Besluit van 1 april 2015, houdende regels ter uitvoering van de Wet raadgevend referendum (Besluit raadgevend referendum)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 26 februari 2015, 2015-0000121013;

Gelet op de artikelen 21b, vierde lid, 22, 24, tweede lid, 29, zevende lid, 33, vierde lid, 34, tweede lid, 41, zevende lid, 45, vierde lid, 46, tweede lid, 47, tweede lid, 56, tweede lid, 59, 62, 69, 76, tweede lid, en 82, tweede lid, van de Wet raadgevend referendum en artikel 3, tweede lid, van de Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 25 maart 2015, nr. W04.15.0054/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 maart 2015, 2015-0000187350;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALING

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    ondersteuningsverklaring:

    ondersteuningsverklaring als bedoeld in artikel 41 van de Wet raadgevend referendum;

    verzoek:

    verzoek als bedoeld in artikel 29 van de Wet raadgevend referendum;

    referendum:

    raadgevend correctief referendum.

  • 2. Bepalingen in dit besluit die betrekking hebben op een referendum over een wet zijn tevens van toepassing op een referendum over de stilzwijgende goedkeuring van een verdrag.

HOOFDSTUK 2. REGISTRATIE VAN KIESGERECHTIGDHEID VAN NEDERLANDERS DIE BUITEN NEDERLAND WONEN

Artikel 2

Ten aanzien van de verkrijgbaarheid van de registratieformulieren voor Nederlanders die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben, is artikel D 2 van het Kiesbesluit van toepassing, met dien verstande dat:

  • in het eerste lid voor «de artikelen D 3, tweede lid of D 3a, tweede lid, van de Kieswet» wordt gelezen: de artikelen 21, derde lid, of 21a, derde lid, van de Wet raadgevend referendum juncto artikel D 3a, derde lid, van de Kieswet;

  • in het tweede lid voor «artikel D 3a, derde lid, van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 21a van de Wet raadgevend referendum juncto artikel D 3a, derde lid, van de Kieswet.

Artikel 3

Ten aanzien van de registratie van de kiesgerechtigdheid van Nederlanders die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben, zijn de artikelen D 3 en D 5 van het Kiesbesluit van toepassing, met dien verstande dat in artikel D 5 voor «de artikelen D 3, eerste lid, of D 3a, eerste lid, van de Kieswet» wordt gelezen: de artikelen 21, eerste lid, of 21a, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum.

HOOFDSTUK 3. STEMBUREAUS

Artikel 4

Ten aanzien van het aantal leden van stembureaus is artikel E 1 van het Kiesbesluit van toepassing.

Artikel 5

De bekendmaking van de dag en het uur van de zittingen van het centraal stembureau, bedoeld in de artikelen 47, tweede lid, en 82, tweede lid, van de Wet raadgevend referendum, geschiedt door kennisgeving in de Staatscourant.

HOOFDSTUK 4. HET INDIENEN VAN VERZOEKEN EN HET AFLEGGEN VAN ONDERSTEUNINGSVERKLARINGEN DOOR KIESGERECHTIGDEN DIE BUITEN NEDERLAND WONEN

Artikel 6

  • 1. De kiesgerechtigde die zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft, legt bij het verzoek, onderscheidenlijk de ondersteuningsverklaring, een kopie over van een geldig identiteitsbewijs waaruit het Nederlanderschap blijkt of maakt op een andere wijze aannemelijk dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit.

  • 2. De voorzitter van het centraal stembureau gaat na of er met betrekking tot degene die het verzoek heeft ingediend onderscheidenlijk de ondersteuningsverklaring heeft afgelegd, die zich vóór 1 oktober 1994 dan wel op of na 1 oktober 1994 buiten Nederland gevestigd heeft, gegevens bekend zijn in het persoonskaartenarchief of het schakelregister, bedoeld in artikel 4.5 van de Wet basisregistratie personen, onderscheidenlijk in de basisregistratie personen, en, zo dit het geval is, of deze overeenstemmen met de in het verzoek onderscheidenlijk de verklaring vermelde gegevens.

  • 3. Onverminderd de artikelen 33, derde lid, en 45, derde lid, van de Wet raadgevend referendum zijn ongeldig de verzoeken die zijn ingediend, onderscheidenlijk ondersteuningsverklaringen die zijn afgelegd door een kiesgerechtigde die zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft, indien deze niet een kopie heeft overgelegd van een geldig identiteitsbewijs waaruit het Nederlanderschap blijkt noch op een andere wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit.

HOOFDSTUK 5. CONTROLE VAN INGEDIENDE VERZOEKEN EN AFGELEGDE ONDERSTEUNINGSVERKLARINGEN

Artikel 7

Indien de controle van de verzoeken onderscheidenlijk ondersteuningsverklaringen geschiedt door middel van een steekproef, bepaalt de voorzitter van het centraal stembureau de omvang van een steekproef aan de hand van de volgende formule:

waarbij:

n = het aantal verzoeken onderscheidenlijk ondersteuningsverklaringen dat voor een steekproef wordt geselecteerd

z = 2,576

N = het totaal aantal ingediende verzoeken onderscheidenlijk ondersteuningsverklaringen die niet op grond van artikel 33, derde lid, onder a tot en met c, onderscheidenlijk artikel 45, derde lid, onder a tot en met c, van de Wet raadgevend referendum ongeldig zijn verklaard

p = 0,5

F = 0,02

Artikel 8

De voorzitter van het centraal stembureau bepaalt op aselecte wijze welke verzoeken onderscheidenlijk ondersteuningsverklaringen worden gebruikt voor een steekproef.

Artikel 9

  • 1. Het aantal in de steekproef als geldig aangemerkte verzoeken onderscheidenlijk ondersteuningsverklaringen wordt uitgedrukt als een percentage van het totaal aantal geverifieerde verzoeken onderscheidenlijk ondersteuningsverklaringen.

  • 2. Het totaal aantal geldige verzoeken onderscheidenlijk ondersteuningsverklaringen is het totaal aantal ingediende verzoeken onderscheidenlijk ondersteuningsverklaringen die niet op grond van artikel 33, derde lid, onder a tot en met c, onderscheidenlijk artikel 45, derde lid, onder a tot en met c, van de Wet raadgevend referendum ongeldig zijn verklaard, vermenigvuldigd met het percentage, bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 6. DE STEMMING

Artikel 10

  • 1. De burgemeester brengt de adressen en de openingstijden van de stemlokalen en de adressen en de zittingstijden van de mobiele stembureaus uiterlijk op de vierde dag voor de stemming ter openbare kennis. Hierbij vermeldt hij tevens welke stemlokalen voldoen aan artikel 59 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel J 4, tweede lid, van de Kieswet.

  • 2. Ten aanzien van de stemming zijn de artikelen J 2 tot en met J 8 van het Kiesbesluit van toepassing met dien verstande dat:

    • in artikel J 2, eerste lid, aanhef, voor «artikel J 7a, eerste lid, eerste volzin, van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 59 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel J 7a, eerste lid, eerste volzin, van de Kieswet;

    • in artikel J 2, eerste lid, onderdeel a, voor «verkiezingscode» wordt gelezen: referendumcode;

    • in artikel J 2, eerste lid, onderdeel d, onder 3°, voor «artikel J 8 van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 59 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel J 8 van de Kieswet;

    • in artikel J 2, tweede lid, voor «artikel J 7a, eerste lid, tweede volzin, van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 59 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel J 7a, eerste lid, tweede volzin, van de Kieswet.

Artikel 11

  • 1. Bij het gelijktijdig plaatsvinden van een stemming voor een referendum ingevolge de Wet raadgevend referendum met een andere, door de gemeenteraad uitgeschreven, stemming zijn de artikelen J 10 tot en met J 12 van het Kiesbesluit van toepassing, met dien verstande dat:

    • in deze artikelen voor «de stemming ingevolge de Kieswet» telkens wordt gelezen: de stemming ingevolge de Wet raadgevend referendum;

    • in artikel J 10, eerste lid, onderdeel a, voor «artikel J 7 van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 59 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel J 7 van de Kieswet;

    • in artikel J 10, eerste lid, onderdeel b, voor «artikel J 7a van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 59 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel J 7a van de Kieswet;

    • in artikel J 10, eerste lid, onderdeel c, voor «artikel K 3 van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 60 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel K 3 van de Kieswet;

    • in artikel J 10, eerste lid, onderdeel d, voor «artikel L 8 van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 61 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel L 8 van de Kieswet;

    • in artikel J 10, eerste lid, onderdeel e, voor «artikel L 14 van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 61 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel L 14 van de Kieswet;

    • in artikel J 10, tweede lid, onderdeel b, voor «artikel N 2 van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 63, tweede lid, van de Wet raadgevend referendum juncto artikel N 2 van de Kieswet.

  • 2. Bij het gelijktijdig plaatsvinden van een stemming voor een referendum ingevolge de Wet raadgevend referendum met de stemming voor een ander referendum of een verkiezing als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van die wet zijn de artikelen J 13 en J 14 van het Kiesbesluit van toepassing, met dien verstande dat in artikel J 14, eerste lid, voor «de stemming voor de verkiezing van de leden van provinciale staten als voor de stemming voor de verkiezing van de leden van de algemene besturen» wordt gelezen: de stemming voor het referendum als voor de stemming voor het andere referendum of de verkiezing als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum.

Artikel 12

Ten aanzien van de schorsing van de zitting van het stembureau zijn de artikelen J 26 tot en met J 35 van het Kiesbesluit van toepassing, met dien verstande dat:

  • in artikel J 26, tweede lid, de zinsnede «tenzij het de verkiezing betreft van de leden van de gemeenteraad» buiten toepassing blijft;

  • in artikel J 27, derde lid, onderdeel f, voor «artikel M 11 van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 62 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel M 11 van de Kieswet;

  • in artikel J 33, derde lid, voor «artikel J 30 van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 59 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel J 30 van de Kieswet.

Artikel 13

Ten aanzien van de verzending van de briefstembescheiden naar kiezers buiten Nederland is artikel M 1 van het Kiesbesluit van toepassing, met dien verstande dat voor «M 6, eerste lid, van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 62 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel M 6, eerste lid, van de Kieswet.

Artikel 14

Ten aanzien van de extra zittingen van de briefstembureaus, bedoeld in artikel M 9 van de Kieswet, zijn de artikelen M 2 tot en met M 8 van het Kiesbesluit van toepassing, met dien verstande dat:

  • in artikel M 2 voor «artikel M 9, tweede lid, van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 62 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel M 9, tweede lid, van de Kieswet;

  • in de artikelen M 4, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid, onderdeel c, voor «artikel M 11 van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 62 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel M 11 van de Kieswet;

  • in artikel M 5, tweede lid, voor «Artikel N 10, eerste lid, laatste volzin, tweede en derde lid, van de Kieswet» wordt gelezen: Artikel 66 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel N 10, eerste lid, laatste volzin, tweede en derde lid, van de Kieswet;

  • in artikel M 7, eerste lid, voor «artikel N 16a, eerste lid, van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 69 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel N 16a, eerste lid, van de Kieswet.

HOOFDSTUK 7. DE STEMOPNEMING DOOR HET BRIEFSTEMBUREAU

Artikel 15

Ten aanzien van de schorsing en de hervatting van de stemopneming door briefstembureaus zijn de artikelen N 9 tot en met N 14 van het Kiesbesluit van toepassing, met dien verstande dat:

  • in artikel N 9 voor «artikel N 16a van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 69 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel N 16a van de Kieswet;

  • in artikel N 10, eerste lid, voor «artikel N 9, tweede lid, van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 65, tweede lid, van de Wet raadgevend referendum juncto artikel N 9, tweede lid, van de Kieswet;

  • in artikel N 10, tweede lid, voor «Artikel N 10, eerste lid, laatste volzin, tweede en derde lid van de Kieswet» wordt gelezen: Artikel 66 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel N 10, eerste lid, laatste volzin, tweede en derde lid, van de Kieswet;

  • in artikel N 12 voor «de artikelen M 10 en M 11 van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 62 van de Wet raadgevend referendum juncto de artikelen M 10 en M 11 van de Kieswet;

  • in artikel N 13, eerste lid, voor «hoofdstuk N van de Kieswet» wordt gelezen «hoofdstuk 9 van de Wet raadgevend referendum», voor «artikel N 15 van de Kieswet» wordt gelezen «artikel 69 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel N 15 van de Kieswet», voor «artikel N 6 van de Kieswet» wordt gelezen «artikel 64, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum» en voor «artikel N 16a, eerste lid, van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 69 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel N 16a, eerste lid, van de Kieswet.

HOOFDSTUK 8. DE VASTSTELLING VAN DE UITSLAG VAN HET REFERENDUM

Artikel 16

Ten aanzien van het gebruik van programmatuur ten behoeve van de berekening van de uitslag van het referendum door het centraal stembureau zijn de artikelen P 1 en P 2 van het Kiesbesluit van toepassing, met dien verstande dat:

  • in artikel P 1, eerste, tweede en zevende lid, telkens voor «de verkiezingen of de berekening van de zetelverdeling» wordt gelezen: het referendum;

  • in artikel P 1, vierde lid, voor «dag van de kandidaatstelling» wordt gelezen: vierenveertigste dag voor de dag van stemming;

  • in artikel P 1, vijfde lid, voor «dag van kandidaatstelling» wordt gelezen: vierenveertigste dag voor de dag van stemming.

Artikel 17

  • 1. Voor zover, bij een gecombineerde stemming voor een referendum en een stemming voor een verkiezing van provinciale staten, het algemeen bestuur van een waterschap of een gemeenteraad, het centraal stembureau voor het referendum tot een nieuwe stemopneming besluit, geschiedt deze mede in aanwezigheid van het centraal stembureau voor die verkiezing. Het centraal stembureau dat mede aanwezig is bij de nieuwe stemopneming doet daarvan verslag aan het vertegenwoordigend orgaan waarvoor het de verkiezingsuitslag vaststelt of heeft vastgesteld.

  • 2. Voor zover, bij een gecombineerde stemming voor een referendum en een stemming voor een verkiezing van provinciale staten, het algemeen bestuur van een waterschap of een gemeenteraad, het centraal stembureau dan wel vertegenwoordigend orgaan voor die verkiezing tot een nieuwe stemopneming besluit, geschiedt deze mede in aanwezigheid van het centraal stembureau voor dat referendum.

HOOFDSTUK 9. WIJZIGING VAN HET TIJDELIJK EXPERIMENTENBESLUIT STEMBILJETTEN EN CENTRALE STEMOPNEMING

Artikel 18

Het Tijdelijk experimentenbesluit stembiljetten en centrale stemopneming wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Dit hoofdstuk is van toepassing op een experiment met een nieuw stembiljet voor kiezers buiten Nederland bij verkiezingen als bedoeld in de Kieswet.

B

Aan artikel 19 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op een referendum als bedoeld in de Wet raadgevend referendum.

C

Na artikel 47 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 47a

Op een experiment met een nieuw stembiljet voor kiezers buiten Nederland bij een referendum als bedoeld in de Wet raadgevend referendum is hoofdstuk 2, met uitzondering van de artikelen 5, eerste lid, en 12 tot en met 16, van toepassing met dien verstande dat:

  • a. in artikel 3 voor «artikel M 1 van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 62, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum juncto artikel M 1 van de Kieswet.

  • b. in artikel 5, tweede lid, voor «artikel M 6, eerste lid, aanhef, van de Kieswet» wordt gelezen «artikel 62, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum juncto artikel M 6, eerste lid, aanhef, van de Kieswet» en de zinsnede «en stelt hem het overzicht van de kandidatenlijsten beschikbaar» buiten toepassing blijft.

  • c. in artikel 6, eerste lid, voor «artikel M 13, vierde lid, van de Kieswet» wordt gelezen «artikel 62, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum juncto artikel M 13, vierde lid, van de Kieswet» en voor «artikel M 6, eerste lid, onderdeel b, van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 62, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum juncto artikel M 6, eerste lid, onderdeel b, van de Kieswet.

  • d. in artikel 6, tweede lid, voor «artikel M 7, vierde lid, van de Kieswet» wordt gelezen «artikel 62, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum juncto artikel M 7, vierde lid, van de Kieswet» en voor «artikel M 6a, eerste lid, van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 62, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum juncto artikel M 6a, eerste lid, van de Kieswet.

  • e. in artikel 10, eerste lid, voor «artikel M 2, tweede lid, van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 62, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum juncto artikel M 2, tweede lid, van de Kieswet.

  • f. in artikel 10, derde en vierde lid, telkens voor «artikel J 24, tweede lid, van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 59, onderdeel d, van de Wet raadgevend referendum juncto artikel J 24, tweede lid, van de Kieswet.

  • g. in artikel 11 voor «artikel M 10, eerste lid, van de Kieswet» wordt gelezen: artikel 62, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum juncto artikel M 10, eerste lid, van de Kieswet.

Artikel 47b
  • 1. Onze minister stelt voor een experiment met een nieuw stembiljet voor kiezers buiten Nederland bij een referendum als bedoeld in de Wet raadgevend referendum een stembiljet vast dat elektronisch naar de kiezer in het buitenland kan worden verzonden. Artikel 58, eerste lid, tweede zin, van de Wet raadgevend referendum is niet van toepassing.

  • 2. In afwijking van artikel 69 van de Wet raadgevend referendum juncto artikel N 16, derde en vierde lid, van de Kieswet, wordt de geldigheid en de betekenis van een stem vastgesteld op basis van de volgende leden.

  • 3. Een stem is geldig die voor of tegen de inzake de aan het referendum onderworpen wet dan wel blanco is uitgebracht met een stembiljet dat bij of krachtens de Experimentenwet mag worden gebruikt en waarop geen bijvoegingen zijn geplaatst waardoor de kiezer kan worden geïdentificeerd.

  • 4. Een stem is voor of tegen de inzake de aan het referendum onderworpen wet uitgebracht indien dat op ondubbelzinnige wijze is kenbaar gemaakt door het geheel of gedeeltelijk rood, blauw, zwart of groen maken van het witte stipje, geplaatst vóór zijn keuze inzake de aan het referendum onderworpen wet te noteren in de daarvoor bestemde ruimte op het stembiljet.

  • 5. Een stem is blanco uitgebracht indien dat op ondubbelzinnige wijze is kenbaar gemaakt doordat geen wit stipje rood, blauw, zwart of groen is gemaakt.

HOOFDSTUK 10. SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet raadgevend referendum in werking treedt.

Artikel 20

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit raadgevend referendum.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 1 april 2015

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Uitgegeven de zestiende april 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het Besluit raadgevend referendum bevat nadere bepalingen ter uitvoering van de Wet raadgevend referendum.

Aangezien het stelsel dat in de Wet raadgevend referendum is vastgelegd voor een belangrijk deel aansluit bij hetgeen ten aanzien van verkiezingen is geregeld, zijn door middel van het Besluit raadgevend referendum diverse artikelen van het Kiesbesluit van toepassing verklaard, met dien verstande dat de verwijzingen naar de Kieswet worden vervangen voor verwijzingen naar de Wet raadgevend referendum. Daarnaast is ter zake van het indienen van verzoeken tot het houden van een referendum en het afleggen van verklaringen ter ondersteuning van verzoeken tot het houden van een referendum door Nederlanders die in het buitenland wonen een bijzondere regeling opgenomen.

De Kiesraad is in de Wet raadgevend referendum aangewezen als centraal stembureau (artikel 26). Het centraal stembureau ontvangt, telt en controleert op geldigheid a) de verzoeken die tezamen het inleidend verzoek tot het houden van een referendum vormen, en b) de verklaringen ter ondersteuning van het inleidend verzoek die tezamen het definitieve verzoek vormen. De termijnen voor het vaststellen van de geldigheid zijn kort, om het wetgevingsproces niet onnodig te verlengen. De verzoeken die het inleidend verzoek vormen moeten binnen een week worden gecontroleerd, voor de ondersteuningsverklaringen bepaalt de Wet raadgevend referendum een termijn van twee weken. Gezien deze korte termijnen is in de Wet raadgevend referendum bepaald dat de controle van de ingediende verzoeken en afgelegde ondersteuningsverklaringen kan geschieden door middel van een steekproef. Onderhavig besluit bepaalt de wijze waarop deze steekproeven worden bepaald en getrokken.

Advisering

De Kiesraad heeft op 1 oktober 2013 advies uitgebracht over het ontwerp van dit besluit. De Kiesraad adviseert de variabele «p» in de formule die is opgenomen in artikel 7 te verduidelijken en nadere regels te stellen met betrekking tot de aselecte trekking van verzoeken en ondersteuningsverklaringen bij een steekproef. De artikelen met betrekking tot de steekproef zijn geënt op het Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief (Stb. 2013, 369). Het kabinet acht het wenselijk noch noodzakelijk de regeling in het onderhavige besluit hiervan te laten afwijken. In de toelichting op de artikelen 7 tot en met 9 is uiteengezet dat de variabele «p» is gedefinieerd als «0,5» omdat op voorhand niet is te voorspellen hoeveel van de verzoeken of ondersteuningsverklaringen geldig dan wel ongeldig zullen zijn en aan beide mogelijkheden dus evenveel gewicht moet worden toegekend. Ook is beschreven op welke wijze de aselecte trekking van verzoeken en ondersteuningsverklaringen bij een steekproef kan geschieden.

De Kiesraad vraagt voorts om een nadere duiding van het begrip «onjuiste gegevens» in de zin van de artikelen 33, derde lid, en 45, derde lid, van de Wet raadgevend referendum. Indien een verzoek of een ondersteuningsverklaring onjuiste gegevens bevat, worden zij ongeldig verklaard. In 2004 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat een redelijke uitleg van de bepaling dat een ondersteuningsverklaring ongeldig is, indien deze niet alle gegevens bevat die op het formulier moeten worden vermeld, meebrengt dat een verklaring die onjuiste informatie bevat eveneens ongeldig is.1 Dit is in artikel 33, derde lid, van de Wet raadgevend referendum verduidelijkt. Bij onjuiste gegevens kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een onjuiste geboortedatum of -plaats. Het kabinet acht het niet noodzakelijk hierover aanvullende regels in het onderhavige besluit op te nemen.

De Kiesraad vraagt wat de mogelijkheden zijn van elektronische indiening van verzoeken en ondersteuningsverklaringen. In artikel 2:13, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat in het verkeer tussen burgers en bestuursorganen een bericht niet elektronisch kan worden verzonden, indien dit bij of krachtens wettelijk voorschrift is bepaald. In artikel 31, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat verzoeken tot het houden van een referendum in afwijking van artikel 29 van die wet op elektronische wijze kunnen worden ingediend. Uit het samenstel van deze bepalingen moet worden afgeleid dat de wetgever elektronische verzending niet zonder meer mogelijk heeft willen maken. Indien en zolang geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 31 van de Wet raadgevend referendum, is het dus niet mogelijk verzoeken elektronisch in te dienen.2 Het kabinet acht het beter om eerst ervaring op te doen met de in het wetsvoorstel bepaalde wijze van indiening, alvorens een besluit te nemen over het mogelijk maken van elektronische indiening van verzoeken. Gelet op het gebrek aan ervaring met het elektronisch indienen van inleidende verzoeken en ondersteuningsverklaringen kan immers betwijfeld worden of het mogelijk is om dit op een korte termijn op een goede en betrouwbare wijze te organiseren. Bovendien is het nog onduidelijk hoe de hoogte van de drempels van 10.000 respectievelijk 300.000 kiesgerechtigden in de praktijk uit zal pakken en tot hoeveel referenda dit gaat leiden.

Voorts vraagt de Kiesraad aan te geven op welke wijze een kiesgerechtigde aannemelijk kan maken dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Artikel 6, derde lid, van het onderhavige besluit is ontleend aan het inmiddels vervallen Tijdelijk referendumbesluit. Doorgaans zal bij het verzoek een kopie van een geldig identiteitsbewijs worden overgelegd, waaruit het Nederlanderschap van betrokkene blijkt. Dit kan bijvoorbeeld een kopie zijn van de bladzijde van het paspoort waarop de persoonsgegevens en de nationaliteit zijn opgenomen. Omdat niet iedere Nederlander die in het buitenland woont een zodanig document heeft, kan de betrokkene in voorkomende gevallen ook op een andere wijze aannemelijk maken dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Net als bij de registratie van de kiesgerechtigdheid van personen die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben, kan dit door een kopie over te leggen van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap, afgegeven door het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken of door een Nederlandse ambassade of een Nederlands consulaat.

Tot slot vraagt de Kiesraad om een nadere toelichting op het artikel dat betrekking heeft op de combinatie van verkiezingen en referenda.

Naar aanleiding van het advies is in artikel 11, eerste lid, van het onderhavige besluit verduidelijkt dat de artikelen J 10 tot en met J 12 van het Kiesbesluit slechts van toepassing zijn als een stemming voor een referendum ingevolge de Wet raadgevend referendum gelijktijdig plaatsvindt met een door de gemeenteraad uitgeschreven andere stemming en dus niet met een stemming ingevolge de Kieswet. Als een referendum gelijktijdig wordt gehouden met een stemming voor een verkiezing ingevolge de Kieswet, dan zijn de artikelen J 13 en J 14 van het Kiesbesluit van toepassing.

Experimenten bij een referendum

De Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming (hierna: Experimentenwet) maakt het mogelijk dat bij een referendum twee type experimenten kunnen worden gehouden. Het eerste type experiment heeft als doel voor kiezers buiten Nederland een stembiljet in te voeren dat elektronisch kan worden toegezonden, waardoor de kiezer meer tijd krijgt om zijn stem uit te brengen. Het tweede type experiment heeft als doel een centrale opzet van de stemopneming op gemeentelijk niveau te realiseren. Voor de achtergronden om te komen tot experimenten op deze terreinen wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de Experimentenwet (Kamerstukken II 2012/13, 33 573, nr. 3) alsmede de Wet tot wijziging van de Wet raadgevend referendum, houdende opneming van een opkomstdrempel en een horizonbepaling (Kamerstukken II 2014/15, 33 934, nr. 8).

Voor wat betreft het experiment met kiezers buiten Nederland is hoofdstuk 2 van het Experimentenbesluit van toepassing verklaard. Dat betekent dat de kiezer het stembiljet langs elektronische weg kan worden toegestuurd. Het is noodzakelijk dat de vormgeving van het stembiljet het toelaat dat de kiezer het stembiljet zelf kan printen en daarom kan voor de kiezers buiten Nederland een ander stembiljet worden vastgesteld dan voor de kiezers die stemmen in het stemlokaal. Het model van het stembiljet voor kiezers buiten Nederland geeft overigens – net als voor kiezers in het stemlokaal – de keuze om voor of tegen de aan het referendum onderworpen wet, dan wel blanco, te stemmen. De vraag die aan de kiezers wordt gesteld is dezelfde als die aan de kiezers in Nederland wordt voorgelegd. Deze wordt op grond van artikel 58, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum door de referendumcommissie vastgesteld. De regels die het Experimentenbesluit stelt over de elektronische verzending van het stembiljet, de briefstembewijzen, het register ongeldig verklaarde briefstembewijzen, het blanco stemmen en de evaluatie gelden tevens voor experimenten bij referenda. Voor een toelichting daarop wordt kortheidshalve verwezen naar de nota van toelichting, hoofdstuk 2, bij het Besluit van 23 september 2013, houdende tijdelijke regels voor experimenten met stembiljetten en een centrale stemopneming (Staatsblad 2013, 368, blz. 14 tot en met 18).

Voor wat betreft het experiment met het centraal tellen van stemmen wordt het Experimentenbesluit vooralsnog niet van toepassing verklaard. De reden daarvan is de volgende. Het Experimentenbesluit regelt dat in het stemlokaal een voorlopige telling plaatsvindt. Deze voorlopige telling heeft twee functies. Ten eerste kunnen deze gegevens worden vergeleken met de definitieve (centrale) telling door het gemeentelijk stembureau. Als blijkt dat er tussen beide tellingen aanzienlijke verschillen zitten, kan dat aanleiding zijn om nader onderzoek te doen naar mogelijke onregelmatigheden bij het vervoer van de stembiljetten. Ten tweede kan op de stemmingsavond aan de hand van de voorlopige telling van de stembureaus een voorlopige uitslag bekend worden gemaakt. Bij verkiezingen houdt deze voorlopige telling in dat de stemmen op lijstniveau worden geteld (in plaats van kandidaatsniveau). Dat betekent een aanzienlijke verlichting van het werk van de stembureauleden. Echter, bij referenda bestaat er geen onderscheid tussen lijstniveau en kandidaatsniveau. Daardoor houdt de voorlopige telling de facto in dat de stemmingsuitslag zelf wordt vastgesteld. Nu het stembureau reeds alle stemmen telt, is het weinig zinvol dit opnieuw te laten doen op een centrale locatie. Om het proces voor de stembureaus te verlichten zou kunnen worden overwogen dat bij referenda geheel geen voorlopige uitslag wordt opgemaakt en de stembussen (afgesloten en verzegeld) direct worden overgebracht naar het gemeentelijk stembureau. Echter, de regering acht het niet verstandig op dit moment dit onderdeel van het experiment te laten wijzigen, voornamelijk omdat er nog onvoldoende ervaring is met de risico’s van het vervoer van stembiljetten.

Financiële gevolgen en uitvoerbaarheid

Onderhavig besluit werkt enkele aspecten van de Wet raadgevend referendum nader uit. Ten eerste gaat het om een aantal bepalingen omtrent de stemming en over de samenstelling van de stembureaus, waarbij mede omwille van de uitvoerbaarheid één op één is aangesloten bij hetgeen daarover in de Kieswet is bepaald. Voor zover kosten gemoeid zijn met het houden van referenda – die naar hun opzet vergelijkbaar zijn met verkiezingen in de zin van de Kieswet –, vloeien deze voort uit de Wet raadgevend referendum. Daarnaast betreft het onderhavige besluit de uitwerking van de wijze waarop steekproeven moeten worden getrokken ter controle van ingediende verzoeken en afgelegde ondersteuningsverklaringen, indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. De basis om voor deze controle gebruik te maken van een steekproef is vastgelegd in artikel 34, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum. De Kiesraad heeft als centraal stembureau voor zijn met de Wet raadgevend referendum samenhangende taken een indicatie van de kosten gegeven, waaruit kan worden opgemaakt dat, met gebruik van de steekproefmethodiek en door inzet van ondersteunende informatie- en communicatietechnologie, naar schatting 27 mensuren nodig zijn voor het controleren wanneer 10.000 verzoeken worden gedaan. Als de in dit besluit nader uitgewerkte steekproef niet zou worden gebruikt, zou dat ongeveer drie maal zo veel zijn. Wanneer de Kiesraad 300.000 ondersteuningsverklaringen ontvangt kunnen deze, met gebruik van de steekproef, in 34 uren worden gecontroleerd. Wanneer de formulieren gecontroleerd zouden worden zonder gebruik te maken van de steekproef, zou men ongeveer 2.500 mensuren nodig hebben voor de controle van alle formulieren. Om binnen de in de wet voorgeschreven termijn van twee weken het aantal ondersteuningsverklaringen te kunnen bepalen tegen aanvaardbare kosten, is het onmogelijk alle ondersteuningsverklaringen te controleren. Dit onderdeel van de Wet raadgevend referendum zou dan ook, zonder de in onderhavig besluit vastgelegde steekproefmethodiek, niet uitvoerbaar zijn voor de Kiesraad.

Administratieve lasten

Het besluit brengt geen administratieve lasten voor burgers of bedrijven met zich. Voor zover administratieve handelingen nodig zijn vanwege het indienen van een verzoek of het uitbrengen van een stem, vloeien deze administratieve lasten voort uit de Wet raadgevend referendum. Hetzelfde geldt voor de administratieve handeling die gemoeid zijn met het verwerken van verzoeken en het houden van een referendum.

Voorhangprocedure

De voordracht voor deze vast te stellen algemene maatregel van bestuur is voorgehangen bij de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal.3 Vanuit de Staten-Generaal zijn geen opmerkingen ontvangen.

Advies Afdeling advisering Raad van State

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend een opmerking van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Artikelsgewijs

Artikel 5

De bekendmaking van de zittingen van het centraal stembureau geschiedt zo veel mogelijk overeenkomstig hetgeen in artikel P 1 van het Kiesbesluit is bepaald ten aanzien van de bekendmaking van de zittingen van het centraal stembureau bij verkiezingen. Dit betekent dat de zittingen van het centraal stembureau worden bekendgemaakt in de Staatscourant. Het spreekt voor zich dat naast datum en tijdstip, tevens de plaats van de zitting wordt aangekondigd.

Artikel 6

Nederlanders die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben, kunnen ingevolge de Wet raadgevend referendum deelnemen aan de stemming over een referendum en zijn ook bevoegd een verzoek tot het houden van een nationaal referendum in te dienen en te ondersteunen. Artikel 6 van het onderhavige besluit bevat nadere regels met betrekking tot het indienen van verzoeken tot het houden van een referendum en het afleggen van verklaringen ter ondersteuning door deze kiesgerechtigden, alsmede nadere regels betreffende de controle ervan. Deze regels komen voor zover mogelijk overeen met hetgeen is bepaald ten aanzien van de in Nederland ingediende verzoeken en afgelegde verklaringen. Op enkele punten wijkt de regeling af van hetgeen met betrekking tot het afleggen van ondersteuningsverklaringen binnen Nederland is bepaald. Deze afwijkingen zijn noodzakelijk met het oog op de afwijkende procedure betreffende (controle op) de registratie van de kiesgerechtigdheid.

De deelname aan de stemming door Nederlanders die buiten Nederland wonen, is geregeld in de Wet raadgevend referendum zelf. Nederlanders in het buitenland kunnen op dezelfde wijze deelnemen aan de stemming voor een referendum als aan een stemming voor de Tweede Kamer of het Europees Parlement.

Nederlanders die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben, kunnen ook een verzoek of ondersteuningsverklaring indienen, respectievelijk afleggen. Voor de Nederlanders die in het buitenland wonen, gelden dezelfde termijnen als voor de overige kiesgerechtigden. Verzoeken en verklaringen die te laat worden ingediend, worden niet in behandeling genomen. Een verzoek of verklaring is te laat ingediend indien vier weken zijn verstreken na een mededeling als bedoeld hoofdstuk 3 van de Wet raadgevend referendum dat over een wet of een stilzwijgende goedkeuring van een verdrag een referendum kan worden gehouden (voor wat betreft een inleidend verzoek) dan wel indien zes weken zijn verstreken nadat het besluit van de voorzitter van het centraal stembureau betreffende het inleidend verzoek onherroepelijk is geworden (voor wat betreft het afleggen van een ondersteuningsverklaring).

De Nederlander die in het buitenland woont, dient zelf zorg te dragen dat het verzoek het centraal stembureau tijdig bereikt. Bij het verzoek dient een kopie van een geldig identiteitsbewijs te worden overgelegd, waaruit het Nederlanderschap van betrokkene blijkt. Dit kan bijvoorbeeld een kopie zijn van de bladzijde van het paspoort waarop de persoonsgegevens en de nationaliteit zijn opgenomen. Omdat niet iedere Nederlander die in het buitenland woont een zodanig document heeft, kan de betrokkene in voorkomende gevallen ook op een andere wijze aantonen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Net als bij de registratie van de kiesgerechtigdheid van Nederlanders in het buitenland, kan dit door een kopie over te leggen van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap, afgegeven door het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken of door een Nederlandse ambassade of een Nederlands consulaat. Het centraal stembureau dient over deze gegevens te beschikken om de kiesgerechtigdheid van betrokkene te kunnen vaststellen. Als deze gegevens ontbreken, is het verzoek of de ondersteuningsverklaring ongeldig (derde lid).

Voor wat betreft de controle die de voorzitter van het centraal stembureau op grond van artikel 6, tweede lid, uitvoert, is zo veel mogelijk aangesloten bij hetgeen in artikel D 3 van het Kiesbesluit is bepaald ten aanzien van in het buitenland wonende Nederlanders die aan verkiezingen willen deelnemen.

Artikelen 7 tot en met 9

In de Wet raadgevend referendum is bepaald dat de controle van de ingediende verzoeken en afgelegde ondersteuningsverklaringen kan geschieden door middel van een steekproef. In de artikelen 7 tot en met 9 is geregeld op welke wijze een steekproef wordt uitgevoerd.

In artikel 7 wordt de omvang van een steekproef geregeld. Het bepalen van de omvang van een steekproef is de resultante van een afweging tussen enerzijds de mate van zekerheid waarmee de geldigheid van het totaal aantal ingediende verzoeken en afgelegde ondersteuningsverklaringen kan worden vastgesteld en anderzijds de kosten van verificatie. De uitkomst van de gemaakte afweging vertaalt zich in het gekozen betrouwbaarheidspercentage en een nauwkeurigheidsmarge. Naarmate er meer verzoeken en ondersteuningsverklaringen worden geverifieerd zal het betrouwbaarheidspercentage toenemen en de nauwkeurigheidsmarge kleiner worden. Met andere woorden: hoe groter de steekproef hoe betrouwbaarder. Gelet op de grote gevolgen die het besluit om al dan niet een referendum uit te schrijven heeft, is het van groot belang dat het totaal aantal geldige verzoeken en ondersteuningsverklaringen met een zo groot mogelijke mate van zekerheid correct wordt vastgesteld. Daarnaast dient er rekening te worden gehouden met de (kosten-)efficiëntie van de verificatie. Dit heeft geleid tot het hanteren van een betrouwbaarheidspercentage van 99% en een nauwkeurigheidspercentage van 2%. Het hanteren van deze percentages geeft voldoende beeld om met een grote mate van zekerheid een uitspraak te kunnen doen over de geldigheid van de ingediende verzoeken en ondersteuningsverklaringen. Tegelijkertijd zijn de kosten van de controle bij deze percentages minder: bij een aantal van 300.000 ondersteuningsverklaringen (het minimaal benodigde aantal) moeten 4.091 ondersteuningsverklaringen worden gecontroleerd. Indien er meer ondersteuningsverklaringen zijn afgelegd zal het aantal te controleren ondersteuningsverklaringen marginaal stijgen. De meerkosten daarvan zullen uiterst beperkt zijn.

Het hanteren van een betrouwbaarheidspercentage van 99% en een nauwkeurigheidspercentage van 2% betekent dat de uitkomst van de steekproef met een zekerheid van 99% ook geldt voor het totale aantal verzoeken en ondersteuningsverklaringen, waarbij een marge van 2% in acht wordt genomen. Als bijvoorbeeld 80% van de voor de steekproef geselecteerde verzoeken of ondersteuningsverklaringen geldig wordt verklaard, dan is met 99% zekerheid te zeggen dat van het totaal aantal verzoeken of ondersteuningsverklaringen tussen de 79% en de 81% geldig is.

Het betrouwbaarheidspercentage van 99% en de marge van 2% worden geregeld door te bepalen dat voor de formule geldt dat z = 2,576 respectievelijk dat F = 0,02. Hiernaast is bepaald dat p = 0,5 omdat er twee mogelijke uitkomsten zijn voor elk verzoek of elke ondersteuningsverklaring, namelijk geldig of ongeldig. In de formule wordt er dus van uitgegaan dat de kans dat een verzoek of ondersteuningsverklaring geldig is en de kans dat een verzoek of ondersteuningsverklaring ongeldig is, beide 50% zijn. Aangezien er op voorhand niet is te voorspellen hoeveel van de verzoeken of ondersteuningsverklaringen geldig dan wel ongeldig zullen zijn, moet aan beide mogelijkheden evenveel gewicht worden toegekend. Ook kunnen er geen aannames worden gedaan naarmate er meer steekproeven zijn uitgevoerd en er dus enige ervaring is opgedaan, omdat het elke keer om een andere populatie (andere burgers) gaat.

In artikel 8 is gekozen voor een aselecte steekproef. Het voordeel van een aselecte steekproef is dat initiatiefnemers van een referendumverzoek, mochten zij een uitslag willen manipuleren, de uitslag niet kunnen beïnvloeden door bijvoorbeeld een bepaalde volgorde van geldige en ongeldige verzoeken en ondersteuningsverklaringen te hanteren bij het indienen van de verzoeken en het afleggen van ondersteuningsverklaringen.

Het op aselecte wijze trekken van steekproeven kan op verschillende manieren geschieden. Voor het raadgevend referendum zal de volgende werkwijze worden gehanteerd. Als eerste zal op grond van het totaal aantal ingediende verzoeken of ondersteuningsverklaringen, aan de hand van de formule in artikel 7, worden bepaald hoeveel verzoeken of ondersteuningsverklaringen er voor de steekproef getrokken worden. Daarna wordt een getal onder de 100 gekozen. Dit getal wordt vervolgens gebruikt om te bepalen welke verzoeken of ondersteuningsverklaringen uit de reeks aan verzoeken of ondersteuningsverklaringen voor de steekproef getrokken zullen worden. Indien het getal onder de 100 bijvoorbeeld het getal 73 zou zijn, zou dat betekenen dat vanaf het 73e verzoek er om de 73 verzoeken een wordt geselecteerd voor verificatie.

In artikel 9 is geregeld op welke wijze het totaal aantal geldige verzoeken op basis van de uitkomst van de steekproef wordt vastgesteld. Nadat de steekproeven zijn afgerond, wordt uitgerekend hoeveel procent van de voor de steekproeven geselecteerde verzoeken of ondersteuningsverklaringen als geldig is aangemerkt. Vervolgens wordt op basis van dit percentage uitgerekend hoeveel van het totale aantal ingediende verzoeken of ondersteuningsverklaringen als geldig kan worden aangemerkt. Zoals hiervoor al is opgemerkt, geldt hierbij een betrouwbaarheidspercentage van 99% en een nauwkeurigheidspercentage van 2%.

Artikel 17

Er is een voorziening getroffen voor als er bij gecombineerde stemmingen een hertelling wordt uitgevoerd. Het betreft de situatie dat de stemming voor een referendum is gecombineerd met de stemming voor een verkiezing van provinciale staten, het algemeen bestuur van het waterschap of een gemeenteraad. Deze regeling is ontleend aan artikel P 5 van het Kiesbesluit.

In essentie komt de regeling erop neer dat als er – vanwege een gecombineerde stemming – voor één van de stemmingen een hertelling wordt uitgevoerd, daar de centraal stembureaus voor beide stemmingen bij aanwezig moeten zijn. Bij een gecombineerde stemming zou het namelijk kunnen gebeuren dat het stembureau de stembescheiden van de ene stemming heeft verwisseld met die van de andere stemming. Dat kan bijvoorbeeld zijn gebeurd bij het sorteren, tellen of verpakken van de stembescheiden. Bij een hertelling kan het centraal stembureau verzegelde pakken van het stembureau openen.4 Het centraal stembureau voor de ene stemming zal pas besluiten om de pakken die door het stembureau zijn verzegeld voor de andere stemming te openen, nadat het eerst de pakken van de «eigen» stemming heeft geopend en het vermoeden (nog steeds) bestaat dat er een verwisseling van stembiljetten, stempassen, etcetera heeft plaatsgevonden.

Ongeacht of het centraal stembureau de verzegelde pakken van het stembureau voor de ene of voor de andere stemming opent, is het voor de transparantie en controleerbaarheid van de hertelling nodig dat het andere centraal stembureau daarbij aanwezig is. Zo kan het andere centraal stembureau controleren dat er met de stembescheiden voor zijn stemming zorgvuldig wordt omgegaan en er onmiddellijk kennis van nemen als blijkt dat er stembiljetten door het stembureau zijn verwisseld. Van de opening van de pakken, en of dit onregelmatigheden aan het licht heeft gebracht, dient het centraal stembureau voor een verkiezing verslag te doen aan het vertegenwoordigend orgaan waarvoor het de verkiezingsuitslag vaststelt of heeft vastgesteld.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat deze regeling niet nodig is voor het geval de stemmingen van twee referenda met elkaar zijn gecombineerd, dan wel voor het geval de stemming van een referendum is gecombineerd met de stemming voor de verkiezing van de Tweede Kamer of het Europees Parlement. In deze gevallen zijn de centraal stembureaus voor de gecombineerde stemmingen dezelfde, namelijk de Kiesraad.

Artikel 18

Onderdelen A en C (artikelen 2, 47a en 47b van het Tijdelijk Experimentenbesluit)

Deze onderdelen regelen dat er bij referenda – net als bij verkiezingen – experimenten kunnen worden gehouden met een nieuw stembiljet voor kiezers buiten Nederland. In artikel 47a zijn daarvoor de bepalingen van hoofdstuk 2 van toepassing verklaard. Een aantal artikelen gelden overigens niet voor experimenten bij referenda. Zo worden er bij referenda geen overzichten van kandidatenlijsten meegezonden (artikel 5 Experimentenbesluit). Ook de specifieke bepalingen over het stembiljet bij verkiezingen (met het onderscheid tussen lijsten en kandidaten) gelden niet voor referenda. In plaats daarvan is artikel 47b opgenomen, alwaar is geregeld onder welke voorwaarden een stem voor, tegen of blanco is uitgebracht. Deze bepaling is analoog aan artikel 15, tweede, derde en vijfde lid, van het Experimentenbesluit.

Voorts past het artikel enkele verwijzingen naar de Kieswet aan voor verwijzingen naar de Wet raadgevend referendum.

Onderdeel B (artikel 19 van het Tijdelijk Experimentenbesluit)

Dit onderdeel regelt dat er bij referenda geen experimenten worden gehouden met het centraal tellen van stemmen. Verwezen wordt naar het algemeen deel van de toelichting.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 september 2004, 200407445/1.

X Noot
2

Voor de indiening van ondersteuningsverklaringen geldt hetzelfde (artikel 43, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum).

X Noot
3

Kamerstukken II 2014/15, 33 934 , nr. 11.

X Noot
4

Zie artikel 77, tweede en derde lid, van de Wet raadgevend referendum en de artikelen P 21, tweede lid, tweede zin, en V 4, vierde en vijfde lid, van de Kieswet.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven