Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2016, 102 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2016, 102 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 26 oktober 2015, nr. 15147184;
Gelet op verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PbEU 2014, L 317);
Gelet op de artikelen 14, tweede en derde lid, en 18, eerste lid, van de Flora- en faunawet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 december 2015, nr. W15.15.0377/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 22 februari 2016, nr. 16012211;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
vergunning als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderscheidenlijk 9, eerste lid, van verordening (EU) nr. 1143/2014;
verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PbEU 2014, L 317);
Flora- en faunawet.
1. Het is verboden handelingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen e en h, van verordening (EU) nr. 1143/2014 te verrichten.
2. Het is verboden zonder vergunning handelingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a, b, c, d, f en g, van verordening (EU) nr. 1143/2014 te verrichten.
3. De verboden, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn niet van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, en 32, eerste lid, van verordening (EU) nr. 1143/2014, en het vierde lid.
4. Ingeval de Amerikaanse voseekhoorn (Sciurus niger), de grijze eekhoorn (Sciurus carolinensis) of de Pallas’ eekhoorn (Callosciurus erythraeus) als soort is opgenomen op de lijst, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EU) nr. 1143/2014, geldt in aanvulling op de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van die verordening, de voorwaarde dat de houder van dieren van de betrokken soort aantoonbaar heeft voldaan aan artikel 8a, tweede, derde en vierde lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.
1. Vergunningen worden verleend door Onze Minister.
2. Onze Minister is bevoegd een vergunning op elk moment voorlopig of definitief in te trekken, indien zich onvoorziene gebeurtenissen voordoen waarvan de gevolgen voor de biodiversiteit of aanverwante ecosysteemdiensten nadelig zijn.
3. Onverminderd het tweede lid, kan Onze Minister een vergunning intrekken in de gevallen, bedoeld in artikel 80 van de Flora- en faunawet.
Onze Minister beslist tot het nemen van onmiddellijke noodmaatregelen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de verordening, wanneer op basis van voorlopig wetenschappelijk bewijs is vastgesteld dat de soort waarschijnlijk voldoet aan de criteria van artikel 4, derde lid, van verordening (EU) nr. 1143/2014.
1. Onverminderd artikel 67 van de Flora- en faunawet en artikel 3.2a van de Waterwet worden de uitroeiingsmaatregelen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van verordening (EU) nr. 1143/2014, uitgevoerd door Onze Minister.
2. Artikel 67, vijfde lid, van de Flora- en faunawet is in geval van uitvoering door Onze Minister van de in het eerste lid bedoelde maatregelen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in dat artikellid genoemde bevoegdheden door Onze Minister worden uitgevoerd in plaats van door gedeputeerde staten en ook betrekking kunnen hebben op planten, schimmels en micro-organismen.
Aan artikel 6 van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet wordt na het tweede lid een nieuw lid toegevoegd, luidende:
3. De aanwijzing van een in het eerste of tweede lid genoemde soort vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit waarmee de betrokken soort wordt opgenomen op de lijst, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PbEU 2014, L 317).
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 5 maart 2016
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
Uitgegeven de zeventiende maart 2016
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Dit besluit strekt tot uitvoering van verordening (EU) nr. 1143/20141 (hierna: de exotenverordening). De exotenverordening voorziet in regels om de nadelige gevolgen voor de biologische diversiteit van opzettelijke en niet-opzettelijke introductie en verspreiding in de Europese Unie van invasieve uitheemse soorten te voorkomen, tot een minimum te beperken en te matigen.
In de hierna volgende hoofstukken wordt ingegaan op de achtergrond en inhoud van de exotenverordening en de uitvoering daarvan in Nederland. Als bijlage bij deze nota van toelichting is een transponeringstabel gevoegd.
Uitheemse soorten (exoten) zijn dieren, planten, schimmels of micro-organismen die door menselijk handelen buiten hun natuurlijke verspreidingsgebied terecht zijn gekomen. De meeste uitheemse soorten vormen geen bedreiging voor de biodiversiteit, omdat de leefomstandigheden voor deze soorten in Nederland niet geschikt zijn of omdat ze geen schade veroorzaken. Sommige uitheemse soorten kunnen echter invasief zijn. Dat betekent dat deze soorten na introductie of verspreiding een bedreiging zijn of nadelige gevolgen hebben voor de biodiversiteit en ecosystemen in Nederland. Deze bedreiging en nadelige gevolgen nemen verschillende vormen aan, zoals ernstige gevolgen voor inheemse soorten en de structuur en werking van ecosystemen door de verandering van habitats, predatie, concurrentie, overbrenging van ziekten, vervanging van inheemse soorten in een significant deel van hun verspreidingsgebied en door genetische effecten als gevolg van kruisingen.2 Invasieve uitheemse soorten kunnen de natuur en maatschappij veel last bezorgen en tot economische schade leiden.3
Nederland heeft in 2007 een nationaal exotenbeleid opgesteld dat is vastgelegd in de Beleidsnota invasieve exoten.4 Volgens dit beleid zoekt Nederland zo veel mogelijk aansluiting bij de organisatie van exotenbestrijding in andere Europese landen. Uitgangspunt is dat preventie, bestrijding of beheersing van exoten plaatsvindt wanneer geïntroduceerde soorten een reële dreiging vormen. Niet iedere exoot wordt actief bestreden. De beslissing om een exoot actief te bestrijden zal afhangen van de aard en omvang van het probleem dat door deze exoot wordt veroorzaakt en van de verwachte maatschappelijke en financiële inspanningen die de bestrijding zal vergen. Dit beleid sluit aan bij de doelstellingen van de Habitatrichtlijn die een gunstige staat van instandhouding van de in de lidstaten van nature in het wild voorkomende dier- en plantensoorten nastreeft, voor het realiseren waarvan de lidstaten de noodzakelijke maatregelen moeten treffen; ook de bestrijding van invasieve exoten is daarvoor van belang.5
De Flora- en faunawet (hierna: Ffwet) bevat thans ter preventie en beperking van schade door invasieve exoten verschillende bepalingen. Artikel 14, eerste lid, van de Ffwet verbiedt het uitzetten van dieren of eieren van dieren in de vrije natuur en artikel 14, tweede lid, van de Ffwet verbiedt het planten of uitzaaien van aangewezen soorten planten in de vrije natuur. Daarnaast biedt artikel 14, derde lid, van de Ffwet de mogelijkheid om – kort gezegd – het handelen in en het in bezit hebben van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen planten en dieren te verbieden om schade aan flora en fauna te voorkomen. Op dit moment is – ingevolge artikel 14 van de Ffwet in samenhang met artikel 6 van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet – het handelen in en het in bezit hebben van de grote waternavel, de muntjak, de Amerikaanse voseekhoorn, de grijze eekhoorn en de Pallas’ eekhoorn verboden.
Daarbij voorziet artikel 8a van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten bij wijze van overgangsrecht voor bestaande houders in een vrijstelling op het verbod op het houden van de Amerikaanse voseekhoorn, de grijze eekhoorn en de Pallas’ eekhoorn. Om te voldoen aan de vrijstelling, dient de houder aan te tonen dat de door hem gehouden eekhoorns niet worden gehouden voor commerciële doeleinden. Ook moeten de dieren te identificeren zijn met een subcutaan aangebrachte microchiptransponder met een uniek nummer, moeten de dieren zijn gesteriliseerd of gecastreerd en moeten de gegevens van de houder zijn geregistreerd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Dergelijke vrijstellingen zijn niet voorzien voor het houden van de muntjak of de grote waternavel.
Naast de wettelijke verboden op grond van de Flora- en faunawet is in Nederland ter preventie van de introductie van invasieve exoten het convenant Waterplanten gesloten,6 waarin het Rijk met de Unie van Waterschappen en organisaties het bedrijfsleven (kwekers, tuincentra, dierenspeciaalzaken) afspraken heeft gemaakt over de verkoop en verspreiding van invasieve waterplanten. Hierin is afgesproken dat Watercrassula, Hydrilla, Waterteunisbloem, Kleine waterteunisbloem en Parelvederkruid niet meer worden gekweekt of verkocht. Kroosvarens, Waterwaaier, Waterhyacinth, Egeria, Ongelijkbladig vederkruid, Watersla en Grote vlotvaren worden krachtens het convenant uitsluitend verkocht met de waarschuwing dat het een uitheemse soort betreft die een bedreiging kan vormen voor inheemse planten en dieren.
Voor een effectieve aanpak van invasieve exoten is een grensoverschrijdende benadering van groot belang. Om die reden heeft de Europese Commissie dit onderwerp opgenomen in de EU Biodiversiteitsstrategie 2020.7 De exotenverordening voorziet in regels terzake. Zij bevat rechtstreeks werkende bepalingen ter preventie van de introductie en verspreiding van zorgwekkende invasieve uitheemse soorten die zijn geplaatst op de zogenoemde «Unielijst».8 Dit zijn invasieve uitheemse soorten waarvan de negatieve effecten zodanig zijn, dat gezamenlijk optreden op het niveau van de Unie vereist is.9 De Europese Commissie stelt de Unielijst vast door een uitvoeringshandeling op basis van criteria die zijn opgenomen in de exotenverordening; de lijst is flexibel en zal naar verwachting door de Commissie met enige regelmaat worden gewijzigd.10 De bepalingen in de exotenverordening bestaan onder meer uit verboden op het opzettelijk op het grondgebied van de Europese Unie brengen van dieren of planten van een op de Unielijst geplaatste soort, het houden, verhandelen en kweken van dieren of planten van deze soorten en het uitzetten van de betreffende dieren of planten in het milieu.11 De bepalingen moeten een vroegtijdig en consistent optreden in de gehele Unie waarborgen. Vroegtijdig en consistent optreden voorkomt verstoringen van de interne markt en situaties waarin het optreden in de ene lidstaat wordt ondermijnd door het uitblijven van maatregelen in een andere lidstaat. De exotenverordening stelt regels die gelden voor de gehele Europese Unie, met uitzondering van de ultraperifere gebieden,12 en biedt de mogelijkheid om strengere nationale regels te stellen.13
Voor een goed begrip van de werkingssfeer van de exotenverordening, is van belang dat in de verordening is bepaald dat de verordening niet van toepassing is op soorten die op eigen kracht de Europese Unie bereiken. Daarnaast is de exotenverordening niet van toepassing op dierziekten verwekkende organismen, noch op uitheemse soorten waar andere verordeningen op zien, te weten verordeningen op het terrein van plantenziekten, biologische bestrijders, aquacultuur of genetische gemodificeerde organismen.14 Voor zover invasieve exoten een probleem vormen voor de gezondheid van de mens, geteelde planten of gehouden dieren, bieden in Nederland de Warenwet, de Wet publieke gezondheid, de Plantenziektenwet, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en straks – in plaats van laatstgenoemde wet – de Wet dieren de noodzakelijke instrumenten voor preventie en bestrijding.
De exotenverordening verplicht lidstaten om een vergunningensysteem in te voeren dat de mogelijkheid biedt om van de verboden af te wijken in enkele specifieke situaties onder strikte voorwaarden.15 Ook vanwege een dwingend algemeen belang mag in uitzonderingsgevallen een vergunning worden verleend.16 Voorts zijn lidstaten bevoegd bij wijze van noodmaatregel op nationaal niveau één of meer van de genoemde verboden vast te stellen als zij over bewijs beschikken dat een invasieve uitheemse soort die niet is opgenomen op de Unielijst maar waarschijnlijk wel aan de criteria voldoet, zich op het grondgebied bevindt of dat er een dreigend risico voor introductie daarvan is.17
Er zij op gewezen dat de exotenverordening meer verplichtingen voor de lidstaten omvat dan alleen op het vlak van de wetgeving. Genoemd kunnen worden de verplichtingen tot het ondernemen van alle noodzakelijke stappen om onopzettelijke introductie of verspreiding van soorten op de Unielijst te voorkomen,18 het opstellen van actieplannen betreffende de introductieroutes van invasieve uitheemse soorten,19 het opzetten van een surveillancesysteem,20 het uitvoeren van officiële controles,21 het nemen van snelle uitroeiingsmaatregelen in een vroeg stadium van invasie,22 het beschikken over beheersmaatregelen23 en het nemen van passende maatregelen om het herstel van door invasieve uitheemse soorten aangetaste, beschadigde of vernietigde ecosystemen te bevorderen.24 Deze maatregelen moeten grotendeels binnen 18 maanden nadat de Unielijst is aangenomen worden getroffen en behoeven geen nadere uitwerking in regelgeving. Wanneer actieplannen en beheersmaatregelen worden vastgesteld, wordt het publiek ingevolge artikel 26 van de exotenverordening, daarbij betrokken.
De exotenverordening bevat rechtstreeks werkende bepalingen. Voor een goede uitvoering van de verordening is het nodig om de ingevolge de verordening niet toegestane handelingen strafbaar te stellen25 en om voor de uitvoering en handhaving bevoegde autoriteiten aan te wijzen.
Artikel 14 van de Ffwet bevat weliswaar verboden die betrekking hebben op bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten exoten, maar biedt geen adequaat kader voor de uitvoering van de verordening, omdat de verboden niet geheel overeenkomen met de in artikel 7 van de exotenverordening genoemde verboden. Tegen die achtergrond en om overlap te voorkomen wordt in artikel 6 van het onderhavige besluit geregeld dat, zodra op grond van artikel 14 van de Ffwet aangewezen diersoorten op de Unielijst worden geplaatst, de aanwijzing op grond van artikel 14 van de Ffwet vervalt; voor die soorten gelden dan niet langer de verbodsbepalingen van dat artikel.
De regels ter uitvoering van de Europese exotenverordening worden in het onderhavige besluit gesteld. Het besluit is gebaseerd op artikel 18, eerste lid, van de Ffwet, dat voorziet in een algemene grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen die onder meer dienen ter uitvoering van bindende besluiten van organen van de Europese Unie.
Het tweede lid van artikel 18 van de Ffwet schrijft voor dat de regering binnen een jaar na het van kracht worden van het besluit een wetsvoorstel van dezelfde strekking indient bij de Tweede Kamer van de Staten-Generaal. Aan dit vereiste wordt voldaan. Door de Eerste Kamer is inmiddels immers het wetsvoorstel natuurbescherming aanvaard, dat voorziet in vereenvoudiging en modernisering van de Nederlandse natuurwetgeving, waaronder de Flora- en faunawet; dat voorstel is op 16 december 2015 tot wet verheven, maar moet nog in werking treden.26 Artikel 3.37 van de Wet natuurbescherming biedt een wettelijke basis voor de uitvoering van de exotenverordening, waaraan invulling zal worden gegeven met de Regeling natuurbescherming.
De Minister van Economische Zaken is in artikel 3, eerste lid, van het besluit aangewezen als bevoegde autoriteit om vergunningen te verlenen voor wetenschappelijk onderzoek, bewaringsactiviteiten ex situ en uitzonderlijke gevallen van dwingend algemeen belang.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) is belast met de taken betreffende de uitvoering, het toezicht op de naleving en de opsporing van strafbare feiten. De ambtenaren van de NVWA zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel 2˚, van de Wet economische delicten (hierna: WED) en artikel 2 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 2012. Zij beschikken uit dien hoofde over de relevante bevoegdheden om overtredingen van de verboden van artikel 2, eerste en tweede lid, van het onderhavige besluit op te sporen. Op grond van artikel 104 van de Ffwet zijn deze ambtenaren tevens toezichthouder; in die hoedanigheid beschikken zij over de bevoegdheden, genoemd in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Hierbij kan worden gedacht aan het betreden van plaatsen en het nemen van monsters. Artikel 10, eerste lid, van de exotenverordening noemt enkele bestuursrechtelijke maatregelen die een lidstaat onmiddellijk kan nemen na constatering van de aanwezigheid of dreigende introductie van een invasieve uitheemse soort die niet op de Unielijst is opgenomen. De Minister van Economische Zaken is bevoegd om deze maatregelen te nemen op grond van artikel 4 van het besluit.
De ambtenaren van de douane zijn eveneens toezichthouder krachtens artikel 104 van de Ffwet en hebben de hoedanigheid van buitengewoon opsporingsambtenaar op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel 2, van de WED en artikel 2 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Belastingdienst/Douane 2012. Zij hebben specifieke bevoegdheden op grond van paragraaf 1.2.4. van de Algemene douanewet. De douane ziet toe op de naleving van verboden of beperkingen die van toepassing zijn op goederen bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van het douanegebied van de Unie of bij het kiezen van een douanebestemming.
De soorten op de Unielijst zullen niet behoren tot de beschermde inheemse planten- of diersoorten noch tot beschermde uitheemse planten- of diersoorten in de zin van de artikelen 4 en 5 van de Ffwet. De verboden van hoofdstuk 3 van de Ffwet die onder meer betrekking hebben op het vangen of doden van dieren of vernielen of plukken van planten zien uitsluitend op dieren en planten van beschermde inheemse soorten. Het is daarom niet noodzakelijk in het besluit een bevoegdheid te creëren om de dieren of planten van soorten op de Unielijst te vangen en te doden, onderscheidenlijk te vernietigen. Voor zover het dieren betreft, kan het zijn dat de thans op grond van artikel 72 van de Ffwet aangewezen middelen niet in alle gevallen geschikt zijn voor het vangen en doden van exoten (zie hierna in paragraaf 3.4). In dat geval kunnen provincies op grond van artikel 67, eerste lid, van de Ffwet hiervan afwijken. Een van de grondslagen die in het artikel zijn genoemd om af te wijken van de vastgestelde middelen is het voorkomen van schade aan flora en fauna. De mogelijkheid van het optreden van dergelijke schade staat vast, waar het risico van ernstige schade immers voorwaarde is voor plaatsing van de soort op de Unielijst.27
Provincies zijn op grond van artikel 67, eerste lid, van de Ffwet bevoegd om opdracht te verlenen voor de bestrijding van dieren van bij ministeriële regeling aangewezen soorten. Artikel 2 van de Regeling beheer en schadebestrijding dieren voorziet in de aanwijzing van de betrokken soorten; hier relevant is de in bijlage 1 behorende bij dat artikel opgenomen categorie «andere diersoorten», waartoe ook enkele invasieve exoten behoren. De Minister van Economische Zaken zal de uitroeiing van de soorten van de Unielijst ter hand nemen die nog niet bestreden worden door de provincies en in overleg treden met de provincies over de mogelijke uitvoering van deze taak door de provincies.
Artikel 67, eerste lid, van de Ffwet biedt gedeputeerde staten de mogelijkheid om de stand van aangewezen diersoorten te beperken op andermans gronden. Op grond van het vijfde lid van dat artikel kunnen gedeputeerde staten bepalen dat één of meer van door hen aangewezen personen of categorieën van personen toegang hebben tot gronden die zijn aangewezen. In dat geval zijn deze personen gerechtigd zich daartoe – zo nodig met behulp van de sterke arm – toegang te verschaffen.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van het onderhavige besluit heeft de Minister van Economische Zaken dezelfde bevoegdheden met betrekking tot het verschaffen van toegang tot aangewezen gronden voor de bestrijding van op de Unielijst opgenomen invasieve exoten, niet alleen dieren maar ook planten, schimmels en andere organismen. Daarnaast heeft de Minister van Economische Zaken op grond van artikel 75, derde lid, van de Ffwet de mogelijkheid om af te wijken van de aangewezen middelen voor het vangen en doden van exoten als deze in bepaalde gevallen niet geschikt zijn.
Dit besluit stelt in artikel 2, eerste en tweede lid, het overtreden van de bezits- en handelsverboden voor soorten op de Unielijst van artikel 7, eerste lid, van de exotenverordening strafbaar.28 Overtreding van deze verboden is een economisch delict op grond van artikel 1a, onderdeel 2°, van de WED in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Ffwet. De overtreding kan worden bestraft met gevangenisstraf van maximaal twee jaren, een taakstraf of geldboete van de vierde categorie (€ 20.250,00). Met toepassing van artikel 6, eerste lid, laatste alinea, van de WED kan een geldboete van ten hoogste de vijfde categorie (€ 81.000,00) worden geëist, indien de waarde van de goederen hoger is dan € 5.062,50. Bij veroordeling van een rechtspersoon kan, indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de naast hogere categorie (€ 810.000,00). Op grond van artikel 7, onderdelen c en d, van de WED kan als bijkomende straf geëist worden dat voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten die niet aan de voorschriften voldoen verbeurd verklaard worden.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het besluit kan voor bepaalde handelingen vergunning worden verleend; zonder vergunning zijn deze handelingen overeenkomstig artikel 7 van de exotenverordening verboden. Artikelen 8, eerste lid, van de exotenverordening verplicht lidstaten dit vergunningstelsel in te stellen voor soorten die op de Unielijst staan om wetenschappelijk onderzoek en bewaring ex situ29 mogelijk te maken. Activiteiten met soorten die zijn opgenomen op de Unielijst ten behoeve waarvan vergunning wordt verleend, komen daarvoor uitsluitend in aanmerking als zij voldoen aan de volgende zes voorwaarden. Ten eerste worden de activiteiten uitgevoerd in gesloten instellingen waar de organismen in een gesloten omgeving worden gehouden en behandeld, ten tweede worden deze activiteiten uitgevoerd door gekwalificeerd personeel, ten derde vindt vervoer van en naar de gesloten omgeving plaats in omstandigheden die ontsnappen onmogelijk maken, ten vierde dienen de dieren gemarkeerd te zijn indien de activiteiten betrekking hebben op dieren, ten vijfde wordt het risico op ontsnapping op doeltreffende wijze beheerst en ten zesde is er een continu surveillancesysteem in werking.30 In uitzonderlijke gevallen van dwingend algemeen belang van onder andere sociale en economische aard, kunnen met toestemming van de Europese Commissie op grond van artikel 9, eerste lid, van de uitvoeringsverordening onder voornoemde voorwaarden ook vergunningen worden verleend voor andere activiteiten, waaronder commerciële activiteiten. Bij de uitvoering van die regels moet bijzondere aandacht worden besteed aan het vermijden van eventuele nadelige gevolgen voor beschermde soorten en habitats, overeenkomstig het toepasselijke recht van de Unie.
Krachtens artikel 2, derde lid, van dit besluit zijn activiteiten die onder het overgangsrecht van de artikelen 31 en 32 van de exotenverordening vallen uitgezonderd van de verboden van artikel 2, eerste en tweede lid, van het besluit. Voor een aantal eekhoornsoorten gelden voor de toepassing van het overgangsrecht ingevolge het vierde lid van artikel 2 aanvullende voorwaarden; daarop wordt nader ingegaan in paragraaf 3.5 van deze nota van toelichting.
De exotenverordening verbiedt bepaalde handelingen met betrekking tot soorten die zijn opgenomen op de Unielijst. Artikel 10, eerste lid, van de verordening biedt daarnaast ook de mogelijkheid om noodmaatregelen te nemen met betrekking tot soorten die niet op de Unielijst zijn opgenomen. Artikel 4 van het besluit legt deze bevoegdheid neer bij de Minister van Economische Zaken. Voor het treffen noodmaatregelen is vereist dat op basis van voorlopig wetenschappelijk bewijs is vastgesteld dat de soort waarschijnlijk voldoet aan de criteria om op de Unielijst te worden opgenomen, de soort zich al op het grondgebied van de lidstaat bevindt of er een dreigend risico is op de introductie ervan.31 Wanneer gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om noodmaatregelen te treffen, dient de Minister van Economische Zaken binnen 24 maanden een risicobeoordeling uit te voeren op basis van de beschikbare technische en wetenschappelijke informatie, teneinde de soort op de Unielijst te plaatsen.32
Artikel 5 van het besluit legt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de in artikel 17, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening neergelegde verplichting om soorten die op de Unielijst staan uit te roeien bij de Minister van Economische Zaken neer. De gebruikte methoden moeten volstaan om de invasieve uitheemse soort volledig en permanent te verwijderen. Daarbij moet op gepaste wijze met de menselijke gezondheid en het milieu rekening worden gehouden, in het bijzonder met niet-doelsoorten en hun habitats. Ingeval de invasieve uitheemse soort een diersoort betreft, dient vermijdbare pijn, stress of lijden te worden bespaard.33
Op grond van de Ffwet gelden in dit verband specifieke regels. Bij eliminatie van in het wild levende uitheemse soorten geldt de zorgplicht van artikel 2 van de Ffwet. Deze houdt in dat handelingen die nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen veroorzaken, achterwege dienen te worden gelaten, zoveel mogelijk te worden beperkt of zoveel mogelijk ongedaan te worden gemaakt. Voor de eliminatie en het beheer mogen slechts middelen worden gebruikt die voldoen aan de voorschriften van artikel 72 van de Ffwet. Het eerste lid van dat artikel biedt de basis om middelen aan te wijzen waarmee het is toegestaan dieren te bestrijden in het kader van beheer en bestrijding van schade. Middelen mogen slechts worden aangewezen, indien deze geen onnodig lijden van dieren veroorzaken. De aanwijzing van deze middelen heeft plaatsgevonden in artikel 5 Besluit beheer en schadebestrijding dieren. In dit verband zijn onder meer geweren, honden, jachtvogels, vangkooien en lokvogels onder omstandigheden toelaatbare middelen om in te zetten bij beheer en bestrijding van schade. Op grond van artikel 10 van het Besluit beheer en schadebestrijding worden voor beheer en bestrijding van schade slechts de middelen gebruikt die zijn aangewezen in artikel 5 van het besluit en voor het middel toestemming is verleend door gedeputeerde staten. Zo mag het geweer alleen worden gebruikt voor aangewezen exoten en slechts door personen die in het bezit zijn van een geldige jachtakte. Op grond van artikel 72, vijfde lid, van de Ffwet is het verboden om dieren te vangen of te doden met andere middelen dan aangewezen op grond van artikel 72, eerste of tweede lid, van de Ffwet. Artikel 75, derde en vierde lid, van de Ffwet biedt de mogelijkheid om in specifieke gevallen ontheffing te verlenen van artikel 72, vijfde lid, van de Ffwet en dus andere middelen toe te laten, mits verzekerd is dat deze geen onnodig lijden veroorzaken.
In het kader van de handhaving van de verboden van artikel 2, eerste en tweede lid, van het besluit is van belang dat de Minister van Economische Zaken op grond van artikel 112, eerste lid, van de Ffwet een last onder bestuursdwang en krachtens 5:32 Awb een last onder dwangsom kan opleggen. Volgens artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan de herstelsanctie inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding en de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. Uit jurisprudentie volgt dat de Minister van Economische Zaken na vaststelling van de overtreding van de verboden van de Flora- en faunawet de overtreder kan opdragen de situatie geheel of gedeeltelijk te herstellen in de toestand zoals die was voordat de overtreding plaatsvond.34 Handhaven door middel van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom geeft directe uitwerking aan artikel 21 van de verordening.
Vergunningen kunnen ingevolge vaste jurisprudentie worden ingetrokken als de vergunning op basis van onjuiste gegevens is verleend en juiste gegevens tot een weigering van de vergunning zouden hebben geleid, als de omstandigheden zijn gewijzigd of als de vergunninghouder strafbare feiten heeft gepleegd of in strijd met de vergunning handelt. Dergelijke intrekkingsgronden behoeven derhalve in beginsel niet in het onderhavige besluit te worden geregeld. Artikel 8, vijfde lid, van de exotenverordening schrijft op één punt evenwel expliciet een «machtiging» van het bevoegd gezag voor om een vergunning op te schorten of in te trekken, indien zich onvoorziene omstandigheden voordoen waarvan de gevolgen voor de biodiversiteit of aanverwante ecosysteemdiensten nadelig zijn. Daaraan is in onderhavig besluit invulling gegeven met artikel 3, tweede lid. Om buiten twijfel te stellen dat ook op andere gronden tot intrekking kan worden overgegaan, is dit expliciet in het derde lid van artikel 3 bepaald, onder verwijzing naar de gronden die artikel 80 van de Ffwet noemt voor de in die wet voorziene vergunningen.
In paragraaf 2.2 is het huidige nationale exotenbeleid weergegeven. De exotenverordening geeft mede vorm aan de uitvoering van dit beleid en breidt het aantal soorten dat bestreden wordt uit. De Unielijst is nog niet vastgesteld. Naar alle waarschijnlijkheid zullen er meer dier- en plantensoorten op de Unielijst worden opgenomen dan de soorten waarvoor nu in Nederland op grond van artikel 14 van de Ffwet verboden gelden.
Artikel 23 van de verordening laat lidstaten de ruimte om op nationaal niveau strengere regels te behouden of vast te stellen ten opzichte van die van de verordening, met het oog op de voorkoming van de introductie, de vestiging en de verspreiding van zorgwekkende invasieve uitheemse soorten. Als invasieve exoten die thans vallen onder de verboden van artikel 14 van de Ffwet niet zijn opgenomen op de Unielijst, dan blijven de op grond van dat artikel geldende verboden in stand met een beroep op artikel 23 van de exotenverordening.
De ruimte die artikel 23 van de exotenverordening biedt, is ook van belang voor de regels die zijn opgenomen in artikel 8a van het huidige Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (hierna: Vrijstellingsbesluit). Laatstgenoemde artikel voorziet in een vrijstelling van het uit artikel 14, derde lid, van de Ffwet in samenhang met artikel 2 van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet voortvloeiende verbod om de Amerikaanse voseekhoorn, de grijze eekhoorn en de Pallas’ eekhoorn te houden. Deze vrijstelling geldt voor een klein aantal hobbymatige houders van de genoemde dieren. Houders mogen op grond daarvan de reeds in hun bezit zijnde dieren blijven houden, op voorwaarde dat zij aan een aantal voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden zijn strenger dan die genoemd in de verordening.
In artikel 31, eerste lid, van de exotenverordening is een overgangsregeling opgenomen voor niet-commerciële eigenaren die dieren houden. Niet-commerciële houders die de dieren reeds in hun bezit hebben wanneer de soort op de Unielijst werd opgenomen mogen deze dieren houden tot zij een natuurlijke dood sterven, mits zij worden gehouden in een gesloten omgeving en alle passende maatregelen zijn genomen om voortplanting of ontsnapping onmogelijk te maken.35 Op grond van het Vrijstellingsbesluit moet de houder de dieren laten chippen zodat de dieren individueel te identificeren zijn, en de dieren onvruchtbaar laten maken, zodat verdere voortplanting onmogelijk wordt. Tenslotte dient de houder zijn naam en adresgegevens en de unieke nummers van de microchiptransponders van zijn dieren te registreren bij RVO.nl. De vrijstelling richt zich slechts op het houden en niet op de andere onderdelen van het verbod van artikel 14, derde lid, van de Ffwet. Het binnen of buiten Nederland brengen, het kopen of verkopen of het vervoeren van de dieren is dus verboden, ook voor de genoemde hobbydierhouders.
Het is van belang dat er geen leemte valt als de betrokken eekhoornsoorten op de Unielijst zouden worden geplaatst en daarmee – overeenkomstig artikel 6 van het onderhavige besluit – aan de reikwijdte van artikel 14 van de Ffwet en de daarmee verbonden vrijstelling van artikel 8a van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten worden onttrokken. Tegen die achtergrond zijn de thans in laatstgenoemd artikel opgenomen voorwaarden in artikel 2, vierde lid, van het onderhavige besluit als aanvullende voorwaarden voor de toepassing van het overgangsrecht van artikel 31, eerste lid, van de exotenverordening gesteld voor de eekhoornsoorten die op de Unielijst komen te staan.
Ten aanzien van het overgangsrecht voor commerciële houders is in artikel 32 van de exotenverordening opgenomen dat zij tot een jaar na het opnemen van de soort op de Unielijst de soort mogen verkopen aan niet-commerciële gebruikers indien voortplanting of ontsnapping wordt voorkomen.36 Tot twee jaar na het opnemen van de soort op de Unielijst mag een commerciële houder de exemplaren in bezit hebben.37 De Regeling gebruik uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur zal voorzien in de uitvoering van artikel 32, derde lid, van de exotenverordening.
Voor zover niet is voorzien in overgangsrecht, volgt op de inwerkingtreding van de Unielijst een direct verbod op het kweken, houden of zich laten voortplanten van planten of dieren op de Unielijst. In dergelijke gevallen zullen de planten of dieren vernietigd moeten worden. Deze vernietiging is ook gebonden aan de voorwaarden die artikel 7, eerste lid, van de exotenverordening stelt. Specimens van de soort op de Unielijst mogen niet worden vrijgelaten in het milieu. Vrijlaten zou in strijd zijn met artikel 7, eerste lid, onderdeel g, van de exotenverordening en is dus verboden op grond van artikel 2, eerste lid, van het besluit. De verordening biedt uitsluitend de mogelijkheid van het zelf vernietigen of het vervoeren in het kader van uitroeiing naar een voorziening daartoe.38
Naar verwachting zal de Unielijst ook zien op een deel van de soorten die zijn opgenomen op het convenant waterplanten. Het convenant zal hiermee dan in overeenstemming worden gebracht.
De gevolgen voor de te nemen maatregelen zijn in belangrijke mate afhankelijk van de nog vast te stellen Unielijst. Wanneer de soorten van de Unielijst niet in het Nederlandse milieu voorkomen, zullen de maatregelen zich in eerste instantie kunnen beperken tot een verbod, voorlichting en een vorm van toezicht. De vorm van toezicht hangt af van het al dan niet handelen in en in bezit hebben van de soort in Nederland. Wanneer een soort in het Nederlandse milieu voorkomt zullen er actieplannen moeten worden opgesteld met bijbehorende acties welke meer lasten met zich brengen. Deze lasten vloeien rechtstreeks voort uit bepalingen van de exotenverordening en zijn dus geen gevolg van nationale bepalingen.
Het verbod en de overgangsregeling van de exotenverordening leiden tijdelijk tot financiële en administratieve lasten. De Unielijst is nog niet vastgesteld en zal naar verwachting de komende jaren stapsgewijs worden opgebouwd. Het is thans niet mogelijk een goede inschatting te maken van het aantal commerciële en niet-commerciële houders dat door de verordening zal worden geraakt en van de lasten waarmee deze groepen te maken krijgen.
Per 1 januari 2015 is de exotenverordening in werking getreden. Voor de werking van de verordening is echter de Unielijst nodig. Deze moet nog overeenkomstig artikel 4 van de exotenverordening worden vastgesteld. De Unielijst zal na vaststelling worden gepubliceerd in het publicatieblad van de Europese Unie; het vaststellingsbesluit treedt in werking op de in dat besluit genoemde datum.
Om zeker te stellen dat op dat moment het nationale wettelijke kader voor de uitvoering van de verordening zijn werking heeft, en om te voorkomen dat dan nog een afzonderlijk Koninklijk Besluit ter regeling van de inwerkingtreding van het onderhavige besluit moet worden vastgesteld, voorziet artikel 7 van het onderhavige besluit in inwerkingtreding van het besluit op de dag na publicatie in het Staatsblad. Waar de bepalingen in het onderhavige besluit evenwel uitsluitend relevant zijn voor soorten die zijn opgenomen op de Unielijst, hebben de bepalingen van het besluit eerst hun werking na inwerkingtreding van het besluit van de Europese Commissie houdende vaststelling van die lijst.
Afwijking van de vaste verandermomenten is gerechtvaardigd, aangezien sprake is van uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
Verordening |
Besluit |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte danwel reden waarom geen uitvoering in regelgeving nodig is |
---|---|---|
Artikel 1 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft omschrijving onderwerp verordening. |
Artikel 2 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft toepassingsgebied verordening. |
Artikel 3 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft definities. |
Artikel 4 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van Europese Commissie. |
Artikel 5 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van Europese Commissie. |
Artikel 6 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft bepalingen voor ultraperifere gebieden Nederland heeft geen ultraperifere gebieden. |
Artikel 7, eerste lid |
Artikel 2, eerste en tweede lid (verbodsbepalingen) |
|
Artikel 7, tweede lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 8, eerste lid |
Artikel 3, eerste lid (aanwijzing Minister van EZ) |
|
Artikel 8, tweede lid |
Artikel 3, eerste lid (aanwijzing Minister van EZ) |
|
Artikel 8, derde lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 8, vierde lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, bepaling waaraan vergunningaanvraag aan moet voldoen. |
Artikel 8, vijfde lid |
Artikel 3, tweede lid («machtiging» intrekking) |
|
Artikel 8, zesde lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van Europese Commissie. |
Artikel 8, zevende lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 8, achtste lid |
– |
NVWA is aangewezen als toezichthouder krachtens artikel 104 van de Ffwet en artikel 17, eerste lid, aanhef en onder 2, van de WED en heeft bevoegdheden op grond van titel 5.2 van de Awb. |
Artikel 9, eerste lid |
Artikel 3, eerste lid (aanwijzing Minister van EZ) |
|
Artikel 9, tweede t/m achtste lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van Europese Commissie. |
Artikel 10, eerste lid |
Artikel 4 (aanwijzing Minister van EZ) |
Zie §3.2 nota van toelichting. |
Artikel 10, tweede lid en derde lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 10, vierde lid t/m zevende lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van Europese Commissie. |
Artikel 11 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 12, eerste lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft bevoegdheid van de lidstaten. Invulling daarvan is op dit moment niet aan de orde. |
Artikel 12, tweede lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 13 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 14 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 15, eerste lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 15, tweede en derde lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, douane is aangewezen als toezichthouder krachtens artikel 104 van de Ffwet en artikel 17, eerste lid, aanhef en onder 2, van de Wet op de economische delicten en heeft bevoegdheden op grond van de Algemene douanewet. |
Artikel 15, vierde lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft feitelijk handelen. |
Artikel 15, vijfde lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, bevoegdheid tot inbeslagname is geregeld volgens artikel 112 van de Ffwet. |
Artikel 15, zesde lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, bevoegdheid tot kostenverhaal is geregeld volgens artikel 112 van de Ffwet. |
Artikel 15, zevende lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 15, achtste lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van Europese Commissie. |
Artikel 15, negende lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 16 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 17, eerste lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 17, tweede t/m vierde lid |
– |
Zie §3.4 nota van toelichting. |
Artikel 18 en 19 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten, danwel de Europese Commissie |
Artikel 20, eerste lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, artikel 112 van de Ffwet voorziet in bevoegdheid last onder bestuursdwang ter handhaving van het bij of krachtens die wet bepaalde op te leggen. |
Artikel 20, tweede lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 21 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, kosten kunnen worden teruggevorderd middels een last onder dwangsom (art. 5:32 van de Awb) en kostenverhaal (art. 5:25 van de Awb). |
Artikel 22 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 23 |
Artikel 2, vierde lid (aanvullende eis overgangsregime eekhoorns) |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft bevoegdheid. Artikel 14, tweede en derde lid, van de Ffwet voorziet in bevoegdheden terzake. Artikel 2, vierde lid, van het onderhavige besluit stelt continuering geldende specifieke eisen voor invasieve eekhoornsoorten zeker. |
Artikel 24, eerste en tweede lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten. |
Artikel 24, derde en vierde lid |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van Europese Commissie. |
Artikel 25 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van Europese Commissie. |
Artikel 26 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van de lidstaten om bij actieplannen en beheersmaatregelen afd. 3.4 van de Awb van toepassing te verklaren. |
Artikel 27 t/m 29 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft taak van Europese Commissie, danwel Europees Parlement of Raad. |
Artikel 30 |
– |
Zie §3.3 nota van toelichting. |
Artikel 31 en 32 |
Artikel 2, derde lid |
|
Artikel 33 |
– |
Behoeft geen uitvoering in regelgeving, betreft bepaling van inwerkingtreding. |
Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PbEU 2014, L 317).
Zie de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de Tweede Kamer d.d. 12 oktober 2007 (Kamerstukken II 2007/08, 26 407, nr. 27).
Artikelen 2, tweede lid, en 22, aanhef en onderdeel b, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992, L 206).
Convenant van 23 februari 2010 van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Unie van Waterschappen en onder meer de Nederlandse Bond van Boomkwekers te Bunnik en de Vereniging van Vasteplantenkwekers te Bunnik (Stcrt. 2010, 11341).
Mededeling van de Commissie, «Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020» (COM/2011/0244).
Het bewaren van soorten buiten hun natuurlijke habitat, in artikel 3, tiende lid, van de exotenverordening.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2016-102.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.