Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2014, 324 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2014, 324 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 7 juli 2014, nr. 0000355142;
Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 16 juli 2014, No.W04.14.0239/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 13 augustus 2014, nr. 2014-0000394195;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Algemeen Rijksambtenarenreglement wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4.a1, tweede lid, onderdeel a, wordt «elektronische bericht» vervangen door: elektronisch verzonden bericht.
B
In artikel 9, zesde lid, wordt «Wet justitiële gegevens» vervangen door: Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
C
In de artikelen 18, tweede lid, 19, tweede lid, en 20d, derde lid, wordt telkens «het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage en van de premie voor de Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 3 van de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel en artikel 1.5 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP» vervangen door: het verschuldigde premieverhaal op de overheidswerknemers op grond van de overeenkomst, bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Wet privatisering ABP.
D
Artikel 20e vervalt.
E
In artikel 33d, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. na de bevalling van de echtgenote of degene van wie hij het kind erkent, gedurende een tijdvak van vier weken vanaf de eerste dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres als de moeder woont: twee dagen.
F
In artikel 33fb, derde lid, wordt de tweede volzin vervangen door: Dit verlof gaat uiterlijk in vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.
G
In artikel 37a, zevende lid, wordt na «52» ingevoegd: weken.
H
In artikel 37b, eerste lid, aanhef, wordt «voor 1 januari 2012» vervangen door: voor 1 januari 2015.
I
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «binnen een maand» vervangen door: binnen vier weken.
2. In het achtste lid, onderdeel b, wordt «de ambtenaar» vervangen door: de gewezen ambtenaar.
J
Artikel 39 komt te luiden:
De artikelen 37, vierde lid, 37a, derde tot en met zevende lid, 38, 38a en 69, tweede lid, zijn niet van toepassing op de ambtenaar en de gewezen ambtenaar die geen overheidswerknemer zijn als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.
K
In artikel 48a, derde lid, aanhef, wordt «toegekend in de drie kalendermaanden voorafgaande aan» vervangen door: toegekend over de drie kalendermaanden voorafgaande aan.
L
In artikel 49n, eerste lid, wordt «€ 10.890,73» vervangen door: € 11.637,69.
M
Artikel 49vv, vijfde lid, komt te luiden:
5. Tijdens de periode, bedoeld in het vierde lid, heeft de ambtenaar overeenkomstig de verplichte kandidaat aanspraak op het begeleidingtraject en de voorzieningen bedoeld in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met dien verstande dat artikel 49dd, tweede en derde lid, niet van toepassing zijn.
N
In artikel 69, tweede lid, wordt «artikel 35, onderdeel f,» vervangen door: artikel 35,.
O
In artikel 80, eerste lid, wordt «gestrafd» vervangen door: gestraft.
P
Artikel 94a komt te luiden:
1. Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel en een ontslaguitkering van de Stichting Pensioenfonds ABP ten aanzien van overheidspersoneel, wordt ontslag verleend indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel en het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na het te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de in de vorige volzin bedoelde uitkering ontstaat.
2. Op aanvraag van de ambtenaar kan het in het eerste lid bedoelde ontslag ook voor een gedeelte van de voor hem geldende arbeidsduur worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. Het gedeelte van dit ontslag bedraagt ten minste 10% van de arbeidsduur. Ontslag voor een gedeelte van de arbeidsduur waaruit reeds eerder gedeeltelijk ontslag met het oog op de in het eerste lid bedoelde uitkering heeft plaatsgevonden, bedraagt ten minste 10% van de oorspronkelijke arbeidsduur.
3. Artikel 94, tweede tot en met vijfde lid, is zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Q
In artikel 98, zevende lid, wordt in de tweede volzin «artikel 32, eerste lid, van de Wet SUWI» vervangen door: artikel 32, derde lid, van de Wet SUWI.
R
Artikel 102 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt de zinsnede «gelijk aan de bezoldiging over drie maanden vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering hierover» vervangen door: gelijk aan de bezoldiging over drie maanden, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering over die maanden.
2. In het vierde lid wordt de zinsnede: Indien de ambtenaar in het genot was van een toelage als bedoeld in artikel 17 of 18a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984» vervangen door: Indien de ambtenaar in het genot was van een toelage als bedoeld in de artikelen 17, 17a, 18 en 18a en 18b, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.
3. In het vijfde lid wordt de zinsnede »artikel 11.17 van het pensioenreglement» vervangen door: of een overlijdensuitkering die is verleend door de Stichting Pensioenfonds ABP indien recht bestaat op arbeidsongeschiktheidspensioen.
S
Artikel 102b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. indien het gaat om de partner, vijf zevende deel van 1,75 procent van het pensioengevend inkomen en de pensioengeldige diensttijd, zoals deze begrippen door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP;
2. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. indien het gaat om de wees waarvan de verzorger geen recht heeft op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen, een zevende deel van 1,75 procent van het pensioengevend inkomen en de pensioengeldige diensttijd, zoals deze begrippen door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP;
3. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. indien het gaat om de wees zonder verzorger als bedoeld in onderdeel b, twee zevende deel van 1,75 procent van het pensioengevend inkomen en de pensioengeldige diensttijd, zoals deze begrippen door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.
4. In het tweede lid wordt de zinsnede «de partner, bedoeld in artikel 7.1 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP,» vervangen door: de partner, zoals dit begrip door de Stichting Pensioenfonds ABP wordt gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.
T
In artikel 105, vijfde lid, wordt «artikel 1637a van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
U
Artikel 131 vervalt.
V
Artikel 131a, eerste lid, komt te luiden:
1. De ambtenaar, bedoeld in artikel 58a, eerste lid, die voor de datum van inwerkingtreding van het Besluit van 26 november 2013 tot wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken in verband met de harmonisatie van enkele secundaire arbeidsvoorwaarden Rijk en het herstel van enkele technische omissies (Stb. 2013, nr. 489) is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener, ontvangt eenmalig een compensatievergoeding.
Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4a, tweede lid, onderdeel a, wordt «elektronische bericht» vervangen door: elektronisch verzonden bericht.
B
In artikel 7, zesde lid, wordt «Wet justitiële gegevens» vervangen door: Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
C
In de artikelen 26, tweede lid, 27, tweede lid, en 32, derde lid, wordt telkens «het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage en van de premie voor de Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 3 van de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel en artikel 1.5 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP» vervangen door: het verschuldigde premieverhaal op de overheidswerknemers op grond de overeenkomst, bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Wet privatisering ABP.
D
In artikel 60, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma een onderdeel toegevoegd luidende:
e. na de bevalling van de echtgenote of degene van wie hij het kind erkent, gedurende een tijdvak van vier weken, vanaf de eerste dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres als de moeder woont: twee dagen.
E
In artikel 62c, derde lid, wordt de tweede volzin vervangen door: Dit verlof gaat uiterlijk in vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.
F
In artikel 72a, zevende lid, wordt na «52» ingevoegd: weken.
G
Artikel 72b wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel het eerste lid, aanhef, wordt de zinsnede «De ambtenaar, bedoeld in artikel 37a, tweede lid, die voor 1 januari 2012 is herplaatst» vervangen door: De ambtenaar, bedoeld in artikel 72a, tweede lid, die voor 1 januari 2015 is herplaatst.
2. In het derde lid wordt «artikel 37a, derde of vierde lid» vervangen door: artikel 72a, derde of vierde lid.
H
Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het achtste lid, onderdeel b, wordt «de ambtenaar» vervangen door: de gewezen ambtenaar.
2. In het tweede lid wordt «binnen een maand» vervangen door: binnen vier weken.
I
Artikel 74 komt te luiden:
De artikelen 72, vierde lid, 72a, derde tot en met het zevende lid, 73, 73a en 104, tweede lid zijn niet van toepassing op de ambtenaar en de gewezen ambtenaar die geen overheidswerknemer zijn als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.
J
In artikel 83a, derde lid, aanhef, wordt «toegekend in de drie kalendermaanden voorafgaande» vervangen door: toegekend over de drie kalendermaanden voorafgaande aan.
K
In artikel 84n, eerste lid, wordt «€ 10.890,73» vervangen door: € 11.637,69.
L
In artikel 104, tweede lid wordt «artikel 70, onderdeel f,» vervangen door: artikel 70,.
M
Artikel 124a komt te luiden:
1. Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel en een ontslaguitkering van de Stichting Pensioenfonds ABP ten aanzien van overheidspersoneel, wordt ontslag verleend indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel en het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na het te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de in de vorige volzin bedoelde uitkering ontstaat.
2. Op aanvraag van de ambtenaar kan het in het eerste lid bedoelde ontslag ook voor een gedeelte van de voor hem geldende arbeidsduur worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. Het gedeelte van dit ontslag bedraagt ten minste 10% van de arbeidsduur. Ontslag voor een gedeelte van de arbeidsduur waaruit reeds eerder gedeeltelijk ontslag met het oog op de in het eerste lid bedoelde uitkering heeft plaatsgevonden, bedraagt ten minste 10% van de oorspronkelijke arbeidsduur.
3. Artikel 124, tweede tot en met vijfde lid, is zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
N
In artikel 129, zevende lid, wordt in de tweede volzin «artikel 32, eerste lid, van de Wet SUWI» vervangen door: artikel 32, derde lid, van de Wet SUWI.
O
Artikel 134 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt de zinsnede «gelijk aan de bezoldiging over drie maanden vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering hierover» vervangen door: gelijk aan de bezoldiging over drie maanden, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering over die maanden.
2. In het vierde lid wordt de zinsnede «Indien de ambtenaar in het genot was van een toelage als bedoeld in artikel 17 of 18a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984» vervangen door: Indien de ambtenaar in het genot was van een een toelage als bedoeld in de artikelen 17, 17a, 18 en 18a en 18b, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.
3. In het vijfde lid wordt de zinsnede »artikel 11.17 van het pensioenreglement» vervangen door: of een overlijdensuitkering die is verleend door de Stichting Pensioenfonds ABP indien recht bestaat op arbeidsongeschiktheidspensioen.
P
Artikel 134b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. indien het gaat om de partner, vijf zevende deel van 1,75 procent van het pensioengevend inkomen en de pensioengeldige diensttijd, zoals deze begrippen door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP;
2. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. indien het gaat om de wees waarvan de verzorger geen recht heeft op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen, een zevende deel van 1,75 procent van het pensioengevend inkomen en de pensioengeldige diensttijd, zoals deze begrippen door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP;
3. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. indien het gaat om de wees zonder verzorger als bedoeld in onderdeel b, twee zevende deel van 1,75 procent van het pensioengevend inkomen en de pensioengeldige diensttijd, zoals deze begrippen door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.
4. In het tweede lid wordt de zinsnede «de partner, bedoeld in artikel 7.1 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP,» vervangen door: de partner, zoals dit begrip door de Stichting Pensioenfonds ABP wordt gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.
Q
Artikel 182d, eerste lid, komt te luiden:
1. De ambtenaar, bedoeld in artikel 93a, eerste lid, die voor de datum van inwerkingtreding van het Besluit van 26 november 2013 tot wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken in verband met de harmonisatie van enkele secundaire arbeidsvoorwaarden Rijk en het herstel van enkele technische omissies (Stb. 2013, nr. 489) is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener, ontvangt eenmalig een compensatievergoeding.
Het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4a, tweede lid, onderdeel a, wordt «elektronische bericht» vervangen door: elektronisch verzonden bericht.
B
In de artikelen 6, eerste lid, 12, vierde lid en 116, onder b, wordt «Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking» vervangen door: Onze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
C
In artikel 23, zesde lid, wordt «Wet justitiële gegevens» vervangen door: Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
D
In artikel 43e, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma een onderdeel toegevoegd luidende:
e. na de bevalling van de echtgenote of degene van wie hij het kind erkent, gedurende een tijdvak van vier weken vanaf de eerste dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres als de moeder woont: twee dagen.
E
In artikel 45a, derde lid, wordt de tweede volzin vervangen door:
Dit verlof gaat uiterlijk in vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.
F
In artikel 54a, zevende lid, wordt na «52» ingevoegd: weken.
G
In artikel 54ab, eerste lid, aanhef, wordt «voor 1 januari 2012» vervangen door: voor 1 januari 2015.
H
Artikel 54b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het achtste lid, onderdeel b, wordt «de ambtenaar» vervangen door: de gewezen ambtenaar.
2. In het tweede lid wordt «binnen een maand» vervangen door: binnen vier weken.
I
Artikel 54d komt te luiden:
De artikelen artikelen 54, vierde lid, 54a, derde tot en met het zevende lid, 54b, 54c en 77, tweede lid, zijn niet van toepassing op de ambtenaar en de gewezen ambtenaar die geen overheidswerknemer zijn als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.
J
In artikel 57, derde lid, aanhef, wordt «toegekend in de drie kalenderjaren voorafgaande aan» vervangen door: toegekend over de drie kalenderjaren voorafgaande aan.
K
In artikel 58m, eerste lid, wordt ««€ 10.890,73»» vervangen door: € 11.637,69.
L
In artikel 97 komt te luiden:
1. Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel en een ontslaguitkering van de Stichting Pensioenfonds ABP ten aanzien van overheidspersoneel, wordt ontslag verleend indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel en het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na het te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de in de vorige volzin bedoelde uitkering ontstaat.
2. Op aanvraag van de ambtenaar kan het in het eerste lid bedoelde ontslag ook voor een gedeelte van de voor hem geldende arbeidsduur worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. Het gedeelte van dit ontslag bedraagt ten minste 10% van de arbeidsduur. Ontslag voor een gedeelte van de arbeidsduur waaruit reeds eerder gedeeltelijk ontslag met het oog op de in het eerste lid bedoelde uitkering heeft plaatsgevonden bedraagt ten minste 10% van de oorspronkelijke arbeidsduur.
3. Artikel 96, tweede tot en met vijfde lid, is zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
M
In artikel 104, zevende lid, wordt in de tweede volzin «artikel 32, eerste lid, van de Wet SUWI» vervangen door: artikel 32, derde lid, van de Wet SUWI.
N
Artikel 108 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt de zinsnede «gelijk aan de bezoldiging over drie maanden vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering hierover» vervangen door: gelijk aan de bezoldiging over drie maanden, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering over die maanden.
2. In het vierde lid wordt de zinsnede: «Indien de ambtenaar in het genot was van een toelage als bedoeld in artikel 17 of 18a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984» vervangen door: Indien de ambtenaar in het genot was van een toelage als bedoeld in de artikelen 17, 17a, 18 en 18a en 18b, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.
3. In het vijfde lid wordt de zinsnede «artikel 11.17 van het pensioenreglement» vervangen door: of een overlijdensuitkering die is verleend door de Stichting Pensioenfonds ABP indien recht bestaat op arbeidsongeschiktheidspensioen.
O
Artikel 110, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. indien het gaat om de partner, vijf zevende deel van 1,75 procent van het pensioengevend inkomen en de pensioengeldige diensttijd, zoals deze begrippen door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP;.
2. Onderdeel b, komt te luiden:
b. indien het gaat om de wees waarvan de verzorger geen recht heeft op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen, een zevende deel van 1,75 procent van het pensioengevend inkomen en de pensioengeldige diensttijd, zoals deze begrippen door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP;
3. Onderdeel c, komt te luiden:
c. indien het gaat om de wees zonder verzorger als bedoeld in onderdeel b, twee zevende deel van 1,75 procent van het pensioengevend inkomen en de pensioengeldige diensttijd, zoals deze begrippen door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.
4. In het tweede lid wordt de zinsnede «de partner, bedoeld in artikel 7.1 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP,» vervangen door: de partner, zoals dit begrip door de Stichting Pensioenfonds ABP wordt gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.
P
Artikel 141, vijfde lid, komt te luiden:
5. Indien de functie dat in verband met de in het buitenland te vervullen ambtsbezigheden vereist, wordt aan een hier te lande geplaatste of benoemde ambtenaar de titel Ambassadeur toegekend.
Q
Artikel 149g, eerste lid, komt te luiden:
1. De ambtenaar, bedoeld in artikel 66, eerste lid, die voor de datum van inwerkingtreding van het Besluit van 26 november 2013 tot wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken in verband met de harmonisatie van enkele secundaire arbeidsvoorwaarden Rijk en het herstel van enkele technische omissies (Stb. 2013, nr. 489) is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener, ontvangt eenmalig een compensatievergoeding.
Het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 11b komt te luiden:
1. De hoogte van de aanspraak op het salaris kan met toepassing van de artikelen 2:20 en 3:63 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op verzoek van het bevoegd gezag of de ambtenaar naar evenredigheid worden verminderd.
2. Artikel 16 is niet van toepassing.
B
In artikel 20a vervalt het vierde lid onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot vierde en vijfde lid.
C
Bijlage A wordt vervangen door de bijlage bij deze regeling.
In artikel 12a, tweede lid, van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma in onderdeel d een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. bij gebruik van het openbaar vervoer bedraagt de reistijd van een enkele reis twee uur of meer en wordt deze reistijd door het gebruik van eigen vervoer met ten minste 45 minuten bekort.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
2. Artikel IV, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 januari 2010.
3. Artikel IV, onderdeel C, werkt terug tot en met 1 januari 2012.
4. Artikel V werkt terug tot en met 1 juli 2011.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 1 september 2014
Willem-Alexander
De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok
Uitgegeven de twaalfde september 2014
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Departementen van algemeen bestuur |
|
Lid van de topmanagementgroep |
€ 9.098,26 |
Hoge Colleges van Staat |
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal |
|
Griffier |
€ 9.098,26 |
Raad van State |
|
Secretaris |
€ 9.098,26 |
Algemene Zaken |
|
Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid |
|
Voorzitter |
€ 9.098,26 |
Buitenlandse Zaken |
|
Secretaris-generaal |
€ 9.098,26 |
Directeur-generaal |
€ 9.098,26 |
In verband met het herstellen van enkele omissies zijn enige aanpassingen aangebracht in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), het Ambtenarenreglement Staten-Generaal (ARSG), het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ), het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984) en het Verplaatsingskostenbesluit 1989.
Met deze wijziging is een redactionele onvolkomenheid hersteld.
In de artikelen 18, tweede lid, 19, tweede lid, en 20d, derde lid, ARAR en de artikelen 26, tweede lid, 27, tweede lid, en 32, derde lid, ARSG zijn de verwijzingen naar het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP geschrapt. In plaats daarvan is aangesloten bij de terminologie van de Wet privatisering ABP. Hierdoor blijft de regelgeving in overeenstemming met toekomstige wijzigingen in de aanspraken van overheidswerknemers ter zake van pensioenen op basis van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP
Artikel 20e van het ARAR gaf de grondslag om regels te stellen ten aanzien van spaarloon. Aangezien de Spaarloonregeling Rijkspersoneel met ingang van 1 juli 2013 is komen te vervallen, kan ook dit artikel vervallen.
Ingevolge artikel 4:2 Wet arbeid en zorg (hierna: Wazo) hebben werknemers recht op twee dagen kraamverlof. Voor de volledigheid is dit recht ook opgenomen in de artikelen 33d, eerste lid, onderdeel e, van het ARAR, 60, eerste lid, onderdeel e, van het ARSG, 43, eerste lid, onderdeel e, van het RDBZ die betrekking hebben op verlof in verband met familieomstandigheden. Op grond van artikel 1:1, onderdeel a, in samenhang met onderdeel b, van de Wazo is deze wet immers ook van toepassing op ambtenaren (overheidspersoneel).
Het zwangerschaps- en bevallingsverlof bedraagt op grond van artikel 3:1 van de Wazo in totaal 16 weken. Het zwangerschapsverlof bedraagt daarbij ten minste vier weken en ten hoogste zes weken, teruggerekend vanaf de dag na de vermoedelijke datum van bevalling. De dag van de bevalling wordt dus meegerekend, waarmee de duur van het zwangerschapsverlof maximaal 41 of minimaal 27 dagen bedraagt.
In artikel 33 fb, derde lid, van het ARAR, artikel 62c, derde lid, van het ARSG en artikel 43e, derde lid, van de RDBZ werd echter voor de periode die het zwangerschapsverlof ten minste moet duren een periode van vier weken gehanteerd voorafgaand aan de vermoedelijke datum van bevalling en ten hoogste een periode van zes weken voor die datum. Dat is dus een periode van maximaal 41 en minimaal 27 dagen voor de vermoedelijke datum van bevalling. De duur van deze periode wijkt dus af van de wettelijke periode uit artikel 3:1 Wazo. Deze omissie is hierbij hersteld.
Met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel is in december 2013 afgesproken de voorzieningen voor ambtenaren die door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) voor minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard, in afwachting van voortzetting van de CAO-onderhandelingen met een jaar te verlengen. Deze voorziening gold voor die gevallen waarbij een herplaatsing heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2014. Dat is nu verruimd tot gevallen waarbij een herplaatsing heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2015.
In het achtste lid, onderdeel b, van de artikelen 38 van het ARAR, 73 van het ARSG en 54b van het RDBZ is verduidelijkt dat dit betrekking heeft op de gewezen ambtenaar. Tevens is aangesloten bij de terminologie van de Ziektewet door «binnen een maand» vervangen door: binnen vier weken.
De verwijzingen in artikel 39 van het ARAR, artikel 74 van het ARSG en artikel 54d van het RDBZ zijn aangepast aan de wijzigingen van artikel 37a van het ARAR, artikel 72a van het ARSG respectievelijk artikel 54a van het RDBZ in het Besluit van 18 december 2009, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten onder meer in verband met de inwerkingtreding van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Stb. 2010, 9). Daarnaast is in de betreffende artikelen de verwijzing naar het Pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds ABP geschrapt. In plaats daarvan is aangesloten bij de terminologie van de Wet privatisering ABP. Hierdoor blijft de regelgeving in overeenstemming met toekomstige wijzigingen in de aanspraken van overheidswerknemers ter zake van pensioenen op basis van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.
In artikel 48a, derde lid, van het ARAR, 83a, derde lid, van het ARSG en artikel 57, derde lid, van het RDBZ is gekozen voor consistent gebruik van «toegekend over» in plaats van «toegekend in». Deze laatste formulering laat namelijk de mogelijkheid open de ambtenaar een bedrag uit te keren dat is gebaseerd op hetgeen hij in de drie maanden voorafgaande aan het moment waarop hij arbeidsongeschikt is geworden daadwerkelijk heeft ontvangen en niet op datgene waarop hij in deze periode van drie maanden aanspraak zou hebben gehad.
Op grond van artikel 49n, eerste lid, van het ARAR, artikel 84n, eerste lid, van h.et ARSG en artikel 58m, eerste lid, van het RDBZ werd aan de ambtenaar die in verband met zijn herplaatsing of plaatsing in een passende functie in opdracht is verhuisd een extra tegemoetkoming in de verhuiskosten toegekend ten bedrage van € 10.890,73
Het Besluit sociaal flankerend beleid sector Rijk 2008–2012 (Stb. 2012, 233), dat gold voor de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011, gaf in artikel 1, tweede lid, op twee punten een uitbreiding. Op de eerste plaats kwam niet alleen de herplaatsingskandidaat, maar ook de zogenaamde aangewezen ambtenaar voor een dergelijke tegemoetkoming in aanmerking. Daarnaast werd het bedrag met ingang van 1 januari 2008 vastgesteld op € 11.064,98.
Dit bedrag werd vervolgens jaarlijks per 1 januari geïndexeerd met de Consumentenprijsindex van het CBS, die geldt voor de voorafgaande periode van oktober tot en met september. Conform afspraak met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel wordt het per 1 januari 2011 geldende bedrag (€ 11.637,69) overgenomen in artikel 49n, eerste lid, van het ARAR, artikel 84n, eerste lid, van het ARSG en artikel 58m, eerste lid, van het RDBZ.
Met deze wijziging is artikel 49vv, vijfde lid, van het ARAR verduidelijkt, door te bepalen dat een ambtenaar dezelfde voorzieningen als een verplichte VWNW-kandidaat heeft als hij zijn functie kan volgen, maar daarvan afziet en in dienst blijft. Hij heeft gedurende de periode van zijn begeleidingstraject dezelfde rechten en plichten als een verplichte VWNW-kandidaat. Indien na afloop van het begeleidingstraject van twaalf dan wel achttien maanden herplaatsing niet is gelukt, gaat het bevoegd gezag over tot eervol ontslag waardoor artikel 49dd, tweede en derde lid, niet van toepassing is.
Bij de wijziging van het ARAR met het Besluit van 18 december 2009 (Stb. 2010, 9), is ervoor gekozen in artikel 35 van het ARAR een alfabetische opsomming van de gebruikte begrippen op te nemen in plaats van in aparte onderdelen. Met deze wijziging wordt de verwijzing naar artikel 35 van het ARAR in de betreffende artikelen hiermee in overeenstemming gebracht.
In artikel 94a van het ARAR, artikel 124a van het ARSG en artikel 97 van het RDBZ zijn de verwijzingen naar het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP geschrapt. Door te verwijzen naar de begrippen zoals die door de Stichting pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidspersoneel, blijft de regelgeving in overeenstemming met toekomstige wijzigingen in de aanspraken van overheidswerknemers ter zake van pensioenen.
Bij de wijziging van het ARAR met het Besluit van 18 december 2009 (Stb. 2010, 9) is in de artikelen 98, zevende lid, van het ARAR, 129, zevende lid, van het ARSG, en 104, zevende lid, van het RDBZ, abusievelijk een verwijzing naar artikel 32, eerste lid, van de wet SUWI opgenomen in plaats van een verwijzing naar het derde lid van dit artikel. Met de onderhavige wijziging wordt die omissie hersteld.
In het derde lid van artikel 102 van het ARAR, artikel 134 van het ARSG en artikel 108 van het RDBZ is de redactie aangepast. Daarmee is verduidelijkt dat de eindejaarsuitkering uitsluitend over het salaris wordt berekend.
Na het overlijden van de ambtenaar hebben diens nabestaanden recht op een zogenaamde overlijdensuitkering. De omvang bestaat uit «de bezoldiging over drie maanden, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering». Omdat sommige onderdelen van de bezoldiging per maand een wisselende omvang kunnen hebben, is in artikel 102, vierde lid, van het ARAR, artikel 134, vierde lid, van het ARSG en artikel 108, vierde lid, van het RDBZ aangegeven op welke wijze een gemiddeld bedrag hiervan moet worden berekend. In het verleden waren deze onderdelen beperkt tot de toelage voor onregelmatige diensten (artikel 17 BBRA 1984) en de bereikbaarheids- en beschikbaarheidstoelage (artikel 18a van het BBRA 1984). Omdat inmiddels ook andere toelagen met wisselende omvang onderdeel van de bezoldiging uitmaken, ligt het voor de hand ook voor die toelagen aan te geven op welke wijze een gemiddeld bedrag berekend moet worden. Daartoe strekt de onderhavige wijziging van artikel 102, vierde lid, van het ARAR, artikel 134, vierde lid, van het ARSG en artikel 108, vierde lid, van het RDBZ. Alle toelagen die het betreffen zijn opgenomen in hoofdstuk III van het BBRA 1984 en maken onderdeel uit van het begrip bezoldiging, zoals genoemd in artikel 2, onder f, van het BBRA 1984.
Tevens zijn de verwijzingen naar het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP geschrapt. In plaats daarvan wordt verwezen naar een uitkering, verleend door de Stichting Pensioenfonds ABP. Hierdoor blijft de regelgeving in overeenstemming met toekomstige wijzigingen in de aanspraken van overheidswerknemers ter zake van pensioenen.
Met ingang van 1 januari 2006 heeft het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP een grote wijziging ondergaan. Het reglement is op een andere manier opgezet om het beter toegankelijk te maken. Zo komt de term «berekeningsgrondslag» niet meer voor in het Pensioenreglement. In artikel 102b, eerste lid, van het ARAR, in artikel 134b, eerste lid, van het ARSG en artikel 110, eerste lid, van het RDBZ zijn de verwijzingen naar het Pensioenreglement geschrapt. Door te verwijzen naar de begrippen zoals die door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidspersoneel, blijft de regelgeving in overeenstemming met toekomstige wijzigingen in de aanspraken van overheidswerknemers ter zake van pensioenen.
Indien het gaat om de wees waarvan de verzorger in verband met hetzelfde overlijden recht heeft op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen of als de verzorger van de wees in verband met overlijden van een gewezen deelnemer geen recht heeft op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen, wordt voor de toekenning van de uitkering uitgegaan van een zevende deel van 1,75 procent van het pensioengevend inkomen en de pensioengeldige diensttijd, zoals deze begrippen door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidspersoneel. Indien het gaat om de wees zonder verzorger wordt uitgegaan van twee zevende deel van 1,75 procent van het pensioengevend inkomen en de pensioengeldige diensttijd.
In artikel 131 van het ARAR was door middel van overgangsrecht geregeld dat ambtenaren die wachtgeld kregen op grond van een koninklijk besluit uit 1869 dit bleven ontvangen. Deze bepaling is uitgewerkt en is daarom komen te vervallen.
De wijzigingen in de artikelen 131a, eerste lid, van het ARAR, 182d, eerste lid, van het ARSG en 149g, eerste lid, van het RDBZ betreffen een technisch herstel in het aanhalen van het opschrift van het Besluit van 26 november 2013 tot wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken in verband met de harmonisatie van enkele secundaire arbeidsvoorwaarden Rijk en het herstel van enkele technische omissies, in genoemde artikelen.
In verband met de overgang van de Directeur-Generaal voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen van het Ministerie van Economische Zaken naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaat er geen noodzaak meer de formulering van artikel 141, vijfde lid, onderdeel b, van het RDBZ te handhaven. De formulering zoals opgenomen in onderdeel a, van het vijfde lid van artikel 141 van het RDBZ biedt voldoende basis om in voorkomend geval de voornoemde Directeur-Generaal de titel Ambassadeur te kunnen toekennen.
Onderdeel A betreft een wijziging van artikel 11b van het BBRA 1984. In artikel 11b was een verwijzing opgenomen naar de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, die inmiddels vervallen is. Dit artikel vult de mogelijkheid in voor het bevoegd gezag om loondispensatie toe te passen. Hiervan kan gebruik worden gemaakt wanneer de arbeidsgehandicapte ambtenaar door zijn ziekte of gebrek aantoonbaar minder presteert.
Loondispensatie kan op grond van 2:20 en 3:63 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) worden toegekend aan de arbeidsgehandicapte ambtenaar die recht heeft op arbeidsondersteuning of de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt (artikel 2:20 Wet Wajong) dan wel recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in een bepaalde functie (artikel 3:63 Wet Wajong). Daarnaast kent artikel 8:9 Wet Wajong een overgangsbepaling, waardoor artikel 3:63, zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van de wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 580), van toepassing op de vermindering van de hoogte van de aanspraak op een geldelijke beloning die voor de dag waarop die wet in werking trad was verstrekt.
Indien het salaris bij toepassing van loondispensatie minder bedraagt dan het maandbedrag van het minimumloon, dat krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag geldt voor werknemers van dezelfde leeftijd als de ambtenaar, wordt geen toelage toegekend op grond van artikel 16 BBRA. De hoogte van de aanspraak op het salaris wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verminderd naar evenredigheid en het salaris wordt vervolgens door het bevoegd gezag overeenkomstig de beschikking van het UWV vastgesteld.
In onderdeel B vervalt artikel 20a, vierde lid, van het BBRA 1984 in verband met de wijziging van artikel 37 van het ARAR van een opbouwmodel in een anticumulatiemodel.
In het opbouwmodel had een ambtenaar naast het recht op een uitkering op grond van bijvoorbeeld Ziektewet of Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering op grond van de rechtspositie aanspraak op een aanvulling bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. Zonder artikel 20a, vierde lid, van het BBRA 1984 zou deze ambtenaar alleen maar eindejaarsuitkering opbouwen over deze aanvulling en niet over het gedeelte van zijn inkomen waarvoor hij een uitkering ontving. In het anticumulatiemodel heeft de ambtenaar bijvoorbeeld bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte op grond van artikel 37 van het ARAR aanspraak op doorbetaling van zijn bezoldiging. Een eventuele uitkering voor de Ziektewet of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt op grond van artikel 45 van het ARAR verrekend met deze bezoldiging. De berekeningsbasis voor de eindejaaruitkering blijft echter het salarisgedeelte van de doorbetaalde bezoldiging.
In onderdeel C is de bijlage A bij het BBRA 1984 aangepast. De zwaarte van de functie secretaris bij de Raad van State is structureel toegenomen. Deze functie is middels deze wijziging toegevoegd aan Bijlage A van het BBRA 1984.
Artikel 12a van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 regelt de tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling voor die gevallen waarin dit reizen niet of niet doelmatig per openbaar vervoer kan geschieden. In het tweede lid worden vier omstandigheden genoemd waarin in ieder geval sprake is van niet of niet doelmatig met openbaar vervoer kunnen reizen.
Gedurende de periode 1 oktober 2008 tot 1 juli 2011 is ook de omstandigheid dat de reistijd enkele reis met het openbaar vervoer twee uur of meer bedraagt en door het reizen met eigen vervoer deze reistijd met 45 minuten wordt bekort, aangemerkt als niet of niet doelmatig met openbaar vervoer kunnen reizen. Met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel is overeengekomen deze omstandigheid structureel in het Verplaatsingskostenbesluit 1989 op te nemen en daaraan terugwerkende kracht te geven tot en met 1 juli 2011. De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten is op 1 januari 2010 in werking getreden. Om die reden wordt terugwerkende kracht verleend aan artikel 11b van het BBRA 1984.
Voor de inwerkingtreding van dit besluit is afgeweken van het systeem van de vaste verandermomenten, aangezien het grotendeels wijzigingen betreft die omissies in de betreffende bepalingen herstellen.
Voor wat betreft artikel IV, onderdeel A, is aangesloten bij de inwerkintreding van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) per 1 januari 2010.
Voor wat betreft artikel IV, onderdeel C, is de functie van secretaris van de Raad van State vanwege de structurele toename van de zwaarte van die functie met terugwerkende kracht per 1 januari 2012 toegevoegd aan Bijlage A van het BBRA 1984.
Wat betreft de terugwerkende kracht van artikel V, zijn de ministeries bij circulaire van 28 juli 2011, kenmerk 2011-2000318065 (Stcrt. 2011, nr. 14415), reeds op de hoogte gesteld van de wijziging per 1 juli 2011, zodat daarmee in de praktijk al rekening is gehouden.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2014-324.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.