Besluit van 16 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit handel in emissierechten (meetellen capaciteit of vermogen van reserve, achtervang of parallelle eenheden)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 25 april 2014, nr. IenM/BSK-2014/17714, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 16.1, tweede lid, en 16.6 van de Wet milieubeheer;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 juni 2014, nr. W14.14.0115/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 13 oktober 2014 nr. 2014/192323, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 2 van het Besluit handel in emissierechten wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vervanging van de punt aan het slot van het tweede lid, onderdeel d, door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. zich in de broeikasgasinstallatie waarin de activiteiten worden verricht, een reserve, achtervang of parallelle eenheid bevindt die niet gelijktijdig in werking kan zijn met andere eenheden en:

    • 1°. de drempelwaarde, genoemd in bijlage I, niet wordt overschreden, als de activiteiten die plaatsvinden in de reserve, achtervang of parallelle eenheid van een broeikasgasinstallatie niet worden meegeteld;

    • 2°. er een technische restrictie is waardoor de reserve, achtervang of parallelle eenheid niet tegelijkertijd in werking kan zijn met andere eenheden en de drempelwaarden, genoemd in bijlage 1, op geen enkel moment kunnen worden overschreden;

    • 3°. de technische restrictie, bedoeld onder 2°, gemeld is aan het bestuur van de emissieautoriteit, en

    • 4°. voldaan wordt aan de bij ministeriële regeling gestelde regels.

B

Onder vernummering van het derde en vierde lid naar het vierde en vijfde lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder a, heeft geen betrekking op activiteiten binnen:

    • a. een verbrandingseenheid die uitsluitend bedoeld is voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen of van huishoudelijk afval, tenzij de activiteit een integraal deel uitmaakt van een andere activiteit binnen een broeikasgasinstallatie;

    • b. een eenheid voor onderzoek, ontwikkeling of het testen van nieuwe producten of processen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 16 oktober 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Uitgegeven de vierde november 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding en achtergrond

Ingevolge Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEG 2003, L 275) (hierna: de ETS-Richtlijn)1 geldt voor bepaalde activiteiten die boven de in de ETS-Richtlijn genoemde maximale capaciteit of vermogen (hierna: drempelwaarde) uitkomen, een vergunningplicht voor broeikasgasemissies. In bijlage I van de ETS-Richtlijn zijn de vergunningplichtige activiteiten en relevante drempelwaarden genoemd. Op dit moment is niet altijd voldoende duidelijk of bepaalde activiteiten die plaatsvinden in broeikasgasinstallaties al dan niet in beschouwing moeten worden genomen bij de vraag of de drempelwaarde wordt overschreden. Het gaat om activiteiten in broeikasgasinstallaties met een reserve, achtervang of parallelle eenheid, in verbrandingseenheden die uitsluitend gebruikt worden voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval en in eenheden die uitsluitend gebruikt worden voor onderzoek, ontwikkeling of het testen van nieuwe producten en processen.

Aangezien het al dan niet in beschouwing nemen van activiteiten gevolgen heeft voor de vergunningplicht, is ten behoeve van de rechtszekerheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid met dit besluit deze onduidelijkheid weggenomen door een wijziging van het Besluit handel in emissierechten. Voor de verduidelijking is de lijn gevolgd die is opgenomen in de paragrafen 3.3.3, 4.3 en 4.5.1 van de «Guidance on Interpretation of Annex I of the EU ETS Directive (excl. aviation activities)» van de Europese Commissie 18 maart 20102 (hierna: Guidance), waarin bijlage I van de ETS-Richtlijn door de Europese Commissie is toegelicht.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

Met dit besluit is artikel 2 van het Besluit handel in emissierechten gewijzigd. Aan het tweede lid is een onderdeel toegevoegd, dat ziet op activiteiten in broeikasgasinstallaties met reserve, achtervang of parallelle eenheden (zie toelichting onder 2.1). Daarnaast is er een lid ingevoegd, dat ziet op activiteiten die plaatsvinden in verbrandingseenheden voor het uitsluitend verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of van huishoudelijk afval (zie toelichting onder 2.2) en op activiteiten in eenheden voor onderzoek, ontwikkeling en testen van producten en processen (zie toelichting onder 2.3).

