Besluit van 30 januari 2015 houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 28 januari 2015, nr. 709795 (10533), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel XI, eerste lid, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

  • 1. Met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, treden van de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking: de artikelen I, onderdelen AA, subonderdeel 1, BJ, subonderdeel 3, BR, CH en CI en VII, onderdelen D tot en met J.

  • 2. Met ingang van 1 juli 2015 treden van de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking: de artikelen V, onderdelen B, C en D, en VI.

  • 3. Met ingang van 1 september 2015 treden van de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking:

    • a. van artikel I de onderdelen A, subonderdelen 1, 2, 4 tot en met 6 en 8, B, C, G, I, L, subonderdeel 1, N, subonderdeel 2, O, subonderdelen 1 en 2, P, Q, R, subonderdeel 2 en subonderdeel 3, wat betreft artikel 3.2, vierde lid (nieuw), S, subonderdeel 1, U tot en met W, AD, AE, AG, subonderdelen 1 tot en met 3 en 5, AH, AJ, AK, AL, wat betreft artikel 4.6a, AM tot en met AP, AQ, subonderdeel 2, AR, AS, AU tot en met BD, BE, subonderdeel 2, BF, BG, subonderdelen 1, 2 en 3, wat betreft artikel 6.1, tweede, derde en vijfde lid, BH, BI, BK tot en met BP, BQ, subonderdelen 1 en 3, BS, BU, subonderdelen 2, 3 en 5, BV tot en met BY, BZ, subonderdeel 2, CA tot en met CG, CJ, subonderdelen 3 tot en met 6, CL tot en met CP en CR tot en met CW;

    • b. van artikel V onderdeel A;

    • c. van artikel VII de onderdelen A, B en L;

    • d. artikel VIII; en

    • e. artikel IX.

  • 4. Met ingang van 1 januari 2016 treden van de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking:

    • a. van artikel I de onderdelen A, subonderdeel 7, H, R, subonderdeel 1, S, subonderdeel 2, T, Y, subonderdeel 2, AI, BQ, subonderdeel 2, BU, subonderdeel 4, CJ, subonderdeel 1, en CK; en

    • b. artikel IV.

  • 5. Met ingang van 1 september 2016 treden van de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking: artikel I, onderdelen X, wat betreft artikel 3.9, eerste tot en met zesde lid, en artikel 3.9a, Y, subonderdeel 1, Z, AA, subonderdeel 2, AB, AC, AG, subonderdeel 4, BJ, subonderdelen 1, 2 en 4, en CJ, subonderdeel 2.

  • 6. Met ingang van 1 januari 2017 treden van de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking:

    • a. van artikel I de onderdelen E, subonderdeel 1, X, wat betreft artikel 3.9, zevende lid, AL, wat betreft artikel 4.6b, en AT;

    • b. artikel II; en

    • c. artikel III.

  • 7. Met ingang van 1 september 2017 treden van de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking:

    • a. van artikel I de onderdelen A, subonderdeel 3, D, E, subonderdeel 2, F, J, K, L, subonderdeel 2, M, N, subonderdeel 1, O, subonderdeel 3, R, subonderdeel 3, S, subonderdeel 3, AF, BG, subonderdeel 3, wat betreft artikel 6.1, vierde lid, BT, BU, subonderdeel 1, en BZ, subonderdeel 1; en

    • b. van artikel VII, onderdeel C.

  • 8. Voor de toepassing van de Wet studiefinanciering 2000 worden ten aanzien van de deelnemer, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000, de in de onderdelen 3 en 7 van dit artikel genoemde bepalingen toegepast met ingang van 1 augustus 2015 onderscheidenlijk 1 augustus 2017.

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 30 januari 2015

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Uitgegeven de vierde maart 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Onderdeel 1 – inwerkingtreding dag na datum publicatie

Een aantal bepalingen treden direct na de Staatsbladpublicatie van dit besluit in werking. De genoemde onderdelen en subonderdelen van artikel I – AA, BR, CH en CI – treden direct in werking vanwege de samenhang met de op 1 januari 2015 in werking getreden Wet hervorming kindregelingen. Het betreft reparaties.

Artikel I, onderdeel BJ, subonderdeel 3, treedt eveneens in werking op de dag na de Staatsbladpublicatie. Het gaat om een vereenvoudiging voor DUO. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel studievoorschot hoger onderwijs is daarover voor zover relevant het volgende aangegeven: «Thans wordt jaarlijks gekeken naar de gemiddelde rente in de maand oktober van enig jaar. Dit wordt gewijzigd naar de maand september om tijdiger dan thans mogelijk is de beschikkingen rond terugbetaling te kunnen versturen [...].1 In de memorie van toelichting werd abusievelijk aangegeven dat deze wijziging per 1 januari 2016 in werking zou treden. Bedoeld werd dat deze wijziging effect krijgt met ingang van kalenderjaar 2016. Dat betekent dat voorafgaand aan 2016 in september 2015 de rente moet kunnen worden vastgesteld met gebruikmaking van het nieuwe peilmoment.

Waar in de Kamerstukken te lezen valt dat de wijzigingen in de medezeggenschapsbepalingen per september 2015 in werking zouden treden, werd bedoeld voor het eerst instemmingsrecht te verlenen voor begrotingsjaar 2016. Gelet op de totstandkoming van de begrotingen is het wenselijk dat deze wijziging zo spoedig mogelijk in werking treedt, opdat universiteiten en hogescholen voldoende tijd hebben om het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting in het begrotingsproces in te passen.

Onderdeel 2 – inwerkingtreding per 1 juli 2015

Op 1 juli 2015 treden de wijzigingen in de fiscaliteit in werking. Het betreft de artikelen V, onderdelen B, C en D en artikel VI.

Onderdeel 3 – inwerkingtreding per 1 augustus 2015 (mbo) en 1 september 2015 (ho)

Met ingang van studiejaar 2015–2016 dat voor het mbo begint op 1 augustus en voor het hbo en wo op 1 september, treedt het gros van de bepalingen van de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking. Het gaat om de volgende onderwerpen:

Voor studenten in het hoger onderwijs:

  • invoering studievoorschot (basisbeurs wordt lening);

  • cohortgarantie voor zittende bachelor-, master-, ongedeelde-, duplex ordo-studenten;

  • keuzemogelijkheid terugbetaling in verband met cohortgarantie;

  • afschaffen bijverdiengrens;

  • ophogen aanvullende beurs in het transitiejaar middels overgangsartikel 12.16 van de Wet studiefinanciering 2000 (verhoging voor iedereen gelijk);

  • kwijtschelding wegens handicap of chronische ziekte;

  • grondslag voor kwaliteitsbekostiging aan instellingen in het hoger onderwijs;

  • vouchers voor de eerste lichtingen studenten die met het studievoorschot te maken krijgen.

Voor studenten in het beroepsonderwijs en hoger onderwijs:

  • samenloop mbo-schuld en ho-schuld > omzetting mbo-lening in ho-lening;

  • afschaffen partnertoeslag (materieel pas afgeschaft per 1-1-2016; wordt in het najaar 2015 nog toegekend op grond van artikel 12.17 van de Wet studiefinanciering 2000).

Daarnaast worden tal van technische wijzigingen doorgevoerd, grotendeels als gevolg van bovengenoemde wijzigingen, maar ook bijvoorbeeld om de uitgewerkte tempobeurs te schrappen. De inwerkingtreding van enkele wijzigingen wordt hieronder nog afzonderlijk toegelicht.

De wijzigingen in artikel I, onderdeel Q, subonderdelen 2 tot en met 4, en BL, subonderdelen 1, waar het onderdeel b betreft, en 2, waar het onderdeel b betreft, treden per studiejaar 2015–2016 in werking. Het gaat hier om wijzigingen die nodig zijn bij de invoering van het studievoorschot, maar ook een zin(snede) bevatten over het levenlanglerenkrediet. Dat krijgt materieel pas effect op het moment dat het levenlanglerenkrediet wordt ingevoerd per studiejaar 2017–2018 (zie onderdeel 7 van dit besluit).

De wijzigingen die nodig zijn voor het afschaffen van de partnertoeslag treden om technische redenen deels per studiejaar 2015–2016 in werking. Die wijzigingen worden tot 1 januari 2016 geflankeerd door het nieuwe overgangsartikel 12.17 van de Wet studiefinanciering 2000. Daarin wordt voor het najaar van 2015 geregeld dat de partnertoeslag nog wordt toegekend, hoewel de betreffende bepalingen hier en daar al zijn gewijzigd.

De wijziging in artikel I, onderdeel AM, subonderdeel 5, bevat een zinsnede die verwijst naar de reisvoorziening voor minderjarige mbo-studenten. Die zinsnede treedt om technische redenen al in werking met ingang van studiejaar 2015–2016, maar zal materieel pas effect krijgen op het moment dat de reisvoorziening voor minderjarige mbo-studenten wordt ingevoerd per 1 januari 2017 (zie onderdeel 6 van dit besluit).

Onderdeel 4 – inwerkingtreding per 1 januari 2016

Op 1 januari 2016 treden enkele vereenvoudigingen in de uitvoering door DUO in werking. Het betreft de toekenning met terugwerkende kracht, de versoepeling van de peiljaarverlegging en de afschaffing van de partnertoeslag.

De wijziging die is opgenomen in artikel I, onderdeel AI, subonderdeel 2, bevat een zinsnede over het levenlanglerenkrediet. Dat deel krijgt materieel pas effect op het moment dat het levenlanglerenkrediet wordt ingevoerd per studiejaar 2017–2018 (zie onderdeel 7 van dit besluit). De wijziging treedt om technische redenen wel op 1 januari 2016 in werking.

Onderdeel 5 – inwerkingtreding per studiejaar 2016–2017

De aanvullende beurs wordt verhoogd voor ho-studenten die te maken krijgen met het studievoorschot. In studiejaar 2015–2016 wordt dat vanwege de uitvoerbaarheid gedaan door middel van een overgangsregeling (artikel 12.16 van de Wet studiefinanciering 2000); per 1 september 2016 wordt de definitieve nieuwe berekeningswijze ingevoerd.

Artikel I, onderdeel BJ, subonderdelen 1, 2 en 4, treedt eveneens in werking op 1 september 2016, maar heeft materieel effect vanaf kalenderjaar 2017. Het gaat om de nieuwe berekeningswijze voor de rentemaatstaf van de leningen in het hoger onderwijs en als gevolg daarvan in te voeren rentedifferentiatie tussen mbo-leningen en ho-leningen. In de memorie van toelichting werd abusievelijk aangegeven dat deze wijziging per 1 januari 2017 in werking zou treden. Bedoeld werd dat deze wijziging effect krijgt met ingang van kalenderjaar 2017. Dat betekent dat voorafgaand aan 2017 uiterlijk in december 2016 de rente moet kunnen worden vastgesteld met gebruikmaking van het nieuwe regime.

Onderdeel 6 – inwerkingtreding per 1 januari 2017

De wijzigingen die op 1 januari 2017 in werking treden betreffen de invoering van de reisvoorziening voor minderjarige mbo-studenten.

Onderdeel 7 – inwerkingtreding per 1 augustus 2017 (mbo) en 1 september 2017 (ho)

Met ingang van studiejaar 2017–2018 dat voor het mbo begint op 1 augustus en voor het hbo en wo op 1 september, treden de bepalingen rond het levenlanglerenkrediet in werking. Het levenlanglerenkrediet kan, in tegenstelling tot het reeds bestaande collegegeldkrediet, ook worden aangevraagd door studenten in het mbo. Ter uitvoering van de motie Duisenberg c.s.2 wordt onderzocht of de invoering van het levenlanglerenkrediet op een eerdere datum ingevoerd kan worden. Indien blijkt dat dat kan, zal onderhavig besluit op dat punt worden gewijzigd en zal het levenlanglerenkrediet op die eerdere datum worden ingevoerd.

Per dat studiejaar treden ook de wijzigingen in werking die de maximaal toegestane hoogte van het collegegeld voor schakelprogramma’s beperken. Ook de wijziging die is opgenomen in het amendement Klaver c.s.3 treedt per studiejaar 2017–2018 in werking voor studenten in het hoger onderwijs. Het amendement regelt dat elke student die een opleiding in het hoger onderwijs volgt en nog geen 18 is, vanaf het begin van de opleiding studiefinanciering kan ontvangen in plaats van per 1 oktober (kwartaalsystematiek).

Onderdeel 8 – inwerkingtreding voor mbo-studenten

De onderdelen 3 en 7 van dit inwerkingtredingsbesluit bevatten wijzigingsopdrachten die ook relevant zijn voor mbo-studenten. Voor die studenten wordt dit inwerkingtredingsbesluit toegepast met ingang van het mbo-studiejaar (per 1 augustus van het desbetreffende jaar).

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Kamerstukken II 2014/15, 34 035, nr. 3, blz. 71.

X Noot
2

Kamerstukken II 2014/15, 34 035, nr. 40.

X Noot
3

Kamerstukken II 2014/15, 34 035, nr. 27.

Naar boven