Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken van 19 april 2013, nr. WJZ / 12366159, houdende richtsnoeren voor het opleggen van bestuurlijke boetes op grond van wetgeving, waarvan de Autoriteit Consument en Markt is belast met het toezicht op de naleving (Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken voor het opleggen van bestuurlijke boetes door de ACM)

Gelet op artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, de artikelen 56, 69 tot en met 75a en 76a van de Mededingingswet, artikel 77i van de Elektriciteitswet 1998, artikel 60ad van de Gaswet, artikel IXc van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614), artikel 15.4, tweede en vierde lid, van de Telecommunicatiewet, artikel 2.9, eerste lid, onderdeel b jo. 2.7 van de Wet handhaving consumentenbescherming, artikel 4.21, eerste lid, van de Aanbestedingswet 2012 en artikel 3.8, eerste lid, van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1

In deze beleidsregels wordt verstaan onder ACM: de Autoriteit Consument en Markt, genoemd in artikel 2 van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt.

Artikel 1.2

Een bestuurlijke boete wordt op een zodanige hoogte vastgesteld dat deze, in het kader van specifieke preventie, een overtreder weerhoudt van het begaan van een volgende overtreding en, in het kader van algemene preventie, potentiële andere overtreders afschrikt.

Artikel 1.3

Indien de ACM constateert dat een overtreder meerdere overtredingen heeft begaan, kan zij, in plaats van elke overtreding afzonderlijk te beboeten, een bestuurlijke boete opleggen voor deze overtredingen gezamenlijk.

Artikel 1.4

De vastgestelde bestuurlijke boete wordt naar beneden afgerond op een veelvoud van € 500.

HOOFDSTUK 2. MEDEDINGING EN ENERGIE

AFDELING 2.1 ALGEMEEN BOETEBELEID MEDEDINGING

§ 2.1.1 Reikwijdte en begripsbepalingen
Artikel 2.1

Deze afdeling is van toepassing op overtredingen waarvoor de ACM op grond van de Mededingingswet, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614) een bestuurlijke boete kan opleggen.

Artikel 2.2

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. overige overtredingen:

de overtredingen van andere bepalingen uit de Mededingingswet dan de artikelen 6 en 24, van bepalingen van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614), ten aanzien waarvan de ACM is belast met de handhaving en die zijn genoemd in Bijlage 1 bij deze beleidsregels, behoudens overtredingen waarvoor de ACM een bestuurlijke boete kan opleggen aan natuurlijke personen;

b. b. betrokken omzet:

de opbrengst die door een overtreder tijdens de totale duur van een overtreding is behaald met levering van goederen en diensten waarop die overtreding betrekking heeft, onder aftrek van kortingen en dergelijke, alsmede van over de omzet geheven belastingen;

c. jaaromzet:

de netto-omzet van de overtreder, zijnde de opbrengst uit levering van goederen en diensten uit het bedrijf van de overtreder, onder aftrek van kortingen en dergelijke, alsmede van over de omzet geheven belastingen;

d. boetegrondslag:

een op grond van een percentage van de betrokken omzet of van een promillage van de totale jaaromzet vastgesteld bedrag, dan wel, indien de overtreder een natuurlijke persoon is, een aan de ernst van de overtreding en het inkomen en vermogen van de overtreder gerelateerd bedrag, dat de basis vormt voor het bepalen van de hoogte van een op te leggen bestuurlijke boete;

e. basisboete:

het bedrag dat resulteert wanneer de boetegrondslag is bijgesteld aan de hand van de ernst van de overtreding en, voor zover van toepassing, de basisboetetoeslag of het gewicht van de overtreder, of, in het geval de overtreder een natuurlijke persoon is, het bedrag van de boetegrondslag;

f. basisboetetoeslag:

het bedrag waarmee de basisboete wordt verhoogd in geval van het begaan van een zeer zware overtreding van de artikelen 6 of 24 van de Mededingingswet of van de artikelen 101 of 102 van het VWEU.

§ 2.1.2 Bepaling hoogte boete
Artikel 2.3
  • 1. De ACM bepaalt de hoogte van de bestuurlijke boete op basis van de boetegrondslag, die per overtreding wordt vastgesteld.

  • 2. Na het bepalen van de boetegrondslag bepaalt de ACM de basisboete door de boetegrondslag bij te stellen aan de hand van de ernst van de overtreding en, voor zover van toepassing, de basisboetetoeslag en het gewicht van de overtreder. Wanneer de boetegrondslag niet wordt bijgesteld aan de hand van de ernst van de overtreding, de basisboetetoeslag of het gewicht van de overtreder, is de basisboete het bedrag dat ook de boetegrondslag is.

  • 3. Bij de vaststelling van de bestuurlijke boete neemt de ACM voorts boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden in aanmerking en bepaalt in redelijkheid in hoeverre dergelijke omstandigheden tot een verhoging of verlaging van de basisboete leiden.

§ 2.1.3 Overtreding van de artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet en van de artikelen 101 en 102 van het VWEU
Artikel 2.4
  • 1. Bij overtreding van de artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet en 101 en 102 van het VWEU stelt de ACM de boetegrondslag vast op basis van de betrokken omzet.

  • 2. Indien de ACM de betrokken omzet niet op basis van door de overtreder verstrekte informatie kan bepalen, kan de ACM hiervan een schatting maken.

  • 3. In geval van een verboden aanbestedingsafspraak kan de ACM voor elke deelnemer de omzet die kan worden gerealiseerd op basis van het bod waartegen de opdracht is verleend, of een evenredig deel daarvan, als betrokken omzet aanmerken.

  • 4. Wanneer geen betrokken omzet kan worden vastgesteld, kan als betrokken omzet worden aangemerkt de omzet van de overtreder op de te beschermen markt gedurende de periode van de overtreding, doch voor ten minste de duur van een jaar.

  • 5. Wanneer de overtreder op de te beschermen markt geen omzet heeft behaald, kan de ACM de omzet die de betreffende overtreder heeft behaald met zijn eigen bijdrage aan de mededingingsbeperking aanmerken als de betrokken omzet.

  • 6. Indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, kan de betrokken omzet van de daarvan deel uitmakende ondernemingen in aanmerking worden genomen.

  • 7. De ACM hanteert bij de vaststelling van de betrokken omzet waarden die zijn afgerond op hele euro’s.

Artikel 2.5

De ACM hanteert een boetegrondslag van 10% van de betrokken omzet van de overtreder.

Artikel 2.6
  • 1. De ACM bepaalt de basisboete door de boetegrondslag te vermenigvuldigen met een factor (E) voor de ernst van de overtreding.

  • 2. De factor (E) voor de ernst van de overtreding wordt bepaald door de zwaarte van de overtreding in samenhang met de economische context waarin deze overtreding heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling van de economische context houdt de ACM onder meer rekening met de aard van de betrokken goederen of diensten, de omvang van de markt, de grootte van de betrokken overtreders alsmede met het al dan niet gezamenlijke marktaandeel, de structuur van de markt en met de geldende regelgeving en houdt de ACM tevens rekening met de afbreuk of potentiële afbreuk aan het normale mededingingsproces en de weerslag op de economie die de betreffende gedraging in het algemeen heeft.

  • 3. Bij de vaststelling van de factor (E) onderscheidt de ACM drie typen overtredingen: zeer zware, zware en minder zware overtredingen. Verstrekkende horizontale afspraken worden in ieder geval als zeer zware overtredingen aangemerkt.

  • 4. Naargelang de ernst van de overtreding wordt de factor (E) vastgesteld op een waarde van ten hoogste 5.

Artikel 2.7
  • 1. Om ondernemingen ervan te weerhouden zeer zware overtredingen als bedoeld in artikel 2.6, derde lid, van de artikelen 6 of 24 van de Mededingingswet of van de artikelen 101 of 102 van het VWEU te begaan, hanteert de ACM een basisboetetoeslag van maximaal 25% van de betrokken omzet in het laatste volledige jaar dat de onderneming heeft deelgenomen aan de overtreding.

  • 2. In het kader van specifieke preventie kan de ACM de basisboete bij overtreding van de artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet en van de artikelen 101 en 102 van het VWEU aanpassen met het oog op het gewicht van de overtreder, uitgedrukt in de totale jaaromzet van deze overtreder in Nederland in het boekjaar voorafgaande aan de boetebeschikking.

§ 2.1.4 Overige overtredingen
Artikel 2.8
  • 1. De basis voor vaststelling van de boetegrondslag wordt gevormd door de totale jaaromzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de boetebeschikking.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid gaat de ACM uit van de in Nederland behaalde jaaromzet, tenzij deze naar het oordeel van de ACM geen passende beboeting toelaat.

  • 3. Wat de geografische toerekening van de omzet betreft volgt de ACM de uitgangspunten zoals uiteengezet door de Europese Commissie in de Geconsolideerde mededeling van de Commissie over bevoegdheidskwesties op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEU 2008, C 95).

  • 4. Indien de ACM de totale jaaromzet niet op basis van door de overtreder verstrekte informatie kan bepalen, kan de ACM hiervan een schatting maken.

Artikel 2.9
  • 1. De boetegrondslag bedraagt een promillage van de totale jaaromzet van de overtreder.

  • 2. De vaststelling van het promillage vindt plaats overeenkomstig onderstaande categorieën:

    Categorie I

    0,25‰ (promille) van de totale jaaromzet met een minimale bestuurlijke boete van € 2.500

    Categorie II

    0,75‰ (promille) van de totale jaaromzet met een minimale bestuurlijke boete van € 5.000

    Categorie III

    1,5‰ (promille) van de totale jaaromzet met een minimale bestuurlijke boete van € 10.000

    Categorie IV

    2,5‰ (promille) van de totale jaaromzet met een minimale bestuurlijke boete van € 15.000

    Categorie V

    7,5‰ (promille) van de totale jaaromzet met een minimale bestuurlijke boete van € 25.000

    Categorie VI

    15‰ (promille) van de totale jaaromzet met een bestuurlijke boete van € 50.000

  • 3. In Bijlage 1 worden de overige overtredingen ingedeeld in de daarbij aangewezen categorie.

  • 4. Wanneer de in het tweede lid bedoelde indeling in een boetecategorie in het concrete geval naar het oordeel van de ACM geen passende beboeting toelaat, kan de naast hogere of de naast lagere categorie worden gehanteerd.

  • 5. Wanneer de totale jaaromzet van de overtreder hoger is dan € 500.000.000 wordt in plaats van de totale jaaromzet een deel van de jaaromzet gehanteerd. De omzet tot € 500.000.000 telt volledig mee, de omzet tussen € 500.000.000 en € 1.000.000.000 telt voor 10% mee en de omzet boven de € 1.000.000.000 telt voor 1% mee.

Artikel 2.10
  • 1. De ACM bepaalt de basisboete door de boetegrondslag te vermenigvuldigen met een factor (E) voor de ernst van de overtreding.

  • 2. De factor (E) voor de ernst van de overtreding wordt bepaald door de mate waarin de overtreding de belangen schaadt die de overtreden bepaling beoogt te beschermen.

  • 3. Bij de vaststelling van de factor (E) onderscheidt de ACM drie typen overtredingen: zeer ernstige, ernstige en minder ernstige overtredingen.

  • 4. Naargelang de ernst van de overtreding wordt de factor (E) vastgesteld op een waarde van ten hoogste 5.

§ 2.1.5 Het opleggen van bestuurlijke boetes aan natuurlijke personen
Artikel 2.11
  • 1. De ACM kan een bestuurlijke boete opleggen aan een natuurlijk persoon wegens overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en wegens het geven van opdracht tot of het feitelijk leiding geven aan een overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, van de bepalingen van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614) en de Mededingingswet, bedoeld in het vierde lid, en van de artikelen 101 en 102 van het VWEU.

  • 2. In de gevallen genoemd in het eerste lid, stelt de ACM een boetegrondslag vast die gerelateerd is aan de ernst van de overtreding en het inkomen en vermogen van de overtreder, teneinde tot een bestuurlijke boete te komen die uit het oogpunt van zowel algemene als specifieke preventie voldoende afschrikwekkend is. De boetegrondslag is in deze gevallen de basisboete.

  • 3. Indien de ACM het inkomen en vermogen van de overtreder niet op basis van door de overtreder verstrekte informatie kan bepalen, kan de ACM hiervan een schatting maken.

  • 4. De boetegrondslag wordt vastgesteld binnen de volgende bandbreedtes:

    • a. € 10.000 tot € 200.000 voor:

      • 1°. overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht;

      • 2°. het opdracht geven tot of feitelijk leiding geven aan overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht;

      • 3°. het opdracht geven tot of feitelijk leidinggeven aan overtreding van de artikelen 4a, derde lid, artikel 7, tweede lid, 11a, tweede lid, 11b, derde lid, 12, eerste of tweede lid, 16, eerste lid, onderdelen g, k of l, 16, tweede lid, onderdeel g, 16a, 16Aa, derde of vierde lid, 17, vierde lid, 17a, derde of vierde lid, 18, derde lid, 19b, 19c, 19d, 19e, 24, tweede lid, 24a, 38, derde lid, 39, 42, derde lid, 68, tweede lid, 78, tweede lid, 95b, tweede of achtste lid, 95e, 95k of 95l van de Elektriciteitswet 1998;

      • 4°. het opdracht geven tot of feitelijk leidinggeven aan overtreding van de artikelen 3c, derde lid, 4, eerste of tweede lid, 7a, derde of vierde lid, 10, tweede of derde lid, onderdeel b, 10b, vierde lid, 10c, derde of vierde lid, 10d, derde lid, 17a, 18b, tweede of derde lid, 18g, vierde lid, 34, tweede lid, 35b,35c, 35d, 35e, 40, tweede lid, 42, 44, tweede of achtste lid, 52a, derde lid, 56, 82, eerste of vierde lid, of 83 van de Gaswet;

      • 5°. het opdracht geven tot of feitelijk leidinggeven aan overtreding van artikel IXb, eerste tot en met derde en vijfde of zesde lid, van artikel IXb, zevende lid, juncto artikel IXb, tweede, derde, vijfde of zesde lid, of van artikel IXc, eerste of tweede lid, van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614);

      • 6°. het opdracht geven tot of feitelijk leiding geven aan overtreding van de artikelen 25b, eerste of tweede lid, 25e, eerste volzin, 35, 42, 43, 59a, derde lid, 70b of 77a, derde lid, van de Mededingingswet, of

    • b. € 50.000 tot € 400.000 voor het opdracht geven tot of feitelijk leiding geven aan overtreding van:

      • 1°. de artikelen 5, zesde lid, 10, tweede of derde lid, 10a, eerste of tweede lid, 10b, tweede of derde lid, 11, eerste lid, 11a, derde lid, 11b, eerste of tweede lid, 16, eerste lid, onderdelen a tot en met f en h tot en met j, tweede lid, onderdelen a tot en met d en f, vierde of zesde lid, 16Aa, eerste lid of tweede lid, 17 eerste of tweede lid, 17a, eerste of tweede lid, 18, eerste lid, 18a juncto artikelen 2 of 3 Besluit financieel beheer netbeheerder, 19, 19a, 20, derde lid, 21, 23, 24 eerste of derde lid, 31, eerste lid, 31a, eerste of tweede lid, 31b, 36, 37, 43, 44, 45, 46, 47, 68, eerste lid, 79, 84, 86, 86d, 86e, 95a, eerste lid, 95b, eerste of vijfde lid, 95f, tweede lid, of 95m van de Elektriciteitswet 1998;

      • 2°. de artikelen 2, eerste of tweede lid, 2c, tweede of derde lid, 3, eerste lid, 3b, eerste of tweede lid, 3c, eerste of tweede lid, 7, 7a, eerste of tweede lid, 8, 9a, 10, eerste, derde lid, onderdeel a, of vierde lid, 10a, eerste, tweede of derde lid, 10b, eerste of tweede lid, 10c, eerste of tweede lid, 10d, eerste lid, 10e juncto artikelen 2 of 3 Besluit financieel beheer netbeheerder, 12a, 12b, eerste lid, 12e, eerste lid, 18a, tweede lid, 18b, eerste lid, 18g, eerste, tweede of derde lid, 32, 35a, 37, 39, tweede lid, 40, eerste, derde of vierde lid, 43, eerste lid, 44, eerste of vijfde lid, 47, tweede lid, 51, 52b, 60, derde lid, 63, 66a, 66b of 73, vierde lid, van de Gaswet;

      • 3°. de artikelen IXa, eerste en tweede lid, van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614);

      • 4°. de artikelen 6, 24, 34, 37, vierde lid, 39, tweede lid, onder a of b, 40, tweede lid, 40, derde lid, onder a of b, 41, eerste of vierde lid, 46, tweede, derde of vierde lid, 49a, vierde lid, of 56, eerste lid, onderdeel c, van de Mededingingswet, of

      • 5°. de artikelen 101 en 102 van het VWEU.

§ 2.1.6 Boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden
Artikel 2.12
  • 1. Bij de vaststelling van de bestuurlijke boete neemt de ACM boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden in aanmerking.

  • 2. De ACM bepaalt in redelijkheid de mate waarin de betrokken omstandigheid leidt tot een verhoging of verlaging van de basisboete.

Artikel 2.13
  • 1. Boeteverhogende omstandigheden zijn in ieder geval:

    • a. de omstandigheid dat de ACM of een andere bevoegde autoriteit, waaronder de Europese Commissie of een rechterlijke instantie, reeds eerder onherroepelijk een zelfde of een vergelijkbare door de overtreder begane overtreding heeft vastgesteld;

    • b. de omstandigheid dat de overtreder het onderzoek van de ACM heeft belemmerd;

    • c. de omstandigheid dat de overtreder tot de overtreding heeft aangezet of een leidinggevende rol heeft gespeeld bij de uitvoering daarvan;

    • d. de omstandigheid dat de overtreder gebruik heeft gemaakt van, of voorzien in, controle- of dwangmiddelen ter handhaving van de verboden gedraging.

  • 2. In geval van recidive als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, verhoogt de ACM de basisboete met 100%, tenzij dit gezien de omstandigheden van het concrete geval evident onredelijk zou zijn.

Artikel 2.14

Boeteverlagende omstandigheden zijn in ieder geval:

  • a. de omstandigheid dat de overtreder anders dan in het kader van afdeling 2.2 van dit hoofdstuk, verdergaande medewerking aan de ACM heeft verleend dan waartoe hij wettelijk gehouden was;

  • b. de omstandigheid dat de overtreder de overtreding uit eigen beweging heeft beëindigd, waarbij meer gewicht toekomt aan het uit eigen beweging beëindigen van de overtreding voordat de ACM een onderzoek is begonnen dan nadat het onderzoek is gestart;

  • c. de omstandigheid dat de overtreder uit eigen beweging degenen aan wie door de overtreding schade is berokkend, schadeloos heeft gesteld.

Artikel 2.15

Wanneer de ACM een bestuurlijke boete oplegt aan een natuurlijk persoon vanwege het geven van opdracht tot een overtreding of het feitelijk leiding geven aan een overtreding, kan de ACM bij de vaststelling van eventuele boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden, als bedoeld in de artikelen 2.13 en 2.14, rekening houden met de mate van betrokkenheid van de natuurlijke persoon bij het plegen van de overtreding en de positie van de natuurlijke persoon binnen de onderneming, ondernemersvereniging of rechtspersoon waarvoor hij of zij werkzaam is, dan wel werkzaam was.

§ 2.1.7 De vaststelling van de bestuurlijke boete
Artikel 2.16

Voor gedragingen die zowel een overtreding vormen van de artikelen 6 of 24 van de Mededingingswet als van de artikelen 101 of 102 van het VWEU, wordt in beginsel één bestuurlijke boete toereikend geacht.

Artikel 2.17

In afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen kan de ACM, wanneer de bijzondere omstandigheden van het geval naar haar oordeel hiertoe aanleiding geven, een symbolische bestuurlijke boete opleggen.

AFDELING 2.2 CLEMENTIE

§ 2.2.1 Reikwijdte en begripsbepalingen
Artikel 2.18

Deze afdeling is van toepassing op overtredingen waarvoor de ACM op grond van de Mededingingswet een bestuurlijke boete kan opleggen.

Artikel 2.19

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. wet:

de Mededingingswet;

b. b. clementie:

de verlening van boetevermindering aan een onderneming die heeft deelgenomen aan een kartel of aan een natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, die opdracht tot of feitelijk leiding aan de deelname van een onderneming aan een kartel heeft gegeven;

c. clementieverzoeker:

een onderneming of natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht die een beroep doet op deze beleidsregels;

d. kartel:

een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging tussen twee of meer concurrenten met als doel de mededinging te beperken in strijd met artikel 101 van het VWEU of artikel 6 van de wet;

e. clementiecategorie A:

een boetevermindering als bedoeld in artikel 2.21;

f. clementiecategorie B:

een boetevermindering als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid;

g. clementiecategorie C:

een boetevermindering als bedoeld in artikel 2.23;

h. marker:

een voorlopige plek in de rij van volgorde van binnenkomst van clementieverzoeken betreffende één kartel;

i. clementietoezegging:

een document met de rechten en verplichtingen van de ACM en de clementieverzoeker.

§ 2.2.2 Clementie
Artikel 2.20

De ACM beslist over clementie.

Artikel 2.21

De ACM zegt een clementieverzoeker een boetevermindering van 100% toe indien:

  • a. hij als eerste een clementieverzoek indient;

  • b. het clementieverzoek betrekking heeft op een kartel waarnaar de ACM nog geen onderzoek is begonnen;

  • c. hij met het clementieverzoek de ACM informatie verschaft die de ACM in staat stelt om een gerichte inspectie uit te voeren;

  • d. hij geen andere onderneming tot deelname aan het kartel heeft gedwongen, en

  • e. hij aan de medewerkingsplicht, bedoeld in artikel 2.35, voldoet.

Artikel 2.22
  • 1. De ACM zegt een clementieverzoeker een boetevermindering van ten minste 60% en ten hoogste 100% toe indien:

    • a. hij als eerste een clementieverzoek indient;

    • b. het clementieverzoek betrekking heeft op een kartel waarnaar de ACM een onderzoek is begonnen, maar de ACM aan de betrokkenen bij het kartel nog geen rapport als bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de wet heeft verzonden,

    • c. zijn clementieverzoek informatie bevat met aanzienlijke additionele waarde,

    • d. hij geen andere onderneming tot deelname aan het kartel heeft gedwongen, en

    • e. hij aan de medewerkingsplicht, bedoeld in artikel 2.35, voldoet.

  • 2. De ACM zegt een boetevermindering van 100% toe indien een clementieverzoeker als eerste informatie aan de ACM verschaft, waarover de ACM nog niet beschikte en op basis waarvan zij het kartel kan bewijzen.

Artikel 2.23

De ACM zegt een clementieverzoeker een boetevermindering van ten minste 10% en ten hoogste 40% toe indien:

  • a. hij

    • 1°. als tweede of volgende een clementieverzoek indient ten aanzien van een kartel, voordat de ACM het rapport, bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de wet aan een van de betrokkenen bij het kartel heeft verzonden, of

    • 2°. als eerste een clementieverzoek indient als bedoeld in de artikelen 2.21, onder a, of 2.22, eerste lid, onder a, en een andere onderneming tot deelname aan het kartel heeft gedwongen,

  • b. zijn clementieverzoek informatie bevat met aanzienlijke additionele waarde, en

  • c. hij aan de medewerkingsplicht, bedoeld in artikel 2.35, voldoet.

Artikel 2.24
  • 1. Een onderzoek als bedoeld in de artikelen 2.21, onder b, en 2.22, eerste lid, onder b, begint vanaf het moment dat de ACM haar eerste vermoeden van een kartel intern schriftelijk heeft vastgelegd.

  • 2. Onder informatie met aanzienlijke additionele waarde als bedoeld in de artikelen 2.22, eerste lid, onder c, en 2.23, onder b, wordt verstaan bewijsmateriaal dat aanzienlijk bijdraagt aan het vaststellen van het kartel, gezien de aard en nauwkeurigheid ervan en hetgeen op het tijdstip van verstrekking bij de ACM bekend is.

§ 2.2.3 Oriëntatie op clementieverzoek
Artikel 2.25
  • 1. Een aspirant-clementieverzoeker kan contact opnemen met de ACM om van gedachten te wisselen over een feitencomplex en de toepasselijkheid van deze beleidsregels in dat kader.

  • 2. Het contact, bedoeld in het eerste lid, kan op anonieme basis of door tussenkomst van een advocaat geschieden en kan over een hypothetisch feitencomplex gaan.

Artikel 2.26
  • 1. Een aspirant-clementieverzoeker kan telefonisch en uitsluitend door tussenkomst van een advocaat aan de ACM vragen of hij voor clementiecategorie A in aanmerking komt.

  • 2. Indien de ACM de vraag, bedoeld in het eerste lid, bevestigend beantwoordt, dient de advocaat terstond een clementieverzoek in.

§ 2.2.4 Het clementieverzoek
Artikel 2.27

Een clementieverzoek kan worden ingediend door:

  • a. een onderneming die aan een kartel heeft deelgenomen, vertegenwoordigd door iemand die bevoegd is namens haar bindende afspraken te maken;

  • b. een natuurlijke persoon, niet namens een onderneming maar uitdrukkelijk voor zichzelf, die opdracht tot of feitelijk leiding aan de deelname van een onderneming aan een kartel heeft gegeven, of

  • c. meerdere natuurlijke personen tegelijk, niet namens een onderneming maar uitdrukkelijk voor henzelf, die opdracht tot of feitelijk leiding aan de deelname van een onderneming aan een kartel hebben gegeven, mits zij ten tijde van de indiening werkzaam zijn bij dezelfde, bij het kartel betrokken onderneming.

Artikel 2.28
  • 1. Een natuurlijke persoon die een clementieverzoek indient, kan in aanmerking komen voor dezelfde clementiecategorie als de onderneming waarbij hij werkt, indien hij verklaart als mede-clementieverzoeker van de onderneming te willen worden aangemerkt en hij zelfstandig aan de clementievoorwaarden voldoet.

  • 2. Indien de ACM oordeelt dat het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op een natuurlijke persoon die ten tijde van de indiening van het clementieverzoek niet meer werkzaam is bij de bij het kartel betrokken onderneming.

  • 3. Meerdere natuurlijke personen die gelijktijdig een clementieverzoek indienen, komen in aanmerking voor dezelfde clementiecategorie indien zij verklaren als mede-clementieverzoeker van elkaar te willen worden aangemerkt en ieder van hen zelfstandig aan de clementievoorwaarden voldoet.

Artikel 2.29

Een clementieverzoek wordt per e-mail, fax, post, telefoon of in persoon ingediend.

Artikel 2.30
  • 1. Een clementieverzoek bevat een verklaring met daarin, voor zover de clementieverzoeker bekend op het moment van indiening:

    • a. een uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk beroep op deze beleidsregels;

    • b. een verklaring van deelname aan het door de clementieverzoeker als zodanig gekwalificeerde kartel, indien de clementieverzoeker een onderneming is;

    • c. een gemotiveerde verklaring dat de clementieverzoeker als natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, opdracht tot of feitelijk leiding aan de deelname van een onderneming aan het kartel heeft gegeven, indien clementieverzoeker een natuurlijke persoon is;

    • d. een gedetailleerde omschrijving van het kartel, waaronder de betrokken goederen of diensten, de geografische reikwijdte, de duur, de werkwijze, de geschatte marktvolumes die door het kartel zijn getroffen, alsmede de specifieke data, locaties, inhoud van en betrokkenen bij de kartelcontacten;

    • e. de naam en het adres van de clementieverzoeker;

    • f. de naam en het adres van alle ondernemingen die aan het kartel deelnemen of deelnamen, alsmede de namen, posities, kantoorlocaties en indien relevant, thuisadressen van diegenen die bij het kartel betrokken zijn of waren;

    • g. of de clementieverzoeker andere mededingingsautoriteiten of de Europese Commissie heeft benaderd of mogelijk zal benaderen met betrekking tot het kartel, en

    • h. een toelichting op het bewijsmateriaal, bedoeld in het tweede lid.

  • 2. Een clementieverzoek bevat tevens bewijsmateriaal ter staving van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, voor zover dit in het bezit is van de clementieverzoeker of dit voor hem redelijkerwijs beschikbaar is op het tijdstip van indiening.

Artikel 2.31
  • 1. De ACM staat toe dat de verklaring, bedoeld in artikel 2.30, eerste lid, mondeling wordt afgelegd, indien een clementieverzoeker daartoe een gerechtvaardigd belang aantoont.

  • 2. In geval van een mondelinge verklaring, wordt de verklaring geregistreerd en wordt daarvan een transcript gemaakt.

Artikel 2.32
  • 1. Een clementieverzoeker die een onvolledig clementieverzoek ingediend heeft, kan in aanmerking komen voor een marker, indien:

    • a. het clementieverzoek naar het oordeel van de ACM een concrete basis biedt voor een redelijk vermoeden van de betrokkenheid van de clementieverzoeker bij een kartel, en

    • b. de clementieverzoeker ten minste informatie verschaft betreffende:

      • 1°. de naam en het adres van de clementieverzoeker;

      • 2°. de betrokkenen bij het kartel;

      • 3°. de betrokken goederen of diensten;

      • 4°. de geografische reikwijdte van het kartel;

      • 5°. de duur van het kartel;

      • 6°. de aard van het kartelgedrag, en

      • 7°. de vraag of hij andere mededingingsautoriteiten of de Europese Commissie heeft benaderd of mogelijk zal benaderen met betrekking tot het kartel.

  • 2. Indien de ACM voor een clementieverzoeker een marker vaststelt, stelt zij de clementieverzoeker daarbij een termijn waarbinnen deze het clementieverzoek dient te vervolledigen.

  • 3. Indien het onvolledige clementieverzoek binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, wordt vervolledigd, wordt het clementieverzoek aangemerkt als volledig te zijn geweest vanaf het moment waarop de marker van toepassing is.

  • 4. Indien het onvolledige clementieverzoek niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, wordt vervolledigd, wijst de ACM het clementieverzoek af.

Artikel 2.33
  • 1. De ACM stelt voorts een marker voor een clementieverzoeker vast, indien:

    • a. de clementieverzoeker ten aanzien van een kartel als eerste een clementieverzoek indient;

    • b. de Europese Commissie bij uitstek geschikt is het onderzoek naar het kartel uit te voeren;

    • c. de clementieverzoeker tevens een clementieverzoek bij de Europese Commissie heeft ingediend of voornemens is dat op korte termijn te doen, en

    • d. de clementieverzoeker bij indiening van het clementieverzoek ten minste de informatie, bedoeld in artikel 2.32, eerste lid, onder b, verschaft en aangeeft in welke lidstaat of lidstaten van de Europese Unie het bewijs betreffende het kartel zich vermoedelijk bevindt.

  • 2. Indien de ACM voor een clementieverzoeker een marker vaststelt, kan zij de clementieverzoeker daarbij een termijn stellen waarbinnen deze het clementieverzoek dient te vervolledigen.

  • 3. Indien het onvolledige clementieverzoek binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, wordt vervolledigd, wordt het clementieverzoek geacht volledig te zijn geweest vanaf het moment waarop de marker van toepassing is.

  • 4. Indien het onvolledige clementieverzoek niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, wordt vervolledigd, wijst de ACM het clementieverzoek af.

Artikel 2.34

De ACM registreert de datum en het tijdstip van ontvangst van een clementieverzoek.

§ 2.2.5 Medewerkingsplicht
Artikel 2.35
  • 1. Totdat het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden ten aanzien van iedere betrokkene bij het kartel, verleent een clementieverzoeker alle medewerking die in het belang van het onderzoek of de procedure is vereist.

  • 2. De medewerkingsplicht, bedoeld in het eerste lid, houdt ten minste in dat de clementieverzoeker:

    • a. zich onthoudt van gedragingen die het onderzoek of de procedure zouden kunnen belemmeren;

    • b. vanaf de indiening van het clementieverzoek uit eigen beweging of op verzoek van de ACM zo spoedig mogelijk aan de ACM alle informatie betreffende het kartel verschaft, waarover hij beschikt of redelijkerwijs de beschikking kan krijgen;

    • c. onmiddellijk na het indienen van het clementieverzoek iedere betrokkenheid bij het kartel staakt, tenzij en voor zover de ACM de voortzetting daarvan redelijkerwijs noodzakelijk acht om de doeltreffendheid van inspecties te waarborgen, en

    • d. degenen die bij de clementieverzoeker werkzaam zijn, en voor zover redelijkerwijs mogelijk, degenen die voorheen bij de clementieverzoeker werkzaam zijn geweest, beschikbaar houdt voor het afleggen van verklaringen.

§ 2.2.6 Bepaling boetevermindering
Artikel 2.36

De ACM bepaalt het percentage boetevermindering voor een clementieverzoeker als bedoeld in de artikelen 2.22, eerste lid, en 2.23 aan de hand van de datum en het tijdstip, bedoeld in de artikelen 2.32, derde lid, 2.33, derde lid, of 2.34, en de additionele waarde van de informatie die de clementieverzoeker in het kader van zijn clementieverzoek aan de ACM heeft verstrekt.

Artikel 2.37

Indien een clementieverzoeker als bedoeld in de artikelen 2.22, eerste lid, en 2.23:

  • a. als eerste informatie verschaft waarover de ACM nog niet beschikte, en

  • b. de ACM deze informatie gebruikt om aan te tonen dat het kartel ernstiger is of langer heeft geduurd dan voordien aan hem bekend was, zal de ACM deze informatie niet in aanmerking nemen bij het vaststellen van de hoogte van de boete die aan de clementieverzoeker wordt opgelegd.

§ 2.2.7 Clementietoezegging
Artikel 2.38
  • 1. De ACM stelt zo spoedig mogelijk na ontvangst van een clementieverzoek dat in overeenstemming met deze beleidsregels is ingediend een clementietoezegging op.

  • 2. De clementieverzoeker ondertekent de clementietoezegging.

Artikel 2.39
  • 1. Met clementietoezeggingen wordt de definitieve volgorde van binnenkomst van clementieverzoeken betreffende een kartel vastgesteld.

  • 2. De ACM beoordeelt in de gevallen, bedoeld in artikel 2.28, de naleving van de verplichtingen uit de clementietoezegging van iedere mede-clementieverzoeker individueel.

Artikel 2.40
  • 1. Indien een clementieverzoeker zijn verplichtingen uit de clementietoezegging niet nakomt, vervalt de clementietoezegging.

  • 2. Indien de clementietoezegging vervalt, kan de ACM de informatie die zij van de clementieverzoeker heeft ontvangen als bewijs gebruiken.

Artikel 2.41

De ACM deelt een clementieverzoeker als bedoeld in de artikelen 2.22, eerste lid, en 2.23 het percentage boetevermindering mee, uiterlijk bij de verzending aan hem van het rapport, bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de wet.

Artikel 2.42

De ACM beslist omtrent de boete met inachtneming van de clementietoezegging mits de clementieverzoeker zijn verplichtingen uit de clementietoezegging volledig naleeft.

§ 2.2.8 Vertrouwelijkheid
Artikel 2.43

De ACM zal de informatie die zij verkrijgt:

  • a. van aspirant-clementieverzoekers tijdens de contacten, bedoeld in de artikelen 2.25, 2.26 of

  • b. middels te goeder trouw ingediende clementieverzoeken die zij afwijst voordat de betreffende clementieverzoeker een clementietoezegging is gedaan, niet als bewijs tegen de verstrekker van de informatie gebruiken tenzij de verstrekker daarin toestemt of de ACM reeds uit andere hoofde over diezelfde informatie beschikte.

Artikel 2.44

Totdat het rapport, bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de wet aan een van de betrokkenen bij het kartel wordt verzonden, maakt de ACM de hoedanigheid van de clementieverzoeker niet aan derden bekend, tenzij daartoe een rechtsplicht bestaat of de clementieverzoeker daarmee heeft ingestemd.

Artikel 2.45
  • 1. De ACM verleent een geadresseerde van een rapport als bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de wet toegang tot een mondelinge verklaring als bedoeld in artikel 2.31, mits de geadresseerde of zijn gemachtigde schriftelijk toezeggen van de verklaring geen kopie te maken en de in de verklaring vervatte informatie uitsluitend te gebruiken in de bestuursrechtelijke procedure.

  • 2. De ACM zal een mondelinge verklaring als bedoeld in artikel 2.31 alleen overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG, 2003 L 1) aan een andere mededingingsautoriteit of de Europese Commissie zenden indien:

    • a. aan de voorwaarden van de Mededeling van de Commissie van 27 april 2004 betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten (PbEG, 2004 C 101/03) is voldaan, en

    • b. de door de ontvangende mededingingsautoriteit of de Europese Commissie verleende bescherming tegen openbaarmaking gelijkwaardig is aan die welke de ACM biedt.

HOOFDSTUK 3. TELECOMMUNICATIE

Artikel 3.1

Dit hoofdstuk is van toepassing op overtredingen waarvoor de ACM op grond van artikel 15.4, tweede en vierde lid, van de Telecommunicatiewet een bestuurlijke boete kan opleggen.

§ 3.1 Begripsbepalingen

Artikel 3.2

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. relevante omzet:

de omzet van de onderneming in de elektronische communicatiesector in Nederland bedoeld in artikel 15.4, zesde lid, van de Telecommunicatiewet;

b. betrokken omzet:

de opbrengst die door een overtreder tijdens de totale duur van een overtreding is behaald met levering van goederen en diensten waarop die overtreding betrekking heeft, onder aftrek van kortingen en dergelijke, alsmede van over de omzet geheven belastingen;

c. jaaromzet:

de netto-omzet van de overtreder, zijnde de opbrengst uit levering van goederen en diensten uit het bedrijf van de overtreder, onder aftrek van kortingen en dergelijke, alsmede van over de omzet geheven belastingen;

d. boetegrondslag:

een op grond van een percentage van de betrokken omzet vastgesteld bedrag, dat de basis vormt voor het bepalen van de hoogte van een op te leggen bestuurlijke boete in geval van een overtreding als bedoeld in artikel 15.4, tweede lid, van de Telecommunicatiewet;

e. basisboete:

het bedrag dat resulteert wanneer de boetegrondslag is bijgesteld aan de hand van de ernst van de overtreding en, voor zover van toepassing, de basisboetetoeslag of het gewicht van de overtreder in geval van een overtreding als bedoeld in artikel 15.4, tweede lid, van de Telecommunicatiewet of, het bedrag dat is vastgesteld binnen de bandbreedte van de betreffende boetecategorie in geval van een overtreding als bedoeld in artikel 15.4, vierde lid, van de Telecommunicatiewet;

f. basisboetetoeslag:

het bedrag waarmee de basisboete wordt verhoogd in geval van een zeer zware overtreding van de in artikel 15.4, tweede lid, onderdelen a en b, van de Telecommunicatiewet bedoelde bepalingen.

§ 3.2 Vaststelling van de ernst van de overtreding

Artikel 3.3

De ACM bepaalt de ernst van de overtreding door de zwaarte van de overtreding in abstracto vast te stellen en deze vervolgens te bezien in samenhang met de economische context waarin deze heeft plaatsgevonden alsmede met de bijzondere omstandigheden van het geval.

Artikel 3.4
  • 1. Bij de bepaling van de zwaarte van de overtreding gelden de doelstellingen van de Telecommunicatiewet, te weten het bevorderen van concurrentie, de ontwikkeling van de interne markt en het bevorderen van de belangen van eindgebruikers als uitgangspunt voor de ACM.

  • 2. Aan de hand van de in het eerste lid genoemde doelstellingen verdeelt de ACM de mogelijke overtredingen in abstracto in drie categorieën:

    • a. zeer zware overtredingen: overtredingen waarbij de concurrentie in aanzienlijke mate wordt belemmerd of overtredingen waarbij de belangen van eindgebruikers in aanzienlijke mate worden geschaad;

    • b. zware overtredingen: overtredingen waardoor de concurrentie wordt belemmerd of de belangen van de eindgebruiker worden geschaad, maar niet in die mate dat deze als zeer zware overtredingen kunnen worden aangemerkt;

    • c. minder zware overtredingen: overtredingen van verplichtingen waarbij in het algemeen de concurrentie in beperkte mate wordt belemmerd of de belangen van eindgebruikers in beperkte mate worden geschaad.

Artikel 3.5
  • 1. De vaststelling van de ernst van de overtreding is afhankelijk van de economische context in concreto alsmede de bijzondere omstandigheden van het geval.

  • 2. De ACM geeft de ernst van de overtreding aan in drie gradaties: zeer ernstige overtredingen, ernstige overtredingen en minder ernstige overtredingen.

§ 3.3 Vaststelling van de hoogte van de basisboete ter zake van overtredingen als bedoeld in artikel 15.4, tweede lid, van de Telecommunicatiewet

Artikel 3.6
  • 1. De ACM hanteert een boetegrondslag van 10% van de betrokken omzet van de overtreder.

  • 2. Indien de ACM de betrokken omzet niet op basis van door de overtreder verstrekte informatie kan bepalen, kan zij hiervan een schatting maken.

  • 3. Wanneer de ACM geen betrokken omzet kan vaststellen, kan zij als betrokken omzet aanmerken de omzet van de overtreder op de te beschermen markt gedurende de periode van de overtreding, doch voor ten minste de duur van een jaar.

Artikel 3.7
  • 1. De ACM bepaalt de basisboete door de boetegrondslag te vermenigvuldigen met een factor (E) voor de ernst van de overtreding.

  • 2. De ACM onderscheidt drie factoren:

    • a. In geval van een minder ernstige overtreding wordt de factor (E) gesteld op een waarde van ten hoogste 1;

    • b. In geval van een ernstige overtreding wordt de factor (E) gesteld op een waarde van ten hoogste 2;

    • c. In geval van een zeer ernstige overtreding wordt de factor (E) gesteld op een waarde tussen 1,5 en 5.

Artikel 3.8
  • 1. In het kader van specifieke preventie kan de ACM de basisboete bij overtredingen als bedoeld in artikel 15.4, tweede lid, van de Telecommunicatiewet aanpassen met het oog op het gewicht van de overtreder, uitgedrukt in de totale jaaromzet van deze overtreder in Nederland in het boekjaar voorafgaande aan de boetebeschikking.

  • 2. Om ondernemingen als bedoeld in artikel 15.4, tweede lid, van de Telecommunicatiewet ervan te weerhouden zeer zware overtredingen als bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, onderdeel a, van deze beleidsregels te begaan, hanteert de ACM een basisboetetoeslag van maximaal 25% van de betrokken omzet in het laatste volledige jaar dat de onderneming heeft deelgenomen aan de overtreding.

§. 3.4 Vaststelling van de hoogte van de basisboete ter zake van overtredingen als bedoeld in artikel 15.4, vierde lid Telecommunicatiewet

Artikel 3.9

De ACM verbindt aan overtredingen als bedoeld in artikel 15.4, vierde lid, van de Telecommunicatiewet een aan de mate van de ernst van de overtreding gekoppelde boetecategorie.

Artikel 3.10

Voor de toepassing van Artikel 3.9 worden de volgende boetecategorieën onderscheiden:

  • a. In het geval van een minder ernstige overtreding bedraagt de hoogte van de boete maximaal € 100.000;

  • b. In het geval van een ernstige overtreding bedraagt de hoogte van de boete maximaal € 300.000;

  • c. In geval van een zeer ernstige overtreding bedraagt de hoogte van de boete maximaal € 450.000.

Artikel 3.11

Binnen de bandbreedte per boetecategorie stelt de ACM met inachtneming van de mate waarin de overtreding aan de overtreder kan worden verweten en, indien daartoe aanleiding bestaat, andere omstandigheden, zoals de duur van de overtreding, de hoogte van de basisboete vast.

Artikel 3.12

De ACM kan bij het vaststellen van de bestuurlijke boete, met inachtneming van het wettelijk boetemaximum, buiten de grenzen van de in artikel 3.10 van deze beleidsregels vermelde boetecategorieën treden onder de in paragraaf 3.5 van deze beleidsregels genoemde omstandigheden.

§. 3.5 Boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden

Artikel 3.13
  • 1. Bij de vaststelling van de bestuurlijke boete neemt de ACM boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden in aanmerking.

  • 2. De ACM bepaalt in redelijkheid de mate waarin de betrokken omstandigheid leidt tot een verhoging van de basisboete.

Artikel 3.14
  • 1. Een boeteverhogende omstandigheid is in ieder geval de omstandigheid dat er sprake is van recidive door dezelfde overtreder ten aanzien van eenzelfde type overtreding.

  • 2. In geval van recidive verhoogt de ACM de bestuurlijke boete met 100%, tenzij dit percentage gezien de omstandigheden van het concrete geval evident onredelijk zou zijn.

Artikel 3.15

Een boeteverlagende omstandigheid is in ieder geval de omstandigheid dat er sprake is van een overtreding die de overtreder:

  • a. zelf heeft gesignaleerd;

  • b. uit eigen beweging onverwijld heeft beëindigd, en

  • c. op eigen initiatief bij de ACM heeft gemeld voordat de ACM met een onderzoek is begonnen.

HOOFDSTUK 4. CONSUMENTEN

Artikel 4.1

Dit hoofdstuk is van toepassing op overtredingen waarvoor de ACM op grond van artikel 2.9, eerste lid, onderdeel b, j° artikel 2.7, van de Wet handhaving consumentenbescherming een bestuurlijke boete kan opleggen.

§ 4.1 Boetecategorieën

Artikel 4.2
  • 1. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt vastgesteld binnen de bandbreedtes van de volgende boetecategorieën:

    Boetecategorie 1

    boetebandbreedte tussen € 0 en € 50.000

    Boetecategorie 2

    boetebandbreedte tussen € 40.000 en € 150.000

    Boetecategorie 3

    boetebandbreedte tussen € 100.000 en € 300.000

    Boetecategorie 4

    boetebandbreedte tussen € 150.000 en € 400.000

  • 2. In Bijlage 2 worden de bepalingen waarvan ingeval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld in de daarbij aangegeven boetecategorie.

§ 4.2 Wijze van boetetoemeting

Artikel 4.3
  • 1. De hoogte van de basisboete wordt vastgesteld binnen de boetebandbreedte van de toepasselijke boetecategorie.

  • 2. De hoogte van de basisboete wordt afgestemd op:

    • a. de ernst van de gedraging;

    • b. de mate van verwijtbaarheid;

    • c. de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd;

    • d. de omstandigheden waarin de overtreder verkeert.

  • 3. Onder basisboete wordt verstaan de boete die wordt vastgesteld met toepassing van het eerste en tweede lid.

Artikel 4.4

Indien natuurlijke personen worden beboet als overtreder in de hoedanigheid van feitelijk leidinggevende of in de hoedanigheid van opdrachtgever als bedoeld in artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, stemt de ACM de boete af op het inkomen en het vermogen van de overtreder.

§ 4.3 Boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden

Artikel 4.5

Bij de vaststelling van de bestuurlijke boete neemt de ACM boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden in aanmerking.

Artikel 4.6

Boeteverhogende omstandigheden zijn in ieder geval:

  • a. de omstandigheid dat de overtreder niet meewerkt met het onderzoek van de ACM;

  • b. de omstandigheid dat er sprake is van recidive door dezelfde overtreder ten aanzien van eenzelfde type overtreding.

Artikel 4.7

Boeteverlagende omstandigheden zijn in ieder geval:

  • a. de omstandigheid dat de overtreder de overtreding uit eigen beweging heeft beëindigd voordat de ACM een onderzoek is begonnen;

  • b. de omstandigheid dat de overtreder verdergaande medewerking aan de ACM heeft verleend dan waartoe hij wettelijk gehouden was;

  • c. de omstandigheid dat de overtreder uit eigen beweging de consumenten aan wie door de overtreding schade is berokkend, schadeloos heeft gesteld.

HOOFDSTUK 5. AANBESTEDEN

Artikel 5.1

Dit hoofdstuk is van toepassing op overtredingen waarvoor de ACM op grond van artikel 4.21, eerste lid, van de Aanbestedingswet 2012 of artikel 3.8, eerste lid, van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied een bestuurlijke boete kan opleggen.

Artikel 5.2

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    a. overeenkomst:

    een overeenkomst waarop artikel 4.15, eerste lid, van de Aanbestedingswet 2012 of artikel 3.1, eerste lid, van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied van toepassing is;

    b. opschortende termijn:

    de termijn bedoeld in artikel 2.127, eerste lid, of artikel 2.131 van de Aanbestedingswet 2012 respectievelijk de termijn bedoeld in artikel 2.118, eerste lid, of artikel 2.122 van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied.

  • 2. De artikelen 1.2 tot en met 1.3 zijn niet van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 5.3

  • 1. De hoogte van een boete bedraagt de waarde van het deel van de overeenkomst dat niet vernietigd is vermenigvuldigd met het boetepercentage.

  • 2. Als niet vernietigd wordt aangemerkt:

    • a. het gedeelte van de overeenkomst dat niet is vernietigd en

    • b. het gedeelte van de overeenkomst dat vernietigd is, maar waarover de werking aan die vernietiging is ontzegd.

  • 3. Indien de waarde van de overeenkomst hoger is dan de eerder door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf geraamde waarde van de opdracht wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van die geraamde waarde voor het deel van de opdracht waaraan door de vernietiging van de overeenkomst de werking niet is ontzegd.

Artikel 5.4

  • 1. De waarde van de overeenkomst wordt vastgesteld op grond van de volgende criteria:

    • a. in een onherroepelijk geworden oordeel van de rechter is de waarde van de overeenkomst vastgesteld;

    • b. indien onderdeel a niet kan worden toegepast, wordt de waarde van de overeenkomst op basis van een onherroepelijk geworden oordeel van de rechter berekend;

    • c. indien onderdeel b niet kan worden toegepast, blijkt de waarde van de overeenkomst uit de waarde van de inschrijving of vergelijkbare inschrijvingen;

    • d. indien onderdeel c niet kan worden toegepast, blijkt de waarde van de overeenkomst uit de documenten waarover de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf beschikt, die betrekking hebben op de aanbestedingsprocedure die ten grondslag aan de overeenkomst ligt of heeft gelegen;

    • e. indien onderdeel d niet kan worden toegepast, wordt de waarde van de overeenkomst vastgesteld aan de hand van historisch gebruik of verbruik van vergelijkbare opdrachten door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf;

    • f. indien onderdeel e niet kan worden toegepast, wordt de waarde van de opdracht vastgesteld aan de hand van opgaven van ondernemingen die vergelijkbare opdrachten gewoonlijk uitvoeren.

  • 2. De waarde van het deel van de overeenkomst dat niet is vernietigd wordt vastgesteld op de wijze beschreven in het eerste lid.

Artikel 5.5

  • 1. Indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf ten onrechte geen voorafgaande aankondiging van de opdracht heeft bekendgemaakt, bedraagt het boetepercentage 15%.

  • 2. Indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven, kan de ACM in afwijking van het eerste lid een lager boetepercentage vaststellen.

  • 3. Het boetepercentage, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval lager vastgesteld indien uit een onherroepelijk geworden oordeel van de rechter blijkt dat er sprake is van verzachtende omstandigheden ten aanzien van het ontbreken van die voorafgaande aankondiging.

  • 4. Indien een gedeeltelijke vernietiging van een overeenkomst is gebaseerd op artikel 4.15, eerste lid, onderdeel c, van de Aanbestedingswet 2012 of artikel 3.2, eerste lid, onderdeel c, van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied, zijn voor de vaststelling van het boetepercentage het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.6

  • 1. Indien de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf de overeenkomst heeft gesloten tijdens de opschortende termijn bedraagt het boetepercentage 10%.

  • 2. Indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven, kan de ACM in afwijking van het eerste lid een lager of hoger boetepercentage vaststellen.

  • 3. Het boetepercentage, bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval verhoogd, indien uit het onherroepelijk geworden oordeel van de rechter blijkt dat er sprake is van verzwarende omstandigheden ten aanzien van het niet in acht nemen van de opschortende termijn.

  • 4. Het boetepercentage, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval verlaagd, indien uit het onherroepelijk geworden oordeel van de rechter blijkt dat er sprake is van verzachtende omstandigheden ten aanzien van het niet in acht nemen van de opschortende termijn.

HOOFDSTUK 6. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1

Op overtredingen waarvan een rapport is opgemaakt voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels, wordt beslist met toepassing van de Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken voor het opleggen van bestuurlijke boetes door de NMa 2009, de Beleidsregels van de Minister van Economische zaken tot vermindering van bestuurlijke boetes betreffende kartels onderscheidenlijk de Beleidsregels boetetoemeting met betrekking tot het opleggen van bestuurlijke boetes ingevolge artikel 15.4 van de Telecommunicatiewet (Boetebeleidsregels OPTA) (Stcrt. 2010, 5163) zoals deze golden onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip.

Artikel 6.2

De volgende beleidsregels worden ingetrokken:

  • a. Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken voor het opleggen van bestuurlijke boetes door de NMa 2009.

  • b. Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken tot vermindering van geldboetes betreffende kartels.

Artikel 6.3

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Artikel 6.4

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken voor het opleggen van bestuurlijke boetes door de ACM.

Deze beleidsregels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.

BIJLAGE 1, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2.9, DERDE LID, VAN DE BELEIDSREGELS VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN VOOR HET OPLEGGEN VAN BESTUURLIJKE BOETES DOOR DE ACM

Indeling in categorieën

1. Elektriciteitswet 1998

  • a. De overtredingen, bedoeld in artikel 77i, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998, die bestraft kunnen worden met een bestuurlijke boete van maximaal € 450.000,– of 1% van de totale jaaromzet als dat meer is, worden als volgt in categorieën ingedeeld:

Categorie I

a. artikel 12, eerste lid;

b. artikel 38, derde lid;

c. artikel 42, derde lid;

d. artikel 68, tweede lid.

   

Categorie II

a. artikel 4a, derde lid;

b. artikel 11a, tweede lid;

c. artikel 11b, derde lid;

d. artikel 18, derde lid;

e. artikel 39;

f. artikel 95k;

g. artikel 95l.

   

Categorie III

a. artikel 7, tweede lid;

b. artikel 12, tweede lid;

c. artikel 16, eerste lid, onderdeel g;

d. artikel 16, eerste lid, onderdeel k;

e. artikel 16, eerste lid, onderdeel l;

f. artikel 16, tweede lid, onderdeel g;

g. artikel 16a;

h. artikel 16 Aa, derde lid;

i. artikel 16 Aa, vierde lid;

j. artikel 17, vierde lid;

k. artikel 17a, derde lid;

 

l. artikel 17a, vierde lid;

m. artikel 19b;

n. artikel 19c;

o. artikel 19d;

p. artikel 19e;

q. artikel 24, tweede lid;

r. artikel 24a;

s. artikel 78, tweede lid;

t. artikel 95b, tweede lid;

u. artikel 95b, achtste lid;

v. artikel 95e.

  • b. De overtredingen, bedoeld in artikel 77i, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998, die bestraft kunnen worden met een bestuurlijke boete van maximaal 10% van de totale jaaromzet, worden als volgt in categorieën ingedeeld:

Categorie IV

a. artikel 11b, eerste lid;

b. artikel 11b, tweede lid;

c. artikel 16, vierde lid;

d. artikel 18a juncto artikel 3 Besluit financieel beheer netbeheerder;

e. artikel 19a;

f. artikel 31a, eerste lid;

g. artikel 31a, tweede lid;

h. artikel 31b;

i. artikel 36 (niet naleven van de door de ACM vastgestelde tariefstructuren en voorwaarden (ondersteunend voorschrift));

j. artikel 37 (niet naleven van de door de ACM vastgestelde tariefstructuren en voorwaarden (ondersteunend voorschrift));

k. artikel 44;

l. artikel 47;

m. artikel 68, eerste lid;

n. artikel 86.

   

Categorie V

a. artikel 5, zesde lid;

b. artikel 16, zesde lid;

c. artikel 19;

d. artikel 20, derde lid;

e. artikel 21;

f. artikel 23;

g. artikel 24, eerste lid;

h. artikel 24, derde lid;

i. artikel 31, eerste lid;

j. artikel 36 (niet naleven van de door de ACM vastgestelde tariefstructuren en voorwaarden (kernvoorschrift));

 

k. artikel 36 (niet wijzigen voorstel met betrekking tot door de ACM vast te stellen tariefstructuur en voorwaarden);

l. artikel 37 (niet naleven van de door de ACM vastgestelde tariefstructuren en voorwaarden (kernvoorschrift));

m. artikel 37 (niet doen van een voorstel met betrekking tot door de ACM vast te stellen tariefstructuren en voorwaarden);

n. artikel 46;

o. artikel 79;

p. artikel 84;

q. artikel 86d;

r. artikel 95a, eerste lid;

s. artikel 95b, eerste lid;

t. artikel 95f, tweede lid.

   

Categorie VI

a. artikel 10, tweede lid;

b. artikel 10, derde lid;

c. artikel 10a, eerste lid;

d. artikel 10a, tweede lid;

e. artikel 10b, tweede lid;

f. artikel 10b, derde lid;

g. artikel 11, eerste lid;

h. artikel 11a, derde lid;

i. artikel 16, eerste lid, onderdelen a tot en met f en h tot en met j;

j. artikel 16, tweede lid, onderdelen a tot en met d en f;

k. artikel 16Aa, eerste lid;

l. artikel 16Aa, tweede lid;

 

m. artikel 17, eerste lid;

n. artikel 17, tweede lid;

o. artikel 17a, eerste lid;

p. artikel 17a, tweede lid;

q. artikel 18, eerste lid;

r. artikel 18a juncto artikel 2 Besluit financieel beheer netbeheerder;

s. artikel 43;

t artikel 45;

u. artikel 86e;

v. artikel 95b, vijfde lid;

w. artikel 95m.

2. Gaswet

  • a. De overtredingen, bedoeld in artikel 60ad, aanhef en onderdeel a, van de Gaswet, die bestraft kunnen worden met een bestuurlijke boete van maximaal € 450.000,– of 1% van de totale jaaromzet als dat meer is, worden als volgt in categorieën ingedeeld:

Categorie I

a. artikel 4, eerste lid;

b. artikel 40, tweede lid

   

Categorie II

a. artikel 3c, derde lid;

b. artikel 10d, derde lid;

c. artikel 18g, vierde lid;

d. artikel 52a, derde lid;

e. artikel 83.

   

Categorie III

a. artikel 4, tweede lid;

b. artikel 7a, derde lid;

c. artikel 7a, vierde lid;

d. artikel 10, tweede lid;

e. artikel 10, derde lid, onderdeel b;

f. artikel 10b, vierde lid;

g. artikel 10c, derde lid;

h. artikel 10c, vierde lid;

i. artikel 17a;

 

j. artikel 18b, tweede lid;

k. artikel 18b, derde lid;

l. artikel 34, tweede lid;

m. artikel 35b;

n. artikel 35c;

o. artikel 35d;

p. artikel 35e;

q. artikel 42;

r. artikel 44, tweede lid;

s. artikel 44, achtste lid;

t. artikel 56;

u. artikel 82, eerste lid;

v. artikel 82, vierde lid.

  • b. De overtredingen, bedoeld in artikel 60ad, aanhef en onder b, van de Gaswet, die bestraft kunnen worden met een bestuurlijke boete van maximaal 10% van de totale jaaromzet, worden als volgt in categorieën ingedeeld:

Categorie IV

a. artikel 3c, eerste lid;

b. artikel 3c, tweede lid;

c. artikel 7;

d. artikel 10e juncto artikel 3 Besluit financieel beheer netbeheerder;

e. artikel 18b, eerste lid;

f. artikel 18g, eerste lid;

g. artikel 18g, tweede lid;

h. artikel 35a;

i. artikel 40, eerste lid;

j. artikel 40, derde lid;

k. artikel 40, vierde lid;

l. artikel 51.

   

Categorie V

a. artikel 8;

b. artikel 9a;

c. artikel 10, vierde lid;

d. artikel 10a, tweede lid;

e. artikel 12a;

f. artikel 12b, eerste lid;

g. artikel 12e, eerste lid;

 

h. artikel 18a, tweede lid;

i. artikel 18g, derde lid;

j. artikel 37;

k. artikel 39, tweede lid;

l. artikel 43, eerste lid;

m. artikel 44, eerste lid;

n. artikel 47, tweede lid;

o. artikel 60, derde lid;

p. artikel 63;

q. artikel 66a;

r. artikel 73, vierde lid.

   

Categorie VI

a. artikel 2, eerste lid;

b. artikel 2, tweede lid;

c. artikel 2c, tweede lid;

d. artikel 2c, derde lid;

e. artikel 3, eerste lid;

f. artikel 3b, eerste lid;

g. artikel 3b, tweede lid;

h. artikel 7a, eerste lid;

i. artikel 7a, tweede lid;

j. artikel 10, eerste lid;

 

k. artikel 10, derde lid, onderdeel a;

l. artikel 10a, eerste lid;

m. artikel 10a, derde lid;

n. artikel 10b, eerste lid;

o. artikel 10b tweede lid;

p. artikel 10c, eerste lid;

q. artikel 10c, tweede lid;

r artikel 10d, eerste lid;

s. artikel 10e juncto artikel 2 Besluit financieel beheer netbeheerder;

t. artikel 32;

u. artikel 44, vijfde lid;

v. artikel 52b;

w. artikel 66b.

3. Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614)

  • a. De overtredingen, bedoeld in artikel IXc, vierde lid, van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614), die bestraft kunnen worden met een bestuurlijke boete van ten hoogste 10% van de omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking worden als volgt in categorieën ingedeeld:

Categorie VI

a. artikel IXa, eerste lid;

b. artikel IXa, tweede lid.

  • b. De overtredingen, bedoeld in artikel IXc, vijfde lid, van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614), die bestraft kunnen worden met bestuurlijke boete van maximaal € 450.000,– of 1% van de omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking als dat meer is, worden als volgt in categorieën ingedeeld:

Categorie II

a. artikel IXc, eerste lid;

b. artikel IXc, tweede lid.

   

Categorie III

a. artikel IXb, eerste lid;

b. artikel IXb, tweede lid;

c. artikel IXb, derde lid;

d. artikel IXb, vijfde lid;

e. artikel IXb, zesde lid;

f. artikel IXb, zevende lid, juncto artikel IXb, tweede lid;

g. artikel IXb, zevende lid, juncto artikel IXb, derde lid;

h. artikel IXb, zevende lid, juncto artikel IXb, vijfde lid;

i. artikel IXb, zevende lid, juncto artikel IXb, zesde lid.

4. Mededingingswet

  • a. De overtredingen, bedoeld in de Mededingingswet, die bestraft kunnen worden met een bestuurlijke boete van maximaal € 450.000,– of 1% van de totale jaaromzet als dat meer is, worden als volgt in categorieën ingedeeld:

Categorie II

a. artikel 70a juncto 25b, eerste lid;

b. artikel 70a juncto 25b, tweede lid;

c. artikel 70a juncto 25e, eerste volzin;

d. artikel 72 juncto 43.

   

Categorie III

a. artikel 69 juncto 59a, derde lid;

b. artikel 69 juncto 77a, derde lid;

c. artikel 73 juncto 35;

d. artikel 73 juncto 42.

   

Categorie IV

artikel 70b

  • b. De overtredingen, bedoeld in de Mededingingswet, die bestraft kunnen worden met een bestuurlijke boete van maximaal € 450.000,– of 10% van de totale jaaromzet als dat meer is, worden als volgt in categorieën ingedeeld:

Categorie IV

a. artikel 71 juncto 40, tweede lid;

b. artikel 71 juncto 46, tweede lid;

c. artikel 74 juncto 34 (verkoper).

   

Categorie V

a. artikel 56, vijfde lid juncto 56, eerste lid, onderdeel c;

b. artikel 74 juncto 34 (koper);

c. artikel 74 juncto 39, tweede lid, onderdeel a;

d. artikel 74 juncto 39, tweede lid, onderdeel b;

e. artikel 74 juncto 40, derde lid, onderdeel a;

f. artikel 74 juncto 40, derde lid, onderdeel b;

g. artikel 74 juncto 46, derde lid;

h. artikel 74 juncto 46, vierde lid;

i. artikel 76a juncto 49a, vierde lid.

   

Categorie VI

a. artikel 74 juncto 41, eerste lid;

b. artikel 75 juncto 37, vierde lid;

c. artikel 75 juncto 41, vierde lid.

5. Algemene wet bestuursrecht

De overtredingen van de Algemene wet bestuursrecht, die op grond van artikel 69 van de Mededingingswet, artikel 77i, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 60ad, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gaswet, die bestraft kunnen worden met een bestuurlijke boete van maximaal € 450.000,– of 1% van de totale jaaromzet als dat meer is, worden als volgt in categorieën ingedeeld:

Categorie IV

a. artikel 5:20 juncto 5:15;

b. artikel 5:20 juncto 5:16;

c. artikel 5:20 juncto 5:17;

d. artikel 5:20 juncto 5:18;

e. artikel 5:20 juncto 5:19.

   

Categorie V

artikel 5:20 juncto artikelen 5:15 en 5:17

BIJLAGE 2, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 4.2, TWEEDE LID, VAN DE BELEIDSREGELS VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN VOOR HET OPLEGGEN VAN BESTUURLIJKE BOETES DOOR DE ACM

Wettelijke bepaling

Beschrijving inhoud wettelijke bepaling

Boetecategorie indeling (cat. 1 – cat. 4)

Colportagewet

Bepaalde bij of krachtens Colportagewet, voor zover geen betrekking hebbend op financiële dienst of activiteit

 

Artikel 7 lid 1

Een colporteur is verplicht bij de aanvang van handelingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, aan degene die hij tot het sluiten van de overeenkomst tracht te bewegen, duidelijk mee te delen dat zulks zijn oogmerk is.

3

Artikel 7 lid 2

Een onderneming waarin of voor rekening waarvan een colporteur werkzaam is, is verplicht deze te doen handelen in overeenstemming met het eerste lid.

3

Artikel 8

Het is een colporteur of een onderneming waarin of voor rekening waarvan een colporteur werkzaam is, verboden:

 

Artikel 8 sub a

handelingen te verrichten of te doen verrichten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, indien de colporteur weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de verplichtingen die daaruit voor de desbetreffende particulier kunnen voortvloeien, niet in overeenstemming zijn met diens draagkracht;

3

Artikel 8 sub b

meer dan één overeenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, te sluiten of te doen sluiten indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat daarmee wordt beoogd een of meer van de betalingen die de desbetreffende particulier per overeenkomst moet verrichten, te doen blijven beneden het in art. 26, eerste lid, bedoelde bedrag.

3

Artikel 24 lid 1

Voor een overeenkomst, welke het onmiddellijk gevolg is van de werkzaamheid van een colporteur, is op straffe van nietigheid vereist, dat door of namens de bij de overeenkomst betrokken partijen in twee gelijkluidende exemplaren een akte wordt ondertekend, en dat onmiddellijk na de ondertekening door de partij die door de colporteur tot het aangaan van de overeenkomst is bewogen, een exemplaar van die akte is ontvangen door ieder van beide partijen.

3

Artikel 24 lid 2

Door de bij de overeenkomst partij zijnde eigenaar of eigenaren van de onderneming, waarin, onderscheidenlijk voor rekening waarvan, de colporteur werkzaam is, wordt zorg gedragen, dat:

 
 

a. in de akte, bedoeld in het eerste lid, de in artikel 25, eerste lid, bedoelde mogelijkheid om de overeenkomst te ontbinden wordt vermeld alsmede zijn of hun naam en zijn of hun adres, waarnaar de in artikel 25, eerste lid, bedoelde mededeling kan worden gezonden, een en ander op straffe van nietigheid van de overeenkomst;

3

 

b. de akte is opgemaakt met inachtneming van de bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels over de inhoud en de wijze van opmaak van die akte.

Bedoelde algemene maatregel van bestuur is Besluit akten van colportageovereenkomsten.

zie voor de toepasselijke boetecategorie hieronder het Besluit akten van colportageovereenkomsten

Artikel 25 lid 5

Nakoming van een uit de overeenkomstvoortvloeiende verbintenis (waaronder betaling) kan door de wederpartij van de consument, eerst worden gevorderd op de dag waarop de in het tweede lid bedoelde herroepingstermijn is verlopen.

3

Besluit akten van colportageovereenkomsten (Stb. 2012, 612)

   

Artikel 1

Het ontbreken van (een) element(en) genoemd in artikel 1 aanhef en

 

onder a1:

 

3

onder a2:

 

1

onder a3, a4, b, c en d:

 

2

Prijzenwet

   

Artikel 2b

Uit deze bepaling volgt dat bij AMvB voorschriften kunnen worden vastgesteld betreffende: – bekendmaking van de prijzen waartegen producten/diensten worden aangeboden (art. 2b lid 1 sub a); – bekendmaking van de prijzen per in die maatregel aangewezen meeteenheden (art. 2b lid 1 sub b)

2 of 3 (zie voor de toepasselijke boetecategorie hierna: Besluit prijsaanduiding producten)1

Artikel 3, voor zover samenhangend met artikel 2b

Mogelijkheid tot ontheffing van bepaalde in art. 2b Prijzenwet (met eventueel beperkingen en of voorschriften daaraan verbonden)

22

Besluit prijsaanduiding producten

   

Artikelen 2 t/m 5

Uitwerking art. 2b lid 1 sub a en b Prijzenwet.

2: in geval van overtreding van artikelen 2, 3, 4 lid 1, artikel 5 lid 1 jo. artikel 2, artikel 5 lid 1 jo. artikel 3 en artikel 5 lid 2;

3: in geval van overtreding van artikel 4 lid 2 en artikel 5 lid 1 jo. artikel 4 lid 2

Elektronische handel

   

Artikel 3:15d lid 1 BW

Degene die een dienst van de informatiemaatschappij verleent, maakt de volgende gegevens gemakkelijk, rechtstreeks en permanent toegankelijk voor degenen die gebruikmaken van deze dienst, in het bijzonder om informatie te verkrijgen of toegankelijk te maken:

2

Artikel 3:15d lid 1 sub a BW

identiteit en adres van vestiging van de dienstverlener;

3

Artikel 3:15d lid 1 sub b BW

gegevens die snel contact en effectieve communicatie met hem mogelijk maken, inclusief zijn e-mailadres;

23

Artikel 3:15d lid 1 sub c BW

voor zover hij is ingeschreven in een handelsregister of een vergelijkbaar openbaar register: de naam van het register en zijn inschrijvingsnummer, of een vergelijkbaar middel ter identificatie in dat register;

14

Artikel 3:15d lid 1 sub d BW

voor zover een activiteit aan een vergunningsstelsel is onderworpen: de gegevens over de bevoegde toezichthoudende autoriteit;

15

Artikel 3:15d lid 1 sub e BW

voor zover hij een gereglementeerd beroep uitoefent: de beroepsvereniging of organisatie waarbij hij is ingeschreven; de beroepstitel en de lidstaat (EU/EER) waar de titel is toegekend; verwijzing naar de beroepsregels die in Nederland van toepassing zijn en de wijze van toegang daartoe;

26

Artikel 3:15d lid 1 sub f BW

voor zover hij een aan BTW onderworpen activiteit uitoefent: het btw- identificatienummer zoals bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onder g, van de Wet op de Omzetbelasting 1968;

17

Artikel 3:15d lid 2 BW

De dienstverlener geeft aanduidingen van prijzen in een dienst van de informatiemaatschappij duidelijk en ondubbelzinnig aan, met de uitdrukkelijke vermelding of, en zo mogelijk welke, belasting en leveringskosten daarbij inbegrepen zijn.

3

Artikel 3:15e lid 1 BW

Verplichtingen waaraan de opdrachtgever van commerciële communicatie, als bedoeld in artikel 3:15e lid 3, moet voldoen:

 

Artikel 3:15e lid 1 sub a BW

commerciële communicatie is duidelijk als zodanig herkenbaar;

38

Artikel 3:15e lid 1 sub b BW

commerciële communicatie vermeldt de identiteit van de opdrachtgever;

3

Artikel 3:15e lid 1 sub c BW

commerciële communicatie, indien deze verkoopbevorderende aanbiedingen, wedstrijden of spelen omvat, bevat een duidelijke en ondubbelzinnige vermelding van de aard en de voorwaarden van de aanbieding of deelneming;

3

Artikel 3:15e lid 1 sub d BW

ongevraagde commerciële communicatie door middel van elektronische post moet reeds bij ontvangst duidelijk en ondubbelzinnig als zodanig herkenbaar zijn;

39

Artikel 6:227b lid 1 BW

Informatie die moet worden verstrekt door verlener van dienst van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 3:15d lid 3 BW voordat een overeenkomst langs elektronische weg wordt gesloten:

 

Artikel 6:227b lid 1 sub a BW

wijze waarop de overeenkomst tot stand zal komen en welke handelingen daarvoor nodig zijn;

2

Artikel 6:227b lid 1 sub b BW

al dan niet archiveren van de overeenkomst na totstandkoming, en zo ja, op welke wijze deze voor de wederpartij te raadplegen zal zijn;

1

Artikel 6:227b lid 1 sub c BW

wijze waarop wederpartij van door hem niet gewilde handelingen op de hoogte kan geraken en de wijze waarop hij deze kan herstellen voordat de overeenkomst tot stand komt;

3

Artikel 6:227b lid 1 sub d BW

de talen waarin de overeenkomst kan worden gesloten;

1

Artikel 6:227b lid 1 sub e BW

de gedragscodes waaraan de verlener van een dienst van de informatiemaatschappij zich heeft onderworpen en de wijze waarop deze gedragscodes voor de wederpartij langs elektronische weg te raadplegen zijn;

2

Artikel 6:227b lid 2 BW

Informatie die moet worden verstrekt aan de wederpartij voor of bij het sluiten van de overeenkomst: de voorwaarden niet zijnde algemene voorwaarden als bedoeld in artikel 6:231 BW, op zodanige wijze dat deze door de wederpartij kunnen worden opgeslagen zodat deze toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming.

2

Artikel 6:227c lid 1 BW

De verlener van dienst van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 3:15d lid 3 BW stelt de wederpartij passende, doeltreffende en toegankelijke middelen ter beschikking waarmee hij vóór aanvaarding van de overeenkomst van door hem niet gewilde handelingen op de hoogte kan geraken en hoe hij deze kan herstellen.

3

Artikel 6:227c lid 2 BW

In geval van een verklaring van een consument die door de dienstverlener mag worden opgevat hetzij als aanvaarding van een door hem langs elektronische weg gedaan aanbod, hetzij als een aanbod naar aanleiding van een door hem langs elektronische weg gedane uitnodiging om in onderhandeling te treden, bevestigt de dienstverlener zo spoedig mogelijk de ontvangst van deze verklaring. Zolang de ontvangst van een aanvaarding niet is bevestigd, kan de wederpartij de overeenkomst ontbinden. Het niet tijdig bevestigen van de ontvangst van een aanbod geldt als verwerping daarvan.

2

Algemene voorwaarden

   

Artikel 6:236 BW

Lijst met onredelijk bezwarende bedingen (zwarte lijst)

Bij een overeenkomst tussen een gebruiker en een wederpartij, zijnde natuurlijke persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt als onredelijk bezwarend aangemerkt een in de algemene voorwaarden voorkomend beding:

 

a

Dat de wederpartij geheel en onvoorwaardelijk het recht ontneemt de door de gebruiker toegezegde prestatie op te eisen;

2

b

Dat de aan de wederpartij toekomende bevoegdheid tot ontbinding, zoals deze in afdeling 5 van titel 5 is geregeld, uitsluit of beperkt;

2

c

Dat een de wederpartij volgens de wet toekomende bevoegdheid tot opschorting van de nakoming uitsluit of beperkt of de gebruiker een verdergaande bevoegdheid tot opschorting verleent dan hem volgens de wet toekomt;

2

d

Dat de beoordeling van de vraag of de gebruiker in de nakoming van een of meer van zijn verbintenissen is te kort geschoten aan hem zelf overlaat, of dat de uitoefening van de rechten die de wederpartij ter zake van een zodanige tekortkoming volgens de wet toekomen, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat deze eerst een derde in rechte heeft aangesproken;

2

e

Krachtens hetwelk de wederpartij aan de gebruiker bij voorbaat toestemming verleent zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen op een der in afdeling 3 van titel 2 bedoelde wijzen op een derde te doen overgaan, tenzij de wederpartij te allen tijde de bevoegdheid heeft de overeenkomst te ontbinden, of de gebruiker jegens de wederpartij aansprakelijk is voor de nakoming door de derde, of de overgang plaatsvindt in verband met de overdracht van een onderneming waartoe zowel die verplichtingen als de daartegenover bedongen rechten behoren;

2

f

Dat voor het geval uit de overeenkomst voor de gebruiker voortvloeiende rechten op een derde overgaan, ertoe strekt bevoegdheden of verweermiddelen die de wederpartij volgens de wet jegens die derde zou kunnen doen gelden, uit te sluiten of te beperken;

2

g

Dat een wettelijke verjarings- of vervaltermijn waarbinnen de wederpartij enig recht moet geldend maken, tot een verjarings- onderscheidenlijk vervaltermijn van minder dan een jaar verkort;

2

h

Dat voor het geval bij de uitvoering van de overeenkomst schade aan een derde wordt toegebracht door de gebruiker of door een persoon of zaak waarvoor deze aansprakelijk is, de wederpartij verplicht deze schade hetzij aan de derde te vergoeden, hetzij in haar verhouding tot de gebruiker voor een groter deel te dragen dan waartoe zij volgens de wet verplicht zou zijn;

2

i

Dat de gebruiker de bevoegdheid geeft de door hem bedongen prijs binnen drie maanden na het sluiten van de overeenkomst te verhogen, tenzij de wederpartij bevoegd is in dat geval de overeenkomst te ontbinden;

2

j

Dat in geval van een overeenkomst tot het geregeld afleveren van zaken, elektriciteit daaronder begrepen en dag-, nieuws- en weekbladen en tijdschriften daaronder niet begrepen, of tot het geregeld doen van verrichtingen, leidt tot stilzwijgende verlenging of vernieuwing in een overeenkomst voor bepaalde duur, dan wel tot een stilzwijgende voortzetting in een overeenkomst voor onbepaalde duur zonder dat de wederpartij de bevoegdheid heeft om de voortgezette overeenkomst te allen tijde op te zeggen met een opzegtermijn van ten hoogste een maand;

2

k

Dat de bevoegdheid van de wederpartij om bewijs te leveren uitsluit of beperkt, of dat de uit de wet voortvloeiende verdeling van de bewijslast ten nadele van de wederpartij wijzigt, hetzij doordat het een verklaring van haar bevat omtrent de deugdelijkheid van de haar verschuldigde prestatie, hetzij doordat het haar belast met het bewijs dat een tekortkoming van de gebruiker aan hem kan worden toegerekend;

2

l

Dat ten nadele van de wederpartij afwijkt van artikel 37 van Boek 3, tenzij het betrekking heeft op de vorm van door de wederpartij af te leggen verklaringen of bepaalt dat de gebruiker het hem door de wederpartij opgegeven adres als zodanig mag blijven beschouwen totdat hem een nieuw adres is meegedeeld;

2

m

Waarbij een wederpartij die bij het aangaan van de overeenkomst werkelijke woonplaats in een gemeente in Nederland heeft, woonplaats kiest anders dan voor het geval zij te eniger tijd geen bekende werkelijke woonplaats in die gemeente zal hebben, tenzij de overeenkomst betrekking heeft op een registergoed en woonplaats ten kantore van een notaris wordt gekozen;

2

n

Dat voorziet in de beslechting van een geschil door een ander dan hetzij de rechter die volgens de wet bevoegd zou zijn, hetzij een of meer arbiters, tenzij het de wederpartij een termijn gunt van tenminste een maand nadat de gebruiker zich schriftelijk jegens haar op het beding heeft beroepen, om voor beslechting van het geschil door de volgens de wet bevoegde rechter te kiezen

2

o

Dat de bevoegdheid van de wederpartij om de overeenkomst, die mondeling, schriftelijk of langs electronische weg tot stand is gekomen, op een overeenkomstige wijze op te zeggen, uitsluit of beperkt;

2

p

Dat in geval van een overeenkomst tot het geregeld afleveren van dag-, nieuws- en weekbladen en tijdschriften, leidt tot een stilzwijgende verlenging of vernieuwing van de overeenkomst met een duur die langer is dan drie maanden, dan wel tot een stilzwijgende verlenging of vernieuwing van de overeenkomst met een duur van ten hoogste drie maanden zonder dat de wederpartij de bevoegdheid heeft of de overeenkomst telkens tegen het einde van de duur van de verlenging of de vernieuwing op te zeggen met een opzegtermijn van ten hoogste een maand;

2

q

Dat in geval van een overeenkomst tot het geregeld afleveren van dag-, nieuws- en weekbladen en tijdschriften, leidt tot een stilzwijgende voortzetting in een overeenkomst voor onbepaalde duur zonder dat de wederpartij de bevoegdheid heeft om de voortgezette overeenkomst te allen tijde op te zeggen met een opzegtermijn van ten hoogste een maand, of in geval de geregelde aflevering minder dan eenmaal per maand plaats heeft, met een opzegtermijn van ten hoogste drie maanden;

2

r

Dat de wederpartij verplicht de verklaring tot opzegging van een overeenkomst als bedoeld onder j of p respectievelijk q te laten plaatsvinden op een bepaald moment;

2

s

Dat in geval van een overeenkomst met beperkte duur tot het geregeld ter kennismaking afleveren van dag-, nieuws-, weekbladen en tijdschriften leidt tot voortzetting van de overeenkomst.

2

Garantie bij consumentenkoop

(Zie art. 7:5 lid 1 BW voor definitie consumentenkoop en art. 7:6a lid 5 BW voor definitie garantie))

 

Artikel 7:6a lid 2 BW

In een garantie moet op duidelijke en begrijpelijke wijze worden vermeld:

 
 

welke in artikel 7:6a lid 1 BW bedoelde rechten of vorderingen een koper worden toegekend;

2

 

dat deze de koper toekomen onverminderd de rechten of vorderingen die de wet hem toekent;

2

 

naam en adres van de verkoper of producent van wie de garantie afkomstig is;

2

 

duur en gebied waarvoor de garantie geldt.

2

Artikel 7:6a lid 3 BW

De in lid 2 bedoelde gegevens moeten de koper op zijn verlangen worden verstrekt schriftelijk of op een andere de koper ter beschikking staande en toegankelijke duurzame gegevensdrager.

2

Ongevraagd toezenden

   

Artikel 7:7 lid 2 BW

Het is verboden een zaak ongevraagd toe te zenden aan een consument met het verzoek tot betaling van een prijs, terugzending of bewaring.

4

Artikel 7:7 lid 4 BW

Lid 2 is van overeenkomstige toepassing op ongevraagde dienstverlening.

4

Koop op afstand

   

Artikel 7:46c lid 1 BW

Tijdig voordat de koop op afstand wordt gesloten, moeten aan de wederpartij met alle aan de gebruikte techniek voor communicatie op afstand aangepaste middelen en op duidelijke en begrijpelijke wijze, de volgende gegevens worden verstrekt, waarvan het commerciële oogmerk ondubbelzinnig moet blijken:

2 (niet naleven vormvereisten);

3 (ontbreken/onduidelijk commercieel oogmerk)

Artikel 7:46c lid 1 sub a BW

de identiteit en bij verplichte vooruitbetaling van de prijs het adres van de verkoper;

3

Artikel 7:46c lid 1 sub b BW

de belangrijkste kenmerken van de zaak;

3

Artikel 7:46c lid 1 sub c BW

de prijs, met inbegrip van alle belastingen, van de zaak;

3

Artikel 7:46c lid 1 sub d BW

de kosten van aflevering, voor zover van toepassing;

210

Artikel 7:46c lid 1 sub e BW

de wijze van betaling, aflevering of uitvoering van de koop op afstand;

211

Artikel 7:46c lid 1 sub f BW

het al dan niet van toepassing zijn van de mogelijkheid van ontbinding overeenkomstig artikel 46d lid 1 en artikel 46e BW

212

Artikel 7:46c lid 1 sub g BW

Indien de kosten van het gebruik van de techniek voor communicatie op afstand worden berekend op een andere grondslag dan het basistarief: de hoogte van het geldende tarief;

213

Artikel 7:46c lid 1 sub h BW

De termijn voor aanvaarding van het aanbod, dan wel de termijn voor het gestand doen van de prijs;

214

Artikel 7:46c lid 1 sub i BW

voor zover van toepassing, in geval van een koop op afstand die strekt tot voortdurende of periodieke aflevering van zaken: de minimale duur van de overeenkomst

215

Artikel 7:46c lid 2 BW

Tijdig bij de nakoming van de koop op afstand en, voor zover het niet aan derden af te leveren zaken betreft, uiterlijk bij de aflevering, moeten aan de koper op duidelijke en begrijpelijke wijze schriftelijk of, voor zover het de in de onderdelen a en c-e bedoelde gegevens betreft, op een andere te zijner beschikking staande en voor hem toegankelijke duurzame gegevensdrager, de volgende gegevens worden verstrekt, behoudens voor zover dit reeds is geschied voordat de koop op afstand werd gesloten:

2

Artikel 7:46c lid 2 sub a BW

de gegevens als bedoeld in lid 1 sub a t/m f

de gegevens bedoeld in lid 1 sub a t/m c: 3;

lid 1 sub d t/m f: 216

Artikel 7:46c lid 2 sub b BW

de vereisten voor gebruikmaking van het recht op ontbinding overeenkomstig artikel 7:46d lid 1 en artikel 7:46e lid 2

3

Artikel 7:46c lid 2 sub c BW

het bezoekadres van de vestiging van de verkoper waar koper een klacht kan indienen;

2

Artikel 7:46c lid 2 sub d BW

Voor zover van toepassing, gegevens omtrent garantie en omtrent in het kader van koop op afstand aangeboden diensten;

2

Artikel 7:46c lid 2 sub e BW

indien de koop op afstand een duur heeft van meer dan een jaar dan wel een onbepaalde duur: de vereisten voor opzegging van een overeenkomst;

2

Ongevraagde commerciële communicatie

   

Artikel 7:46h lid 1 BW

Bij verkoop via de telefoon moet aan het begin van het gesprek de identiteit van de verkoper en het commerciële oogmerk aan de consument worden medegedeeld.

3

Artikel 7:46h lid 2 BW

Gebruik van automatische oproepsystemen zonder menselijke tussenkomst, faxen en elektronische berichten voor het overbrengen van ongevraagde communicatie, ter bevordering van de totstandkoming van een koop op afstand, aan een consument, is uitsluitend toegestaan indien deze daaraan vooraf toestemming heeft verleend onverminderd het bepaalde in lid 3.

2

Artikel 7:46h lid 3 BW

Een ieder die elektronische contactgegevens voor elektronische berichten heeft verkregen in het kader van de verkoop van een zaak mag deze gegevens gebruiken voor het overbrengen van communicatie ter bevordering van de totstandkoming van een koop op afstand met betrekking tot eigen gelijksoortige zaken, mits bij de verkrijging van de gegevens aan de klant duidelijk en uitdrukkelijk de gelegenheid is geboden om kosteloos en op gemakkelijke wijze verzet aan te tekenen tegen het gebruik van die elektronische contactgegevens, en indien de klant hiervan geen gebruik maakt, hem bij elke communicatie de gelegenheid wordt geboden onder dezelfde voorwaarden verzet aan te tekenen tegen verder gebruik van zijn elektronische contactgegevens.

2

Artikel 7:46h lid 4 BW

Bij het gebruik van elektronische berichten ter bevordering van de totstandkoming van een koop op afstand vermelding van:

 
 

a. de werkelijke identiteit van degene namens wie de communicatie wordt overgebracht, en

3

 

b. een geldig postadres of nummer waaraan de ontvanger een verzoek tot beëindiging van dergelijke communicatie kan richten.

3

Artikel 7:46h lid 5 BW

Gebruik van andere dan in lid 2 genoemde technieken voor communicatie op afstand ter bevordering van de totstandkoming van een koop op afstand is toegestaan tenzij de consument te kennen heeft gegeven geen communicatie of mededelingen wenst te ontvangen met gebruikmaking van die technieken.

2

Artikel 7:46h lid 6 BW

Degene die ongevraagde communicatie overbrengt of mededelingen doet ter bevordering van de totstandbrenging van een koop op afstand, neemt passende maatregelen om de consument bekend te maken met de mogelijkheid om de benadering met gebruikmaking van de in lid 5 bedoelde systemen tegen te houden.

2

Artikel 7:46h lid 7 BW

Aan de maatregelen bedoeld in de leden 2 en 5 zijn voor de consument geen kosten verbonden.

2

Artikel 7:46i BW

Het bepaalde in artikel 7:46h lid 2 t/m 4 BW is van overeenkomstige toepassing op overeenkomsten op afstand tot het verrichten van diensten.

Lid 2 en lid 3: 2;

lid 4: 3

Artikel 11.7 Telecommunicatiewet

   

Lid 1

Zonder voorafgaande toestemming gebruiken van automatische oproep- en communicatiesystemen zonder menselijke tussenkomst, faxen en elektronische berichten voor ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden.

2

Lid 3

Gebruik van elektronische contactgegevens voor elektronische berichten die zijn verkregen in het kader van de verkoop van een eigen product of dienst voor het overbrengen van communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden met betrekking tot eigen gelijksoortige producten of diensten, zonder dat bij de verkrijging van de contactgegevens aan de klant duidelijk en uitdrukkelijk de gelegenheid is geboden om kosteloos en op gemakkelijke wijze verzet aan te tekenen tegen het gebruik van die elektronische contactgegevens, en, zonder dat – indien de klant hiervan geen gebruik heeft gemaakt – de klant bij elke overgebrachte communicatie de mogelijkheid is geboden om kosteloos en op gemakkelijke wijze verzet aan te tekenen tegen het verder gebruik van zijn elektronische contactgegevens.

2

Lid 4

Op het gebruik van elektronische berichten voor de in het eerste lid genoemde doeleinden zijn de vereisten van artikel 15e, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing en bedoeld gebruik bevat geen aanmoedigingen informatie op het internet te raadplegen die in strijd is met dat artikel.

2

Lid 4 sub a en b

Bij het onder lid 4 genoemde gebruik dienen te allen tijde de volgende gegevens te worden vermeld: gebruik van elektronische berichten voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden zonder vermelding van de werkelijke identiteit van degene namens wie de communicatie wordt overgebracht dan wel zonder vermelding van een geldig postadres of nummer waaraan de ontvanger een verzoek tot beëindiging van dergelijke communicatie kan richten.

3

Lid 5

Het gebruik van andere dan de in het eerste lid bedoelde middelen voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden van het bepaalde in het zesde tot en met twaalfde lid, terwijl de abonnee op de in het zesde lid bedoelde wijze dan wel anderszins te kennen heeft gegeven dat hij de ongevraagde communicatie niet wenst te ontvangen

2

Lid 9

Communicatie als bedoeld in het vijfde lid overbrengen aan een abonnee die door opname van zijn contactgegevens in het (bel-me-niet-)register te kennen heeft gegeven deze ongevraagde communicatie niet te willen ontvangen (behoudens uitzondering bedoeld in lid 11)

2

Lid 10

Communicatie als bedoeld in het vijfde lid overbrengen, zonder dat voor het overbrengen van ongevraagde communicatie uitsluitend bestanden worden gebruikt waaruit de contactgegevens die in het register zijn opgenomen, zijn geblokkeerd of verwijderd. (behoudens uitzondering bedoeld in lid 11)

2

Lid 12

Het niet tijdens elke overgebrachte communicatie tijdens het gesprek wijzen op het (bel-me-niet-)register en de mogelijkheid voor de abonnee verzet aan te tekenen tegen het verdere gebruik van zijn elektronische contactgegevens en het niet bieden van de mogelijkheid tot onmiddellijke opname in het (bel-me-niet-)register aan de abonnee. Het aan de abonnee in rekening brengen van kosten van voorzieningen waarmee wordt voorkomen dat hem ongevraagde communicatie wordt overgebracht.

2

Timeshare

Artikel 8.6 lid 1 Whc:

Een handelaar als bedoeld in artikel 50, onderdeel b, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, die een overeenkomst aangaat als bedoeld in artikel 50a, onderdelen c tot en met f, van dat Boek neemt de artikelen 50b en 50c van dat Boek in acht. Op de vorige volzin zijn de artikelen 50g lid 1 en 50h van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 7:50b lid 1 BW

De handelaar verstrekt aan de consument geruime tijd voordat hij door een overeenkomst inzake gebruik in deeltijd wordt gebonden kosteloos en op duidelijke en begrijpelijke wijze nauwkeurige en toereikende informatie overeenkomstig het in bijl. I bij de richtlijn (Timesharing, nr. 2008/122/EU) opgenomen model. De informatie wordt verstrekt op een duurzame gegevensdrager die voor de consument gemakkelijk toegankelijk is.

3

Artikel 7:50b lid 2 BW

De informatie bedoeld in lid 1 wordt opgesteld in een door de consument te kiezen taal van de staat waar hij woont of waarvan hij nationaliteit heeft, mits dit een officiële taal van EU of een EER-staat is.

3

Artikel 7:50b lid 3 BW

In reclame voor een overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt meegedeeld dat en waar de informatie bedoeld in lid 1 verkrijgbaar is.

3

Artikel 7:50b lid 4 BW

In geval van aanbod aan een consument tot aangaan overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd tijdens promotie- of verkoopevenement, vermeldt de handelaar in de uitnodiging voor dat evenement duidelijk de commerciële aard en bedoeling daarvan.

3

Artikel 7:50b lid 5 BW

De handelaar zorgt ervoor dat de in lid 1 bedoelde informatie voortdurend voor de consument beschikbaar is.

3

Artikel 7:50b lid 6 BW

De overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt niet als investering aangeduid of aangeboden.

3

Artikel 7:50c lid 1 BW

De overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt schriftelijk, op een duurzame gegevensdrager, aangegaan en door partijen ondertekend.

2

Artikel 7:50c lid 2 BW

De overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt opgesteld in een door de consument te kiezen taal van de staat waar hij woont of waarvan hij de nationaliteit heeft, mits dit een officiële taal van EU of een EER-staat is.

2

Artikel 7:50c lid 3 BW

De overeenkomst bevat ten minste: a. de identiteit en de verblijfplaats van partijen; en

b. de datum en plaats van sluiting van de overeenkomst.

Bij ontbreken sub a: 3; bij ontbreken sub b: 2; bij ontbreken sub a en b: 3

Artikel 7:50c lid 4 BW

De in art. 50b lid 1 bedoelde informatie vormt een integraal deel van de overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd en wordt niet gewijzigd, tenzij partijen uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen of de wijzigingen gevolg zijn van ongewone en onvoorzienbare omstandigheden buiten de macht van de handelaar en waarvan hij de gevolgen niet kan vermijden, zelfs als alle zorg zou zijn betracht.

2

Artikel 7:50c lid 5 BW

De in het vorige lid bedoelde wijzigingen worden uitdrukkelijk in de overeenkomst vermeld, en voordat de overeenkomst wordt gesloten, aan de consument meegedeeld op een duurzame gegevensdrager die voor hem gemakkelijk toegankelijk is.

2

Artikel 7:50c lid 6 BW

In de overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt een afzonderlijk standaardformulier voor ontbinding van de overeenkomst opgenomen overeenkomstig bijlage V bij de richtlijn.

2

Artikel 7:50c lid 7 BW

De handelaar wijst, voordat de overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt gesloten, de consument uitdrukkelijk op het bestaan van het recht van ontbinding van de overeenkomst, de termijn waarbinnen dit recht kan worden uitgeoefend en het verbod van vooruitbetalingen tijdens deze termijn. De bepalingen van de overeenkomst die hierop betrekking hebben, worden door de consument afzonderlijk ondertekend.

3

Artikel 7:50c lid 8 BW

De in het eerste lid bedoelde overeenkomst of een afschrift daarvan wordt de consument bij het sluiten van de overeenkomst ter hand gesteld.

2

Pakketreizen

Art. 8.7 Whc: Een reisorganisator als bedoeld in artikel 500 van Boek 7 BW neemt de bij of krachtens artikelen 501 en 502 van Boek 7 BW gestelde eisen in acht.

 

Artikel 7:501 BW

Gegevens die dienen te worden verstrekt voor het sluiten van de overeenkomst:

 

Artikel 7:501 lid 1 BW

Indien de reisorganisator een algemeen verkrijgbare prospectus of andere publicatie uitgeeft, vermeldt hij daarin de reissom en de andere bij AMvB bepaalde gegevens (zie Gegevensbesluit georganiseerde reizen)

3 (bij niet vermelden van reissom);

voor de toepasselijke boetecategorie bij niet vermelden van de andere bij AMvB bepaalde gegevens, zie artikelen 1 t/m 4 Gegevensbesluit georganiseerde reizen, hierna

Artikel 1 Gegevensbesluit

Verplichte gegevens die steeds moeten worden verstrekt:

 

georganiseerde reizen (Stb. 1993, 43)

– naam, adres en telefoonnummer van de reisorganisator;

3

 

– het bedrag of percentage van de reissom dat als voorschot moet worden betaald en de termijn waarbinnen het saldo moet worden voldaan;

1

 

– relevante algemene informatie over de vereiste documenten en over de formaliteiten op gezondheidsgebied die voor reis en verblijf noodzakelijk zijn;

1

 

– informatie over de mogelijkheid van een annuleringsverzekering;

1

 

– de termijn waarbinnen de reiziger de reisorganisatie ervan in kennis moet stellen dat de reis niet aan zijn verwachtingen voldoet.

1

Artikel 2 Gegevensbesluit georganiseerde reizen

Voor zover van toepassing vermeldt de reisorganisator in de algemeen verkrijgbare prospectus of andere publicatie tevens:

 
 

a. ten aanzien van het vervoer: 1. een aanduiding van de te gebruiken vervoermiddelen, de kenmerken en eventueel de categorie daarvan;

2

 

2. een aanduiding van de plaatsen van vertrek en aankomst en een zo nauwkeurig mogelijke tijdsduiding daarvan;

 
 

b. ten aanzien van het verblijf:

de informatie als bedoeld onder b, 1. t/m 4.;

2

 

c. de andere toeristische diensten die een significant deel van de reis uitmaken;

2

 

d. dat een minimum aantal personen voor de reis is vereist en de overige daarmee samenhangende informatie genoemd onder d.

1

Artikel 3 Gegevensbesluit georganiseerde reizen

Voor de aanvang van de reis verstrekt de reisorganisatie de reiziger:

 
 

a. de gegevens bedoeld in art. 3 onder a;

1

 

b. de informatie over de mogelijkheid van een reisverzekering.

1

Artikel 4 Gegevensbesluit georganiseerde reizen

Voor zover van toepassing verstrekt de reisorganisator voor aanvang van de reis tevens de gegevens bedoeld in artikel 4 onder a;

1

 

onder b;

1

 

onder c;

1

 

onder d.

1

Artikel 7:501 lid 2 BW

Vóór het sluiten van de reisovereenkomst deelt de reisorganisator de wederpartij schriftelijk of op andere begrijpelijke en toegankelijke wijze de in lid 1 bedoelde gegevens mee, voor zover die gegevens aan de wederpartij nog niet bekend zijn door verstrekking van de algemeen verkrijgbare prospectus of andere publicatie.17

3: bij niet vermelden van reissom; voor de

toepasselijke boetecategorie bij niet vermelden van de andere bij AMvB bepaalde gegevens: zie artikelen 1-4 Gegevensbesluit georganiseerde reizen, hiervoor

Artikel 7:502 lid 1 BW

De reiziger kan de reisovereenkomst te allen tijde met onmiddellijke ingang opzeggen.

3

Artikel 7:502 lid 3 BW

Indien de reiziger opzegt wegens een niet aan hem toe te rekenen omstandigheid, heeft hij recht op teruggave of kwijtschelding van de reissom of, indien de reis reeds ten dele is genoten, een evenredig deel daarvan.

3

Oneerlijke handelspraktijken

Art. 8.8 Whc: Het is een handelaar niet toegestaan oneerlijke handelspraktijken te verrichten als bedoeld in Afdeling 3A van Titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

 

Misleidende handelspraktijken

   

Artikel 6:193a BW

Definities

 

Artikel 6:193b lid 1 BW

Een handelaar handelt onrechtmatig jegens een consument indien hij een handelspraktijk verricht die oneerlijk is.

3 of 4

(zie voor de toepasselijke categorie, de hiernavolgende bepalingen)

Artikel 6:193b lid 2 BW

Een handelspraktijk is oneerlijk indien een handelaar handelt:

a) in strijd met de vereisten van professionele toewijding;

b) het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt of kan worden beperkt,

waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.

3

Artikel 6:193b lid 3 BW

Een handelspraktijk is in het bijzonder misleidend indien een handelaar a. een misleidende handelspraktijk als bedoeld in artikelen 6:193c t/m g BW, of b. een agressieve praktijk verricht als bedoeld in artikelen 6:193h en 193i BW.

Zie hierna: artikelen 6:193c t/m i.

Artikel 6:193c lid 1 BW

Een handelspraktijk is misleidend indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden al dan niet door de algemene presentatie van informatie, zoals ten aanzien van:

 

a) het bestaan van het product

3

b) de voornaamste kenmerken van het product, zoals beschikbaarheid, voordelen, risico’s, uitvoering, samenstelling, accessoires, klantenservice en klachtenbehandeling, procedé en datum van fabricage of verrichting, levering, geschiktheid voor het gebruik, gebruiksmogelijkheden, hoeveelheid, specificaties, geografische of commerciële oorsprong, van het gebruik te verwachten resultaten, of de resultaten en wezenlijke kenmerken van op het product verrichte tests of controles;

3

c) de verplichtingen van de handelaar, de motieven voor de handelspraktijk en de aard van het verkoopproces, een verklaring of een symbool in verband met directe of indirecte sponsoring of erkenning van de handelaar of het product;

3

d) de prijs of wijze waarop de prijs wordt berekend, of het bestaan van een specifiek prijsvoordeel;

3

e) de noodzaak van een dienst, onderdeel, vervanging of reparatie;

3

f) de hoedanigheid, kenmerken en rechten van de handelaar of zijn tussenpersoon, zoals zijn identiteit, vermogen, kwalificaties, status, erkenning, affiliatie, connecties, industriële, commerciële of eigendomsrechten of zijn prijzen, bekroningen en onderscheidingen;

3

g) de rechten van de consument waaronder het recht van herstel of vervanging van de afgeleverde zaak of het recht om de prijs te verminderen, of de risico’s die de consument eventueel loopt

waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen dat hij anders niet had genomen.

3

Artikel 6:193c lid 2 BW

Een handelspraktijk is eveneens misleidend indien:

a) door de marketing van het product waaronder het gebruik van vergelijkende reclame verwarring wordt geschapen ten aanzien van producten, handelsmerken, handelsnamen of andere onderscheidende kenmerken van de concurrent;

3

b) de handelaar een verplichting die is opgenomen in een gedragscode niet nakomt, voor zover:

° de verplichting concreet en kenbaar is, en

° de handelaar aangeeft dat hij aan de gedragscode gebonden is,

waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.

3

Artikel 6:193d lid 1 BW

Een handelspraktijk is bovendien misleidend indien er sprake is van een misleidende omissie.

 

Artikel 6:193d lid 2 BW

Een misleidende omissie is iedere handelspraktijk waarbij essentiële informatie welke de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, wordt weggelaten, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.

3

Artikel 6:193d lid 3 BW

Van een misleidende omissie is eveneens sprake indien essentiële informatie als bedoeld in lid 2 verborgen wordt gehouden of op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laat verstrekt wordt, of het commerciële oogmerk, indien dit niet reeds duidelijk uit de context blijkt, niet laat blijken, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neem of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.

3

Artikel 6:193d lid 4 BW

Bij de beoordeling of essentiële informatie is weggelaten of verborgen is gehouden worden de feitelijke context, de beperkingen van het communicatiemedium als ook de maatregelen die zijn genomen om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen, in aanmerking genomen.

 

Artikel 6:193e BW

In geval van een uitnodiging tot aankoop is de volgende informatie, voor zover deze niet reeds uit de context blijkt, essentieel als bedoeld in artikel 193d lid 2:

 

onder a

de voornaamste kenmerken van het product, in de mate waarin dit gezien het medium en het product passend is;

3

onder b

de identiteit en het geografisch adres van de handelaar, zijn handelsnaam en, in voorkomend geval, de identiteit en het geografisch adres van de handelaar namens wie hij optreedt;

3

onder c

de prijs, inclusief belastingen, of, als het om een product gaat waarvan de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs wordt berekend en, in voorkomend geval, de extra vracht-, leverings- of portokosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, het feit dat deze extra kosten moeten worden betaald;

3

onder d

de wijze van betaling, levering, uitvoering en het beleid inzake klachtenbehandeling, indien deze afwijken van de vereisten van professionele toewijding; en

3

onder e

Indien er een recht op herroeping of annulering is, het bestaan van dit recht.

3

artikel 6:193f BW

Indien er sprake is van commerciële communicatie, reclame of marketing daaronder begrepen, is de informatie genoemd bij of krachtens de volgende artikelen in ieder geval essentieel als bedoeld in artikel 193d lid 2:

 

onder a

Art. 3:15d leden 1 en 2 en art. 3:15e lid 1 BW;

 

Artikel 3:15d lid 1 BW

Gegevens die gemakkelijk, rechtstreeks en permanent toegankelijk moeten worden gemaakt voor degenen die gebruikmaken van de dienst:

 

Artikel 3:15d lid 1 sub a BW

Identiteit en adres van vestiging van de dienstverlener

3

Artikel 3:15d lid 1 sub b BW

Gegevens die snel contact en effectieve communicatie mogelijk maken, inclusief zijn e-mail adres

3

Artikel 3:15d lid 1 sub c BW

Voor zover hij is ingeschreven in een handelsregister of een vergelijkbaar openbaar register: de naam van het register en zijn inschrijvingsnummer, of een vergelijkbaar middel ter identificatie in dat register;

3

Artikel 3:15d lid 1 sub d BW

Voor zover een activiteit aan een vergunningsstelsel is onderworpen: de gegevens over de bevoegde toezichthoudende autoriteit)

3

Artikel 3:15d lid 1 sub e BW

Voor zover hij een gereglementeerd beroep uitoefent: de beroepsvereniging of organisatie waarbij hij is ingeschreven; de beroepstitel en de lidstaat (EU/EER) waarde titel is toegekend en een verwijzing naar de beroepsregels die van toepassing zijn en de wijze van toegang daartoe;

3

Artikel 3:15d lid 1 sub f BW

BTW identificatienummer

3

Artikel 3:15d lid 2 BW

De dienstverlener geeft aanduidingen van prijzen in een dienst van de informatiemaatschappij duidelijk en ondubbelzinnig aan, met de uitdrukkelijke vermelding of, en zo mogelijk welke, belasting en leveringskosten daarbij inbegrepen zijn.

3

Artikel 3:15e lid 1 BW

Verplichtingen waar de opdrachtgever van commerciële communicatie als bedoeld in artikel 3:15e lid 3 aan moet voldoen:

 

Artikel 3:15e lid 1 sub a

Commerciële communicatie is duidelijk als zodanig herkenbaar

3

Artikel 3:15e lid 1 sub b

Commerciële communicatie vermeldt de identiteit van de opdrachtgever

3

Artikel 3:15e lid 1 sub c

Commerciële communicatie, indien deze verkoopbevorderende aanbiedingen, wedstrijden of spelen omvat, een duidelijke en ondubbelzinnige vermelding van de aard en de voorwaarden van de aanbieding of deelneming

3

Artikel 3:15e lid 1 sub d

Ongevraagde commerciële communicatie door middel van elektronische post moet reeds bij ontvangst duidelijk en ondubbelzinnig als zodanig herkenbaar zijn

3

onder b

Art. 7:46c lid 1 BW;

 

Artikel 7:46c lid 1 BW

Tijdig voordat de koop op afstand wordt gesloten, moeten aan de wederpartij met alle aan de gebruikte techniek voor communicatie op afstand aangepaste middelen en op duidelijke en begrijpelijke wijze, de volgende gegevens worden verstrekt, waarvan het commerciële oogmerk ondubbelzinnig moet blijken:

 

Artikel 7:46c lid 1 sub a BW

De identiteit en bij verplichte vooruitbetaling van de prijs het adres van de verkoper

3

Artikel 7:46c lid 1 sub b BW

De belangrijkste kenmerken van de zaak

3

Artikel 7:46c lid 1 sub c BW

De prijs, met inbegrip van alle belastingen, van de zaak

3

Artikel 7:46c lid 1 sub d BW

De kosten van aflevering, voor zover van toepassing

3

Artikel 7:46c lid 1 sub e BW

De wijze van betaling, aflevering of uitvoering van de koop op afstand

3

Artikel 7:46c lid 1 sub f BW

Het al dan niet van toepassing zijn van de mogelijkheid van ontbinding overeenkomstig artikel 46d lid 1 en artikel 46e BW

3

Artikel 7:46c lid 1 sub g BW

Indien de kosten van het gebruik van de techniek voor communicatie op afstand worden berekend op een andere grondslag dan het basistarief: de hoogte van het geldende tarief

3

Artikel 7:46c lid 1 sub h BW

De termijn voor aanvaarding van het aanbod, dan wel het gestand doen van de prijs

3

Artikel 7:46c lid 1 sub i BW

Bij periodieke of voortdurende aflevering van zaken: minimale duur van de overeenkomst

3

onder c

Artikel 7:501 lid 1 BW

3

onder f

Artikel 2b Prijzenwet

3

Artikel 6:193g BW

De volgende handelspraktijken zijn onder alle omstandigheden misleidend:

 

onder a

Beweren aan een gedragscode gebonden te zijn en daarnaar te handelen, wanneer dit niet het geval is;

4

onder b

Zonder de vereiste toestemming een vertrouwens-, kwaliteits- of ander soortgelijk label aanbrengen;

4

onder c

Beweren dat een gedragscode door een publieke of andere instantie is erkend wanneer dit niet het geval is;

4

onder d

Beweren dat een handelaar of een product door een openbare of particuliere instelling is aanbevolen, erkend of goedgekeurd terwijl dat niet het geval is, of iets dergelijks beweren zonder dat aan de voorwaarde voor de aanbeveling, erkenning of goedkeuring is voldaan;

4

onder e

Producten aanbieden tegen een genoemde prijs zonder aan te geven dat er een gegrond vermoeden bestaat dat de handelaar (of een andere handelaar) de producten (of gelijkwaardige) niet tegen die prijs kan (doen) leveren gedurende een periode en in hoeveelheden die, rekening houdend met het product, de omvang van de voor het product gevoerde reclame en de aangeboden prijs, redelijk zijn;

4

onder f

Producten tegen een genoemde prijs te koop aanbieden en vervolgens:

1. weigeren het aangeboden product aan de consument te tonen, of

2. weigeren een bestelling op te nemen of het product binnen een redelijke termijn af te leveren, of

4. een exemplaar van het artikel met gebreken tonen, met de bedoeling een ander product aan te prijzen;

4

onder g

Bedrieglijk beweren dat het product slechts (onder speciale voorwaarden) gedurende een zeer beperkte tijd beschikbaar zal zijn om de consument onmiddellijk te doen beslissen en hem geen kans of onvoldoende tijd te geven een geïnformeerd besluit te nemen;

4

onder h

De consument met wie de handelaar voorafgaand aan een transactie heeft gecommuniceerd in een taal die geen officiële taal is van de lidstaat waar de handelaar gevestigd is, beloven een klantendienst te verschaffen en deze dienst vervolgens enkel in een andere taal beschikbaar te stellen zonder dit duidelijk aan de consument te laten weten voor het aangaan van de overeenkomst;

4

onder i

Beweren of anderszins de indruk wekken dat een product legaal kan worden verkocht terwijl dit niet het geval is;

4

onder j

Wettelijke rechten van consumenten voorstellen als een onderscheidend kenmerk van het aanbod van de handelaar;

4

onder k

Redactionele inhoud in de media, waarvoor de handelaar heeft betaald, gebruiken om reclame te maken voor een product, zonder dat dit duidelijk uit de inhoud of uit duidelijk door de consument identificeerbare beelden of geluiden blijkt;

4

onder l

Feitelijk onjuiste beweringen doen betreffende de aard en omvang van het gevaar dat de persoonlijke veiligheid van de consument of zijn gezin zou bedreigen indien hij het product niet koopt

4

onder m

Een product dat lijkt op een door een bepaalde fabrikant vervaardigd product op een zodanige wijze aanbevelen dat de consument denkt dat het product inderdaad door die fabrikant is vervaardigd, terwijl dit niet zo is;

4

onder n

Een piramidesysteem opzetten, beheren of aanbevelen waarbij de consument tegen betaling kans maakt op een vergoeding die eerder voortkomt uit het aanbrengen van nieuwe consumenten in het systeem dan uit de verkoop of gebruik van goederen;

4

onder o

Beweren dat de handelaar op het punt staat zijn zaak te beëindigen of te verhuizen, indien dit niet het geval is;

4

onder p

Beweren dat producten het winnen bij kansspelen kunnen vergemakkelijken;

4

onder q

Bedrieglijk beweren dat een product ziekten, gebreken of misvormingen kan genezen;

4

onder r

Feitelijk onjuiste informatie verstrekken over marktomstandigheden of de mogelijkheid het product te bemachtigen

4

onder s

In de context van een handelspraktijk beweren dat er een wedstrijd wordt georganiseerd of prijzen worden uitgeloofd zonder de aangekondigde prijzen of een redelijk alternatief daadwerkelijk toe te kennen;

4

onder t

Een product als gratis, voor niets of kosteloos te omschrijven als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod en het product af te halen dan wel dit te laten bezorgen;

4

onder u

Marketingmateriaal voorzien van een factuur of een soortgelijk document waarin om betaling wordt gevraagd, waardoor bij de consument de indruk wordt gewekt dat hij het aangeprezen product al heeft besteld terwijl dit niet het geval is;

4

onder v

Op bedrieglijke wijze beweren of de indruk wekken dat de handelaar niet optreedt ten behoeve van zijn handel, bedrijf, ambacht of beroep of zich op bedrieglijke wijze voordoen als consument;

4

onder w

Op bedrieglijke wijze de indruk wekken dat voor een bepaald product service na verkoop beschikbaar is in een andere lidstaat dan die waar het product wordt verkocht

4

artikel 6:193h BW

Agressieve handelspraktijken in het algemeen

 

artikel 6:193h lid 1 BW

Een handelspraktijk is in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden in aanmerking genomen, agressief indien door intimidatie, dwang, waaronder het gebruik van lichamelijk geweld of ongepaste beïnvloeding, de keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de gemiddelde consument met betrekking tot het product aanzienlijk wordt beperkt of kan worden beperkt waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen dat hij anders niet had genomen.

4

artikel 6:193h lid 2 BW

Bij de bepaling of een handelspraktijk agressief is wordt rekening gehouden met:

a) het tijdstip, de plaats, de aard en de vasthoudendheid die bij de handelspraktijk wordt gedemonstreerd;

b) het gebruik van dreigende gedragingen of dreigende of grove taal;

c) het uitbuiten door de handelaar van bepaalde tegenslagen of omstandigheden die zo ernstig zijn dat zij het beoordelingsvermogen van de consument kunnen beperken, hetgeen de handelaar bekend is, met het oogmerk het besluit van de consument met betrekking tot het product te beïnvloeden;

d) bezwarende of disproportionele niet-contractuele belemmeringen die door de handelaar zijn opgelegd ten aanzien van een consument die zijn rechten uit de overeenkomst wenst uit te oefenen waardoor het recht om de overeenkomst te beëindigen of een ander product te kiezen;

e) het dreigen met maatregelen die wettelijk niet genomen kunnen worden.

4

artikel 6:193i BW

Volgende handelspraktijken zijn onder alle omstandigheden agressief:

 

onder a

De indruk geven dat een consument het pand niet mag verlaten alvorens er een overeenkomst is opgesteld;

4

onder b

Het verzoek van de consument om zijn huis te verlaten of niet meer terug te komen, behalve indien, en voor zover wettelijk gerechtvaardigd wordt beoogd een contractuele verplichting te doen naleven;

4

onder c

Hardnekkig en ongewenst aandringen per telefoon, fax, e-mail of andere afstandsmedia tenzij, voor zover wettelijk gerechtvaardigd, wordt beoogd een contractuele verplichting te doen naleven;

4

onder d

Een consument die op grond van een verzekeringspolis een vordering indient, om documenten vragen die redelijkerwijs niet relevant kunnen worden geacht om de geldigheid van de vordering te beoordelen, dan wel systematisch weigeren antwoord te geven op daaromtrent gevoerde correspondentie met de bedoeling de consument ervan te weerhouden zijn contractuele rechten uit te oefenen;

4

onder e

Kinderen in reclame er rechtstreeks toe aanzetten om geadverteerde producten te kopen of om hun ouders of andere volwassenen ertoe over te halen die producten voor hen te kopen;

4

onder f

Vragen om onmiddellijke dan wel uitgestelde betaling of om terugzending of bewaring van producten die de handelaar heeft geleverd, maar waar de consument niet om heeft gevraagd, tenzij het product een vervangingsgoed is als bedoeld in art. 7:46f lid 3 BW;

4

onder g

De consument uitdrukkelijk meedelen dat, als hij het product of de dienst niet koopt, de baan of de bestaansmiddelen van de handelaar in het gedrang komen;

4

onder h

De bedrieglijke indruk wekken dat de consument al een prijs heeft gewonnen of zal winnen dan wel door een bepaalde handeling te verrichten een prijs zal winnen of een ander soortgelijk voordeel zal behalen, als er in feite:

1. geen sprake is van een prijs of een ander soortgelijk voordeel; of

2. als het ondernemen van stappen om in aanmerking te komen voor de prijs of voor een nader soortgelijk voordeel afhankelijk is van de betaling van een bedrag door de consument of indien daaraan voor hem kosten zijn verbonden

4

Verordening 1001/2008 inzake gemeenschappe-lijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PbEU L 293)

Artikel 23 lid 1: informatieverplichtingen betreffende passagiers- en luchttarieven en de presentatie daarvan (‘opt-in’).

 

Artikel 23 lid 1

– de voor het grote publiek beschikbare passagiers- en luchttarieven die, in eender welke vorm, onder meer op het internet, worden aangeboden of bekendgemaakt, omvatten ook de toepasselijke voorwaarden;

– de definitieve prijs wordt steeds bekendgemaakt en omvat de geldende passagiers- of luchttarieven en alle toepasselijke belastingen en heffingen, toeslagen en vergoedingen die op het tijdstip van publicatie onvermijdbaar en voorzienbaar zijn.

Daarbij wordt ten minste het volgende gespecificeerd:

a) de passagiers- of luchttarieven;

b) belastingen;

c) luchthavengelden, en

d) andere heffingen, toeslagen of vergoedingen, zoals voor beveiliging of brandstof; waarbij de onder b), c) en d), genoemde elementen aan het passagiers- of luchttarief zijn toegevoegd.

3

 

– Facultatieve prijstoeslagen worden op duidelijke, transparante en ondubbelzinnige wijze aan het begin van elk boekingsproces medegedeeld en moeten door de passagier op een ’opt-in’- basis worden aanvaard.

3

Artikel 23 lid 2

Onverminderd art. 16, lid 1, wordt inzage verleend in de voor het grote publiek beschikbare passagiers- en luchttarieven vanaf een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, zonder discriminatie op basis van nationaliteit of verblijfplaats van de klant of plaats van vestiging van de agent van de luchtvaartmaatschappij of andere ticketverkopers in de Gemeenschap.

3

Informatie over dienstverrichters en hun diensten naar aanleiding van de dienstenrichtlijn

= Afdeling 2a van Titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 8.9 Whc: De dienstverrichter die diensten verricht als bedoeld in richtlijn 2006/123/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU L 376), neemt de bepalingen van Afdeling 2a van titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in acht.

 

Artikel 6:230b aanhef en

De dienstverrichter die diensten verricht als bedoeld in richtlijn 2006/123/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU L 376), stelt de afnemer van die diensten de volgende gegevens ter beschikking:

 

onder 1

zijn naam,

3

rechtspositie,

2

rechtsvorm,

2

het geografische adres waar hij is gevestigd;

3

zijn adresgegevens

3

zodat afnemers hem snel kunnen bereiken en rechtstreeks met hem kunnen communiceren, eventueel langs elektronische weg;

 

onder 2

wanneer de dienstverrichter in een handelsregister of in een ander openbaar register is ingeschreven, de naam van dat register en het nummer waaronder hij is ingeschreven of gelijkwaardige gegevens uit dat register die ter identificatie dienen;

1

onder 3

wanneer voor de activiteit een vergunningsstelsel geldt, de adresgegevens van de bevoegde instantie of van het centraal loket;

1

onder 4

wanneer de dienstverrichter een btw-plichtige activiteit uitoefend, het BTW-nummer;

1

onder 5

voor gereglementeerde beroepen: elke beroepsorde of vergelijkbare organisatie waarbij de dienstverrichter is ingeschreven, alsmede de beroepstitel en de lidstaat waarvoor die is verleend;

2

onder 6

in voorkomend geval, de algemene voorwaarden en bepalingen die de dienstverrichter hanteert;

2

onder 7

het eventuele bestaan van door de dienstverrichter gehanteerde contractuele bepalingen m.b.t. het op de overeenkomst toepasselijke recht of de bevoegde rechter;

2

onder 8

het eventuele bestaan van niet bij wet voorgeschreven garantie na verkoop;

2

onder 9

de prijs van de dienst wanneer de dienstverrichter de prijs van een bepaalde soort dienst van tevoren heeft vastgesteld;

3

onder 10

de belangrijkste kenmerken van de dienst wanneer deze niet uit de context blijken;

3

onder 11

de in art. 23, lid, 1 van richtlijn 2006/123/EG bedoelde verzekering of waarborgen met name de adresgegevens van de verzekeraar of de borg en de geografische dekking

1

Artikel 6:230b aanhef en onder 12 BW

Adresgegevens, met name een postadres, faxnummer of e-mailadres en een telefoonnummer waar alle afnemers, ook zij die in andere lidstaten verblijven een klacht kunnen indienen of informatie over de verrichte dienst kunnen vragen. Indien dit niet hun gebruikelijke correspondentieadres is, wordt hun wettelijke adres verstrekt.

2

Op eventuele klachten wordt zo snel mogelijk gereageerd en alles wordt in het werk gesteld om een bevredigende oplossing te vinden.

2

Artikel 6:230b aanhef en onder 13 BW

Wanneer een dienstverrichter is gebonden aan een gedragscode of lid is van een handelsvereniging of beroepsorde die voorziet in regeling voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting, wordt hierover informatie verstrekt.

De dienstverrichter vermeldt dit in elk document waarin zijn diensten in detail worden beschreven en hoe toegang kan worden verkregen tot gedetailleerde informatie over de kenmerken en toepassingsvoorwaarden van deze regeling.

2

Artikel 6:230c aanhef BW

De in art. 230b bedoelde informatie wordt naar keuze van de dienstverrichter bedoeld in art. 230b aanhef:

 

Artikel 6:230c onder 1 BW

op eigen initiatief door de dienstverrichter verstrekt;

2

Artikel 6:230c onder 2

BW

is voor de afnemer gemakkelijk toegankelijk op de plaats waar de dienst wordt verricht of de overeenkomst wordt gesloten;

2

Artikel 6:230c onder 3 BW

is voor de afnemer gemakkelijk elektronisch toegankelijk op een door de dienstverrichter meegedeeld adres;

2

Artikel 6:230c onder 4 BW

is opgenomen in alle door de dienstverrichter aan de afnemer verstrekte documenten waarin deze diensten in detail worden beschreven.

2

Artikel 6:230d aanhef

BW

De dienstverrichters verstrekken de afnemer van diensten op diens verzoek de volgende aanvullende informatie:

 

Artikel 6:230d onder 1 BW

Wanneer de dienstverrichter de prijs van een bepaald soort dienst niet vooraf heeft gesteld, de prijs van de dienst of, indien de precieze prijs niet kan worden gegeven, de manier waarop de prijs wordt berekend, zodat de afnemer de prijs kan controleren, of een voldoende gedetailleerde kostenraming.

3

Artikel 6:230d onder 2 BW

Voor de gereglementeerde beroepen, een verwijzing naar de in de lidstaat van vestiging geldende beroepsregels en de wijze waarop hierin inzage kan worden verkregen.

2

Artikel 6:230d onder 3 BW

Informatie over hun multidisciplinaire activiteiten en partnerschappen die rechtstreeks verband houden met de betrokken dienst, en over de maat regelen die zij ter voorkoming van belangenconflicten hebben genomen. Deze informatie is opgenomen in elk informatiedocument waarin dienstverrichters hun diensten in detail beschrijven.

2

Artikel 6:230d onder 4 BW

Gedragscodes die op dienstverrichters van toepassing zijn, alsmede het adres waar zij elektronisch kunnen worden geraadpleegd en de beschikbare talen waarin deze codes kunnen worden geraadpleegd.

2

Artikel 6:230 e BW

Informatie bedoeld in art. 230 b, c en d is correct, helder en ondubbelzinnig. Deze informatie wordt tijdig voor de sluiting van een schriftelijke overeenkomst of, indien er geen schriftelijke overeenkomst is, voor de verrichting van de dienst meegedeeld of beschikbaar gesteld.

2

X Noot
1

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder g BW.

X Noot
2

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder g BW.

X Noot
3

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder a BW.

X Noot
4

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder a BW.

X Noot
5

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder a BW.

X Noot
6

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder a BW.

X Noot
7

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder a BW.

X Noot
8

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder a BW.

X Noot
9

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder a BW.

X Noot
10

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder b BW.

X Noot
11

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder b BW.

X Noot
12

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder b BW.

X Noot
13

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder b BW.

X Noot
14

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder b BW.

X Noot
15

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder b BW.

X Noot
16

Zie in geval van overtreding van deze bepaling in de context van oneerlijke handelspraktijken, deze Bijlage onder art. 6:193f aanhef en onder b BW.

X Noot
17

Het tweede lid is niet van toepassing indien de reisovereenkomst minder dan 72 uren voor aanvang van de reis wordt gesloten.

TOELICHTING

Inleiding en doel

De Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (verder: Instellingswet ACM) regelt de formele samenvoeging van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en Consumentenautoriteit (CA). Deze autoriteiten worden opgeheven onder gelijktijdige instelling van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De wettelijke taken en bevoegdheden van de drie toezichthouders gaan daarmee over op de ACM. Dat betekent onder meer dat de bevoegdheid om bestuurlijke boetes op te leggen in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift voortaan aan de ACM toekomt. Deze bevoegdheid is opgenomen in veruit de meeste van de materiële wetten waarop de ACM toezicht zal houden. In het kader van de Instellingswet ACM is besloten om de bestaande beleidsregels ten aanzien van de boeteoplegging door de drie toezichthouders te integreren in boetebeleidsregels voor de ACM. In de memorie van toelichting van de Instellingswet ACM (Kamerstukken II 2011/12, 33 186, nr. 3) is aangekondigd dat deze beleidsregels worden vastgesteld door de Minister van Economische Zaken, net als dat ten aanzien van de NMa het geval is. De bevoegdheid van de minister om beleidsregels ten aanzien van de ACM vast te stellen, vloeit voort uit artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Deze beleidsregels van de Minister van Economische Zaken geven uitvoering aan dit voornemen. Naast deze beleidsregels zijn voor het vaststellen van een bestuurlijke boete uiteraard ook de wettelijke boetemaxima en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing.

De bestaande beleidsregels die in de onderhavige beleidsregels worden geïntegreerd, zijn de door de Minister van Economische Zaken vastgestelde Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken voor het opleggen van bestuurlijke boetes door de NMa 2009, de Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken tot vermindering van bestuurlijke boetes betreffende kartels en de door de OPTA vastgestelde Beleidsregels boetetoemeting met betrekking tot het opleggen van bestuurlijke boetes ingevolge artikel 15.4 van de Telecommunicatiewet (Boetebeleidsregels OPTA) (Stcrt. 2010, 5163). De beleidsregels worden aangevuld met bepalingen ten aanzien van de boeteoplegging door de ACM op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming, op basis van door de Consumentenautoriteit opgestelde interne richtlijnen, en de wetgeving op het gebied van aanbesteding.

De Instellingswet ACM voorziet niet in een harmonisering van alle bestaande regels omtrent het opleggen van een bestuurlijke boete. Weliswaar wordt de maximaal op te leggen boete voor overtredingen van de Wet handhaving consumentenbescherming geharmoniseerd tot € 450.000, maar andere bepalingen ten aanzien van het opleggen van een bestuurlijke boete in de verschillende materiële wetten waarop de ACM toezicht houdt, blijven onveranderd van toepassing. Om die reden is er in deze beleidsregels voor gekozen om – afgezien van enkele algemene bepalingen die ACM-breed gelden – de bepalingen in afzonderlijke hoofdstukken op te nemen. Ieder hoofdstuk kent zijn eigen begripsbepalingen en uitgangspunten. Deze volgen grotendeels dezelfde systematiek, maar kennen op onderdelen verschillen.

Door het handhaven van deze verschillen in de afzonderlijke hoofdstukken wordt onder meer – conform de toezegging aan de Eerste Kamer (Handelingen I 2012/13, nr. 17, item 3) – tot uiting gebracht dat bij overtredingen op grond van de mededingingswetgeving de betrokken omzet voor de boetebepaling de wereldwijde omzet kan zijn, terwijl dat voor bijvoorbeeld de Telecommunicatiewet de relevante omzet in Nederland is. Deze beleidsregels brengen daarin geen verandering.

Na de inwerkingtreding van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel tot wijziging van de Instellingswet ACM en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht, die zal voorzien in harmonisering van procedures, bevoegdheden en instrumentarium van de ACM, zal worden bezien of ook een verdere harmonisering van de bepalingen over de boeteoplegging mogelijk is.

Hieronder wordt per hoofdstuk een algemene en een artikelsgewijze toelichting gegeven. De toelichting op de hoofdstukken die overeenstemmen met in de huidige beleidsregels opgenomen bepalingen, zijn voorzien van een toelichting die in overwegende mate is ontleend aan de toelichting op de huidige beleidsregels.

Uitvoeringstoets

Een ontwerp van deze beleidsregels is voorgelegd aan de ACM voor een uitvoeringstoets. Hoewel de ACM betreurt dat in de beleidsregels niet meer tot uitdrukking komt dat het bij het beboeten van feitelijk leidinggevers en niet-meewerkers gaat om overtredingen van normen die eenzelfde uitleg vergen, dat de voorgeschreven toepassing van artikel 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet verder wordt geüniformeerd en begrippen niet steeds op eenzelfde wijze gebruikt worden, acht zij de beleidsregels uitvoerbaar.

Verdere uniformering van bovenstaande punten zal bij de wijziging van deze boetebeleidsregels ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht bewerkstelligd worden. De ACM zal bij deze wijziging betrokken worden.

Gezien het karakter van de regeling is niet getoetst op handhaafbaarheid.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

I. Algemeen

Het eerste hoofdstuk van de beleidsregels bevat algemene bepalingen die de ACM in acht dient te nemen bij het vaststellen van de hoogte van een bestuurlijke boete, ongeacht op basis van welke materiële wet dat is.

II. Artikelen

Artikel 1.2

De ACM stelt de bestuurlijke boete op een zodanige hoogte vast dat deze voldoende afschrikwekkend is voor zowel de overtreder (specifieke preventie) als andere potentiële overtreders (generieke preventie). Dit geeft uiting aan de high trust benadering van het markttoezicht. High trust houdt in dat er minder middelen ingezet worden om overtredingen op te sporen in gevallen waarin de risico’s beperkt zijn, maar dat er hard wordt opgetreden als de wet toch wordt overtreden. Het high trust beleid gaat hierbij uit van het vertrouwen dat burgers en bedrijven zich aan de wet houden. Vanuit dit vertrouwen wordt het toezicht meer gericht op die gebieden waar het risico voor overtredingen hoog wordt geacht en minder op die gebieden waar het risico voor overtredingen juist laag wordt geacht. Om te waarborgen dat er een afschrikkende werking blijft uitgaan van het toezicht is het noodzakelijk om streng op te treden als het vertrouwen dat de wet wordt nageleefd toch wordt geschonden.

Hoofdstuk 2. Mededinging en energie

I. Algemeen

Hoofdstuk 2 bevat de bepalingen die gelden ten aanzien van het opleggen van een bestuurlijke boete op basis van de Mededingingswet, de energiewetgeving en de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Meer in het algemeen bevat hoofdstuk 2 de bepalingen die voorheen waren opgenomen in de Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken voor het opleggen van bestuurlijke boetes door de NMa 2009 en de Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken tot vermindering van bestuurlijke boetes betreffende kartels. Laatstgenoemde beleidsregels bevatten de systematiek waarbinnen de NMa clementie (boetevermindering) kon verlenen aan karteldeelnemers die bij de NMa kort gezegd bewijs voor kartelovertreding aanleverden.

De systematiek in hoofdstuk 2, afdeling 1, voor de bepaling van de hoogte van de boete door de ACM is als volgt. Het boetemaximum houdt een vast bedrag in, of een percentage van de totale jaaromzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de boetebeschikking, ongeacht waar ter wereld die omzet wordt gerealiseerd. De nadere invulling van de factoren waarmee bij de vaststelling van de hoogte van de boete rekening kan worden gehouden, is aan de ACM overgelaten. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt bepaald dat de hoogte van de boete moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Deze omstandigheden zijn in hoofdstuk 2 verdisconteerd in de systematiek bij beboeting. De ACM kan de ernst van de overtreding tot uitdrukking brengen door de boetegrondslag vanwege de ernst van de overtreding te vermenigvuldigen met een factor (E). Voor de zeer zware overtredingen van de artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet en van de artikelen 101 en 102 van het VWEU geldt dat de ACM een basisboetetoeslag toepast. De mate van verwijtbaarheid kan de ACM, indien daar aanleiding toe bestaat, bijvoorbeeld via de boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden in de hoogte van de boete tot uitdrukking brengen. Indien daar aanleiding toe bestaat kan de ACM ook andere omstandigheden in aanmerking nemen, zoals de duur van een overtreding. Bij de beboeting van overtredingen van de artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet en van de artikelen 101 en 102 van het VWEU is de duur van de overtreding al verdisconteerd in de boetegrondslag.

Afdeling 2, Clementie, behandelt onder welke voorwaarden ondernemingen en natuurlijke personen die bij een kartel betrokken zijn geweest, voor boetevermindering in aanmerking kunnen komen. De clementieregeling geldt uitsluitend voor kartelovertredingen. De clementieregeling stimuleert het aanmelden van kartels bij de ACM, wat een effectieve handhaving van het verbod van mededingingsbeperkende afspraken bevordert. De regeling sluit inhoudelijk aan bij de clementieprogramma’s van de Europese Commissie alsmede van andere mededingingsautoriteiten binnen het European Competition Network. Op één onderdeel wijken de clementiebeleidsregels echter af van het Europese model. Evenals bij andere lidstaten wordt bij categorie B (artikel 2.19, onderdeel f, jo. artikel 2.22, eerste lid) niet in alle gevallen een boetevermindering van 100% verleend, maar heeft de ACM de keuze om een boetevermindering van 60 tot 100% toe te zeggen. De ACM behoudt de mogelijkheid om de informatie die de eerste clementieverzoeker aanlevert, te beoordelen op de meerwaarde die deze heeft voor het onderzoek. Dit zorgt ervoor dat een clementieverzoeker waarschijnlijk meer informatie zal overleggen dan wanneer hij automatisch zeker is van een boetevermindering van 100%. Om deze reden wordt aan de ACM de mogelijkheid gegeven om bij categorie B ook te volstaan met boetevermindering van 60%.

De ACM kan bij een kartel betrokken geweest zijnde ondernemingen of wegens kartelgedrag beboetbare natuurlijke personen, boetevermindering toezeggen op voorwaarde dat zij een clementieverzoek indienen en medewerking verlenen aan de ACM tijdens het onderzoek en de daaropvolgende procedure. De clementieregeling is gebaseerd op het idee van een ‘race’ naar het clementiebureau. Hoe eerder een clementieverzoek wordt ingediend, des te groter de kans op een hoger percentage boetevermindering. Per kartel zijn er verschillende clementiecategorieën. Er zijn twee alternatieve clementiecategorieën voor de eerste clementieverzoeker met betrekking tot een kartel: clementiecategorie A of B. Tweede en volgende clementieverzoekers kunnen uitsluitend in aanmerking komen voor clementiecategorie C. Als een eerste clementieverzoeker een andere onderneming heeft gedwongen deel te nemen aan het kartel, kan hij alleen in aanmerking komen voor clementiecategorie C. Van dwang in de zin van deze beleidsregels kan sprake zijn in gevallen van daadwerkelijk fysiek geweld of aantoonbare en reële bedreigingen met fysiek geweld of in gevallen waarin economische druk wordt uitgeoefend die een reëel risico op marktuittreding doet ontstaan.

Schematisch kunnen de clementiecategorieën als volgt worden weergegeven:

Moment van indiening clementieverzoek

Onderzoek ACM reeds gestart?

Categorie

Boetevermindering

1e

Nee

A

100%

1e

Ja

B

60–100%

2e of volgende

Eventueel

C

10–40%

De ACM heeft de clementiefunctionaris van de ACM belast met de uitvoering van de regels betreffende clementie. De clementiefunctionaris is hoofd van het clementiebureau. Clementieverzoeken dienen uitsluitend bij het clementiebureau (en dus niet bij andere dienstonderdelen van de ACM) te worden ingediend. Het clementiebureau voert onder meer oriënterende gesprekken met aspirant clementieverzoekers, neemt clementieverzoeken in ontvangst en beoordeelt de medewerking van clementieverzoekers.

II. Artikelen

Artikel 2.2

Bij de definitie van de jaaromzet in onderdeel c, is aangesloten bij de definitie van netto-omzet van artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2.3

Voor de boetetoemeting wordt een bepaalde boetegrondslag gehanteerd, die afhankelijk is van de soort overtreding. Bij overtreding van de artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet en van de artikelen 101 en 102 van het VWEU wordt de boetegrondslag afgeleid uit de betrokken omzet. Dit is de omzet die door een overtreder tijdens de totale duur van een overtreding is behaald met de levering van goederen en diensten waarop die overtreding betrekking heeft, onder aftrek van over de omzet geheven belastingen en van kortingen en dergelijke. Door de ‘betrokken omzet’ te hanteren, wordt de boetegrondslag hoger naarmate de duur en de omvang van de bij de overtreding betrokken economische activiteiten toenemen. Hoe hoger de betrokken omzet, des te groter is ook de weerslag op de economie die de overtreding in het algemeen kan hebben. Het begrip ‘weerslag op de economie’ dient te worden begrepen in de ruimste zin des woords en omvat het verlies aan consumentensurplus en overige economische schade als gevolg van de overtreding, zoals gevolgschade in de bedrijfskolom, efficiëntieverlies, beperking van (een stimulans voor) innovatie, minder economische groei of zelfs effecten die uitstralen buiten de direct betrokken sector. Voorts komt, indien de overtreding door meerdere overtreders is begaan, het aandeel van de afzonderlijke overtreders in deze (potentiële) weerslag op de economie tot uitdrukking. Dit alles draagt bij aan een evenredige boete met afschrikwekkende werking.

Bij de ‘overige’ overtredingen is de (potentiële) weerslag op de economie van de overtreding of de met de bepaling te beschermen belangen in het algemeen niet eenvoudig te relateren aan een bepaalde omzet. Bij deze overtredingen wordt de boetegrondslag daarom afgeleid uit de totale jaaromzet van de overtreder. De totale jaaromzet vormt een indicatie voor de economische macht van de overtreder en kan daarmee bij overtreding van bepaalde normen tevens een indicatie vormen van de potentiële weerslag van de overtreding op de economie. Daarnaast wordt bereikt dat de boete in een gepaste verhouding staat tot de totale omvang van de overtreder en daardoor afschrikwekkend is. Bij de boetes die worden opgelegd aan natuurlijke personen stelt de ACM de boetegrondslag vast met inachtneming van de ernst van de overtreding en het inkomen en vermogen van de overtreder teneinde tot een boete te komen die zowel uit het oogpunt van algemene als uit het oogpunt van specifieke preventie voldoende afschrikwekkend is.

Binnen deze boetesystematieken geschiedt de boetetoemeting op de volgende wijze: de ACM stelt op basis van de voornoemde omzet of op basis van de ernst van de overtreding en het inkomen en vermogen van de overtreder een boetegrondslag vast. Door bijstelling van deze boetegrondslag in verband met de ernst van de overtreding en, voor zover van toepassing, de basisboetetoeslag en/of het gewicht van de overtreder, stelt de ACM een basisboete vast. Als de boetegrondslag niet behoeft te worden bijgesteld op grond van deze factoren, is de basisboete gelijk aan de boetegrondslag.

De wijze waarop de ernst van de overtreding in acht wordt genomen binnen de drie te onderscheiden boetesystematieken verschilt. In de boetesystematiek voor overtredingen van de artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet en de artikelen 101 en 102 van het VWEU wordt de hoogte van de zogenaamde ‘ernstfactor’ bepaald door de zwaarte van de overtreding te beschouwen in samenhang met de economische context waarin de overtreding heeft plaatsgevonden. De zwaarte van de overtreding is in wezen een weging in abstracto van de gedraging die de overtreding vormt, terwijl de economische context kan worden aangeduid als de omstandigheden van het geval die bepalen hoe ernstig de overtreding in concreto is. In beginsel wordt de ernstfactor op een hogere waarde vastgesteld, naarmate de zwaarte van de overtreding toeneemt.

In de boetesystematiek voor overige overtredingen komt de zwaarte van een overtreding in beginsel reeds tot uitdrukking in de indeling in één van de zes boetecategorieën. De ernstfactor dient er in deze systematiek toe het op basis van de categorie-indeling vastgestelde boetebedrag bij te kunnen stellen als de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven. Dit betekent dat de ernstfactor op 1 wordt vastgesteld als de ernst van de overtreding, gelet op de omstandigheden van het geval, naar het oordeel van de ACM al voldoende tot uitdrukking komt in de categorie-indeling. Door een ernstfactor te hanteren die een hoogte bedraagt variërend van 0 tot 5, kunnen de omstandigheden van het geval zowel een verhogend als een verlagend effect hebben op het op basis van de categorie-indeling vastgestelde boetbedrag.

Bij de boetetoemeting bij overtredingen begaan door natuurlijke personen wordt al bij het vaststellen van de boetegrondslag rekening gehouden met de ernst van de overtreding. In deze systematiek is de basisboete daarom gelijk aan de boetegrondslag.

De basisboete kan vervolgens bij alle drie de categorieën overtredingen worden bijgesteld in verband met boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden, zoals recidive. Door toetsing van het aldus verkregen bedrag aan het wettelijk boetemaximum, de toezeggingen van de ACM uit hoofde van clementie en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur stelt de ACM de uiteindelijk op te leggen boete vast.

Artikel 2.4

Een voorbeeld ter illustratie van de in het eerste lid gebruikte systematiek: drie ondernemingen – A, B en C – hebben een prijsafspraak gemaakt met betrekking tot het product X. Onderneming A genereert per jaar € 30.000.000 met de verkoop van X, onderneming B € 20.000.000 en onderneming C € 10.000.000. Indien de prijsafspraak tussen partijen vier jaar heeft geduurd, resulteert dat voor A in een betrokken omzet van € 120.000.000 voor B in een betrokken omzet van € 80.000.000 en voor C in een betrokken omzet van € 40.000.000. De omstandigheid of de prijsafspraak al dan niet (succesvol) is uitgevoerd ten aanzien van (een deel van) de verkopen van X is bij bepaling van de omvang van de betrokken omzet niet relevant.

Het derde lid van dit artikel regelt wat als betrokken omzet moet worden aangemerkt voor de deelnemers aan een verboden aanbestedingsafspraak die de opdracht niet gegund krijgen. Bij een aanbesteding krijgt namelijk slechts één van de inschrijvende ondernemingen de opdracht uiteindelijk gegund. Als bijvoorbeeld vijf ondernemingen een verboden afspraak maken bij een aanbesteding, behaalt uiteindelijk één van die ondernemingen omzet uit die afspraak. De andere bij de afspraak betrokken ondernemingen hebben dan geen betrokken omzet. Dit probleem wordt opgelost door voor die ondernemingen als betrokken omzet aan te merken het bod waartegen de winnende onderneming de opdracht heeft gekregen, of een evenredig deel daarvan. In voornoemd voorbeeld zou dat kunnen betekenen dat voor de andere vier bij de afspraak betrokken ondernemingen voor ieder van hen een vierde deel van het bod van de winnaar als betrokken omzet aangemerkt wordt. Wanneer onderneming A wint met een bod van € 100.000, dan is de betrokken omzet van onderneming A dus € 100.000 en de betrokken omzet van de ondernemingen B-E € 25.000 elk.

In het vierde lid wordt aangegeven dat wanneer geen betrokken omzet als bedoeld in de definitie van artikel 2.2, onderdeel b, kan worden vastgesteld, als betrokken omzet kan worden aangemerkt de omzet van de overtreder op de te beschermen markt gedurende de periode van de overtreding, doch voor ten minste de duur van een jaar. Deze situatie kan zich onder meer voordoen wanneer sprake is van een gedraging, gericht op bescherming van een (dominante) marktpositie, die bestaat uit het niet-uitvoeren van bepaalde transacties of uit leveringsweigering.

Het vijfde lid ziet op de situatie waarin overtreder op de te beschermen markt geen omzet heeft behaald. Deze situatie kan zich voor doen wanneer aan de overtreding een onderneming heeft deelgenomen die niet op de te beschermen markt actief is, maar wier bijdrage bestond uit het verrichten van ondersteunende activiteiten. Een dergelijke situatie is bijvoorbeeld aan de orde in de uitspraak van het Gerecht van Eerste Aanleg in de zaak van AC-Treuhand AG tegen de Commissie (GvEA EG 8 juli 2008, zaak T- 99/04, Jur. 2008, p. II-01501).

Artikel 2.6

Dit artikel regelt de bijstelling van de boetegrondslag in verband met de ernst van de overtreding.

In het derde lid wordt met de term ‘afspraken’ gedoeld op zowel overeenkomsten tussen ondernemingen, als onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen en besluiten van ondernemersverenigingen als bedoeld in de artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet en de artikelen

101 en 102 van het VWEU.

Voorbeelden van – in abstracto – verstrekkende horizontale afspraken zijn (meestal heimelijke) horizontale prijsafspraken en afspraken waarbij markten of klanten worden verdeeld, afspraken waarbij productie- dan wel afzetbeperkingen worden opgelegd, of waardoor belemmeringen worden opgeworpen voor de tussenstaatse handel binnen de Europese Unie. Tot deze categorie worden ook aanbestedingsafspraken gerekend die bijvoorbeeld op inschrijvingsprijzen of op verdeling van opdrachten of opbrengsten betrekking hebben (‘bid-rigging’).

In de regel zullen vormen van misbruik die vanwege de aard en de omvang van de machtspositie of de aard van de gedragingen aanzienlijke uitsluitingseffecten kunnen hebben, of die daar kennelijk op gericht zijn, als zeer zware overtredingen worden aangemerkt.

In de regel zullen verticale afspraken worden aangemerkt als minder zware overtredingen. Ook mededingingsbeperkende besluiten van ondernemersverenigingen die niet rechtstreeks zien op prijs en afzetmogelijkheden, zullen in de regel als minder zware overtreding worden aangemerkt. Op grond van het vierde lid kan de basisboete bij een zeer zware overtreding, nog afgezien van boeteverhogende omstandigheden, oplopen tot 50% van de betrokken omzet.

In geval een boete wordt opgelegd aan een ondernemersvereniging kan er uit een oogpunt van proportionaliteit aanleiding zijn voor een bijstelling van de factor. Hiertoe kan onder meer aanleiding bestaan indien de ACM, naast de ondernemersvereniging, individuele leden beboet.

Artikel 2.7

Dit artikel geeft de ACM de mogelijkheid de basisboete omhoog bij te stellen uit oogpunt van algemene preventie van de zeer zware overtredingen en uit oogpunt van specifieke preventie.

Het eerste lid regelt een toeslag op de basisboete om ondernemingen ervan te weerhouden zeer zware overtredingen als bedoeld in artikel 6, derde lid, te begaan. In aansluiting op de Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PbEU 2006 C 210) van de Europese Commissie bedraagt deze toeslag maximaal 25% van de betrokken omzet in het laatste jaar dat de onderneming heeft deelgenomen aan de overtreding.

In het tweede lid wordt bepaald dat de basisboete kan worden aangepast in verband met het gewicht van de overtreder, uitgedrukt in de totale jaaromzet van deze overtreder in Nederland in het boekjaar voorafgaande aan de boetebeschikking. De achtergrond hiervan is de volgende. Er zijn situaties denkbaar waarin een overtreder bij een overtreding is betrokken voor wie het product of de dienst waarop de overtreding ziet slechts een klein deel van zijn activiteiten vormt. In een dergelijke situatie kan de betrokken omzet – behaald met de levering van het betreffende product of de betreffende dienst – van die overtreder vele malen lager zijn dan zijn totale jaaromzet. Van een boete op basis van de betrokken omzet gaat dan weinig specifieke preventieve werking uit. Onderneming X produceert en levert bijvoorbeeld voornamelijk auto’s, maar produceert en levert daarnaast ook nog een klein aantal fietsen. Onderneming X maakt 2 jaar lang prijsafspraken met enkele producenten van fietsen, waarvoor de ACM een boete wil opleggen. De omzet die X in die twee jaar heeft behaald met de productie en levering van fietsen bedraagt € 100.000, hetgeen in dit fictieve geval leidt tot een boetegrondslag van € 10.000. De totale jaaromzet van X bedraagt echter € 100.000.000, zodat van de boete in dit geval weinig specifieke preventieve werking uitgaat. De boete kan dan worden verhoogd naar bijvoorbeeld € 1.000.000.

Artikel 2.9

In dit artikel wordt bepaald dat de ACM als boetegrondslag een promillage van de totale jaaromzet van de overtreder hanteert. De vaststelling van het promillage waarmee de totale omzet wordt vermenigvuldigd om de boetegrondslag te bepalen, vindt plaats aan de hand van zes categorieën die oplopen in hoogte. De ‘overige overtredingen’ zijn in een van deze categorieën ingedeeld. Voor de indeling in een bepaalde categorie is aansluiting gezocht bij het belang dat wordt beschermd door de desbetreffende wettelijke bepaling, in relatie tot de wet waarvan deze deel uitmaakt. Naarmate aan dit belang een groter gewicht moet worden toegekend, is bij overtreding van de wettelijke bepaling die dit belang beschermt, een hogere boete gerechtvaardigd. Voor de boetegrondslag betekent dit dat een hoger beginpunt wordt genomen voor de vaststelling van de boete. Daartoe heeft indeling van die wettelijke bepaling in een hogere categorie plaatsgevonden. De intervallen tussen de promillages van de categorieën zijn zodanig dat daarmee het verschil in gewicht tussen de door desbetreffende wettelijke bepalingen beschermde belangen tot uitdrukking komt. De indeling van een overtreding in een bepaalde categorie wordt vastgesteld in Bijlage 1 bij deze beleidsregels. Uit oogpunt van preventieve werking kent iedere categorie een minimumboete om te voorkomen dat het promillage als gevolg van een lage totale jaaromzet leidt tot een te lage boete.

Artikel 2.11

Dit artikel ziet niet op die gevallen waarin een overtreding van de artikelen 6 of 24 van de Mededingingswet of van de artikelen 101 en 101 van het VWEU als bedoeld in artikel 56 van de Mededingingswet wordt toegerekend aan een natuurlijk persoon (bijvoorbeeld bij een vennootschap onder firma). Indien in een dergelijk geval aan deze natuurlijke persoon een boete wordt opgelegd, geschiedt de vaststelling van de hoogte daarvan conform het bepaalde in de artikelen 2.4 tot en met 2.7.

Een voorbeeld van toepassing van artikel 2.11 ter illustratie. De heer X is bestuurder van onderneming A, welke samen met onderneming B en C een afspraak heeft gemaakt strekkende tot marktverdeling en prijsafstemming ten aanzien van product Y. Gebleken is dat bestuurder X een actieve rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de ‘hardcore’ afspraak en in de heimelijke voortzetting ervan gedurende meerdere jaren. Zijn belastbaar inkomen over het jaar voorafgaande aan de boetebeschikking bedraagt € 100.000 en hij beschikt over een vermogen van € 500.000. Een boetegrondslag van € 300.000 kan tegemoet komen aan de eis van afschrikwekkende werking, rekening houdende met de ernst van de overtreding en de inkomens- en vermogenspositie van de bestuurder. Nu de overtreding meerdere jaren heeft geduurd, stelt de ACM de basisboete vast op € 350.000. Er zijn geen boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden die de ACM ertoe aanleiding geven de basisboete bij te stellen. Aldus stelt de ACM de hoogte van de boete vast op € 350.000.

Artikel 2.13

In artikel 2.13, eerste lid, onderdeel b, wordt bepaald dat de ACM een basisboete kan verhogen vanwege de omstandigheid dat de overtreder het onderzoek van de ACM heeft belemmerd. Dit kan voor zover dit geen afbreuk doet aan de rechten van verdediging die een overtreder toekomen.

Het tweede lid van artikel 2.13 bepaalt in het kader van de high-trust gedachte dat de ACM de basisboete in geval van recidive als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, verdubbelt, tenzij dit gezien de omstandigheden van het concrete geval evident onredelijk zou zijn.

Artikel 2.19

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen, die niet in de Mededingingswet geregeld zijn.

Clementie is de verlening van boetevermindering aan een bij een kartel betrokken onderneming of natuurlijke persoon.

Kartels zijn horizontale afspraken of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die tot doel hebben de mededinging te beperken. Voorbeelden daarvan zijn afspraken of onderling afgestemde feitelijke gedragingen betreffende aan- of verkoopprijzen, toewijzing van productie- of verkoopquota, verdeling van markten of klanten, met inbegrip van offertevervalsing.

Artikelen 2.21 tot en met 2.23

Deze artikelen hebben betrekking op de clementiecategorieën. Aangegeven wordt onder welke voorwaarden een clementieverzoeker voor clementiecategorie A, B of C in aanmerking komt.

Artikel 2.21 behandelt de voorwaarden om in aanmerking te komen voor clementiecategorie A. Deze categorie betreft een boetevermindering van 100%. Boetevermindering van 100% is beschikbaar voor de bij het kartel betrokkene die als eerste een volledig clementieverzoek indient ten aanzien van een kartel waarnaar de ACM nog geen onderzoek is gestart. Om voor deze clementiecategorie in aanmerking te komen, dient het clementieverzoek voldoende informatie te bevatten om de ACM in staat te stellen een gerichte inspectie met betrekking tot het kartel te verrichten. De term inspectie doelt op een onderzoek ter plaatse als bedoeld in artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht of op een doorzoeking van een woning als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Mededingingswet. Daarnaast mag de clementieverzoeker geen andere onderneming tot deelname aan het kartel hebben gedwongen en dient hij alle medewerking te verlenen die in het belang van het onderzoek of de procedure is vereist.

Artikel 2.22 behandelt clementiecategorie B. Deze betreft een boetevermindering van 60% tot en met 100% en is beschikbaar voor de betrokkene die als eerste een volledig clementieverzoek indient ten aanzien van een kartel waarnaar de ACM reeds een onderzoek is gestart, maar nog geen rapport aan de bij het kartel betrokkenen heeft verzonden. Om voor deze clementiecategorie in aanmerking te komen, dient het clementieverzoek informatie te bevatten met aanzienlijke additionele waarde. Verder mag de clementieverzoeker een andere onderneming niet tot deelname aan het kartel hebben gedwongen en dient hij volledig mee te werken.

Artikel 2.23 behandelt de voorwaarden om in aanmerking te komen voor clementiecategorie C. Deze betreft een boetevermindering van 10% tot en met 40% en is beschikbaar voor betrokkenen die als tweede of volgende een volledig clementieverzoek indienen ten aanzien van een kartel, of voor betrokkenen die zulks als eerste doen maar ten aanzien waarvan blijkt dat zij een andere onderneming hebben gedwongen aan het kartel deel te nemen. Om voor deze clementiecategorie in aanmerking te komen, dient het clementieverzoek informatie te bevatten met aanzienlijke additionele waarde en dient de clementieverzoeker alle medewerking te verlenen die in het belang van het onderzoek of de procedure is vereist.

Artikel 2.24

Het eerste lid van dit artikel geeft aan wanneer een onderzoek van de ACM in het kader van deze beleidsregels is gestart. Dit is van belang voor het bepalen of een eerste clementieverzoeker in aanmerking kan komen voor clementiecategorie A of B.

Het tweede lid van dit artikel geeft aan wanneer er sprake is van informatie met aanzienlijke additionele waarde. Over het algemeen geldt dat schriftelijk bewijsmateriaal daterend van de periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden meer waarde heeft dan later opgesteld bewijsmateriaal, bewijsmateriaal dat rechtstreeks relevant is voor de betrokken feiten meer waarde heeft dan bewijsmateriaal dat slechts zijdelings relevant is, en op zichzelf beslissend bewijsmateriaal meer waarde heeft dan bewijs zoals verklaringen die bij betwisting verder moeten worden gestaafd.

Artikelen 2.25 en 2.26

Een onderneming of natuurlijke persoon die bij een kartel betrokken is geweest, kan oriënterend overleg voeren met het clementiebureau. De beleidsregels bieden hiertoe de volgende mogelijkheden.

Artikel 2.25 behandelt de mogelijkheid voor een aspirant-clementieverzoeker om, eventueel anoniem, een verkennend gesprek te voeren met het clementiebureau. In een dergelijk gesprek kunnen bijvoorbeeld op basis van een ‘hypothetisch feitencomplex’ praktische en juridische kwesties worden besproken met betrekking tot de voorbereiding en eventuele indiening van het clementieverzoek en de opstelling van de clementieverzoeker gedurende de procedure na een eventuele indiening.

Artikel 2.26 behandelt de mogelijkheid voor een aspirant-clementieverzoeker om via een advocaat het clementiebureau te vragen of clementiecategorie A in een zaak nog beschikbaar is. De advocaat zal hiertoe voorafgaand moeten verklaren een instructie te hebben van een (eventueel niet bij naam genoemde) cliënt om het clementieverzoek onmiddellijk in te dienen als het clementiebureau de vraag bevestigend beantwoord. Als de vraag van de advocaat bevestigend wordt beantwoord, betekent dit uitsluitend dat clementiecategorie A voor het betreffende kartel nog beschikbaar is; dit betekent niet automatisch dat de clementieverzoeker een boetevermindering van 100% door de ACM toegezegd zal krijgen. Overigens is het clementiebureau niet verplicht de vraag van een advocaat te beantwoorden of clementiecategorie A in een bepaald geval nog beschikbaar is.

Artikel 2.28

Een clementieverzoek kan niet alleen door een onderneming, maar ook door een natuurlijke persoon worden ingediend die opdracht tot of feitelijk leiding aan de deelname van een onderneming aan een kartel heeft gegeven. Een natuurlijke persoon die een clementieverzoek indient, kan in aanmerking komen voor dezelfde clementiecategorie als de onderneming waar hij werkzaam is, indien hij aan de voorwaarden van artikel 2.28, eerste lid, voldoet. Bij een natuurlijke persoon die niet meer werkzaam is bij de bij het kartel betrokken onderneming ten tijde van de indiening van zijn clementieverzoek (bijvoorbeeld omdat hij elders werkzaam of gepensioneerd is), wordt ingevolge het tweede lid door de ACM van geval tot geval beoordeeld of hij voor dezelfde clementiecategorie als de onderneming in aanmerking kan komen.

Op grond van artikel 2.28, derde lid, kunnen meerdere natuurlijke personen die gelijktijdig een clementieverzoek indienen in aanmerking komen voor dezelfde clementiecategorie, indien zij verklaren als mede-clementieverzoeker van elkaar te willen worden aangemerkt en ieder van deze natuurlijke personen zelfstandig aan de clementievoorwaarden voldoet.

Artikel 2.29

Een clementieverzoek dient bij het clementiebureau van de ACM te worden ingediend.

Voor de toepassing van deze beleidsregels is het tijdstip van ontvangst van het clementieverzoek bepalend. Dit tijdstip wordt ingevolge artikel 2.34 door de ACM geregistreerd. Om die reden verdient indiening per e-mail, fax, telefoon of in persoon de voorkeur.

Artikel 2.31

Dit artikel bepaalt dat de ACM een mondelinge verklaring toestaat, indien de clementieverzoeker daartoe een gerechtvaardigd belang heeft. Er is in ieder geval sprake van een gerechtvaardigd belang om een mondelinge verklaring af te leggen, indien de clementieverzoeker het risico loopt van verplichte civielrechtelijke openbaarmaking van een schriftelijke verklaring in rechtsstelsels als dat van de Verenigde Staten en van sommige lidstaten van de Europese Unie (zoals Cyprus, Ierland en het Verenigd Koninkrijk).

De ACM zal verder een gerechtvaardigd belang aanwezig achten voor het afleggen van een mondelinge in plaats van schriftelijke verklaring, als de Europese Commissie bij uitstek geschikt is het onderzoek naar het kartel uit te voeren zoals bedoeld in randnummer 14 van de Mededeling van de Europese Commissie betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten

(PbEG 2004, C 101/03). Dit is het geval als het kartel gevolgen voor de mededinging heeft in meer dan drie lidstaten.

Artikel 2.32

Als een clementieverzoeker een onvolledig clementieverzoek heeft ingediend, kan hij in aanmerking komen voor een voorlopige plek in de rij van volgorde van binnenkomst van clementieverzoeken betreffende het kartel (de zogenoemde marker). Om hiervoor in aanmerking te komen, dient in ieder geval aan de voorwaarden van artikel 2.32, eerste lid, te zijn voldaan.

Als de ACM een marker vaststelt, wordt de clementieverzoeker daarbij een termijn gesteld waarbinnen het clementieverzoek aangevuld dient te worden. Indien het onvolledige clementieverzoek binnen die termijn wordt vervolledigd, dan wordt ingevolge het derde lid het clementieverzoek aangemerkt als compleet te zijn geweest vanaf het moment dat de marker van toepassing is. Als de clementieverzoeker niet binnen de gestelde termijn het clementieverzoek vervolledigt, wijst de ACM het clementieverzoek overeenkomstig het vierde lid af.

Artikel 2.33

Naast de markermogelijkheid van artikel 2.32 komt een clementieverzoeker verder in aanmerking voor een marker als hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 2.33, eerste lid. Dit heeft met name betrekking op de situatie waarin de Europese Commissie bij uitstek geschikt is het onderzoek naar het kartel uit te voeren (zoals bedoeld in randnummer 14 van de Mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten, PbEG 2004, C 101/03) en de betrokkene bij het kartel bij de Europese Commissie een clementieverzoek heeft ingediend of zal indienen, maar hij niet zeker is of de ACM en niet de Commissie een onderzoek naar het kartel zal uitvoeren. In dat geval kan de eerste clementieverzoeker een beknopt clementieverzoek bij de ACM indienen, dat de informatie genoemd in het eerste lid, onder d, bevat. De ACM kan dan een marker vaststellen. In tegenstelling tot de marker, bedoeld in artikel 2.32, hoeft de marker van artikel 2.33 geen termijn te bevatten waarbinnen de clementieverzoeker zijn clementieverzoek dient te vervolledigen. Het is aan de ACM om een keuze te maken of de marker een termijn voor aanvulling zal bevatten.

Artikel 2.35

Dit artikel bepaalt bevat een medewerkingsplicht, welke inhoudt dat een clementieverzoeker tot aan het moment dat een sanctiebesluit onherroepelijk is geworden, alle medewerking dient te verlenen die in het belang van het onderzoek noodzakelijk is.

Het tweede lid, onder a, bepaalt dat de medewerkingsplicht ten minste betekent dat een clementieverzoeker zich dient te onthouden van gedragingen die het onderzoek of de procedure met betrekking tot het kartel zouden kunnen belemmeren. Deze verplichting ontstaat niet pas vanaf de indiening van het clementieverzoek, maar bestaat ook eerder, in de fase voordat het clementieverzoek is ingediend en in ieder geval vanaf het moment dat de clementieverzoeker een clementieverzoek overweegt. Een clementieverzoeker wordt in ieder geval geacht het indienen van een clementieverzoek te overwegen, zodra hij op de hoogte is van enige onderzoekshandeling van een mededingingsautoriteit met betrekking tot het kartel. Gedragingen die het onderzoek zouden kunnen belemmeren, omvatten bijvoorbeeld doen of nalaten waardoor het clementieverzoek of het voornemen om het in te dienen bekend raakt buiten de onderneming of de vernietiging of vervalsing van bewijsmateriaal.

Artikel 2.36

Dit artikel stelt op welke wijze de ACM het percentage boetevermindering binnen de procentuele bandbreedten van clementiecategorieën B en C bepaalt. Dit gebeurt enerzijds aan de hand van de additionele waarde van het clementieverzoek (zie artikel 2.24, tweede lid). Anderzijds wordt gekeken naar het moment van indiening van het volledige clementieverzoek (artikel 2.34) of naar het moment waarop de marker van toepassing is (de artikelen 2.32, derde lid, of 2.33, derde lid).

Artikelen 2.38 tot en met 2.42

Deze artikelen hebben betrekking op de clementietoezegging. Ingevolge artikel 2.19, onder i, is de clementietoezegging een document waarin de rechten en plichten van zowel de ACM als de clementieverzoeker zijn opgenomen.

Een clementietoezegging wordt door de ACM opgesteld, zodra het clementieverzoek volledig in overeenstemming met deze beleidsregels is ingediend. De clementietoezegging wordt door de clementieverzoeker ondertekend. Indien de clementieverzoeker zijn verplichtingen uit de clementietoezegging (waaronder de medewerkingsplicht) nakomt, zal de ACM de beslissing omtrent de boete nemen met inachtneming van de clementietoezegging. Als de clementieverzoeker zijn verplichtingen niet nakomt, vervalt de clementietoezegging.

Artikel 2.45

Het eerste lid van dit artikel stelt dat een geadresseerde van een rapport als bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Mededingingswet uitsluitend toegang krijgt tot een mondelinge verklaring als hij toezegt geen mechanische of elektronische kopie van de verklaring te maken. De geadresseerde mag wel handgeschreven aantekeningen maken en hij mag de verklaring zelfs volledig opschrijven met de hand. De informatie uit de verklaring mag overigens vervolgens uitsluitend worden gebruikt in de bestuursrechtelijke procedure.

Hoofdstuk 3

I. Algemeen

Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen met betrekking tot boetes op basis van de Telecommunicatiewet. De strekking van deze bepalingen was voorheen opgenomen in de Boetebeleidsregels OPTA. De ACM is op grond van artikel 15.4, tweede lid, en artikel 15.4, vierde lid, j° artikel 15.1, derde lid, van de Telecommunicatiewet bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen ter zake van een aantal overtredingen van de bepalingen die zijn opgenomen in de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving.

De systematiek in hoofdstuk 3 voor de bepaling van de hoogte van de boete door de ACM is als volgt. De hoogte van de boete stemt de ACM in ieder geval af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. De ACM houdt daarbij, indien daar aanleiding toe bestaat, rekening met andere omstandigheden, zoals de duur van een overtreding. De ACM stelt de ernst van de overtreding vast door eerst de zwaarte van de overtreding in abstracto te bepalen en daarna deze te bezien in het licht van de omgevingsfactoren in concreto (de economische context alsmede de bijzondere omstandigheden van het geval). Deze optelsom bepaalt de uiteindelijke kwalificatie van de overtreding: zeer ernstig, ernstig of minder ernstig. Het hoeft dus niet per se zo te zijn dat een overtreding die aanvankelijk als zwaar is aangemerkt (geabstraheerd van omgevingsfactoren) uiteindelijk ook de kwalificatie ernstig krijgt. Afhankelijk van die omgevingsfactoren kan dat ook de naast hogere (zeer ernstig) of lagere (minder ernstig) kwalificatie zijn.

De ACM hanteert in navolging van de systematiek van de Telecommunicatiewet bij de uiteindelijke vaststelling van de hoogte van de boete twee verschillende systemen. De eerste ziet op overtredingen als bedoeld in van artikel 15.4, tweede lid, van de Telecommunicatiewet. Dit betreft overtredingen die alleen kunnen worden begaan door een onderneming met aanmerkelijke marktmacht. Het boeteplafond voor dergelijke overtredingen is variabel en bedraagt maximaal € 450.000 per overtreding, of, indien dat meer is, 10% van de relevante omzet van de onderneming in Nederland. Voor de boetetoemeting bij overtredingen als bedoeld in van artikel 15.4, tweede lid, van de Telecommunicatiewet wordt een bepaalde boetegrondslag gehanteerd. De boetegrondslag wordt afgeleid uit de betrokken omzet. Dit is de omzet die door een overtreder tijdens de totale duur van een overtreding is behaald met de levering van goederen en diensten waarop die overtreding betrekking heeft, onder aftrek van over de omzet geheven belastingen en van kortingen en dergelijke. Door de ‘betrokken omzet’ te hanteren, wordt de boetegrondslag hoger naarmate de duur en de omvang van de bij de overtreding betrokken economische activiteiten toenemen. Hoe hoger de betrokken omzet, des te groter is ook de weerslag op de economie die de overtreding in het algemeen kan hebben. Het begrip ‘weerslag op de economie’ dient te worden begrepen in de ruimste zin des woords en omvat het verlies aan consumentensurplus en overige economische schade als gevolg van de overtreding, zoals gevolgschade in de bedrijfskolom, efficiëntieverlies, beperking van (een stimulans voor) innovatie, minder economische groei of zelfs effecten die uitstralen buiten de direct betrokken sector. Voorts komt, indien de overtreding door meerdere overtreders is begaan, het aandeel van de afzonderlijke overtreders in deze (potentiële) weerslag op de economie tot uitdrukking. Dit alles draagt bij aan een evenredige boete met afschrikkende werking. Door bijstelling van deze boetegrondslag in verband met de ernst van de overtreding en de basisboetetoeslag en/of het gewicht van de overtreder, stelt de ACM een basisboete vast. Deze systematiek is in paragraaf 3.3 nader uitgewerkt.

Het tweede systeem voor vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete ziet op overtredingen als bedoeld in artikel 15.4, vierde lid, van de Telecommunicatiewet. Dit betreft alle overige overtredingen, ongeacht de aard van de overtreder, die niet onder de werking van artikel 15.4, tweede lid, van de Telecommunicatiewet vallen. Het boeteplafond voor dergelijke overtredingen is te allen tijde gefixeerd op € 450.000 per overtreding. Ten aanzien van deze overtredingen is aan elke kwalificatie van de ernst van de overtreding een boetecategorie met een maximum basisboete verbonden. Binnen de bandbreedte per boetecategorie dient met inachtneming van de mate waarin de overtreding aan de overtreder kan worden verweten en, indien daar aanleiding toe bestaat, andere omstandigheden, zoals de duur van een overtreding, de hoogte van de basisboete te worden vastgesteld. Deze systematiek is in paragraaf 3.4 nader uitgewerkt.

De ACM kan bij de vaststelling van de bestuurlijke boete boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden betrekken. In beide gevallen bepalen mogelijke boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden het uiteindelijke boetebedrag. De ACM bepaalt in redelijkheid de mate waarin de betrokken omstandigheid leidt tot een verhoging of verlaging van de bestuurlijke boete. Door toetsing van het aldus verkregen bedrag aan het wettelijk boetemaximum en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur stelt de ACM de uiteindelijk op te leggen boete vast.

II. Artikelen

Artikel 3.2

Bij de definitie van de jaaromzet in artikel 1, onderdeel c, is aangesloten bij de definitie van netto-omzet van artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 3.4

Bij de bepaling van de zwaarte van de overtreding strekken de doelstellingen van de Telecommunicatiewet zoals die zijn vervat in artikel 1.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, te weten het bevorderen van concurrentie, de ontwikkeling van de interne markt en het bevorderen van de belangen van eindgebruikers, tot uitgangspunt. Aan de hand van deze doelstellingen zijn de mogelijke overtredingen in abstracto in drie categorieën onder te verdelen: zeer zware, zware en minder zware overtredingen.

  • I. Zeer zware overtredingen zijn die overtredingen waarbij de concurrentie in aanzienlijke mate wordt belemmerd of overtredingen waarbij de belangen van eindgebruikers in aanzienlijke mate worden geschaad. Het gaat hierbij in beginsel om overtreding van de verplichtingen waaraan ondernemingen die zijn aangewezen als aanbieder die over aanmerkelijke marktmacht beschikt, moeten voldoen (Kamerstukken II 2002/03, 28 851, nr.13, p.23).

    Hierbij gaat het bijvoorbeeld om:

    • Overtreding van de verplichting om eind- tot eindverbindingen tot stand te brengen en te waarborgen (artikel 6.3, eerste lid, Tw j° artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste en tweede lid, van het Besluit interoperabiliteit);

    • Overtreding van de verplichting om aan redelijke verzoeken tot toegang te voldoen (artikel 6a.6, eerste lid, Tw alsmede artikel 6a.6, tweede en vierde lid, Tw voor zover door overtreding daarvan aan de in het eerste lid van artikel 6a.6 Tw genoemde verplichting om aan redelijke verzoeken tot toegang te voldoen, niet wordt voldaan);

    • Overtreding van het non-discriminatiebeginsel (artikel 6a.8 Tw; artikel 6a.12, aanhef en onder a, Tw);

    • Overtreding van de verplichtingen met betrekking tot eindgebruikerstarieven en/of de daaraan door de ACM verbonden nadere voorschriften die nodig zijn voor een goede uitvoering van die verplichtingen (artikel 6a.13 Tw);

    • Overtreding van de verplichting gegevens over te leggen in verband met de vereiste goedkeuring van de invoering van nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarieven (artikel 6a.14, tweede en zevende lid, Tw);

    • Overtreding van de verplichting ervoor zorg te dragen dat voor abonnees van de aangewezen onderneming de voorzieningen beschikbaar zijn die het afnemen van carrier(voor)keuzediensten mogelijk maken (artikel 6a.17, eerste lid, Tw);

    • Overtreding van de verplichting te voldoen aan een redelijk verzoek tot toegang in verband met het aanbieden van carrier(voor)keuzediensten (artikel 6a.17, vierde lid, Tw);

    • Overtreding van de verplichting om bij interoperabiliteitsonderhandelingen verkregen informatie als bedrijfsvertrouwelijk te behandelen en slechts te gebruiken voor het doel waarvoor ze is verstrekt (artikel 6.1, tweede lid, Tw);

    • Overtreding van de diverse verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening (EG) nr. 544/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 717/2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten (PbEU 2009, L 167).

  • II. Zware overtredingen zijn overtredingen waardoor de concurrentie wordt belemmerd of de belangen van de eindgebruiker worden geschaad, maar niet in die (aanzienlijke) mate dat deze als zeer zware overtredingen kunnen worden aangemerkt.

    Hierbij gaat het bijvoorbeeld om:

    • Overtreding van de diverse verplichtingen die voortvloeien uit de in Hoofdstuk 4 van de Telecommunicatiewet genoemde voorschriften inzake nummerbeleid en nummerbeheer na te leven (artikel 4.2, elfde lid, artikel 4.9, artikel 4.10, zesde en zevende lid en artikel 4.11, derde lid, Tw);

    • Overtreding van de voorschriften met betrekking tot de wijze waarop onderhandelingen in het kader van interoperabiliteit moeten worden gevoerd (artikel 6.1, derde lid, Tw);

    • Overtreding van de verplichting om informatie met betrekking tot bepaalde vormen van toegang bekend te maken (artikel 6a.9, eerste lid, Tw);

    • Overtreding van de verplichting om eindgebruikersdiensten te ontbundelen van andere diensten (artikel 6a.12, aanhef en onder b, Tw);

    • Overtreding van de verplichtingen die strekken tot de juridische bescherming van de abonnee of de consument bij de wijziging of beëindiging van een overeenkomst met betrekking tot een elektronische communicatie- of programmadienst (artikel 7.2 Tw en artikel 7.2a Tw);

    • Overtreding van de verplichtingen die strekken tot bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer (artikel 11.2 Tw en artikel 11.3, eerste lid, Tw);

    • Overtreding van de aansluitverplichting bij een van overheidswege erkende geschillencommissie (artikel 12.1 Tw);

    • Overtreding van de verplichting die er toe strekt gegevens te verstrekken of medewerking te verlenen in het kader van geschilbeslechting tussen marktpartijen (artikel 12.4 Tw);

    • Overtreding van de medewerkingsplicht (artikel 15.4, vierde lid, Tw j° 5:20 Awb);

    • Overtreding van de verplichting gevolg te geven aan een vordering tot het verstrekken van inlichtingen (artikel 18.7 Tw);

    • Overtreding van de verplichtingen die zien op certificatiedienstverleners en (het op de markt brengen van) middelen voor het aanmaken van elektronische handtekeningen (artikel 18.15 tot en met 18.18 Tw).

  • III. Minder zware overtredingen zijn in de eerste plaats om overtredingen van verplichtingen waarbij in het algemeen de concurrentie in beperkte mate wordt belemmerd of de belangen van eindgebruikers in beperkte mate worden geschaad.

    Het gaat hier bijvoorbeeld om:

    • Overtreding van de verplichtingen met betrekking tot mededeling en registratie (artikel 2.1 Tw);

    • Overtreding van de verplichting een aan de ACM verschuldigde bijdrage te betalen (artikel 9.4, eerste lid, Tw);

    • Overtreding van de verplichtingen die strekken tot bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer behoudens voor zover het gaat om overtreding van de artikelen 11.2 en 11.3 Tw (artikel 11.4 Tw, artikel 11.5, eerste lid, Tw, artikel 11.6, eerste lid, Tw, artikel 11.7 Tw en artikel 11.9 Tw);

    • Overtreding van een aantal verplichtingen die voortvloeien uit de in Hoofdstuk 18 van de Telecommunicatiewet genoemde verdere bepalingen, behoudens voor zover het gaat om overtreding van de verplichting om gevolg te geven aan een vordering tot het verstrekken van inlichtingen op grond van artikel 18.7 Tw en overtreding van de bepalingen die zien op certificatiedienstverleners en (het op de markt brengen van) middelen voor het aanmaken van een elektronische handtekening op grond van de artikelen 18.15 tot en met 18.18 Tw (artikel 18.1 Tw, artikel 18.4 Tw, artikel 18.6 Tw en artikel 18.12 Tw).

Artikel 3.5

De vaststelling van de ernst van de overtreding is voorts afhankelijk van de economische context in concreto. In geval van overtreding van procedurele regels of regels die beogen de belangen van eindgebruikers te beschermen zal de economische context vaak minder relevant zijn en geen of een geringe rol van betekenis spelen. Ook is de vaststelling van de ernst van de overtreding afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval. Het zijn onder meer de volgende omstandigheden, voor zover van toepassing, die in samenhang met de hiervoor vastgestelde zwaarte van de overtreding mogelijk een rol kunnen spelen bij de uiteindelijke vaststelling van de ernst van de overtreding:

  • De mate waarin de overtreding de concurrentie of de belangen van eindgebruikers feitelijk heeft geschaad. Hieronder worden ook de extra kosten voor concurrenten of eindgebruikers verstaan. Hierbij wordt, voor zover van toepassing, rekening gehouden met de omvang van de markt waarin de overtreding heeft plaatsgevonden;

  • In dit verband kunnen ook andere omstandigheden (mede) een rol spelen zoals de levensfase waarin de markt op het moment van de overtreding verkeerde of het aantal eindgebruikers dat door de overtreding is getroffen;

  • De daadwerkelijke marktmacht (de omvang en omzet van de onderneming die de overtreder drijft) van de overtreders om andere marktdeelnemers schade te berokkenen alsmede het aantal concurrenten;

  • Andere omstandigheden zoals de aard van de betrokken diensten of goederen;

  • De onomkeerbaarheid van de gevolgen van de overtreding;

  • De omstandigheid dat door de verboden gedraging een aanzienlijk voordeel is verkregen dan wel schade is berokkend.

De ernst van overtredingen van procedurele voorschriften gesteld bij of krachtens de Telecommunicatiewet, zoals overtreding van de medewerkingsplicht (artikel 15.4, vierde lid, Tw j° 5:20 Awb) of overtreding van de inlichtingenplicht (artikel 18.7 Tw), bepaalt de ACM vooral door de mate waarin door de gedraging waarmee het voorschrift is overtreden de met dat voorschrift te beschermen belangen worden geschaad. Naarmate aan dit belang naar het oordeel van de ACM een groter gewicht moet worden toegekend, is bij overtreding van de wettelijke bepaling die dit belang beschermt, een hogere bestuurlijke boete gerechtvaardigd.18 Het gaat immers in eerste instantie om overtredingen die de kerntaak van de toezichthouder raken en niet direct de concurrentieverhoudingen of de belangen van eindgebruikers. Procedurele overtredingen belemmeren of verhinderen adequaat toezicht en onderzoek waardoor juist handhaving van de materiële normen wordt bemoeilijkt.

Artikel 3.6

Een voorbeeld ter illustratie van de in het eerste lid gebruikte systematiek: onderneming A begaat een overtreding met betrekking tot het product X. Onderneming A genereert per jaar € 30.000.000 met de verkoop van X. Indien de overtreding vier jaar heeft geduurd, resulteert dat voor A in een betrokken omzet van € 120.000.000. De omstandigheid of de overtreding al dan niet (succesvol) is uitgevoerd ten aanzien van (een deel van) de verkopen van X is bij bepaling van de omvang van de betrokken omzet niet relevant.

In het derde lid wordt aangegeven dat wanneer geen betrokken omzet kan worden vastgesteld, als betrokken omzet kan worden aangemerkt de omzet van

de overtreder op de te beschermen markt gedurende de periode van de overtreding, doch voor ten minste de duur van een jaar. Deze situatie kan zich onder meer voordoen wanneer sprake is van een gedraging, gericht op bescherming van een (dominante) marktpositie, die bestaat uit het niet-uitvoeren van bepaalde transacties of uit leveringsweigering.

Artikel 3.7

Dit artikel regelt de bijstelling van de boetegrondslag in verband met de ernst van de overtreding.

Het boetebedrag wordt vastgesteld met toepassing van de volgende formule:

(boetegrondslag x ernstfactor E) + verhoging/verlaging voor bijkomende omstandigheden

De boetegrondslag wordt gebaseerd op de betrokken omzet van de onderneming. Onder betrokken omzet wordt verstaan de waarde van alle transacties, die door de onderneming tijdens de totale duur van de overtreding is behaald met de verkoop van goederen en/of levering van diensten waarop de overtreding betrekking heeft. De betrokken omzet is kleiner dan of gelijk aan de relevante omzet. Zie artikel 15.4, zesde lid, aanhef en onder c, Tw. De op te leggen boete zal echter nimmer het wettelijk boetemaximum van 10 % van de relevante omzet kunnen overstijgen.

Het begrip ‘dienst’ wordt in het kader van deze Boetebeleidsregels als volgt gedefinieerd: het wholesale- of retailaanbod dat door een AMM-partij aan een (potentiële) afnemer wordt gedaan of reeds door een bestaande afnemer wordt afgenomen. Diensten onderscheiden zich van elkaar indien deze de afnemer een andere toegevoegde waarde bieden. Deze toegevoegde waarde wordt daarbij bepaald door functionaliteit, prijs, tariefstructuur, kwaliteit en/ of leveringsvoorwaarden. Bij een aanbod met verschillende keuzemogelijkheden kan iedere combinatie van keuzes een aparte dienst vormen.

In de betrokken omzet komt de weerslag op de economie die de overtreding mogelijk kan hebben tot uitdrukking, waaronder het in het algemeen met de overtreding mogelijk te behalen voordeel voor de overtreder(s). Daarnaast wordt de boetegrondslag hoger naarmate de duur en de omvang van de bij de overtreding betrokken economische activiteiten toeneemt en daarmee bedoelde (potentiële) economische weerslag van de overtreding. Dit alles draagt bij aan de beoogde preventieve dan wel afschrikwekkende werking. De ACM hanteert een boetegrondslag van 10% van de betrokken omzet van de desbetreffende onderneming. Afhankelijk van de ernst van de overtreding wordt de boetegrondslag vermenigvuldigd met een factor E variërend van 0 tot 5. Bij een zeer ernstige overtreding kan de boete derhalve – nog afgezien van boeteverhogende omstandigheden – oplopen tot 50% van de betrokken omzet. De gehanteerde ernstfactor maakt het mogelijk de basisboete te differentiëren naar gelang de ernst van de overtreding.

De ACM kan van de betrokken omzet een schatting maken, bijvoorbeeld, indien deze niet op basis van de verstrekte informatie kan worden bepaald.

Artikel 3.8

Dit artikel geeft de ACM de mogelijkheid de basisboete omhoog bij te stellen uit oogpunt van algemene preventie van de zeer zware overtredingen en uit oogpunt van specifieke preventie.

Het eerste lid regelt een toeslag op de basisboete om ondernemingen ervan te weerhouden zeer zware overtredingen als bedoeld in artikel 15.4, tweede lid, van de Telecommunicatiewet te begaan. In aansluiting met de Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PbEU 2006 C 210) van de Europese Commissie bedraagt deze toeslag maximaal 25% van de betrokken omzet in het laatste jaar dat de onderneming heeft deelgenomen aan de overtreding.

In het tweede lid wordt bepaald dat de basisboete kan worden aangepast in verband met het gewicht van de overtreder, uitgedrukt in de totale jaaromzet van deze overtreder in Nederland in het boekjaar voorafgaande aan de boetebeschikking. De achtergrond hiervan is de volgende. Er zijn situaties denkbaar waarin een overtreder bij een overtreding is betrokken voor wie het product of de dienst waarop de overtreding ziet slechts een klein deel van zijn activiteiten vormt. In een dergelijke situatie kan de betrokken omzet -behaald met de levering van het betreffende product of de betreffende dienst- van die overtreder vele malen lager zijn dan zijn totale jaaromzet. Van een boete op basis van de betrokken omzet gaat dan weinig specifieke preventieve werking uit.

Artikel 3.12

De toepasselijkheid van een boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheid kan leiden tot overschrijding van de bandbreedte van de toepasselijke boetecategorie in geval onverkorte handhaving van de boetemaxima onvoldoende recht doet aan het gewicht van de betrokken omstandigheid.

Artikel 3.13

In dit artikel wordt bepaald dat de ACM eventuele boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden in ogenschouw kan nemen. De ACM kan vervolgens zelf bepalen welk gewicht aan deze omstandigheden wordt toegekend.

Als boeteverhogende omstandigheden kan de ACM onder meer in aanmerking nemen:

  • De omstandigheid dat de overtreder zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd en/of het onderzoek anderszins heeft belemmerd.

  • De omstandigheid dat de overtreder tot de overtreding heeft aangezet of een leidinggevende rol heeft gespeeld bij de uitvoering daarvan;

  • De omstandigheid dat de overtreder gebruik heeft gemaakt van, of voorzien in, controle- of dwangmiddelen ter handhaving van de verboden gedraging.

Als boeteverhogende omstandigheden kan in dit verband ook in aanmerking worden genomen de omstandigheid dat er sprake is van een overtreding door een overtreder, die heeft aangegeven te beschikken over een effectieve compliance organisatie met een goed werkend compliance-programma, maar waarvan aannemelijk is dat dit compliance-programma weliswaar is opgezet, maar niet of onvoldoende is geïmplementeerd dan wel niet of onvoldoende in de praktijk is toegepast en derhalve niet (in voldoende mate) effectief is. Deze aanpak past binnen de visie van de ACM (zoals neergelegd in het beleidsdocument van de toenmalige OPTA ‘Visie op Toezicht & Handhaving 2011’), waarbij de ACM in beginsel vertrouwen heeft in en geeft aan de partijen die onder toezicht staan. Indien echter blijkt dat dit vertrouwen door een partij die onder toezicht staat wordt beschaamd, bijvoorbeeld door een compliance-programma als een zogenoemde ‘window-dressing’ te gebruiken, treedt de ACM hard op. Dit betekent dat de ACM in een dergelijk geval in staat wordt gesteld een hogere boete op te leggen. Dit is in lijn met de politieke visie op high trust, waarbij uitgangspunt is dat harder gestraft moet worden bij beschaamd vertrouwen.19

Als boeteverlagende omstandigheden kan de ACM onder meer in aanmerking nemen:

  • De omstandigheid dat er sprake is van daadwerkelijke verdergaande medewerking aan het onderzoek van de ACM dan waartoe de overtreder wettelijk was gehouden;

  • De omstandigheid dat de overtreder de overtredingen uit eigen beweging heeft beëindigd voor of bij de eerste bekendwording met het onderzoek van de ACM. Hierbij komt meer gewicht toe aan het uit eigen beweging beëindigen van de overtreding voordat de ACM het onderzoek is begonnen dan nadat het onderzoek is gestart;

  • De omstandigheid dat de overtreder uit eigen beweging derden, aan wie door de overtreding schade is berokkend, schadeloos heeft gesteld.

Artikel 3.14

Dit artikel expliciteert dat de ACM in het kader van de high trust-gedachte de basisboete in geval van recidive met 100% verhoogt, tenzij dit gezien de omstandigheden van het geval evident onredelijk zou zijn. Hierdoor is geregeld dat recidive in principe leidt tot een verdubbeling van de basisboete.

Met de verdubbeling van de basisboete in geval van recidive wordt aangesloten bij de systematiek van de Wet wijziging boetestelsel financiële wetgeving. Bij amendement nr. 10 van het wetsvoorstel is in de desbetreffende financiële wetgeving opgenomen dat in geval van recidive het bedrag van de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding wordt verdubbeld.

Artikel 3.15

De aanwezigheid bij de overtreder van een effectieve compliance organisatie met een goed werkend compliance-programma een is vorm van pro-actieve medewerking die bevorderlijk kan zijn voor de toepasselijkheid van één of meer boeteverlagende omstandigheden, met name de omstandigheid dat er sprake is van een overtreding die door de overtreder zelf is gesignaleerd, zelf op eigen initiatief bij de ACM is gemeld en zelf uit eigen beweging onverwijld is beëindigd. Het is in voorkomende gevallen aan de overtreder om de mate van toepasselijkheid van deze omstandigheid aan de ACM inzichtelijk te maken door deze zo mogelijk nader te onderbouwen en eigener beweging gegevens daaromtrent over te leggen.

Hoofdstuk 4

I. Algemeen

Hoofdstuk 4 ziet op de boetevaststelling op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). De in hoofdstuk 4 weergegeven systematiek voor de vaststelling van bestuurlijke boetes is gebaseerd op een tot aan de oprichting van de ACM door de Consumentenautoriteit gehanteerde interne richtlijn. Op grond van artikel 2.9, eerste lid, onder b, juncto artikel 2.7 Whc kan de ACM een bestuurlijke boete opleggen aan de overtreder van de in bijlage b bij de Whc genoemde wettelijke bepalingen. Artikel 2.15 Whc bepaalt dat de bestuurlijke boete ten hoogste € 450.000 bedraagt.

De uitgangspunten bij hoofdstuk 4 zijn als volgt. Bij de beboeting heeft de ACM rekening te houden met het evenredigheidsbeginsel: de boete moet in een redelijke verhouding staan tot het ermee te dienen doel. In dat verband bepaalt artikel 5:46, tweede lid, Awb dat de ACM de hoogte van de bestuurlijke boete moet afstemmen op de ernst van de overtreding en op de mate waarin de overtreding aan de overtreder kan worden verweten. Indien nodig moet de ACM voorts rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd en de omstandigheden waarin de overtreder verkeert.

De wettelijke normen op de naleving waarvan de ACM toeziet, zijn ingedeeld in vier boetecategorieën. Per boetecategorie is een boetebandbreedte vastgesteld. Binnen de bandbreedte van de van toepassing zijnde boetecategorie wordt, met inachtneming van artikel 5:46, tweede lid, Awb, de basisboete vastgesteld. Nadat de basisboete is vastgesteld, beoordeelt de ACM of er sprake is van boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden. Indien er geen boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden zijn bedraagt de bestuurlijke boete het bedrag van de basisboete. Zijn er wel boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden, dan bedraagt de bestuurlijke boete de basisboete met daarbij opgeteld dan wel daarvan afgetrokken een bedrag (veelal een percentage van de basisboete) dat verband houdt met de desbetreffende boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden.

II. Artikelen

Artikel 4.2

Bij de beboeting van een overtreding neemt de ACM als uitgangspunt de boetecategorie (en de bijbehorende boetebandbreedte) waarin de overtreden norm is ingedeeld. Bijlage 2 bij deze boetebeleidsregels bevat de indeling van de diverse overtredingen in een bepaalde boetecategorie. De vier boetecategorieën en de daarbij behorende boetebandbreedten zijn tot stand gekomen na een beoordeling van het doel en de strekking van de door de ACM te handhaven normen. Bij die beoordeling hebben de met de desbetreffende norm te beschermen consumentenbelangen centraal gestaan. Aldus is iedere boetecategorie met de daarbij behorende boetebandbreedte te beschouwen als een beoordeling van de (ernst van de) overtreding in abstracte zin. Het overtreden van de ene norm is immers – gelet op de met die norm te beschermen belangen – op zichzelf ernstiger of minder ernstig dan de overtreding van een andere norm.

In dit artikel worden de wettelijke normen van de Whc op de naleving waarvan de ACM toeziet, ingedeeld in vier boetecategorieën. Per boetecategorie is een boetebandbreedte vastgesteld (eerste lid). Een en ander houdt op hoofdlijnen het volgende in.

  • Boetecategorie 1; boetebandbreedte € 0 tot en met € 50.000

    Dit is de lichtste boetecategorie. Onder deze boetecategorie vallen wettelijke normen die handelaren verplichten bepaalde informatie te verstrekken of ter beschikking te stellen aan consumenten met transparantie als doel. Het betreft informatie die in de regel niet doorslaggevend is voor het besluit van een consument tot het aangaan van een overeenkomst. Voorbeelden zijn de verplichting van de verlener van een dienst van de informatiemaatschappij tot het vermelden van zijn registratienummer bij de Kamer van Koophandel of van het BTW identificatienummer (artikel 3:15d, eerste lid, onderdelen c en f, BW) en de verplichting van de verlener van een dienst van de informatiemaatschappij om voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst via internet, de betrokken consument te informeren over de talen waarin de overeenkomst kan worden gesloten (artikel 6:227b, eerste lid, onderdeel d, BW).

  • Boetecategorie 2; boetebandbreedte € 40.000 tot en met € 150.000

    Onder boetecategorie 2 vallen wettelijke normen die handelaren verplichten bepaalde informatie te verstrekken. Het gaat hier om informatie die voor de consument van grote of doorslaggevende betekenis is bij de beslissing om al dan niet een overeenkomst te sluiten. Ingeval deze informatie onjuist is of niet wordt verstrekt, kan het consumentenvertrouwen daardoor worden geschaad. Onder deze boetecategorie vallen ook tot handelaren gerichte verboden of verplichtingen die niet zien op informatieverstrekking, maar die tot een schending van het consumentenvertrouwen leiden. Voorbeelden zijn het verbod onredelijk bezwarende bedingen in algemene voorwaarden te hanteren en de verplichting van de dienstverlener om de aanvaarding door de consument, van een door hem langs elektronische weg gedaan aanbod zo spoedig mogelijk te bevestigen aan de consument (artikel 6:236 BW respectievelijk artikel 6:227c, tweede lid, BW).

  • Boetecategorie 3; boetebandbreedte € 100.000 tot en met € 300.000

    Schending van het verbod op oneerlijke handelspraktijken waardoor de gemiddelde consument een ander besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen dat hij anders niet had genomen, is ingedeeld in boetecategorie 3. Het gaat hier met name om misleidende handelspraktijken en misleidende omissies als omschreven in artikel 193c tot en met artikel 193f van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, en om agressieve handelspraktijken als bedoeld in artikel 193h van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Deze oneerlijke handelspraktijken zijn naar hun aard ernstig en kunnen het consumentenvertrouwen aanzienlijk schaden. Tevens vallen onder deze derde boetecategorie overtredingen van andere wettelijke bepalingen ter bescherming van de consument – andere dan die betreffende oneerlijke handelspraktijken – die qua ernst vergelijkbaar zijn aan overtredingen van de wettelijke bepalingen betreffende oneerlijke handelspraktijken vallend onder boetecategorie 3. Een voorbeeld hiervan is de verplichting van de handelaar om bij verkoop op afstand of bij colportage bij het begin van het contact met de consument deze te informeren over zijn commerciële oogmerk (artikel 7:46h, eerste lid, BW respectievelijk artikel 7, eerste lid, Colportagewet). Andere voorbeelden zijn informatieverplichtingen die voor de consument absoluut noodzakelijk zijn om een goed geïnformeerd besluit over een overeenkomst te kunnen nemen, zoals informatie over de identiteit van de handelaar, de kenmerken van het aangeboden product of de aangeboden dienst en de prijs (artikel 3:15d, eerste lid sub a, BW; artikel 3:15d, tweede lid, BW; artikel 3:15e, eerste lid sub c, BW).

  • Boetecategorie 4; boetebandbreedte € 150.000 tot en met € 400.000

    Onder boetecategorie 4 vallen gedragingen die onder alle omstandigheden kwalificeren als misleidende of agressieve handelspraktijken, zoals omschreven in artikel 193g en artikel 193i van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Deze oneerlijke handelspraktijken zijn naar hun aard zeer ernstig en kunnen het consumentenvertrouwen grote schade toebrengen.

Artikel 4.3

De hoogte van de basisboete wordt – met inachtneming van de van toepassing zijnde boetecategorie – afgestemd op de in het tweede lid van artikel 4.3 opgesomde factoren:

  • De ernst van de gedraging;

    De ACM beoordeelt de ernst van de gedraging in concreto. Daarbij kan hij de navolgende aspecten betrekken. In de eerste plaats kan worden gekeken naar de schaalgrootte van de overtreding, die bijvoorbeeld kan worden afgeleid uit het aantal door de overtreding geraakte consumenten en/of de geleden schade dan wel de potentiële schade. Indien de belangen van bepaalde kwetsbare groepen consumenten in het bijzonder door de overtreding zijn geraakt, kan ook dat een rol spelen in het kader van de beoordeling van de ernst van de overtreding. Voorts wordt de duur van de overtreding meegewogen. De ACM is gerechtigd om daarnaast ook andere relevante kenmerken van de gedraging mee te wegen bij de bepaling van de basisboete.

  • De (mate van) verwijtbaarheid;

    Bij de beboeting van een overtreding is het uitgangspunt dat alleen een boete wordt opgelegd voor zover de overtreding aan de overtreder kan worden verweten. Hierbij zij opgemerkt dat onbekendheid met een wettelijk voorschrift onvoldoende is om aan te nemen dat het handelen niet of in mindere mate verwijtbaar was. Het is aan de overtreder om aannemelijk te maken dat de overtreding hem niet (volledig) kan worden verweten.

  • De omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd en de omstandigheden waarin de overtreder verkeert;

    Hierbij kan worden gedacht aan gevallen waarin de gevolgen van het opleggen van de boete onevenredig zijn in verhouding tot de met de boete te dienen doelen (speciale en generale preventie).

Artikel 4.4

Bij de boetes die worden opgelegd aan natuurlijke personen stelt de ACM de boetegrondslag vast met inachtneming van de ernst van de overtreding en het inkomen en vermogen van de overtreder teneinde tot een boete te komen die zowel uit het oogpunt van algemene als uit het oogpunt van specifieke preventie voldoende afschrikwekkend is.

Hoofdstuk 5

I. Algemeen

De Aanbestedingswet 2012 bevat in hoofdstuk 4.3 voorschriften over de rechtsbescherming bij aanbestedingen na de fase van het sluiten van een overeenkomst voor de uitvoering van een overheidsopdracht of speciale-sectoropdracht. Met de inwerkingtreding van de Aanbestedingswet 2012 met ingang van 1 april 2013 is de Wet implementatie rechtsbeschermingsrichtlijnen aanbesteden (hierna Wira) vervallen die voorheen in die rechtsbescherming voorzag. Door het vervallen van de Wira vindt implementatie van richtlijn 2007/66/EG tot wijziging van de Richtlijnen 89/665/EG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten (PbEU 2007, L 335) (hierna: richtlijn nr. 2007/66/EG) plaats door middel van de Aanbestedingswet 2012.

De Aanbestedingswet 2012 regelt dat een overeenkomst in rechte vernietigbaar is als er ten onrechte geen aankondiging van de opdracht heeft plaatsgevonden, als opschortende termijnen niet zijn gerespecteerd of als bepalingen omtrent concurrentiestelling voor vervolgovereenkomsten van raamovereenkomsten en dynamische aankoopsystemen niet zijn gerespecteerd. Als de burgerlijke rechter de betreffende overeenkomst niet (geheel) vernietigt of de werking aan de vernietiging geheel of gedeeltelijk ontzegt, dan legt de ACM een bestuurlijke boete op aan de betreffende aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf (artikel 4.21 van de Aanbestedingswet 2012). Een boete is afschrikkend, evenredig en doeltreffend, beschouwd in samenhang met een eventuele verkorting van de looptijd van de overeenkomst. Bij het bepalen van de hoogte van de boete neemt de ACM de relevante omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van de overtreding, in acht. Hoofdstuk 5 geeft nadere invulling aan de wijze waarop de ACM de hoogte van de boete vaststelt.

Ook de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied bevat voorschriften over de vernietigbaarheid van een overeenkomst in rechte. De wetsartikelen daarover zijn opgenomen in hoofdstuk 3.2 van die wet. En evenals in de Aanbestedingswet 2012 kan ACM een bestuurlijke boete opleggen (artikel 3.8). Hoofdstuk 5 strekt zich ook tot de vaststelling van deze bestuurlijke boetes uit.

II. ARTIKELEN

Artikel 5.2

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de toepassing van een aantal wetsartikelen uit de Aanbestedingswet 2012 en Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied betreffende rechtsbescherming. Het betreft de rechtsbescherming die geldt ten aanzien van een overeenkomst die als resultaat van een gunningsbeslissing is gesloten. Het begrip overeenkomst is in deze zin gedefinieerd door verwijzing naar het daarvoor relevante wetsartikel in de Aanbestedingswet 2012 respectievelijk in de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied. Een dergelijke overeenkomst kan gesloten zijn voordat een opschortende termijn als bedoeld in die wetten is verstreken. Bij het bepalen van de hoogte van de boete is die omstandigheid relevant, zodat dit begrip eveneens is omschreven.

Artikel 5.3

De hoogte van de boete wordt berekend met behulp van de rekenformule als omschreven in het eerste lid. Bij die berekening wordt uitsluitend betrokken het deel van de overeenkomst dat niet is vernietigd of weliswaar vernietigd is, maar waarover de werking aan die vernietiging is ontzegd. Voor het effectief vernietigde deel van de overeenkomst zal alsnog (op correcte wijze) concurrentiestelling plaatsvinden. Voor de boeteberekening blijft dit deel van de overeenkomst buiten beschouwing. De waarde van het niet (effectief) vernietigde deel van de overeenkomst is wel een belangrijke factor bij de berekening van de hoogte van de boete. Daarbij is gekozen voor de waarde die volgt uit de daadwerkelijk gesloten overeenkomst in plaats van de aanvankelijk geraamde waarde van de opdracht. Daarop bestaat een uitzondering. Ingeval de waarde van het relevante deel van de overeenkomst hoger ligt dan de eerder tijdens de aanbestedingsprocedure geraamde waarde van de opdracht voor dat deel, dient voor de boeteberekening van de geraamde waarde te worden uitgegaan. Hiermee wordt gewaarborgd dat de boete niet het in artikel 4.21, vierde lid, van de Aanbestedingswet 2012 onderscheidenlijk artikel 3.8, vierde lid, van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied vastgestelde maximum van vijftien procent van de geraamde waarde van de opdracht overstijgt. Een eenmaal vastgestelde waarde dient vervolgens te worden vermenigvuldigd met een boetepercentage waarvoor deze beleidsregel eveneens regels stelt. De uitkomst daarvan is de berekende hoogte van de boete.

Artikel 5.4

Dit artikel bepaalt de wijze waarop de ACM de waarde van de overeenkomst vaststelt. De ACM zal in eerste instantie de waarde van de overeenkomst vaststellen op grond van onderdeel a), indien dit niet mogelijk is op grond van onderdel b) en zo voorts. Een onherroepelijk geworden oordeel van de rechter zal als eerste in ogenschouw genomen moeten worden. De rechter kan de waarde hebben vastgesteld (onderdeel a) of op basis van de uitspraak van de rechter kan de waarde worden berekend (onderdeel b). In gevallen waarin er een of meerdere inschrijvingen zijn geweest, kan in tweede instantie daaruit de waarde worden afgeleid (onderdeel c). Zijn er geen inschrijvingen geweest en heeft de rechter de waarde niet vastgesteld, dan kan de waarde blijken uit door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf gepubliceerde documenten of documenten die in haar of zijn bezit zijn (onderdeel d). Indien ook dat geen soelaas biedt, is voor de waardebepaling leidend de waarde van in het verleden door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf verstrekte vergelijkbare opdrachten (onderdeel e). Tot slot is het mogelijk dat de ACM de waarde vaststelt op basis van opgaven van ondernemingen die vergelijkbare opdrachten gewoonlijk uitvoeren (onderdeel f). Er wordt dan op basis van informatie van derden een schatting gemaakt van de waarde van de overeenkomst. Artikel 3 laat onder meer de wettelijke bevoegdheid van de ACM onverlet in voorkomend geval onderzoek te doen naar de overeenkomst om financiële gegevens te bepalen die relevant zijn voor de boetevaststelling (artikel 4.23 van de Aanbestedingswet 2012 en artikel 3.10 van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied).

Artikelen 5.5 en 5.6

Naast de waarde van het deel van de overeenkomst dat niet effectief is vernietigd is de hoogte van het boetepercentage bepalend voor de vaststelling van de hoogte van de boete. Naarmate de overtreding ernstiger is zal ook het boetepercentage hoger uitvallen. De aard van de overtredingen kan verschillen. Deze overtredingen zijn, kort gezegd, het niet aanbesteden of het niet doen van een aankondiging vooraf en ten tweede het sluiten van een overeenkomst tijdens de daarvoor geldende opschortende termijn (ook wel bekend onder Alcatel-termijn of standstill-termijn). Vergelijkbare overtredingen kunnen ook plaatsvinden bij de gunning van vervolgopdrachten onder een raamovereenkomst of een dynamisch aankoopsysteem. Artikel 5.4 stelt het boetepercentage voor het ten onrechte niet doen van een aankondiging vast op 15%. Dit wordt als een zeer ernstige overtreding van de aanbestedingsregels beschouwd (vergelijk tevens overweging 13 van de Richtlijn 2007/66/EG voor het in het geheel niet aanbesteden van een opdracht). Het schenden van de opschortende termijn wordt als een ernstige overtreding aangemerkt. Het een boetepercentage hiervoor is in artikel 5, eerste lid, gesteld op 10%.

Bij het vaststellen van de hoogte van de boete moet de ACM de relevante omstandigheden van het geval in acht nemen, waaronder de ernst van de overtreding (artikel 4.21, vierde lid, van de Aanbestedingswet 2012 en artikel 3.8, vierde lid, van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied). Gelet hierop dient de ACM ook een lager percentage te kunnen vaststellen. Verzachtende omstandigheden kunnen bijvoorbeeld zijn gerede twijfel of een aankondiging vooraf noodzakelijk was. Bij het schenden van de opschortende termijn kan een verzachtende omstandigheid bijvoorbeeld aanwezig zijn, indien de rechter heeft geconstateerd dat de opschortende termijn niet is gaan lopen, uitsluitend omdat de motivering tekort heeft geschoten. Het motiveringsgebrek mag dan niet ernstig van aard zijn. Bij het schenden van de opschortende termijn kan er op grond van artikel 5, derde lid ook aanleiding zijn voor de ACM een hoger boetepercentage dan 10% vast te stellen. Het ligt in de rede dat dit dan niet hoger uitvalt dan 15%.

Hoofdstuk 6

Artikel 6.1

In deze beleidsregels zijn in hoofdstuk 2 de Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken voor het opleggen van bestuurlijke boetes door de NMa 2009 en de Beleidsregels van de Minister van Economische zaken tot vermindering van bestuurlijke boetes betreffende kartels geïntegreerd en in hoofdstuk 3 de Beleidsregels boetetoemeting met betrekking tot het opleggen van bestuurlijke boetes ingevolge artikel 15.4 van de Telecommunicatiewet (Boetebeleidsregels OPTA) (Stcrt. 2010, 5163). Hoewel deze beleidsregels er anders uitzien is het systeem van boeteoplegging op grond van de nieuwe beleidsregels niet veranderd. De oude beleidsregels blijven van toepassing op overtredingen waarvan rapport is opgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van onderhavige beleidsregels omdat dit een eenduidig vast te stellen tijdstip is.

Er waren geen boetebeleidsregels voor boeteoplegging op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming. Op basis van het legaliteitsbeginsel kan hoofdstuk 4 van deze beleidsregels hierdoor slechts worden toegepast op overtredingen die zich na de inwerkingtreding van de beleidsregels hebben voorgedaan. Dit is in het bijzonder van belang aangezien met de inwerkingtreding van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt de maximaal op te leggen boete voor overtredingen van de Wet handhaving consumentenbescherming waarbij de ACM toeziet op de naleving is bepaald op € 450.000. Onderhavige beleidsregels gaan uit van dit bedrag, terwijl de Wet handhaving consumentenbescherming voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt voor een aantal overtredingen (andere dan oneerlijke handelspraktijken) een lager boetemaximum aangaf.

De boetebeleidsregels voor aanbestedingen in hoofdstuk 6 zijn eveneens nieuw. Het gaat hier om boetes die kunnen worden opgelegd in gevallen waarin de rechter een overeenkomst, gesloten in het kader van een aanbestedingsprocedure, op bepaalde gronden vernietigt. Tot dusverre zijn nog geen uitspraken die voor boete in aanmerking komen, gedaan. De beleidsregels zullen bij toekomstige uitspraken worden toegepast.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.


X Noot
18

vgl. Rb. Rotterdam 17 augustus 2006, LJN AZ0128, § 2.5

X Noot
19

Zie bijvoorbeeld de beschikking van de Europese Commissie van 14 oktober 1998 in Zaak nr. IV/F-3/33.708 – British Sugar plc, zaak nr. IV/F-3/33.709 – Tate & Lyle plc, zaak nr. IV/F-3/33.710 – Napier Brown & Company Ltd, zaak nr. IV/F-3/33.711 – James Budgett Sugars Ltd (Pb EG 1999L 76/1), GvEA EG 12 juli 2001, gevoegde zaken T-202/98, T-204/98 en T-207/98, Jur. 2001, II-02035 en HvJ EG 29 april 2004, zaak C-359/01 P, Jur. 2004, I-04933.

Naar boven