2.1 Reserve, achtervang of parallelle eenheden (artikel 2, tweede lid, onder e, Besluit handel in emissierechten)

Reserve, achtervang of parallelle eenheden worden in het algemeen pas ingeschakeld indien de hoofdeenheden door een storing of door onderhoud buiten werking zijn, of om bij te springen in het geval van piekbelastingen. Deze eenheden zullen dan ook slechts een beperkt deel van het jaar en in het algemeen niet tegelijkertijd met de hoofdeenheden in werking zijn. Onvoldoende duidelijkheid was in welke gevallen en onder welke voorwaarden de in een broeikasgasinstallatie aanwezige capaciteit of vermogen van reserve, achtervang of parallelle eenheden meetelt bij de vraag of de drempelwaarde, genoemd in bijlage I bij de ETS-Richtlijn, wordt overschreden en of er dus sprake is van een vergunningplicht. In artikel 2, tweede lid, onder e, van het Besluit handel in emissierechten bepaald dat de capaciteit of het vermogen van reserve, achtervang of parallelle eenheden buiten beschouwing mogen worden gelaten, mits aan de volgende strikte voorwaarden wordt voldaan.3

Ten eerste moet het niet meetellen van de activiteiten die plaatsvinden in de reserve, achtervang of parallelle eenheid ertoe leiden, dat een vergunning niet nodig is, omdat de drempelwaarde niet meer wordt overschreden (artikel 2, tweede lid, onderdeel e, onder 1, van het Besluit handel in emissierechten). Als de drempelwaarde die in bijlage I van het Besluit handel in emissierechten is opgenomen ook wordt bereikt zonder de activiteiten die plaatsvinden in de reserve, achtervang of parallelle eenheid mee te tellen, blijft een vergunning vereist. In dat geval maken de activiteiten die plaatsvinden in de reserve, achtervang of parallelle eenheid gewoon deel uit van de vergunning.

Ten tweede moet er sprake zijn van een technische restrictie die er toe leidt, dat de reserve, achtervang of parallelle eenheid niet tegelijkertijd in werking kan zijn met andere eenheden. Bovendien moet de restrictie er toe leiden, dat wanneer de reserve, achtervang of parallelle eenheid in werking is, de drempelwaarde niet alsnog wordt overschreden.

De reden voor deze voorwaarde kan aan de hand van de volgende voorbeelden worden geïllustreerd:

  • Binnen een inrichting zijn twee parallelle eenheden aanwezig, één met een thermisch vermogen van 21 Megawatt (hierna: MWth) en één met een thermisch vermogen van 19 MWth. Ten gevolge van de technische restrictie kunnen beide niet tegelijkertijd in werking zijn. Het kan zijn, dat de drijver van de inrichting de activiteiten die plaatsvinden in de eenheid van 21 MWth niet wil laten meetellen, omdat de eenheid van 19 MWth bijvoorbeeld de hoofdeenheid is. Dit is echter niet toegestaan. Indien de eenheid van 21 MWth in werking wordt gezet, wordt de drempelwaarde, ondanks de aangebrachte restricties, immers alsnog overschreden.

  • Binnen een inrichting is een hoofdeenheid aanwezig met een thermisch vermogen van 13 MWth, en twee reserve-eenheden met een thermisch vermogen van 8 MWth en 6 MWth, waarbij slechts sprake is van een technische restrictie tussen de twee reserve eenheden. Dit betekent, dat het feitelijk mogelijk blijft dat de hoofdeenheid van 13 MWth en de reserve eenheid van 8 MWth tegelijkertijd in werking zijn. Hierdoor wordt de drempelwaarde overschreden.

De technische restrictie moet aan de NEa worden gemeld (artikel 2, tweede lid, onderdeel e, onder 3, van het Besluit handel in emissierechten). In de Regeling handel in emissierechten is opgenomen aan welke eisen de melding moet voldoen. Deze nadere regels kunnen worden gesteld op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel e, onder 4, van het Besluit handel in emissierechten.

In de Regeling handel in emissierechten zijn ook nadere voorwaarden opgenomen die niet direct met de melding samenhangen. Zo is geregeld, dat jaarlijks aan de NEa gegevens moeten worden gerapporteerd waaruit afgeleid kan worden dat de technische restrictie naar behoren heeft gefunctioneerd en aantoonbaar is dat reserve, achtervang en parallelle eenheden niet tegelijkertijd in werking zijn geweest met de andere eenheden. Aan de hand van deze rapportage kan de NEa toezicht uitoefenen.

Intrekken vergunning

Als gevolg van dit wijzigingsbesluit kan het zo zijn dat een aantal bedrijven geen vergunning als bedoeld in artikel 16.5 van de Wet milieubeheer meer nodig hebben. Die vervallen niet van rechtswege. Ingevolge artikel 16.20a van de Wet milieubeheer kan op aanvraag een vergunning worden ingetrokken. De verwachting is dat ongeveer 25 bedrijven hiervan gebruik zullen maken. De vergunning wordt alleen ingetrokken indien aan alle voorwaarden van artikel 2, tweede lid, onder e, van het Besluit handel in emissierechten wordt voldaan. Hieronder vallen ook de voorwaarden die in de ministeriële regeling zijn opgenomen. Indien na intrekken van de vergunning niet of niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan, zal op grond van artikel 16.5 van de Wet milieubeheer een vergunning voor het inwerking hebben van de inrichting moeten worden aangevraagd.

2.2 Verbrandingseenheden voor het uitsluitend verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of van huishoudelijk afval (artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, Besluit handel in emissierechten)

In bijlage I, vijfde lid, van de ETS-Richtlijn is kort gezegd bepaald, dat eenheden die uitsluitend bedoeld zijn voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen of van huishoudelijk afval niet worden opgenomen in de vergunning voor broeikasgasemissies. Deze bepaling werd tot nu toe op grond van de artikelen 16.11, eerste lid, en 16.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer uitgevoerd door de NEa. Onvoldoende duidelijk was echter of bijlage I, vijfde lid, van de ETS-Richtlijn ook bepaalt dat de capaciteit of het vermogen van deze eenheden buiten beschouwing moeten blijven bij de vraag of de drempelwaarde, genoemd in bijlage I bij de ETS-Richtlijn, wordt overschreden en of er dus sprake is van een vergunningplicht. Aan deze onduidelijkheid is een einde gemaakt door in artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, (nieuw) van het Besluit handel in emissierechten de implementatie van bijlage I, vijfde lid, te verduidelijken.

Geregeld is dat bijlage I, vijfde lid, van de ETS-Richtlijn breed moet worden uitgelegd: de eenheden die uitsluitend bedoeld zijn voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval dienen niet alleen niet in de vergunning te worden opgenomen, maar worden tevens buiten beschouwing gelaten bij de vraag of de drempelwaarde, genoemd in bijlage I bij het Besluit handel in emissierechten, wordt overschreden.4

Het buiten beschouwing laten van het uitsluitend verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval geldt echter niet indien die activiteiten plaatsvinden in een meeverbrandingseenheid die in hoofdzaak bedoeld is voor de opwekking van energie of voor de fabricage van materiële producten waarin afvalstoffen als normale of aanvullende brandstof worden gebruikt. Tevens geldt het buiten beschouwing laten van het verbranden van eenheden voor gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval niet indien deze activiteit een integraal deel uitmaakt van een andere activiteit (zoals de productie van bulkchemicaliën) binnen een broeikasgasinstallatie. Dit doet zich voor als de productie technisch of op grond van de vergunning niet kan plaatsvinden zonder dat de afvalstoffen binnen de inrichting worden verbrand. In deze gevallen telt de verbrandingseenheid mee bij het bepalen van het thermisch vermogen en is onderdeel van de vergunning.

Het niet meetellen van verbrandingseenheden voor het uitsluitend verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval kan er toe leiden, dat een vergunning voor broeikasgasemissies niet nodig is. Als de drempelwaarde die in bijlage I van het Besluit handel in emissierechten is opgenomen ook wordt bereikt zonder de activiteiten die plaatsvinden in de verbrandingseenheden, mee te tellen, blijft een vergunning vereist. De betreffende eenheden voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen of van huishoudelijk afval worden dan niet opgenomen in de vergunning voor broeikasgasemissies. Aangezien de uitzondering in de praktijk al werd toegepast, zal artikel 2, derde lid, onderdeel a, van het Besluit handel in emissierechten niet leiden tot het intrekken van vergunningen.

2.3 Eenheden voor onderzoek, ontwikkeling en testen (artikel 2, derde lid, aanhef en onder b, Besluit handel in emissierechten)

Ingevolge bijlage I, eerste lid, van de ETS-Richtlijn vallen inrichtingen of installaties die voor onderzoek, ontwikkeling en het testen van nieuwe producten en processen worden gebruikt, niet onder de richtlijn. Het gaat hierbij zuiver om onderzoek, ontwikkeling en testen waarbij de productie van goederen niet de hoofdactiviteit is en geen andere vergunningplichtige activiteiten plaatsvinden. Dit is reeds geïmplementeerd in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van het Besluit handel in emissierechten. In de praktijk kunnen onderzoek, ontwikkeling en testen echter ook plaatsvinden in onderdelen van installaties, waarin ook andere activiteiten kunnen plaatsvinden die vergunningplichtig zijn. Deze onderdelen van installaties vallen ook buiten de richtlijn. Dit was niet geïmplementeerd. Deze omissie is met deze wijziging hersteld. In de praktijk werd deze uitzondering overigens wel toegepast.

Het uitsluiten van activiteiten die plaatsvinden in delen van installaties die voor onderzoek, ontwikkeling en het testen van nieuwe producten en processen worden gebruikt, kan er toe leiden, dat een vergunning voor broeikasgasemissies niet nodig is, omdat de drempelwaarde, genoemd in bijlage I bij het Besluit handel in emissierechten, niet wordt overschreden. Aangezien de uitzondering in de praktijk al werd toegepast, zal artikel 2, derde lid, onderdeel a, van het Besluit handel in emissierechten niet leiden tot het intrekken van vergunningen.

3. Handhaving en uitvoering

Met dit besluit zijn geen wijzigingen in de systematiek van de (bestuurlijke en strafrechtelijke) handhaving doorgevoerd. Artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten bepaalt dat overtreding van voorschriften bij of krachtens artikel 16.5 van de Wet milieubeheer, een economisch delict is. Het onderhavige besluit brengt hier geen wijzigingen in aan.

De bestuursrechtelijke handhaving van de bepalingen in het Besluit handel in emissierechten is en blijft in handen van de NEa.

Het nieuwe onderdeel e van artikel 2, tweede lid, van het Besluit handel in emissierechten inzake reserve, achtervang en parallelle installaties kan de handhaving enigszins complexer maken. Dit komt, omdat er bij de beoordeling van de vereiste technische restricties en de juiste werking daarvan interpretatieruimte is. Er is daarom extra aandacht besteed aan het handhaafbaar houden van de regels. Zo is geregeld, dat technische restricties waardoor de reserve, achtervang of parallelle eenheid niet tegelijkertijd in werking kan zijn met andere eenheden, gemeld moeten worden aan de NEa. Ook is geregeld dat voldaan moet worden aan de bij ministeriële regeling gestelde regels. In de regeling handel in emissierechten zijn regels gesteld die bijdragen aan de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de uitzonderingen.

4. Gevolgen

4a. Financiële gevolgen voor de rijksoverheid

Het buiten beschouwing laten van activiteiten in reserve, achtervang en parallelle eenheden leidt in beperkte mate tot lastenvermindering voor de rijksoverheid.

Naar verwachting zullen 25 bedrijven ten gevolge van dit wijzigingsbesluit geen vergunning (meer) nodig hebben.

Voor een bedrijf dat een broeikasgasemissievergunning nodig heeft dient de NEa een keer per handelsperiode het initiële monitoringsplan te beoordelen. Daarnaast dient de NEa voor een dergelijk bedrijf een keer per jaar de emissierapportage te beoordelen.

Voor een bedrijf dat onder de uitzondering voor reserve, achtervang of parallelle eenheid valt, dient de NEa de melding van de technische restrictie te beoordelen. Tevens dient de NEa voor een dergelijk bedrijf jaarlijks een rapportage over de technische restrictie te beoordelen. Deze rapportageplicht is middels de bij dit wijzigingsbesluit behorende wijzigingsregeling in de Regeling handel in emissierechten opgenomen. De beoordeling van het monitoringsplan en het emissieverslag voor bedrijven die een broeikasgasemissievergunning nodig hebben en de beoordeling van de melding van de technische voorziening en de rapportages over de technische restrictie voor bedrijven die onder de uitzondering voor reserve, achtervang of parallelle installatie vallen, zal de NEa ongeveer evenveel capaciteit en tijd kosten.

Bij een bedrijf dat een broeikasgasemissievergunning nodig heeft, dient de NEa tenslotte eventuele meldingen inzake wijzigingen in het monitoringsplan of de allocatie te verwerken en registeractiviteiten uit te voeren. Voor een bedrijf dat onder de uitzondering voor reserve, achtervang of parallelle eenheid valt, hoeft de NEa deze activiteiten niet uit te voeren. Gedurende de handelsperiode worden van 25 bedrijven die een broeikasgasemissievergunning hebben ongeveer 10 meldingen met betrekking tot wijzigingen in het monitoringsplan of de allocatie verwacht. Het verwerken van de meldingen kost ongeveer 4.000 euro. De registeractiviteiten voor 25 bedrijven kost over de hele handelsperiode ongeveer 25 uur (2.500 euro). Deze lasten hoeven niet meer te worden gemaakt. De financiële lasten voor de rijksoverheid nemen hierdoor met ongeveer 6.500 euro over de hele periode af indien 25 bedrijven van de uitzondering gebruik maken.

Het buiten beschouwing laten van eenheden voor het uitsluitend verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of van huishoudelijk afval, of van activiteiten in eenheden voor onderzoek, ontwikkeling en het testen van nieuwe producten en processen heeft geen financiële gevolgen voor de rijksoverheid. In de praktijk werden deze uitzonderingen al toegepast.

4b. Financiële gevolgen voor burgers, bedrijven en andere overheden

De handel in broeikasgasemissierechten heeft enkel betrekking op bedrijven. Dit besluit heeft dan ook geen gevolgen voor burgers en andere overheden.

Voor bedrijven die door de nieuwe regeling inzake reserve, achtervang en parallelle eenheden in het Besluit handel in emissierechten geen vergunning (meer) nodig hebben, leidt het besluit tot een verlichting van de administratieve lasten.

Alhoewel bedrijven die gebruik willen maken van het buiten beschouwing laten van activiteiten die plaatsvinden in reserve, achtervang of parallelle eenheden dit eenmalig moeten melden en jaarlijks een beperkte rapportage moeten indienen, zijn de lasten die aan deze verplichtingen verbonden zijn lager dan de lasten die verbonden zijn aan de vergunningplicht voor de emissie van broeikasgassen. Immers, niet alleen moet bij vergunningplicht een aanvraag om een vergunning worden ingediend, ook moet een monitoringsplan worden opgesteld, waarvoor een actualiseringplicht geldt. Daarnaast moeten emissies worden gemonitord en moet een emissiejaarverslag worden opgesteld dat door een onafhankelijke verificateur dient te worden geverifieerd. Geschat wordt dat de lasten voor een bedrijf dat geen vergunning (meer) nodig heeft met 5.000 euro per jaar afnemen5. Naar verwachting zullen 25 bedrijven ten gevolge van dit besluit geen vergunning (meer) nodig hebben, waardoor de totale lastenvermindering 125.000 euro bedraagt.

De bedrijven die als gevolg van dit besluit geen vergunning (meer) nodig hebben, kunnen bovendien financieel voordeel hebben omdat ze geen emissierechten hoeven aan te kopen.

4c. Gevolgen voor het milieu

De gevolgen voor het milieu zijn beperkt. De handel in broeikasgasemissierechten heeft de emissiereductie van broeikasgassen tot doel. Het buiten de handel brengen van bepaalde inrichtingen lijkt dan ook niet dienstig te zijn voor het bereiken van het milieudoel.

Echter, de uitzondering voor activiteiten in reserve, achtervang en parallelle eenheden is alleen mogelijk als aantoonbaar is dat de opgestelde reservecapaciteit niet tegelijkertijd met de hoofdeenheden benut kan worden en dat de drempelwaarden na het buiten beschouwing laten van die activiteiten, niet worden overschreden. Dit betekent dat de capaciteit van betreffende eenheden relatief laag is (namelijk onder de betreffende drempelwaarde) en tot relatief lage broeikasgasemissies leidt.

Naar verwachting zullen 25 bedrijven door dit besluit geen vergunning (meer) nodig hebben. Het is aannemelijk dat dit allemaal bedrijven zijn met relatief lage emissies zijn. De schatting is dat per jaar 1 Mton van de Nederlandse broeikasgasemissies buiten de handel in broeikasgasemissierechten zal komen te vallen. In 2012 bedroeg het totaal aan emissies in het systeem van de handel in broeikasgasemissierechten 76,4 Mton. Veel van de 25 bedrijven zijn in de tuinbouwsector te vinden. Voor de tuinbouwsector is er aanvullend beleid ten aanzien van de CO2 reductie (vereveningsysteem glastuinbouw).

De uitzonderingen voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen of van huishoudelijk afval, en van onderzoek, ontwikkeling en het testen van nieuwe producten en processen, hebben geen gevolgen voor het milieu. In de praktijk werden deze uitzonderingen namelijk al toegepast.

5. Consultatie

Uit het kabinetsbeleid inzake de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (Kamerstukken II 2013/14, 32 802, nr. 5) volgt, dat als algemeen uitgangspunt openbare internetconsultatie geldt. Van dit uitgangspunt kan echter worden afgeweken, indien sprake is van Europese of internationale regelgeving. Daar is in het voorliggende geval sprake van. Er is derhalve geen internetconsultatie toegepast.

6. Inwerkingtreding

Met het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit is voldaan aan het stelsel van vaste verandermomenten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

De ETS-Richtlijn is geïmplementeerd in de Wet milieubeheer, het Besluit handel in emissierechten en de Regeling handel in emissierechten.

X Noot
3

Deze uitleg sluit aan bij die van de Europese Commissie in paragraaf 4.3 van de Guidance.

X Noot
4

Deze uitleg sluit aan bij die van de Europese Commissie in de paragrafen 3.3.3 en 4.5.1 van de Guidance.

X Noot
5

PriceWaterhouseCoopers, 3 mei 2010, Onderzoek naar administratieve lasten kleine emittenten, https://www.emissieautoriteit.nl/mediatheek/emissiehandel/publicaties/Bijlage%20IV%20notificatie%20IenM%20optout%20tuinders.pdf

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven