Besluit van 10 juli 2015 tot wijziging van enige uitvoeringsbesluiten op het gebied van belastingen en toeslagen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 3 juni 2015, nr. DB2015-213;

Gelet op de artikelen 3.20 en 9.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, de artikelen 4, 13bis, 18g en 31a van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en artikel 38 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 juni 2015, nr. W06.15.0174/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 8 juli 2015, nr. DB/2015/271;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 12bis, eerste lid, wordt «elfde lid» vervangen door: tiende lid.

B. In artikel 21a wordt «Andorra, British Virgin Islands, Curaçao, Guernsey, Isle of Man, Jersey, Liechtenstein, Monaco, San Marino, Turks and Caicos Islands, Sint Maarten en Zwitserland» vervangen door: Andorra, Curaçao, Liechtenstein, Monaco, San Marino, Sint Maarten en Zwitserland.

ARTIKEL II

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 2b, vierde lid, wordt «artikel 5, eerste lid,« vervangen door: artikel 5.

B. In artikel 8, eerste lid, wordt «twaalfde lid» vervangen door: elfde lid.

C. In artikel 9, eerste lid, wordt «achttiende lid» vervangen door: zeventiende lid.

D. Artikel 10b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «onderdeel c» vervangen door: onderdeel d.

2. In het vierde lid wordt «onderdeel d» vervangen door: onderdeel e.

E. In artikel 10eb, tweede lid, wordt «Nederlandse graad» vervangen door: Nederlandse mastergraad.

ARTIKEL III

In het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 wordt artikel 5aa als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt: af fabriek.

2. In het derde lid wordt «Wanneer» vervangen door: Indien.

ARTIKEL IV

In het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt artikel 1a, eerste lid, als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel d wordt na onderdeel b een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. voor zover het de toekenning van huurtoeslagen of kinderopvangtoeslagen betreft: door financiële ondernemingen die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mogen uitoefenen, bankafschriften met betrekking tot het berekeningsjaar waarop de toekenning betrekking heeft waaruit de betaalde huur of betaalde kosten van kinderopvang blijken, gedurende een periode van maximaal vijf jaren na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de toekenning betrekking heeft;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d (nieuw) door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. voor zover het de terugvordering van huurtoeslagen, kinderopvangtoeslagen, zorgtoeslagen of kindgebonden budgetten betreft: door financiële ondernemingen die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mogen uitoefenen, de naam, het adres, de woonplaats en de geboortedatum, van derden die kunnen beschikken over de bankrekening waarop een voorschot of tegemoetkoming is uitbetaald, gedurende een periode van maximaal vijf jaren na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de terugvordering betrekking heeft.

ARTIKEL V

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 2015.

  • 2. Artikel I, onderdeel A, en artikel II, onderdelen B tot en met E, werken terug tot en met 1 januari 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 10 juli 2015

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

Uitgegeven de zeventiende juli 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

In dit verzamelbesluit is een aantal wijzigingen opgenomen van enkele uitvoeringsbesluiten op het terrein van de directe belastingen, de indirecte belastingen en de inkomensafhankelijke regelingen. Dit betreft de volgende wijzigingen:

  • technische aanpassing van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB 2001) en het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB 1965) waarmee enkele verwijzingen worden aangepast;

  • aanpassing van het UBIB 2001 omdat enige Britse overzeese gebieden zijn overgegaan op automatische informatie-uitwisseling;

  • aanpassing van het UBLB 1965 in verband met het herstellen van een omissie bij een eerder in het UBLB 1965 aangebrachte wijziging;

  • aanpassing van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (UB MRB 1994) in verband met een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag en vanuit oogpunt van consistentie;

  • aanpassing van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (UB Awir) in verband met een uitbreiding van de informatieverplichtingen voor banken.

Hierna wordt de wijziging van het UB Awir nader toegelicht. De overige wijzigingen zijn van meer technische of redactionele aard en worden alleen in het artikelsgewijze deel van de toelichting toegelicht.

Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Banken beschikken over informatie die van belang kan zijn voor de uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen door de Belastingdienst/Toeslagen. Bij twee van die regelingen, de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag, is het recht op een tegemoetkoming mede afhankelijk van de door de belanghebbende feitelijk betaalde kosten. Voor het recht op huurtoeslag is de door een huurder betaalde huur voor het gebruik van een woning van belang. Voor de vaststelling van het recht op kinderopvang is het bedrag van de door de ouder betaalde kosten van kinderopvang, de zogenoemde eigen bijdrage, van belang. De Belastingdienst/Toeslagen controleert daarom in voorkomende gevallen of een huurder of ouder de in zijn aanvraag voor de toeslag opgevoerde kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. De huurder of ouder is daarbij gehouden om de kosten desgevraagd aannemelijk te maken aan de Belastingdienst/Toeslagen. In de praktijk is echter gebleken dat deze verplichting op zichzelf onvoldoende kan zijn als er sprake is van het opzettelijk niet, onvolledig of onjuist verstrekken van gegevens, onder meer in situaties van misbruik van toeslagen waarbij ook derden (verhuurders en kinderopvanginstellingen) betrokken zijn. Kwaadwillende burgers en verhuurders of kinderopvanginstellingen hebben alsdan namelijk gelijkgerichte belangen om feiten anders voor te spiegelen dan ze zijn. In de sfeer van de kinderopvang komt het bijvoorbeeld voor dat een contract wordt afgesloten voor meer uren dan er daadwerkelijk aan opvang plaatsvindt, waardoor de ouder meer kinderopvangtoeslag krijgt en de kinderopvanginstelling in eerste instantie meer betaald krijgt door de ouder. Het genoten voordeel van de onterecht ontvangen toeslag wordt vervolgens gedeeld doordat de instelling een bedrag weer terugstort op de bankrekening van de ouder. Deze terugbetaling wordt bewust niet gemeld aan de Belastingdienst/Toeslagen. Ook in de sfeer van de huurtoeslag kunnen vergelijkbare constructies voor komen. Met de onderhavige wijziging van het UB Awir wordt een nieuwe informatieverplichting aan banken opgelegd om een betere controle mogelijk te maken in dergelijke situaties waarin het vermoeden bestaat dat er sprake is van misbruik van toeslagen. Op grond van de nieuwe informatieverplichting zijn banken verplicht desgevraagd de bankafschriften van een huurder of ouder waaruit de feitelijk betaalde kosten voor het huren van een woning, onderscheidenlijk het gebruik van kinderopvang, blijken, te verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen. Met de verkregen informatie wordt de Belastingdienst/Toeslagen tevens in de gelegenheid gesteld om zo nodig op de verschillende overtreders het bestuurlijke sanctierecht toe te kunnen passen. De verplichting is beperkt tot bankafschriften van de huurder of ouder die betrekking hebben op het berekeningsjaar waarop de toeslag betrekking heeft, en geldt gedurende een periode van maximaal vijf jaren die aanvangt na het einde van het berekeningsjaar. Uiteraard zal de Belastingdienst/Toeslagen alleen met betrekking tot de voor het onderzoek relevante periode van het berekeningsjaar informatie opvragen. De informatie zal worden verstrekt door middel van integrale bankafschriften. Het is niet mogelijk om minder gegevens op te vragen; of de gegevens relevant zijn, kan pas worden bepaald nadat deze gegevens beoordeeld zijn. Bovendien is een ander werkwijze voor de banken niet mogelijk zonder majeure herinrichting van hun administratieve processen. Aangeleverde informatie wordt niet langer bewaard dan noodzakelijk voor het onderzoek. Informatie die niet relevant blijkt te zijn, zal niet worden bewaard. Voor de gegevens die wel worden bewaard, gelden voor de Belastingdienst/Toeslagen onverkort de afspraken die rijksbreed zijn gemaakt over de inrichting van de informatiebeveiliging.1

Daarnaast voorziet de onderhavige wijziging van het UB Awir in een verplichting voor banken om desgevraagd aan de Belastingdienst/Toeslagen de naam, het adres, de woonplaats en de geboortedatum te verstrekken van derden, zoals gemachtigden, die – naast de belanghebbende zelf – kunnen beschikken over de bankrekening waarop (een voorschot op) een toeslag of een kindgebonden budget is uitbetaald. Deze verplichting ziet op de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde huurtoeslag, kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget. Ook deze verplichting is in de tijd beperkt tot een periode van maximaal vijf jaren na het einde van het betreffende berekeningsjaar. Met de aldus verkregen gegevens wordt de Belastingdienst/Toeslagen in staat gesteld om in daartoe aanleiding gevende gevallen een derde aansprakelijk te stellen.

In het kader van het noodzakelijkheids-, proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste van de Wet bescherming persoonsgegevens zal van de nieuwe mogelijkheden tot het vragen van gegevens aan banken in beginsel pas worden gebruikgemaakt, indien de Belastingdienst/Toeslagen de gegevens niet op andere wijze kan verkrijgen. Dat houdt in dat – naar analogie van het Voorschrift informatie fiscus/banken2 – de Belastingdienst/Toeslagen de benodigde gegevens eerst zal trachten te verkrijgen bij de belanghebbende zelf of bij de betrokken derden. Pas indien dat niet tot het gewenste resultaat leidt en het vermoeden bestaat dat sprake is van misbruik van toeslagen, wendt de Belastingdienst/Toeslagen zich met het verzoek om informatie tot de banken door middel van een door of namens de (plaatsvervangend) directeur van de Belastingdienst/Toeslagen ondertekend verzoek. Alleen in het geval het belang van het onderzoek niet toestaat dat de benodigde gegevens eerst bij de belanghebbende zelf of de betrokken derden worden opgevraagd, zal de Belastingdienst/Toeslagen zich rechtstreeks wenden tot de banken.

2. EU-aspecten

Aan de in dit besluit opgenomen maatregelen zijn geen EU-aspecten verbonden.

3. Budgettaire aspecten

De budgettaire aspecten die aan de in dit besluit opgenomen wijzigingen verbonden zijn, zijn verwaarloosbaar.

4. Uitvoeringskosten

Aan de maatregelen in dit besluit zijn geen (nieuwe) additionele gevolgen verbonden voor de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst of de Belastingdienst/Toeslagen.

5. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

Aan de maatregelen in dit besluit zijn geen gevolgen voor de administratieve lasten voor bedrijfsleven of burgers verbonden, met uitzondering van de maatregel inzake de informatieverplichtingen voor banken die wordt opgenomen in het UB Awir. Deze informatieverplichtingen betekenen een administratieve lastenverzwaring voor de banken. Over de vraag hoe de banken in de praktijk aan deze verplichtingen dienen te voldoen, vindt nauw overleg plaats met vertegenwoordigers van de banken met als doel om de administratieve lasten te minimaliseren. Derhalve is de stijging van de administratieve lasten nog niet kwantificeerbaar. De verwachting is echter dat de administratieve lastenverzwaring voor banken zeer beperkt blijft, omdat de banken gebruikmaken van bestaande processen voor het verstrekken van de gegevens, en de Belastingdienst/Toeslagen in beginsel eerst de benodigde gegevens op andere wijze probeert te verkrijgen en slechts incidenteel van de informatieverplichtingen gebruik zal maken.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Artikel I, onderdeel A (artikel 12bis van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001)

De wijziging van artikel 12bis van het UBIB 2001 betreft een technische aanpassing van de verwijzing naar een van de leden van artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Deze houdt verband met de wijzigingen van artikel 3.20 van de Wet IB 2001 per 1 januari 2015 ingevolge de Wet uitwerking autobrief, waarbij tevens enkele leden van voornoemd artikel zijn vernummerd. Omdat de vernummering van het betreffende lid van artikel 3.20 van de Wet IB 2001 met ingang van 1 januari 2015 heeft plaatsgevonden, dient de wijziging van artikel 12bis van het UBIB 2001 tot en met deze datum terug te werken.

Artikel I, onderdeel B (artikel 21a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001)

Artikel 21a van het UBIB 2001 wordt gewijzigd omdat de in dat artikel genoemde Britse gebieden (British Virgin Islands, Guernsey, Isle of Man, Jersey en Turks and Caicos Islands) zijn overgegaan op automatische informatie-uitwisseling van gegevens over spaartegoeden. Deze gebieden heffen daarom geen bronbelasting meer als bedoeld in genoemd artikel. De in genoemd artikel opgenomen verwijzing naar deze gebieden kan daarom vervallen.

Artikel II

Artikel II, onderdeel A (artikel 2b van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

De wijziging van artikel 2b, vierde lid, van het UBLB 1965 betreft een technische aanpassing van de verwijzing naar artikel 5 van genoemd besluit. In de huidige tekst van genoemd vierde lid wordt abusievelijk verwezen naar het eerste lid van artikel 5 van het UBLB 1965. Laatstgenoemd artikel heeft – als gevolg van een vlak voor de inwerkingtreding van dat artikel aangebrachte wijziging3 – echter geen leden. De verwijzing naar artikel 5, eerste lid, van het UBLB 1965 wordt daarom vervangen door een verwijzing naar artikel 5 van het UBLB 1965.

Artikel II, onderdelen B en C (artikelen 8 en 9 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

De wijzigingen van de artikelen 8 en 9 van het UBLB 1965 betreffen technische aanpassingen van verwijzingen naar artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964). Deze houden verband met de wijziging van artikel 13bis van de Wet LB 1964 per 1 januari 2015 ingevolge de Wet uitwerking autobrief, waarbij tevens enkele leden van voornoemd artikel zijn vernummerd. Omdat de vernummering van de betreffende leden van artikel 13bis van de Wet LB 1964 met ingang van 1 januari 2015 heeft plaatsgevonden, dienen de wijzigingen van de artikelen 8 en 9 van het UBLB 1965 tot en met deze datum terug te werken.

Artikel II, onderdeel D (artikel 10b van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

Per 1 januari 2015 is in artikel 18g, tweede lid, van de Wet LB 1964 een nieuw onderdeel c ingevoegd onder verlettering van de onderdelen c en d tot onderdelen d en e. Met de wijziging van artikel 10b, derde en vierde lid, van het UBLB 1965 worden de daarin opgenomen verwijzingen in overeenstemming gebracht met de hiervoor genoemde wijzigingen in artikel 18g, tweede lid, van de Wet LB 1964. Aan de wijziging van artikel 10b van het UBLB 1965 wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2015.

Artikel II, onderdeel E (artikel 10eb van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

De wijziging van artikel 10eb van het UBLB 1965 betreft het herstellen van een omissie bij de per 1 januari 2015 in dat artikel aangebrachte wijziging. In de tekst van het tweede lid van genoemd artikel wordt – in lijn met de toelichting – alsnog tot uitdrukking gebracht dat met de in die bepaling genoemde graad net als in de tot 1 januari 2015 geldende tekst een Nederlandse mastergraad wordt bedoeld. Inhoudelijk is er geen wijziging beoogd. In verband met de omstandigheid dat de omissie ziet op een wijziging die per 1 januari 2015 in werking is getreden, werkt de wijziging waarmee deze omissie wordt hersteld terug tot en met 1 januari 2015.

Artikel III

Artikel III (artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994)

In artikel 5aa, tweede lid, van het UB MRB 1994 komt de term «af fabriek» te vervallen. Deze wijziging houdt verband met een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag waarin het Gerechtshof concludeert dat de toepassing die de Belastingdienst gaf aan de in artikel 5aa, tweede lid, van het UB MRB 1994 opgenomen term «af fabriek» in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.4 Vooruitlopend op onderhavige wijziging heeft de Belastingdienst zijn beleid geconformeerd aan die uitspraak. Met het laten vervallen van de term «af fabriek» in artikel 5aa, tweede lid, van het UB MRB 1994 wordt de tekst van genoemd besluit daarmee in overeenstemming gebracht.

De wijziging in artikel 5aa, derde lid, van het UB MRB 1994 betreft – vanuit oogpunt van consistentie binnen dit artikel – een redactionele aanpassing.

Artikel IV

Artikel IV (artikel 1a van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

Artikel 1a van het UB Awir ziet op de verstrekking van gegevens door aangewezen natuurlijke personen, rechtspersonen en instellingen aan de Belastingdienst/Toeslagen. Het gaat dan om gegevens die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).

In dat kader wordt in artikel 1a, eerste lid, van het UB Awir een onderdeel ingevoegd op grond waarvan banken verplicht worden desgevraagd aan de Belastingdienst/Toeslagen de bankafschriften te verstrekken waaruit de betaalde huur of betaalde kosten van kinderopvang door een huurder, onderscheidenlijk ouder, blijken. Deze informatieverplichting heeft tot doel om de Belastingdienst/Toeslagen te ondersteunen bij de controle of een huurder of ouder de door hem in zijn aanvraag voor de toeslag opgegeven huurprijs, onderscheidenlijk kosten van kinderopvang, ook daadwerkelijk heeft betaald in situaties waarin het vermoeden bestaat dat er mogelijk sprake is van misbruik van toeslagen waarbij ook derden (verhuurders en kinderopvanginstellingen) betrokken zijn. Tevens is deze van belang voor het kunnen toepassen van het bestuurlijke sanctierecht. De Belastingdienst/Toeslagen voert de controle op mogelijk misbruik uit door aan banken in voorkomende gevallen de bankafschriften op te vragen van de huurder of ouder waaruit de in verband hiermee gedane of ontvangen betalingen kunnen blijken. Er kunnen alleen bankafschriften worden opgevraagd die betrekking hebben op het berekeningsjaar van de betreffende toeslag, dit gedurende een periode van maximaal vijf jaren na het einde van het berekeningsjaar. De nieuwe informatieverplichting geeft geen grondslag voor het verder opvragen van nadere gegevens over degene aan wie een huurder of ouder de huur, onderscheidenlijk kosten van kinderopvang, heeft betaald.

Daarnaast wordt aan artikel 1a, eerste lid, van het UB Awir een onderdeel toegevoegd, waarin voor banken de verplichting wordt opgenomen om desgevraagd aan de Belastingdienst/Toeslagen gegevens te verstrekken over derden die kunnen beschikken over de bankrekening van een belanghebbende waarop ter zake van de huurtoeslag, de kinderopvangtoeslag, de zorgtoeslag of het kindgebonden budget een voorschot of tegemoetkoming is betaald dat, onderscheidenlijk die, naderhand wordt teruggevorderd. Het gaat daarbij om de naam, het adres, de woonplaats en de geboortedatum van die derde. Deze gegevens zijn van belang om die derde aansprakelijk te kunnen stellen op grond van artikel 33, derde lid, van de Awir. Ook deze verplichting tot gegevensverstrekking is in de tijd beperkt tot een periode van vijf jaren na het einde van het betreffende berekeningsjaar.

Van de nieuwe mogelijkheden tot het vragen van gegevens aan banken zal in beginsel pas worden gebruikgemaakt, indien de Belastingdienst/Toeslagen de gegevens niet op andere wijze kan verkrijgen en het vermoeden bestaat dat er mogelijk sprake is van misbruik van toeslagen.

Artikel V

Artikel V (inwerkingtreding)

In dit artikel wordt de inwerkingtreding geregeld. Het besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 2015. Sommige onderdelen werken terug tot en met een eerdere datum. Dit is nader toegelicht in de toelichting op de desbetreffende bepalingen.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Beveiligingvoorschrift Rijksdienst 2013, Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst 2007, Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst – bijzondere informatie 2013 (VIRBI) en Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst 2012 (BIR 2012).

X Noot
2

Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 13 december 2012, nr. BLKB2012/1937M (Stcrt. 2012, 26782).

X Noot
3

Besluit van 20 december 2000 tot aanpassing van enige uitvoeringsbesluiten (Stb. 2000, 640).

X Noot
4

Gerechtshof Den Haag 18 april 2014, BK-13/00552, ECLI:NL:GHDHA:2014:1678.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven