Besluit van 11 april 2016 tot inwerkingtreding van artikel II van de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 8 april 2016, nr. DB2016/113

Gelet op artikel VIII, tweede lid, van de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

Artikel II van de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen treedt in werking met ingang van 1 januari 2017 en vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na die datum.

Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 11 april 2016

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

Uitgegeven de achtentwintigste april 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit regelt dat artikel II van de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen met ingang van 1 januari 2017 in werking treedt en voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na die datum. Op basis hiervan vervalt de in artikel 6c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 opgenomen tijdelijke vrijstelling voor zeehavens voor boekjaren die aanvangen op of na die datum.

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen is al aan beide Kamers der Staten-Generaal1 meegegeven dat gesprekken werden gevoerd met de Europese Commissie (EC) over de als gevolg van die wet met ingang van 12 juni 2015 in artikel 6c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 opgenomen tijdelijke vrijstelling voor zeehavens. In eerstgenoemde wet is geregeld dat deze tijdelijke vrijstelling vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen moment.

In de brief van 9 december 2015 aan de Tweede Kamer is aangegeven dat naar aanleiding van die gesprekken de zeehavens geïnformeerd zijn dat zij rekening moeten houden met aanvang van de vennootschapsbelastingplicht voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 20172 en dat een formeel besluit van de EC werd verwacht in het eerste kwartaal van 2016. Op 21 januari 2016 heeft de EC een formeel besluit genomen.

In het besluit van de EC van 21 januari 2016 is vastgesteld dat de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor zeehavens, wat de economische activiteiten van de betrokken zeehavens betreft, staatssteun vormt en onverenigbaar is met de interne markt. De EC heeft besloten dat Nederland de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor zeehavens dient af te schaffen binnen twee maanden vanaf de datum van kennisgeving van dit besluit en dat de aldus gewijzigde vennootschapsbelastingregeling uiterlijk vanaf het belastingjaar volgend op de vaststelling van dit besluit van toepassing dient te zijn. In de brief van 17 maart 2016 aan de Tweede Kamer is aangegeven dat het kabinet gehouden is om het koninklijk besluit op korte termijn te slaan.3 Met dit besluit wordt gevolg gegeven aan het besluit van de EC.

Het vervallen van de tijdelijke vrijstelling leidt tot een budgettaire opbrengst van € 35 miljoen structureel.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Zie de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2014/15, 34 003, nr. 6, blz. 32) en de memorie van antwoord (Kamerstukken I 2014/15, 34 003, D, blz. 24) bij genoemd wetsvoorstel.

X Noot
2

Kamerstukken II 2015/16, 34 003, nr. 15.

X Noot
3

Kamerstukken II 2015/16, 34 003, nr. 17.

Naar boven