33 043 Groene economische groei in Nederland (Green Deal)

Nr. 4 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 16 november 2011

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de brief van 3 oktober 2011 inzake de Green Deal; projecten op het terrein van o.a. energiebesparing, duurzame energie, duurzame mobiliteit en duurzaam gebruik van grondstoffen en water (Kamerstuk 33 043, nr. 1).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 november 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

Adjunct-griffier van de commissie,

Blacquière

1

Kunt u aangeven hoe de positieve lijst voor biovergisting zich verhoudt ten opzichte van de regelgeving in Duitsland?

De Nederlandse wetgeving met betrekking tot toelating van cosubstraten bij biovergisting is geëvalueerd. Dit rapport is naar uw Kamer gestuurd (Kamerstukken 28 385, nr. 194). Het rapport geeft aan dat er ten opzichte van Duitsland verschillen in het controlesysteem van kracht zijn. In Nederland is de controle toegespitst op de input van grondstofstromen. Dat leidt tot een ten opzichte van Duitsland beperktere positieve lijst van toegestane cosubstraten. In Duitsland is het controlesysteem geconcentreerd op het bedrijf dat de vergisting installatie in beheer heeft, en controleert men op throughput en output.

Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 16 juni 2011(Kamerstukken 28 385, nr. 210) wordt thans gewerkt aan een alternatieve systematiek waarbij het bedrijfsleven zelf beoordeelt of sprake is van een schone en onverdachte stof. Met deze alternatieve systematiek zouden meer stoffen beschikbaar kunnen komen.

2

Kunt u een overzicht geven van de regels die worden afgeschaft en/of aangepast naar aanleiding van de Green Deals?

Nee, een dergelijk overzicht kan ik thans nog niet geven. Welke regels kunnen worden afgeschaft of aangepast zal blijken bij het ten uitvoer nemen van de diverse green deals.

De inzet is onder andere gericht op het wegnemen van belemmeringen in de ruimtelijke ordeningswetgeving, de landbouwwetgeving, en de Elektricteitswet.

Zo doen zich bij de realisering van wind op land projecten belemmeringen voor op het gebied van waterkering, radaraanpassing, en tijdelijke windlocaties.

Daarnaast is het voor de ontwikkeling van covergisting belangrijk dat op verantwoorde wijze voldoende biomassa beschikbaar is als grondstof. Daarom heeft het kabinet voorgesteld de positieve lijst covergisting uit te breiden met nieuwe soorten biomassa. De landbouwwetgeving moet daarvoor worden aangepast.

Ten behoeve van de bevordering van decentrale duurzame elektriciteitsopwekking wordt de bestaande salderingsmogelijkheid in de Elektriciteitswet voor Verenigingen van Eigenaars verruimd. Tevens wordt bezien of de vigerende regels voor kleinverbruikersaansluitingen in verband met de laadinfrastructuur kunnen worden vereenvoudigd ter bevordering van het particuliere gebruik van de elektrische auto.

3

Indien we miljarden investeren in het «verknopen» van de energiemarkten in (Noordwest) Europa, waarom dienen groencertificaten dan «produced in Holland» te zijn?

Groencertificaten die in Nederland op de groene stroommarkt worden verhandeld zijn nu al voor bijna 60% afkomstig uit het buitenland, vnl. uit Scandinavië. Zij behoeven dus niet «produced in Holland» te zijn. Groencertificaten zijn het bewijs dat ergens in Europa groene stroom op een openbaar elektriciteitsnet is ingevoed, maar de fysieke stroom zelf hoeft niet per se naar Nederland te worden geëxporteerd.

4

Is het vanuit milieuperspectief terecht dat biomassa wel wordt geaccepteerd als basis voor het leveren van hernieuwbare energie en Scandinavische waterkracht niet? Wat is hier belangrijk, waar het wordt opgewekt of hoe het wordt opgewekt?

Bij het voldoen aan de Europese verplichting voor hernieuwbare energie moet ieder land primair op zoek gaan naar opties die in het eigen land realiseerbaar zijn. Daarnaast is er een mogelijkheid om hernieuwbare energie in andere landen te realiseren, indien in de loop van de jaren blijkt dat landen aan hun verplichting kunnen voldoen en hernieuwbare energie overhouden. In het geval dat zo’n situatie zich zou voordoen in Zweden komt op dat moment bijvoorbeeld waterkracht uit Zweden in beeld.

5

Beschouwt u het verbranden van biomassa in een kolencentrale als een belangrijke stap op weg naar een biobased economy? Wat vindt u van het Essent Green Gold Label om duurzaamheid van biomassa te garanderen?

Ja. Nederlandse kolencentrales hebben ervaring met het bij- en meestoken van biomassa. Groei van dit aandeel brengt internationale handel naar en via Nederland op gang en is onder meer goed voor de Nederlandse havens. Indien de biobased economy zich verder ontwikkelt en bijvoorbeeld ook de chemie biomassa in grotere hoeveelheden gaat gebruiken, heeft Nederland baat bij de inmiddels via Nederlandse havens lopende handel in biomassa.

Het Essent Green Gold Label is een goed initiatief tot certificering van duurzame biomassa. Tegelijkertijd moeten we waken voor een wildgroei aan labels. Ik zet mij in de EU dan ook in voor het vastleggen van goede duurzaamheidseisen voor vaste biomassa. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 37.

6

Waarom is ervoor gekozen om als uitgangspunten te nemen dat een project op kortere termijn (bij voorkeur deze kabinetsperiode) tot resultaat moet leiden? Is een project dat op wat langere termijn te realiseren is, niet ook waardevol?

Het kabinet is in de Green Deal inderdaad primair op zoek naar projecten of initiatieven die op relatief korte termijn en met een klein zetje in de rug vanuit de overheden kunnen worden gerealiseerd. Met de Green Deal wil dit kabinet een beweging op gang brengen die navolging krijgt. Dat laat onverlet dat projecten die op de langere termijn realiseerbaar zijn, ook interessant zijn. Voor projecten die meer in de innovatieve fase verkeren, en die een langere adem vergen, biedt het topgebied energie het aangewezen beleidskader.

7

Waarom is ervoor gekozen om als uitgangspunt te nemen dat een initiatief op de korte termijn tot nieuwe economische activiteiten of kostenbesparing moet leiden? Is ecologische winst ook een voorwaarde? Zo nee, waarom niet?

Het kabinet kiest bewust voor de stimulering van groene projecten die ook nog goed zijn voor groei van de economie. Zo gaan groen en groei samen. Die groene projecten zullen natuurlijk wel een positieve invloed hebben op de ecologie. Er is daarom uiteindelijk geen tegenstelling tussen ecologische winst en groene groei.

8

Wat voor financiële instellingen zijn betrokken bij de Green Deal en wanneer zijn onderzoeken die door deze instellingen worden uitgevoerd beschikbaar?

Er is een Green Deal afgesloten met het Holland Financial Centre. Daarin zijn onder andere de grootbanken en de grote pensioenfondsen vertegenwoordigd. Het Holland Financial Centre heeft een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar een groene investeringsmaatschappij en heeft na overleg met de private partijen en de overheid besloten om in vervolg daarop een businesscase te schrijven. De resultaten daarvan zullen de partijen in ogenschouw nemen bij de beslissing of een dergelijke nieuwe instelling in het leven wordt geroepen. Ik wacht de resultaten van deze businesscase af.

9

Voor investeringen in emmissievrije bussen is langjarige zekerheid noodzakelijk, om hoeveel jaren gaat het naar schatting?

Voor wat betreft de bussen gaat het om een investeringstermijn die de gehele levensduur van een bus bestrijkt (10–15 jaar) en voor wat betreft de investeringen in bijvoorbeeld tank of oplaadinfrastructuur wordt gedacht aan een periode van 20–30 jaar. Er wordt dan ook aan gedacht om een onderscheid te maken tussen een materieel- en infrastructuurconcessie enerzijds met lange looptijden en een concessie voor de dienstregeling met een kortere looptijd (max 10 jaar)

10

Kunt u aangeven hoe hoog de (eventuele) kosten zijn van het aanpassen van de radarsystemen ten behoeven van het inpassen van windenergie?

De kosten van de maatregel aan de 5 MASS-radars van Defensie bedragen circa 5 M€ en maken deel uit van een maatregelenpakket dat er niet alleen toe leidt dat MASS-radars minder gevoelig zijn voor windturbines, maar dat ook de veiligheid van de luchtvaart beter kan worden ondersteund.

11, 12 en 13

Waarom zijn projecten waarbij sprake is van zogenaamde saldering «achter de meter» niet in de Green Deals opgenomen?

Is het mogelijk om in de elektriciteitswet de definitie van saldering dusdanig aan te passen dat zelflevering achter de meter voor particulieren mogelijk wordt? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

Is het mogelijk om in Wet Milieubeheer een bepaling op te nemen waarom zelflevering achter de meter voor particulieren mogelijk wordt? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

Saldering achter de eigen meter wordt in de Elektriciteitswet reeds toegestaan. In de Green Deal wordt de salderingsmogelijkheid voor Verenigingen van Eigenaars (VvE’s) door een toekomstige aanpassing van de Elektriciteitswet verder uitgebreid. Daardoor is de verwachting dat deze VvE’s de geproduceerde energie beter dan nu het geval is kunnen salderen met het collectieve verbruik van het VvE-gebouw.

14

Waarom is er, aangezien Nederland sterk is op het gebied van wind, niet voor gekozen om (los van de bestaande plannen) het aantal windmolenparken op zee de komende jaren flink uit te breiden? Loopt Nederland zo niet de kans dat deze sterke industrie verdwijnt?

Het kabinetsbeleid is erop gericht om per euro zoveel mogelijk hernieuwbare energie te realiseren. Daarom is in de SDE+ een maximumbedrag van 15 eurocent per kWh vastgelegd. Windenergie op zee lijkt momenteel niet uit te kunnen met dit bedrag. Dat betekent dat eerst een verlaging van de kostprijs van wind op zee moet plaatsvinden, voordat grootschalige uitrol realistisch en verstandig is. Nu kiezen voor grootschalige uitrol van wind op zee betekent minder budget voor meer kosteneffectieve opties als groen gas en wind op land en daarmee uiteindelijk minder hernieuwbare energie in Nederland. Nederlandse bedrijven concurreren op een internationale markt voor offshore windenergie en hebben daarin een fors marktaandeel. Het beleid in de topsector energie is erop gericht de concurrentiepositie van deze bedrijven verder te versterken. In aanvulling daarop heeft het kabinet een Green Deal afgesloten met NWEA, waarin o.a. activiteiten zijn afgesproken om de benodigde kostprijsverlaging te realiseren. Met dit beleid is grootschalige toepassing van windenergie op zee op langere termijn een goede en realistische optie.

15

Is de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020 haalbaar zonder uitbreiding van wind offshore? Zo nee, waarom wordt hier dan niet op in gezet?

Ik streef voor het halen van de Europese doelstelling naar de meest kosteneffectieve invulling, rekening houdend met de Europese definitie van het aandeel hernieuwbare energie. In de Europese definitie tellen windenergieopties even zwaar als opties op het gebied van groen gas en duurzame warmte. Uit een analyse van ECN die rekening houdt met deze Europese definitie volgt dat de meest kosteneffectieve invulling tot 2020 een mix is van wind op land, biomassa, groen gas, en duurzame warmte. Wind op zee is in deze rij van opties een van de duurdere opties en lijkt vooralsnog niet direct noodzakelijk te zijn om het doel te realiseren. Tevens kan worden geconcludeerd dat het aandeel duurzame elektriciteit zelfs lager dan 35% kan uitvallen, onder de voorwaarde dat voldoende potentieel groen gas en duurzame warmte beschikbaar komt.

Voor het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling in 2020 heb ik een maximumbedrag gesteld van 15 eurocent per kWh. De eerste resultaten van de SDE+ zijn bemoedigend; er kan worden beschikt over een potentieel aan kosteneffectieve opties die ik ten volle wil benutten.

Tegelijkertijd streef ik samen met de sector naar een kostprijsverlaging van wind op zee, zodat deze optie op termijn ook met andere opties kan concurreren in de SDE+. Mocht de benodigde kostprijsverlaging van wind op zee onvoldoende snel gaan, en mocht het kosteneffectieve potentieel in Nederland onvoldoende blijken, dan is bijvoorbeeld import een mogelijkheid om de doelstelling te realiseren binnen de kaders van het maximumbedrag van 15 eurocent per kWh.

16

Waarom is gekozen voor een leveranciersverplichting en niet voor de invoering van een producentenverplichting?

Thans wordt een leveranciersverplichting nader uitgewerkt en vormgegeven, met het oog op besluitvorming in 2014 over eventuele invoering van het systeem per 1 januari 2015. Dit besluit zal plaatsvinden in nauwe samenhang met de uitkomsten van de evaluatie hernieuwbare energie. In het Energierapport 2011 is de optie van een producentenverplichting genoemd. In reactie daarop heeft de sector aangegeven dezelfde resultaten te kunnen realiseren binnen een leveranciersverplichting. De invoering van een producentenverplichting is op dit moment niet nodig, aangezien met de exploitanten van kolencentrales is afgesproken dat zij het niveau van bij- en meestook handhaven, ook na afloop van de MEP-subsidies. Daarmee wordt voor kolencentrales het doel van een producentenverplichting bereikt, zonder dat een wetstraject nodig is.

17

Welk nut voor de BV Nederland heeft het scenario waarin afnemers de extra kosten dekken voor meestook van biomassa en er ruimte is voor overwinsten als certificaatprijzen stijgen, de netto CO2-uitstoot niet af- maar toeneemt en de consument niet alleen opdraait voor de productiekosten van groene stroom, maar ook betaalt voor de overwinsten voor kolencentrales, zoals in het Financieel Dagblad van 20 oktober 2011 wordt geconcludeerd ? Wat zijn in dat geval de gevolgen voor de energierekening van burgers?

Het geschetste scenario zal leiden tot een hogere energierekening voor de Nederlandse consument en heeft geen enkel nut voor de BV Nederland. Mocht dit de uitkomst zijn van de uitwerking van de leveranciersverplichting, dan zal het kabinet dus negatief besluiten over de invoering van het systeem. Niet voor niets zijn in het Energierapport 2011 en in de deal met de energiesector criteria gesteld waaraan een leveranciersverplichting moet voldoen, waaronder: het systeem moet efficiënter zijn dan de SDE+, de Nederlandse consument mag er niet op achteruit gaan en overwinsten moeten ondervangen worden. Deze criteria zijn leidend voor de uitwerking van het systeem en voor de besluitvorming in 2014.

18

Hoe wordt binnen de leveranciersverplichting met de windfall profits omgegaan? Hoe kan binnen een eventuele leveranciersverplichting worden voorkomen dat er een situatie ontstaat waarin de marktprijs voor duurzaamheidcertificaten wordt bepaald door de duurste techniek die nodig is om de doelstelling te halen, en daaruit overwinsten volgen?

Er is een aantal mogelijkheden denkbaar om een leveranciersverplichting zo vorm te geven dat de risico’s op windfall profits worden ondervangen en de kosten van het systeem beheersbaar blijven. Ten eerste een combinatie van een leveranciersverplichting met subsidies voor dure technologieën of een bonus-malus voor goedkope technologieën, waarmee het effect van prijsverschil tussen technologieën op de certificaatprijs wordt gecompenseerd. Ten tweede is het mogelijk om dure technologieën buiten het systeem te houden. De vormgeving en effecten van deze mogelijkheden zullen moeten worden uitgewerkt, alvorens daarover een besluit kan worden genomen. Deze keuze kan immers grote gevolgen hebben voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie in Nederland en de kosten voor de consument. Het tegengaan van overwinsten en beheersbaar houden van de kosten van het systeem is één van de kernonderwerpen in de uitwerking van de leveranciersverplichting in de komende jaren.

19

De Engelse Energiekamer (OFGEM) gelast een forensisch accountantsonderzoek naar winstgevendheid of verlieslatendheid en transparantie van de bedrijven met grote kolencentrales in. Kan een dergelijk onderzoek ook een bijdrage leveren voor de verdere ontwikkeling van een eventuele leveranciersverplichting in Nederland en hoe kan deze bijdrage mogelijk worden vormgegeven? Zijn de leden van Energie Nederland bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de winstgevendheid of verlieslatendheid van de Nederlandse kolencentrales sinds de start van het Kolenconvenant in 2003?

Forensisch onderzoek gebeurt ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek. In Nederland worden bedrijven met grote kolencentrales niet verdacht van een misdrijf. Het uitvoeren van forensisch onderzoek is dan ook niet aan de orde. Wel zal ik bezien in hoeverre er lessen kunnen worden getrokken uit het onderzoek van OFGEM welke voor Nederland van belang kunnen zijn.

Begrijpelijkerwijs zijn bedrijven terughoudend in het verstrekken van informatie over de winstgevendheid of verlieslatendheid van hun installaties. Dit betreft immers concurrentiegevoelige informatie. Wel voert ECN ten behoeve van de SDE+ onderzoek uit naar de kostprijs van verschillende hernieuwbare energietechnologieën. Voor een goede uitwerking van een leveranciersverplichting zonder overwinsten zal onderzoek naar de kostprijs van technieken nodig blijven.

20

Kan de invoering van een leveranciersverplichting afbreuk doen aan de liberalisering in de elektriciteitsmarkt? Hoe gaat u om met de ongelijke verdeling van middelen om duurzame elektriciteit op te wekken?

Zie ook het antwoord op vraag 18. Uitgangspunt van het kabinetsbeleid is dat hernieuwbare energie op termijn een normaal onderdeel moet worden van de energiemarkt, oftewel moet kunnen concurreren met conventionele vormen van energieopwekking. Een leveranciersverplichting moet passen in dat uitgangspunt en mag daar geen afbreuk aan doen. Daarbij hoort ook een eerlijke verdeling van de middelen. Deze zaken worden de komende jaren nader uitgewerkt.

21

Indien «banking» een optie blijft in de leveranciersverplichting, ligt het dan voor de hand te wachten met invoering van dit gegeven tot na implementatie in Nederland van de nieuwe Europese richtlijn voor regulering van de financiële markten, waaronder de energiemarkt? Zo nee, waarom is dit niet het geval?

De term «banking» betreft in een leveranciersverplichting het opsparen van certificaten om deze op een later moment in te kunnen zetten. Dit principe wordt ook toegepast in het Europese emissiehandelssysteem. Hierbij gaat het niet om een handeling op de financiële markten, maar om een handeling binnen het eigen systeem (leveranciersverplichting cq. ETS) naar analogie van het bankwezen. Ik zie dan ook geen reden om te wachten op invoering van de nieuwe Europese richtlijn voor regulering van de financiële markten.

22

Hoe wordt er voor gezorgd dat de leveranciersverplichting de meest goedkope manier is om aan de doelstellingen te voldoen en hoe is het mogelijk om de kosten inzichtelijk te maken en te monitoren waarbij ook rekening wordt gehouden met de waardeoverdracht richting producenten en leveranciers, vergoedingen als gevolg van windfall profits en ongelijke verdeling van middelen om extra duurzame elektriciteit op te wekken zoals die nu het geval is?

Al deze zaken vallen binnen de criteria voor eventuele invoering van een leveranciersverplichting, zoals vastgelegd in het Energierapport 2011 en de Green Deal met de energiesector. Deze zaken zijn essentieel in de vormgeving van het systeem en worden de komende periode dan ook nader uitgewerkt.

23

Waarom is in de Green Deals geen afspraak gemaakt over een leveranciersverplichting van ongeveer 35% duurzame elektriciteit in 2020? Is er voor een dergelijke doelstelling wind offshore noodzakelijk?

Het percentage hernieuwbare energie cq. elektriciteit dat wordt gekoppeld aan een leveranciersverplichting is een fundamentele keuze, die bepalend is voor de complexiteit van het systeem en de kosten voor de consument. Zoals ik bij vraag 15 heb geantwoord, streef ik naar de meest kosteneffectieve wijze om het Europese doel te realiseren, ook indien dat doel via een verplichting kan worden bereikt. Duurzame warmte en groengas opties zijn vanuit het kostenperspectief interessant. Zoals ik reeds aangaf, ga ik er op basis van ECN- analyse van uit dat deze opties tot 2020 voldoende kunnen bijdragen aan het realiseren van het doel en dat wind op zee daarvoor vooralsnog niet direct een noodzaak zal zijn. Het vastleggen van een percentage van 35% hernieuwbare elektriciteit in 2020 betekent in dit verband dat:

  • a. hernieuwbare energieopties buiten de elektriciteitssector, zoals groen gas en hernieuwbare warmteopties, bij voorbaat worden uitgesloten van het systeem, terwijl juist aan deze optie een grote potentie wordt toegekend in de SDE+, getuige ook het grote aandeel groen gasprojecten in de eerste ronde van de SDE+ in 2011;

  • b. een voorschot wordt genomen op de gewenste hoeveelheid hernieuwbare energie cq. elektriciteit binnen het systeem, zonder dat goed is onderzocht of duurdere opties niet beter via een apart instrumentarium gestimuleerd kunnen worden, zodat goedkopere opties binnen een relatief eenvoudige leveranciersverplichting met elkaar kunnen concurreren.

Voordat er keuzes worden gemaakt over verplichte percentages en jaartallen, zal dus goed moeten worden uitgezocht wat de consequenties van deze keuzes zijn voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie in Nederland en de complexiteit en kosten van het systeem. Dat ga ik de komende periode dan ook onderzoeken.

24

Klopt het dat deze leveranciersverplichting alsnog uiterlijk in 2014 gerealiseerd gaat worden? Zo ja, hoe strookt die ambitie met de opmerking van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (Kamerstuk 30 196, nr. 144) dat in 2014 een evaluatie zal plaatsvinden van het beleid? Klopt het dat als op die genoemde evaluatie wordt gewacht een leveranciersverplichting in 2014 onhaalbaar is?

Besluitvorming over eventuele invoering van een leveranciersverplichting is voorzien in 2014, in samenhang met de resultaten van de evaluatie hernieuwbare energie. Bij een positief besluit over invoering van een leveranciersverplichting, is de beoogde inwerkingtreding van wet- en regelgeving voor de leveranciersverplichting 1 januari 2015.

25

Wanneer worden eventuele afspraken met de energiesector over de groei van bij- en meestook gemaakt?

De komende maanden worden gesprekken gevoerd met de sector over groei van het percentage bij- en meestook in kolencentrales.

26

Is er een planning voor het uitwerken en wettelijk vastleggen van een leveranciersverplichting? Zo ja, hoe luidt die? Zo nee, waarom niet?

In de Green Deal met Energie Nederland is een eerste grove planning opgenomen. Deze is gericht op eventuele inwerkingtreding per 1 januari 2015. Zie ook de antwoorden op vragen 16 en 24.

27

Kan uit de reactie van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) op de vaststelling van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat Nederland met het huidige beleid niet aan de verplichting voor 14% hernieuwbare stroom zal voldoen, geconcludeerd worden dat offshore wind een plek krijgt in een leveranciersverplichting, zodat de benodigde vooruitgang kan worden geboekt om te voldoen aan de Europese verplichting voor 14% schone stroom?

Zoals blijkt uit de analyse van PBL en ECN die met Prinsjesdag naar uw Kamer is verzonden, kan uit hoofde van het thans ingezette kabinetsbeleid reeds een aandeel van 12% hernieuwbare energie in 2020 worden gerealiseerd zonder dat daar extra wind op zee voor nodig is. Voor de invulling van de resterende 2%-punt kan worden gedacht aan extra budget voor de SDE+, een nog efficiëntere vormgeving van de SDE+ regeling, import vanuit andere lidstaten of van derden landen, of een leveranciersverplichting. De ruimte binnen een leveranciersverplichting voor wind op zee is afhankelijk van de vormgeving van deze verplichting en de kostenontwikkeling, gegeven mijn insteek om het Europese doel op de meest kosteneffectieve wijze te realiseren.

28

De minister van EL&I heeft onlangs aangegeven (in de brief over Offshore Wind in Noord-Nederland) dat de minister binnenkort komt met een uitgiftebeleid voor offshore wind. Wat is nog meer nodig, naast ruimtelijke voorbereiding, om tot een succesvolle uitrol te komen van offshore wind?

In de brief van 3 september 2009 heeft de voormalige minister van Economische Zaken uw Kamer geïnformeerd over de wetgeving rond het uitgiftestelsel. In principe wil ik langs die lijnen de wetgeving vormgeven. Wel is belangrijk dat de SDE+ en de leveranciersverplichting inmiddels nieuwe inzichten bieden in het financieel kader waarbinnen de gekoppelde uitgifte van gebieden en stimuleringsmiddelen kan plaatsvinden. Wellicht kan publiekprivate samenwerking hierbij een positieve bijdrage leveren.

Het wetsvoorstel uitgiftebeleid, de wet net op zee en verdere ruimtelijke studies naar optimale gebiedskeuze en ecologische effecten kunnen een succesvolle aanpak van offshore windenergie bevorderen.

29

Is de leveranciersverplichting niet één groot rookgordijn om de invoering van een producentenverplichting te omzeilen? Moet het voorstel voor de energiesector zo geïnterpreteerd worden dat de eigenaren van kolencentrales, die jarenlang via de regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) extra winst hebben gemaakt met behulp van het overheidssubsidie-infuus, niet bereid zijn om het huidige niveau van biomassa-bijstook gratis te continueren, totdat een nieuwe regeling in 2015 is ingevoerd?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 16.

30

Indien het klopt dat de afgelopen jaren fors is verdiend aan de MEP subsidies, dan ligt het toch voor de hand dat de sector voor biomassabijstook nu niets in rekening brengt en afziet van een systeem (banking) waarbij het volstrekt onhelder is wat het de consument gaat kosten?

Het kabinet acht het niet in het belang van een stabiel investeringsklimaat om in vorige kabinetsperiodes verstrekte subsidies opnieuw ter discussie te stellen. Wel is het gegeven dat de MEP-subsidies ruim waren aanleiding geweest om in de Green Deal af te spreken dat de sector na afloop van de subsidies op eigen kosten het percentage bij- en meestook handhaaft. Had ik deze deal niet gesloten, dan zou het percentage bij- en meestook na afloop van de subsidies naar nul zakken.

31

Hoe denkt u de overwinsten door windfall profits te voorkomen?

Zie het antwoord op vraag 18.

32

Door wie en op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat deze voorsprong niet leidt tot marktverstoring en oneerlijke concurrentie? Indien «banking» een optie blijft, ligt het dan voor de hand te wachten met invoering tot na implementatie in Nederland van de nieuwe Europese richtlijn voor regulering van de financiële markten, waaronder de energiemarkt? Als de sector verdeeld is over de meerwaarde van een leveranciersverplichting met een biomassabijstook, waarom moet de politiek dit dan steunen?

De overheid heeft een toezichthoudende rol op goede marktwerking. Dat begint met goede wet- en regelgeving en vergt bovendien een krachtige toezichthouder. Dat heeft zeker mijn aandacht bij de uitwerking van de leveranciersverplichting.

Voor wat betreft de bankingoptie verwijs ik naar het antwoord op vraag 21.

In elke markt bestaan belangentegenstellingen. Ik wijs erop dat uw Kamer mij heeft gevraagd om te komen tot een deal met de energiesector waar een leveranciersverplichting onderdeel van uitmaakt, middels de motie Verburg, Leegte, Samsom, van Veldhoven (Kamerstukken 2010–2011 29 023, nr. 102). Voor mij is essentieel dat een leveranciersverplichting meerwaarde heeft voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie in Nederland en de portemonnee van de consument. Voor de beoordeling daarvan dienen de criteria uit het Energierapport 2011

33

In welke mate hebben de «deals» van het Kolenconvenant in 2002 en het Sectorakkoord in 2005 geleid tot het nakomen van de afspraken in de energiebranche? Hebben deze voorgaande «deals» opgeleverd wat is beoogd, met andere woorden, hebben de energiebedrijven zich aan de belofte en afspraken van hun kant van de deal gehouden?

Zoals de evaluatie van het kolenconvenant van 2006 heeft laten zien, hebben bedrijven zich goed gehouden aan de gemaakte afspraken. Vorig jaar is mij gerapporteerd dat bedrijven bijna 80% van de doelstelling van het kolenconvenant hebben gerealiseerd.

34

Wordt bij de tweede generatie warmteprojecten zorg gedragen voor goede afstemming in de bodem en indien nodig garantstellingen?

Bij de beoordeling van een vergunningaanvraag door EL&I in het kader van de Mijnbouwwet worden conflicterende belangen in de ondergrond reeds meegenomen. In de toekomst zal hiervoor gebruik gemaakt kunnen worden van de Structuurvisie Ondergrond, welke momenteel ontwikkeld wordt door het Ministerie van I&M in samenwerking met EL&I. De Structuurvisie Ondergrond dient een beleidskader te bieden dat in de eerste plaats wordt gehanteerd bij de beoordeling van vergunningaanvragen in het kader van de Mijnbouwwet. In de tweede plaats biedt de Structuurvisie op basis van de gewenste ontwikkelingen in de diepe ondergrond een beleidskader voor het ruimtelijk beleid van de andere overheden met betrekking tot de onder- en bovengrond.

Met betrekking tot garantieregeling aardwarmte geldt het dat deze enkel verleend wordt aan projecten die reeds in het bezit zijn van een vergunning in het kader van de Mijnbouwwet.

35

Zijn er meer plaatsen waar getijdenenergiecentrales kunnen worden gebouwd? Zo ja waarom zijn er niet meer van projecten in de Green Deals opgenomen?

Ja, waar de inpasbaarheid het toelaat gelet op kustverdediging en ecologie, is in Nederland maar ook internationaal de techniek breder toepasbaar. Uiteraard is het bedrijfsleven aan zet om te bepalen of een project rendabel is. Vergelijkbare projecten zijn niet ingediend voor de Green Deal. De Green Deal is bottom up gericht, de maatschappij wordt gevraagd om zelf aan te geven welke projecten zij graag zouden willen uitvoeren, maar welke nu door belemmeringen niet van de grond komen.

36

Wat wordt bedoeld met de opmerking dat de energiesector grotendeels op eigen kracht de bij- en meestook financiert? Welk deel financieren zij niet en wie betaalt dat deel?

Met de MEP-subsidie is een bij- en meestookniveau van circa 10% bereikt. Hoewel de MEP-subsidie de komende jaren expireert (voor elk bedrijf op een ander moment), zullen de kolencentrales tot 1 januari 2015 de bij- en meestook op peil houden. Dat gebeurt dus grotendeels op eigen kosten. In de deal met Energie Nederland is een intentie opgenomen om maximaal 2% te realiseren door banking Dit houdt in dat de sector de mogelijkheid zal hebben certificaten voor dit deel van de gerealiseerde productie (maximaal 1,7 Terawattuur) op te sparen en deze vervolgens in te zetten onder een leveranciersverplichting. Komt er geen leveranciersverplichting, dan is de mogelijkheid om gebankte productie te gelde te maken er overigens niet.

37

Worden aan de biomassa, gebruikt voor bij- en meestook, duurzaamheidseisen gesteld? Zo ja, welke?

De huidige bij- en meestook van biomassa in kolencentrales wordt door de overheid gestimuleerd met de MEP. De MEP-subsidie wordt alleen verstrekt aan bepaalde soorten biomassa, waaraan conform internationale standaarden geen duurzaamheidsrisico’s kleven. Op Europees niveau zijn in de Richtlijn Hernieuwbare Energie voor vloeibare biomassa verplichte duurzaamheidscriteria voorgeschreven. Voor vaste biomassa is dat nog niet het geval. Nederland is hier wel voorstander van en heeft dit aan de Europese Commissie aangegeven. Naar verwachting geeft de Europese Commissie eind van dit jaar aan of ze al dan niet voorstellen gaat doen voor duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa.

38

Hoeveel energie wordt gebruikt bij het opwaarderen van ruw biogas tot de gewenste gaskwaliteit en hoeveel indirecte rendementsverlies is er door deze handeling?

ECN en KEMA berekenen de basisbedragen voor de SDE+. In het rapport ECN-E–11–054 geeft ECN aan dat ze voor het opwaarderen van ruw biogas tot groen gas rekent met een elektriciteitsverbruik van 0,13 kWh per kubieke meter ruw biogas. Hierin zit zowel het elektriciteitsverbruik voor gasreiniging als voor het op druk brengen van het gas. Het rendement in termen van finale energie van de opwaardering van ruw biogas komt dan uit op 97,4%.

39

Op welke manier wordt de Kamer periodiek geïnformeerd over de voortgang van elke Green Deal, in termen van gerealiseerde ten opzichte van de beoogde resultaten en gerealiseerde impact ten opzichte van de beoogde impact?

Zoals in de Green Deal is aangekondigd, zal een Groene Groei Board worden opgericht. Deze Board zal de voortgang bewaken. Uw Kamer zal periodiek worden geïnformeerd.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD), Verhoeven, K. (D66) en Werf, M.C.I. van der (CDA).

Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Holtackers, M.P.M. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Schouten, C.J. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD), Veldhoven, S. van (D66) en Ormel, H.J. (CDA).

Naar boven