30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 300 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 maart 2015

Op 23 januari jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 293) heb ik uw Kamer laten weten dat de heer Nijpels op mijn verzoek een uiterste poging zou doen om overeenstemming te bereiken over de duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa. Dit verzoek heb ik gedaan naar aanleiding van de motie van de leden Vos en Van Veldhoven (Kamerstuk 30 196, nr. 283). Met genoegen kan ik uw Kamer melden dat de onderhandelingen tot een akkoord hebben geleid tussen de partijen. Met het bereikte akkoord realiseren we een belangrijk onderdeel van het Energieakkoord. De bijstook van duurzame biomassa levert een belangrijke bijdrage aan de doelstelling voor 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023. Dankzij het akkoord gaan we in Nederland de meest vooruitstrevende en verregaande duurzaamheidscriteria ter wereld voor biomassa hanteren.

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de inhoud van het bereikte akkoord. Daarnaast ga ik in op de schriftelijke vragen die de vaste commissie voor Economische Zaken heeft gesteld over de bij- en meestook van biomassa, waarover ik uw Kamer op 5 maart jl. een uitstelbrief heb gestuurd (Kamerstuk 30 196, nr. 298). De antwoorden zijn gedrukt onder Kamerstuk 30 196, nr. 301.

Inhoud van het akkoord over duurzaamheidscriteria vaste biomassa

Onder leiding van de heer Nijpels is de afgelopen maand intensief onderhandeld tussen de partijen om te komen tot een akkoord over de duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor energietoepassingen. Ook heeft enkele malen overleg plaatsgevonden met mijn ministerie. Op 18 maart jl. heb ik een brief van de heer Nijpels ontvangen met het verheugende nieuws dat er overeenstemming is bereikt tussen de partijen. Deze brief heb ik ter informatie bijgevoegd1. De overeenstemming bestaat uit een aantal punten die in de SDE+ worden vastgelegd en aanvullende afspraken tussen de partijen onderling die in een convenant worden vastgelegd.

De afspraken die in de SDE+ worden vastgelegd, bouwen voort op mijn brief van 24 december 2014 (Kamerstuk 31 239, nr. 183). Hieronder ga ik in op de belangrijkste aanpassingen. De duurzaamheidscriteria zelf blijven op enkele punten na ongewijzigd ten opzichte van wat ik in mijn eerdere brief heb aangegeven. De aanpassingen betreffen voornamelijk tekstuele verduidelijkingen.

Een belangrijke aanpassing ten opzichte van mijn brief van 24 december 2014 is dat een ambitieuzer ingroeipad is afgesproken voor de snelheid waarmee de toetsing van de duurzaamheidscriteria op areaalniveau moet worden toegepast. Overeengekomen is dat per direct van biomassa afkomstig uit bosarealen groter dan 500 hectare de duurzaamheid op bosareaalniveau moet worden vastgesteld. Voor biomassa afkomstig uit bosarealen kleiner dan 500 hectare geldt dat gedurende een steeds groter deel van de subsidieperiode van acht jaar toetsing op areaalniveau moet plaatsvinden. Het ingroeipad wordt afhankelijk van het moment dat wordt gestart met de productie van duurzame energie. Als in 2015 en 2016 wordt gestart met de productie van duurzame energie moet de duurzaamheid in de laatste twee jaar van de subsidieperiode volledig op areaalniveau aangetoond worden, in 2017 en 2018 in de laatste drie jaar, in 2019 in de laatste vier jaar en in 2020 in de laatste vijf jaar. Vanaf 2021 geldt dat de duurzaamheid van de gebruikte biomassa voor de gehele subsidieperiode op areaalniveau moet worden aangetoond. Met dit ingroeipad wordt zeker gesteld dat alle partijen gedurende de looptijd van hun subsidiebeschikking uiteindelijk volledig op areaalniveau de duurzaamheid van de gebruikte biomassa moeten aantonen. Het ingroeipad voor de categorie «industriële stoom uit houtpellets» blijft ongewijzigd.

Een andere aanpassing die is gemaakt ten opzichte van mijn brief van 24 december 2014 betreft de bij- en meestook van alternatieve brandstoffen. Afgesproken is dat maximaal 15% alternatieve brandstoffen (in plaats van houtpellets) mag worden bij- en meegestookt. Alternatieve brandstoffen, zoals cacaodoppen, diermeel en resten uit de voedingsmiddelenindustrie zijn in sommige gevallen goedkoper en kunnen ook ingezet worden in kolencentrales. Om dit mogelijk te maken, zullen energiebedrijven investeringen moeten doen. Deze gebruikte alternatieve brandstoffen moeten ook voldoen aan de duurzaamheidscriteria. In mijn brief van 24 december 2014 betrof het toegestane percentage alternatieve brandstoffen 10%. Deze aanpassing is gemaakt om innovatie en flexibiliteit in de te gebruiken brandstoffen mogelijk te maken.

Daarnaast is afgesproken dat in de SDE+ de mogelijkheid wordt toegestaan om maximaal 25% van de niet-gerealiseerde productie van hernieuwbare energie in het daaropvolgende jaar in te halen en daarvoor subsidie te ontvangen. Dit kan wenselijk zijn indien er technische storingen bij installaties optreden of als er tijdelijk te weinig of te kostbare biomassa verkrijgbaar is.

Deze twee afspraken dienen ertoe dat de bij- en meestook zo optimaal mogelijk wordt uitgevoerd en de volle 25 PJ hernieuwbare energie gerealiseerd wordt. Ik zal de duurzaamheidscriteria en deze aanpassingen van de SDE+ in de te publiceren regeling opnemen. Het streven is om deze regeling uiterlijk op 30 maart 2015 te publiceren. Dit is nodig om te voorkomen dat er subsidie wordt aangevraagd, zonder dat er duurzaamheidscriteria voor biomassa gelden. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zal in 2015 een traject starten om de criteria in de milieuwetgeving te verankeren.

Naast afspraken die verankerd worden in de SDE+, hebben de energiebedrijven en natuur- en milieuorganisaties een privaatrechtelijk convenant afgesloten. De aanvullende afspraken in dit convenant dienen ertoe het vertrouwen tussen de partijen te vergroten dat de duurzaamheidscriteria op een goede wijze worden geïmplementeerd en de bij- en meestook op verantwoorde wijze plaatsvindt. Dit convenant is bijgevoegd, en zal op korte termijn formeel worden ondertekend.

In 2015 worden de duurzaamheidscriteria genotificeerd bij de Europese Commissie. Ook wordt notificatie bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) bezien. Het is mogelijk dat na deze trajecten de duurzaamheidscriteria nog moeten worden aangepast.

Tot slot

Met het oog op het bereiken van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023 is het van groot belang dat de 25 PJ bij- en meestook van biomassa in kolencentrales tijdig wordt benut. Met de afgesproken duurzaamheidscriteria zet Nederland een ambitieus kader neer dat een heldere basis biedt voor duurzame groei. Ik heb er vertrouwen in dat deze afspraken eraan bijdragen dat we de doelen uit het Energieakkoord in goede onderlinge samenwerking kunnen realiseren. Ik zal de partijen bij het Energieakkoord betrekken bij de implementatie van de duurzaamheidscriteria en borgen dat dit in lijn met de ambities uit het Energieakkoord wordt gedaan.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven