingen uit het EU-Kaderbesluit. Nederland gaat zelfs verder dan deze verplichting, door de accreditatie-eis ook te stellen voor DNA-onderzoek waarvan de resultaten niet worden uitgewisseld met andere lidstaten, maar alleen binnen Nederland worden gebruikt. In artikel 7, eerste lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken is vastgelegd dat het laboratorium waaraan de deskundige verbonden is die de (hulp)officier van justitie of de rechter-commissaris benoemt tot het verrichten van een DNA-onderzoek, aan de hand van de criteria uit de norm EN-ISO/IEC 17 025 door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd is, indien het een binnenlands laboratorium betreft, of aan de hand van criteria die daarmee vergelijkbaar zijn, door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie geaccrediteerd is, indien het een buitenlands laboratorium betreft. Het laboratorium van het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) voldoet aan deze eis, evenals de laboratoria van de private instituten die in Nederland DNA-onderzoek doen.

De wetgever heeft tot dusver geen accreditatie-eisen gesteld aan aanbieders van laboratoriumactiviteiten op het terrein van dactyloscopisch onderzoek. Met de implementatie van het EU-Kaderbesluit in het Bivv en het Btmbo wordt hierin verandering gebracht. Het Bivv is de algemene maatregel van bestuur waarin ingevolge artikel 55c, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering regels worden gesteld over de uitvoering van het nemen van foto’s en vingerafdrukken en voor het verwerken van de resultaten daarvan. In het Btmbo worden ingevolge artikel 61a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering regels gesteld over, onder andere, het nemen van handpalmafdrukken en het verwerken van de resultaten daarvan. Aan zowel het Bivv als het Btmbo wordt met dit besluit een bepaling toegevoegd die voorschrijft dat in het kader van de uitwisseling van informatie met andere lidstaten van de Europese Unie onderzoek op het gebied van vinger- en handpalmafdrukken alleen mag worden verricht door geaccrediteerde aanbieders van forensische diensten die laboratoriumactiviteiten verrichten. Hiermee wordt voldaan aan de verplichting uit het EU-Kaderbesluit. Op termijn wordt er naar gestreefd om in navolging van de accreditatieverplichting die reeds geldt voor DNA-onderzoek, ook dactyloscopisch onderzoek waarvan de resultaten binnen Nederland worden gebruikt te accrediteren.

De in artikel 3 van het EU-Kaderbesluit gegeven definities, waaronder de definitie van «laboratoriumactiviteiten» en «dactyloscopische gegevens», zijn niet in een aparte definitiebepaling opgenomen, omdat deze begrippen niet allemaal letterlijk zijn overgenomen in artikel 8a van het Bivv en artikel 4a van het Btmbo. De in die besluiten en in het Wetboek van Strafvordering gebruikelijke terminologie wordt aangehouden. Het begrip «laboratoriumactiviteiten» is wel uit het EU-Kaderbesluit overgenomen in de nieuwe bepalingen. De definitie hiervan is integraal in die bepalingen opgenomen.

In Nederland zijn op dit moment het NFI, de forensische teams van de regionale eenheden van de politie en de landelijke eenheid van de politie de grootste aanbieders van laboratoriumactiviteiten op het gebied van dactyloscopisch onderzoek. Hun werkzaamheden bestaan uit het lokaliseren en veiligstellen van dactyloscopische sporen op voorwerpen, het analyseren van de sporen en het vergelijken van de afdrukken die uit de sporen zijn verkregen met referentiemateriaal (bijvoorbeeld de vinger- en handpalmafdrukken van een verdachte). Voor het verrichten van die werkzaamheden voldoet het NFI reeds aan de eisen die de norm EN-ISO/IEC 17 025 hieraan stelt en beschikt het hiervoor over een accreditatie door de Raad voor Accreditatie. De regionale eenheden van de politie en de landelijke eenheid van de politie zijn voor deze activiteiten nog niet geaccrediteerd. Dat betekent niet dat deze activiteiten niet op een betrouwbare en nauwkeurige wijze worden uitgevoerd en dat de resultaten van die activiteiten niet van een dusdanige kwaliteit zijn dat deze voor de rechter in een andere lidstaat als bewijs kunnen dienen. Verzoekt een lidstaat Nederland evenwel in het kader van een rechtshulpverzoek dactyloscopisch onderzoek uit te voeren, dan kan dit onderzoek, indien de lidstaat dit wenselijk acht, worden uitgevoerd door een reeds geaccrediteerde aanbieder. De politie is druk bezig met de voorbereiding van het indienen van een verzoek tot accreditatie bij de Raad voor Accreditatie en streeft ernaar om eind 2016 de aanvraag voor accreditatie in te dienen bij de Raad voor Accreditatie. Vanaf dat moment zal vooruitlopend op de accreditatie al gewerkt gaan worden conform de norm EN-ISO/IEC 17 025. De verwachting is dat de politie eind 2017 zal zijn geaccrediteerd.

1.3. Databanken met vingerafdrukken

Van oudsher worden in de Nederlandse strafrechtspleging vingerafdrukken van verdachten gebruikt voor de opsporing, en daarmee voorkoming en berechting, van strafbare feiten. In toenemende mate is echter de behoefte ontstaan om vingerafdrukken ook voor een ander doel te gebruiken, namelijk de juiste, betrouwbare en zorgvuldige vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden in de strafrechtsketen. Bij het eerste contactmoment in het strafrechtelijke traject dient de identiteit van de verdachte eenduidig te kunnen worden vastgesteld (identificatie) en bij een aantal latere contactmomenten dient de eenmaal vastgestelde identiteit te (kunnen) worden geverifieerd. Hiertoe is met de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen (Stb. 2009, 317) in artikel 55c van het Wetboek van Strafvordering vastgelegd dat opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van dat Wetboek met het oog op het vaststellen van de identiteit van een verdachte die is aangehouden wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering of die wordt verhoord wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering zonder dat hij is aangehouden, een of meer foto's en vingerafdrukken nemen. Ook van een verdachte over wiens identiteit twijfel bestaat, kunnen op bevel van de officier of de hulpofficier van justitie foto's en vingerafdrukken worden genomen.

Het nemen van vingerafdrukken van verdachten gebeurt op het politiebureau. Door de opsporingsambtenaar worden de genomen vingerafdrukken gelijktijdig digitaal gezonden naar zowel HAVANK als de VVI. In de VVI worden de vingerafdrukken vergeleken met de andere vingerafdrukken die in deze databank zijn opgeslagen. Het resultaat van deze vergelijking wordt terstond terug gemeld aan de opsporingsambtenaar. Wanneer de vingerafdrukken van de verdachte al voorkomen in de VVI, kan zijn identiteit aan de hand hiervan worden geverifieerd. Komen de vingerafdrukken van de verdachte nog niet voor in de VVI, dan worden deze hierin opgeslagen en gekoppeld aan de overige persoonsgegevens van de verdachte in de strafrechtketendatabank, zoals zijn personalia, de foto die overeenkomstig de wet van hem is genomen, de kopie van zijn identiteitsbewijs en zijn burgerservicenummer. Zo kan de identiteit van de verdachte bij latere contactmomenten in de strafrechtketen eenvoudig en snel worden geverifieerd. In HAVANK worden de vingerafdrukken vergeleken met de andere vingerafdrukken en vingersporen die daarin zijn verwerkt. Zo kan worden bezien of de verdachte aan een strafbaar feit kan worden gerelateerd.

Oorspronkelijk was het de bedoeling dat HAVANK, dat wordt beheerd door de politie, naast de functie die het van oudsher heeft ten behoeve van de opsporing (relateren van vingersporen aan bekende verdachten en omgekeerd) ook de functie ten behoeve van de ketenbrede identificatie en verificatie zou gaan vervullen. In dat geval zou er dus één databank voor vingerafdrukken zijn geweest. Terstond na inwerkingtreding van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen op 1 oktober 2010 bleek evenwel dat de aan – het toen juist vernieuwde – HAVANK aangeboden vingerafdrukken voor identificatie, niet door het systeem konden worden verwerkt. De oorzaak daarvan was niet onmiddellijk duidelijk. Daar het herstel langere tijd dreigde te gaan vergen, is toen besloten op korte termijn ten behoeve van de identificatie en verificatie een aparte, «lichte» voorziening in het leven te roepen: de VVI, beheerd door de Justitiële Informatiedienst. Deze voorziening was al op 2 januari 2011 gereed en bleek goed te werken. Inmiddels is, enige jaren later, alsnog een koppeling gerealiseerd tussen beide systemen, zodat de aan de VVI aangeboden vingerafdrukken ook in HAVANK worden vergeleken met de daar al aanwezige vingerafdrukken.

Er wordt nu voor gekozen de VVI naast HAVANK te behouden. Reden hiervoor is dat de functionaliteit van beide systemen zeer verschillend is. HAVANK is bedoeld voor het vergelijken van vingerafdrukken van een verdachte met op de plaats van het delict aangetroffen sporen. De uitkomst van die vergelijking kan rechtstreeks meewerken aan het bewijs van een strafbaar feit. Dit vereist een hoge mate van zekerheid. De vergelijking zelf geschiedt door menselijke tussenkomst in de vorm van visuele vergelijking door speciaal daartoe opgeleide dactyloscopisten. Dat proces kost, afgezien van spoedprocedures, de nodige tijd. De VVI daarentegen is bedoeld voor de ketenbrede identificatie en verificatie van bekende verdachten en veroordeelden. Een of twee vingerafdrukken van een verdachte worden vergeleken met de in de VVI opgeslagen vingerafdrukken om te verifiëren of de verschenen persoon inderdaad degene is die hij opgeeft te zijn. Dit is een proces dat snel moet verlopen en niets van doen heeft met het bewijs van een strafbaar feit. Deze vergelijking wordt uitgevoerd in een volledig geautomatiseerd proces.

Zowel de VVI als de strafrechtketendatabank wordt beheerd door de Justitiële Informatiedienst. Eén beheerpartij voor de identificerende persoonsgegevens heeft als voordeel dat een hogere betrouwbaarheid van de identiteitsvaststelling kan worden bewerkstelligd, omdat de Justitiële Informatiedienst snel diverse signalen kan combineren en analyseren. Daarnaast kan bij geconstateerde problemen beter en sneller worden ingegrepen. Het betekent ook dat er directer, dus sneller netwerkverkeer plaatsvindt dan mogelijk is met HAVANK, doordat de informatiesystemen zich op dezelfde locatie bevinden. Samenvoeging van HAVANK en de VVI in één databank zou een aanzienlijke vertraging van het netwerkverkeer opleveren. Voorts is de VVI een vrij goedkope toepassing. Beëindiging van de VVI zou tot extra kosten leiden, aangezien dan enkele systemen zouden moeten worden aangepast.

Door middel van een aantal wijzigingen in het Bivv wordt bovenstaande gecodificeerd.

1.4 Opslag van handpalmafdrukken

Evenals vingerafdrukken worden handpalmafdrukken al sinds jaar en dag door de politie bewaard in HAVANK. Vinger- en handpalmafdrukken hebben beide tot doel te bewerkstelligen dat onopgeloste zaken worden opgelost en beide biometrische persoonsgegevens kunnen worden gebruikt ten behoeve van het identificeren van lijken. Met de inwerkingtreding van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen hebben vingerafdrukken de functie van identificatie- en verificatiemiddel in de strafrechtketen gekregen. In verband hiermee is in het Bivv een nadere regeling opgenomen omtrent de opslag en bewaartermijnen van de vingerafdrukken. Een soortgelijke regeling voor de opslag en bewaartermijnen van handpalmafdrukken was niet mogelijk, omdat de wettelijke grondslag hiervoor ontbrak. Met de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden is die grondslag gecreëerd in artikel 61a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Met dit besluit wordt in het Btmbo geregeld welke categorieën handpalmafdrukken mogen worden opgeslagen in HAVANK en wat de bewaartermijnen hiervan zijn. Hierbij is aangesloten bij de regeling omtrent de in HAVANK opgeslagen vingerafdrukken, omdat deze hetzelfde doel dienen; ze worden gebruikt ten behoeve van het oplossen van strafbare feiten en het identificeren van lijken.

1.5 Grondwettelijke aspecten, financiële en organisatorische consequenties en administratieve lasten van dit besluit

Het opslaan van de vinger- en handpalmafdrukken in een databank levert een beperking op van het in artikel 10 van de Grondwet en in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Omdat dit besluit een uitwerking is van de artikelen 55c en 61a van het Wetboek van Strafvordering en de grondrechtenbeperking in dat kader al uitgebreid aan de orde is gekomen en niet in strijd met bovengenoemde grondrechten is bevonden, en dit besluit slechts voorziet in een regeling van de bewaartermijnen van handpalmafdrukken gelijkluidend aan de bewaartermijnen van vingerafdrukken en DNA-profielen en geen nieuwe beperkingen op die grondrechten aanbrengt, is er verder geen reden om in deze toelichting aan de grondwettelijke aspecten van deze opslag aandacht te besteden.

De accreditatie van forensische aanbieders op het terrein van dactyloscopisch onderzoek heeft financiële consequenties voor de aanbieders die nog niet zijn geaccrediteerd, waaronder de politie. Zoals blijkt uit het advies van de korpschef van de nationale politie zal de komende tijd over het proces van accreditatie overleg plaatsvinden tussen de politie, het ministerie en de Raad voor Accreditatie. De inzet van de politie hierbij is dat een toename van de administratieve lasten tot een minimum beperkt zal blijven.

Het behoud van de VVI als databank voor vingerafdrukken heeft financiële consequenties, die kunnen worden onderverdeeld in beheerkosten en doorontwikkelkosten. De beheerkosten, die jaarlijks moeten worden begroot, bestaan uit de kosten die gemoeid zijn met het dagelijks beheer van de databank, waaronder de kosten voor arbeidsuren, de opslagcapaciteit en het softwareprogramma. De doorontwikkelkosten bestaan uit de vervanging en vernieuwing van de software zodat de gevraagde flexibiliteit en beschikbaarheid kunnen worden gegarandeerd. Zo kan bijvoorbeeld de gevraagde performance van de VVI op peil blijven ondanks de toenemende populatie vingerafdrukken in de databank. Het gaat daarbij om incidentele kosten, die niet jaarlijks hoeven te worden begroot. Deze kosten bedragen deze periode ongeveer 735.000 euro.

Hierna wordt in paragraaf 2 ieder artikel van dit besluit nader toegelicht, tenzij dat artikel(onderdeel) voor zich spreekt.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onder A (artikel 1, onder d, Bivv)

De oude definitie van een «onbekende verdachte» luidde: «de verdachte, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet van wie in het kader van het strafbare feit celmateriaal in beslag genomen is of veilig gesteld is.» Onder deze definitie konden zowel gebracht worden de sporen waarvan niet bekend is welke verdachte die tijdens het plegen van het strafbare feit heeft achtergelaten, als de sporen op bijvoorbeeld een koevoet waarmee de politie een verdachte tijdens een inbraak op heterdaad heeft betrapt. Met andere woorden, sporen waarvan wel een redelijke mate van zekerheid bestaat van wie deze afkomstig zijn. De oude definitie kon bij nader inzien ten onrechte de indruk wekken dat altijd vaststaat dat uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit ten aanzien van de donor van de achtergelaten sporen, hetgeen niet het geval is. In de fase van het opsporingsonderzoek waarin het onderzoek naar vingersporen plaatsvindt, kan doorgaans slechts – bijvoorbeeld op grond van de plaats waar de vingersporen zijn aangetroffen en zijn veilig gesteld – worden verondersteld dat het de vingersporen van de verdachte betreft. In geval van een match tussen de vingerafdrukken van de donor van het sporenmateriaal en de vingerafdrukken van een bekend persoon kan pas uit nader onderzoek blijken of die donor hetzij alleen maar op de plaats van het delict is geweest, hetzij als verdachte kan worden aangemerkt van het strafbare feit in het kader waarvan het vingersporenonderzoek is verricht. Met dat aspect is in de nieuwe definitie rekening gehouden.

Artikel I, onder C (artikel 7 Bivv)

Met de inwerkingtreding van het Besluit van 17 september 2014, houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden in verband met de Wet herziening ten nadele (Stb. 2014, 335) zijn het vijfde en zesde lid van artikel 6 van het Bivv komen te vervallen, omdat de inhoud van die twee artikelonderdelen is overgeheveld naar artikel 7b van het Bivv. Bij dat besluit is abusievelijk verzuimd de verwijzing naar het vijfde en zesde lid van dat artikel in artikel 7, tweede lid, van het Bivv te laten vervallen.

Artikel I, onder D (artikel 8a Bivv)

De bepaling omtrent de accreditatie van aanbieders van forensische diensten op het gebied van onderzoek naar vingerafdrukken in het kader van de uitwisseling van informatie tussen lidstaten van de Europese Unie is neergelegd in een nieuw gecreëerd artikel 8a. Met deze bepaling, waarmee het EU-Kaderbesluit wordt geïmplementeerd, wordt nauw aangesloten bij de bewoordingen van de bepaling in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, welke voorschrijft dat instanties op het gebied van DNA-onderzoek door de Raad voor Accreditatie dienen te zijn geaccrediteerd volgens de norm NEN-EN ISO/IEC 17 025, met dien verstande dat het EU-Kaderbesluit deze verplichting alleen stelt wanneer de resultaten van het hier bedoelde onderzoek worden uitgewisseld tussen lidstaten In het algemene deel van deze toelichting is reeds uitgebreid ingegaan op de accreditatieverplichting.

In verband met de betrouwbaarheid en het objectieve karakter van forensische gegevens en daarmee met de uitwisselbaarheid daarvan, geldt deze eis ook voor buiten het grondgebied van de Europese Unie gevestigde aanbieders. Deze aanbieders dienen te zijn geaccrediteerd door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria genoemd in de norm NEN-EN ISO/IEC 17 025. Binnen de Europese Unie gevestigde aanbieders dienen conform de verplichting van het EU-Kaderbesluit aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17 025:2015 te zijn geaccrediteerd door de instantie die in de lidstaat van vestiging op grond van de verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 (PbEU 2008, L 218) tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 339/93 gemachtigd is accreditaties te verlenen. Met het derde lid wordt uitgedrukt dat de aanbieder op ieder moment dat het in het kader van de informatie-uitwisseling met andere lidstaten onderzoek naar vingerafdrukken verricht, in het bezit moet zijn van een geldige accreditatie.

Vermeld dient nog te worden dat aanbieders van forensische diensten zelf verantwoordelijk zijn voor de aanvraag om accreditatie.

Het tweede lid bepaalt, evenals het geval is in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, dat paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie. Achtergrond hiervan is dat het een uiterst onwenselijke situatie zou opleveren als aan een aanbieder van forensische diensten na niet tijdige beslissing over de aanvraag om accreditatie door de Raad voor Accreditatie, deze accreditatie van rechtswege zou worden verleend. Dit strookt niet met de waarborgen die de accreditatie beoogt te bieden op het gebied van kwaliteit en betrouwbaarheid en zou afdoen aan de nodige garanties die een accreditatie biedt dat laboratoriumactiviteiten verlopen conform de toepasselijke internationale normen.

Artikel I, onder E (artikel 9 Bivv)

In artikel 9 van het Bivv wordt met dit besluit onderscheid gemaakt tussen twee databanken met vingerafdrukken: HAVANK en de VVI. Dit onderscheid werd voorheen niet gemaakt, waardoor niet voldoende duidelijk was dat er twee databanken voor vingerafdrukken zijn, die ieder een ander doel dienen en in verband daarmee gedeeltelijk andere categorieën vingerafdrukken bevatten. De VVI is gecodificeerd in het nieuwe eerste lid. In de VVI worden alleen de vingerafdrukken van verdachten, veroordeelden en gewezen verdachten bewaard. Dit hangt samen met het doel dat de VVI dient: de identificatie en verificatie van personen in de strafrechtketen. De vingerafdrukken van overleden slachtoffers van misdrijven en onbekende verdachten hebben met betrekking tot dit doel geen functie. Het tweede lid regelt welke vingerafdrukken in HAVANK worden bewaard. etHet gaat naast de vingerafdrukken van verdachten, veroordeelden en gewezen verdachten om de vingerafdrukken van overleden slachtoffers van misdrijven en onbekende verdachten. Het eerste en tweede lid beogen geen wijziging in de huidige situatie te brengen, maar maken slechts het verschil duidelijk tussen de twee databanken. In zijn advies geeft de korpschef van de nationale politie in overweging om aan de limitatieve opsomming van het tweede lid een categorie vingerafdrukken toe te voegen, te weten die van slachtoffers van identiteitsfraude die hiervoor vrijwillig hun vingerafdrukken hebben laten nemen. Zoals de korpschef zelf al aangeeft, gaat het hier echter niet om personen waarop het opsporingsonderzoek is gericht. De opslag van vingerafdrukken in HAVANK dient, voor zover het gaat om levende personen, naar mijn mening beperkt te blijven tot die van (gewezen) verdachten en veroordeelden. Dit houdt verband met het algemeen aanvaarde uitgangspunt dat het niet gerechtvaardigd is ten aanzien van mensen op wie geen verdenking rust of die niet zijn veroordeeld, een zo ingrijpend middel toe te passen. De vrijwillig van slachtoffers van identiteitsfraude genomen vingerafdrukken kunnen worden opgeslagen in een apart bestand, dat niet mag worden gekoppeld aan HAVANK.

Het derde lid regelt dat de Minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is voor beide databanken. Het vierde lid regelt dat de landelijke eenheid van de politie het beheer voert over HAVANK. Deze databank is al sinds de oprichting ervan in beheer bij de politie en dit past ook bij het doel dat de databank dient, te weten het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten en het vaststellen van de identiteit van lijken te bevorderen. De Justitiële Informatiedienst voert het beheer over de VVI. Dit past bij de functie van de Justitiële Informatiedienst van centrale voorziening voor het verwerken van persoonsgebonden strafrechtelijke informatie ten behoeve van alle partners in de strafrechtketen.

Met het nieuwe vijfde lid wordt duidelijk gemaakt dat de vergelijking van vingerafdrukken niet alleen binnen een databank kan plaatsvinden, maar ook tussen de twee databanken onderling. Dit is een uitwerking van het bepaalde in artikel 55c, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, op grond waarvan vingerafdrukken die zijn genomen met het oog op de vaststelling van de identiteit van een verdachte, ook mogen worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor de vingerafdrukken in HAVANK worden verwerkt. Met het nieuwe vijfde lid wordt niets aan de huidige situatie veranderd, nu het oorspronkelijk de bedoeling was dat de vingerafdrukken die nu in HAVANK en de VVI zijn opgeslagen allemaal in HAVANK zouden worden opgeslagen. In dat geval zou slechts een vergelijking binnen HAVANK mogelijk zijn geweest, terwijl daarbij dezelfde vingerafdrukken betrokken zouden zijn die nu in HAVANK en de VVI zijn opgeslagen. De korpschef van de nationale politie stelt in zijn advies dat het wenselijk zou zijn om in het Bivv of elders in de wetgeving de mogelijkheid te bieden om ook de vingerafdrukken van onbekende overleden personen, waarbij er geen strafrechtelijke aanleiding is om deze gegevens te bewaren, en van vermiste personen in HAVANK op te nemen. Deze vingerafdrukken zullen echter in een aparte databank moeten worden opgeslagen, vergelijkbaar met de DNA-databank voor vermisten, waarnaar de korpschef ook verwijst. Het doel waarmee deze vingerafdrukken worden opgeslagen is een ander dan waarmee vingerafdrukken worden opgeslagen in HAVANK. Dat doel is niet de opsporing van strafbare feiten, maar identiteitsvaststelling.

Artikel II, onder A (artikel 1 Btmbo)

Aan artikel 1 is toegevoegd de definitie van de gewezen verdachte. Dit houdt verband met het feit dat aan het Btmbo een viertal bepalingen is toegevoegd (artikelen 4c tot en met 4f, zie voor de toelichting hieronder bij artikel II, onder C) waarin de bewaartermijnen van handpalmafdrukken worden geregeld. Hierbij gaat het onder meer om de handpalmafdrukken van gewezen verdachten. De definitie van de gewezen verdachte die is toegevoegd aan artikel 1 van het Btmbo komt overeen met de definitie van de gewezen verdachte in het Bivv en in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. De definitie houdt verband met de herziening ten nadele als bedoeld in artikel 482a van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel II, onder B (§ 2a. Het nemen van handpalmafdrukken)

In het Btmbo is een nieuwe paragraaf ingevoegd in verband met de regels die in het Btmbo zijn ingevoegd met betrekking tot laboratoriumonderzoek naar handpalmafdrukken, de opslag van handpalmafdrukken en de bewaartermijnen daarvan. Er is voor gekozen om deze paragraaf in volgorde te laten volgen op de bepalingen over het maken van foto’s en video-opnamen («§ 2. Het maken van foto’s en video-opnamen»), nu daarmee de volgorde wordt aangehouden waarin de maatregelen in het belang van het onderzoek zijn opgesomd in artikel 61a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 4a Btmbo

Het nieuw gecreëerde artikel 4a schrijft voor dat aanbieders van laboratoriumactiviteiten op het terrein van onderzoek naar handpalmafdrukken in het kader van de uitwisseling van informatie met andere lidstaten van de Europese Unie door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd moeten zijn volgens de norm NEN-EN ISO/IEC 17 025. Deze bepaling komt overeen met het nieuw gecreëerde artikel 8a in het Bivv, dat regelt dat aanbieders van laboratoriumactiviteiten op het terrein van onderzoek naar vingerafdrukken in het kader van de uitwisseling van informatie tussen lidstaten van de Europese Unie door de Raad voor Accreditatie moeten zijn geaccrediteerd. Zie hiervoor de toelichting op artikel I, onder D.

Artikel 4b Btmbo

Het nieuw gecreëerde artikel 4b voorziet in een wettelijke grondslag voor de opslag van handpalmafdrukken in een databank. De handpalmafdrukken, welke worden genomen als maatregel in het belang van het onderzoek, dienen hetzelfde doel als de vingerafdrukken die zijn opgeslagen in HAVANK; ze worden gebruikt ten behoeve van het oplossen van strafbare feiten en het identificeren van lijken. Bovendien worden de handpalmafdrukken, evenals de vingerafdrukken, opgeslagen in HAVANK. Daarom is de regeling die ziet op de handpalmafdrukken gelijk aan de in artikel 9 van het Bivv opgenomen regeling die ziet op de vingerafdrukken die zijn opgeslagen in HAVANK. Zie hiervoor de toelichting op artikel I, onder E.

Artikel 4c tot en met 4h Btmbo

Zoals eerder aangegeven is met de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden in artikel 61a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering een grondslag gecreëerd om in het Btmbo regels te stellen voor het verwerken van handpalmafdrukken. In de memorie van toelichting bij die wet (Kamerstukken II 2011/12 33 352, nr. 3) is aangegeven dat deze grondslag onder meer zal worden benut om in die algemene maatregel van bestuur de bewaartermijnen van handpalmafdrukken te bepalen. Deze bewaartermijnen zijn met dit besluit neergelegd in de artikelen 4c tot en met 4f van het Btmbo. Zoals eerder opgemerkt, spelen handpalmafdrukken ten behoeve van het oplossen van strafbare feiten en het identificeren van lijken een soortgelijke rol als vingerafdrukken en daarom is het logisch en ook van belang dat hun bewaartermijnen gelijkluidend zijn. Voor de inwerkingtreding van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen was dit met betrekking tot de bewaartermijnen van vinger- en handpalmafdrukken ook het geval. Zowel vinger- als handpalmafdrukken werden in beginsel dertig jaar in HAVANK bewaard, tenzij zich een omstandigheid had voorgedaan als gevolg waarvan deze eerder verwijderd dienden te worden, zoals in de situatie waarin iemand achteraf ten onrechte als verdachte was aangemerkt. Sinds de inwerkingtreding van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen gelden voor het bewaren van vingerafdrukken echter andere termijnen dan voor handpalmafdrukken. Met dit besluit zijn de bewaartermijnen van handpalmafdrukken weer gelijkgesteld aan die van vingerafdrukken. De termijnen die met dit besluit in het Btmbo zijn geregeld, zijn gelijk aan de in het Bivv neergelegde bewaartermijnen voor vingerafdrukken en hiermee ook aan de in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken neergelegde bewaartermijnen van DNA-profielen. De bewaartermijnen zijn gedifferentieerd naar de zwaarte van het misdrijf ter zake waarvan een verdenking bestaat of waarvoor veroordeeld is en zijn voorts afhankelijk van recidive en de duur van de opgelegde gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel. In artikel 4c, eerste lid, van het Btmbo is bepaald dat de handpalmafdrukken van een persoon die niet langer als verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, uit HAVANK worden verwijderd en vernietigd, tenzij – zoals is neergelegd in artikel 4c, vierde lid, van het Btmbo – betrokkene verdacht wordt van een ander strafbaar feit of daarvoor is veroordeeld. Artikel 4d van het Btmbo regelt de bewaartermijn voor handpalmafdrukken van verdachten en veroordeelden. Artikel 4e van het Btmbo ziet op het verwijderen en vernietigen van handpalmafdrukken van gewezen verdachten en artikel 4f van het Btmbo ziet op het verwijderen en vernietigen van de handpalmafdrukken van slachtoffers van misdrijven. Artikel 4g bepaalt dat met het vernietigen van de handpalmafdrukken tevens de daarbij behorende identificerende persoonsgegevens worden vernietigd.

Het spreekt voor zich dat de landelijke eenheid van de politie alleen aan de in de artikelen 4c tot en met 4f van het Btmbo vastgelegde verplichting tot verwijdering en vernietiging van handpalmafdrukken kan voldoen, indien zij in kennis is gesteld van het feit dat een van de in die artikelen genoemde situaties zich voordoet. Daarom bepaalt artikel 4h van het Btmbo dat de Justitiële Informatiedienst aan de landelijke eenheid de benodigde informatie verstrekt om te kunnen voldoen aan de artikelen 4c, 4d en 4e, eerste lid, onder a tot en met c en e, en tweede lid van het Btmbo. Het openbaar ministerie verstrekt aan de landelijke eenheid de informatie die nodig is om te kunnen voldoen aan de artikelen 4e, eerste lid, onder d, en 4f van het Btmbo.

Artikel III (overgangsbepalingen)

De termijnen voor het bewaren van handpalmafdrukken die met dit besluit zijn verankerd in de artikelen 4c tot en met 4f van het Btmbo wijken af van de huidige termijn. Handpalmafdrukken worden thans in beginsel dertig jaar in HAVANK bewaard. De nieuwe bewaartermijnen zijn gedifferentieerd naar de zwaarte van het misdrijf ter zake waarvan een verdenking bestaat of waarvoor veroordeeld is en zijn voorts afhankelijk van recidive en de duur van de opgelegde gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Omdat van de huidige verzameling handpalmafdrukkken die in HAVANK zijn verwerkt, niet bekend is voor welke misdrijven degenen om wiens handpalmafdrukken het gaat, zijn verdacht of veroordeeld, en het een buitensporige inspanning zou vergen om deze gegevens wel te achterhalen, zo dit al mogelijk is, is in artikel III voorzien in een overgangsregeling. Op grond van deze regeling blijft voor de handpalmafdrukken die voor de inwerkingtreding van dit besluit in HAVANK zijn opgeslagen, de huidige bewaartermijn van dertig jaar gelden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven