Besluit van 11 juli 2014, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 14 mei 2014 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met een aantal redactionele verbeteringen en technische wijzigingen alsmede van de Wet inkomstenbelasting 2001 in verband met enkele daarmee samenhangende technische aanpassingen (technische verbeteringen WHW) (Stb. 2014, 219)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 7 juli 2014, nr. 645702 (10497), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel IV, eerste lid, van de wet van 14 mei 2014 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met een aantal redactionele verbeteringen en technische wijzigingen alsmede van de Wet inkomstenbelasting 2001 in verband met enkele daarmee samenhangende technische aanpassingen (technische verbeteringen WHW) (Stb. 2014, 219);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De wet van 14 mei 2014 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met een aantal redactionele verbeteringen en technische wijzigingen alsmede van de Wet inkomstenbelasting 2001 in verband met enkele daarmee samenhangende technische aanpassingen (technische verbeteringen WHW) (Stb. 2014, 219), treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, met uitzondering van:

  • a. artikel I, onderdeel T, dat in werking treedt op 1 september 2014;

  • b. artikel I, onderdeel E, onder 2, dat in werking treedt op 1 januari 2015; en

  • c. artikel I, onderdelen J, onder 2, L1, N1 en Q, die in werking treden op 1 september 2015.

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 11 juli 2014

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Uitgegeven de achttiende juli 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met de wet van 14 mei 2014 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met een aantal redactionele verbeteringen en technische wijzigingen alsmede van de Wet inkomstenbelasting 2001 in verband met enkele daarmee samenhangende technische aanpassingen (technische verbeteringen WHW) (Stb. 2014, 219) wordt beoogd met name de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek op een aantal onderdelen te verbeteren. Het gaat daarbij om redactionele en technische verbeteringen en aanpassingen om de leesbaarheid te vergroten. Een enkele keer gaat het om een bescheiden inhoudelijke wijziging.

In artikel IV van genoemde wet is geregeld dat de wet met uitzondering van artikel I, onderdeel E1, onder 2, in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De wet zelf regelt in artikel IV, eerste lid, de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E1, onder 2.

Enig artikel

Op het uitgangspunt van onmiddellijke inwerkingtreding wordt, om redenen van rechtszekerheid, een aantal uitzonderingen gemaakt, dat hierna worden toegelicht.

Uitzondering onder a (artikel I, onderdeel T)

Met de inwerkingtreding van de Wet versterking besturing is de bepaling omtrent het minimum aantal termijnen voor de betaling van het collegegeld komen te vervallen; de instelling stelt zelf het aantal termijnen vast. In de praktijk is gebleken dat het voor studenten soms moeilijk is om aan een betalingsverplichting te voldoen als het bedrag hoog is. Daarom is artikel 7.47 van de WHW zodanig aangepast, dat de instelling verplicht is een verzoek tot gespreide betaling in te willigen, indien die spreiding vijf betalingen betreft. Om praktische redenen is het tijdstip van inwerkingtreding gekoppeld aan het begin van het komende studiejaar (1 september 2014).

Uitzondering onder b (artikel I, onderdeel E, onder 2)

In onderdeel E is ook voor het wetenschappelijk onderwijs geregeld dat dezelfde opleidingen ook dezelfde of vergelijkbare namen hebben. Dat was reeds geregeld voor het hoger beroepsonderwijs, maar dat moet ook gaan gelden voor het wetenschappelijk onderwijs.

Het tijdstip van inwerkingtreding van 1 januari 2015 houdt verband met de omstandigheid dat de ministeriële regeling aangevuld zal moeten worden, waarin de referentielijst voor de toetsing door de NVAO op internationale herkenbaarheid van een voorgestelde toevoeging aan een graad is vastgesteld. Aanpassing kost enige tijd.

Uitzondering onder c (artikel I, onderdelen J, onder 2, L1, N1 en Q)

Onderdeel J, onder 2, vult de regeling van artikel 6.9, vijfde lid, aan. Artikel 6.9 regelt dat de minister op aanvraag beslist over de bevoegdheid van rechtspersonen om graden te verlenen. Het artikel regelt in het vijfde lid dat een rechtspersoon de graadverlenende bevoegdheid verliest, als geen opleidingen meer in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (Croho) staan geregistreerd. Deze bepaling is uitgebreid tot de situatie dat een opleiding in afbouw is. Ook in die situatie is het wenselijk dat de rechtspersoon slechts opnieuw graden mag verlenen nadat de minister daarmee heeft ingestemd.

Het uitstel tot 1 september 2015 houdt verband met de wens te voorkomen dat rechtspersonen voor hoger onderwijs die zich in de laatstbedoelde situatie bevinden, worden overvallen door deze nieuwe regeling. Zij moeten voldoende tijd krijgen om de aanvraagprocedure opnieuw te doorlopen. Die procedure duurt ongeveer een jaar.

De onderdelen L1 en N1 betreffen nieuwe voorschriften met betrekking tot de organisatie en kwaliteitsborging van tentamens en examens. Omdat niet is uit te sluiten dat de gewijzigde verantwoordelijkheids- en taakverdeling tussen instellingsbestuur en examencommissie voor sommige instellingen een (eenmalige) organisatiewijziging met zich brengt, is de inwerkingtreding van deze onderdelen uitgesteld tot 1 september 2015.

De uitgestelde inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Q, houdt verband met het volgende. Als gevolg van de wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs is het toelatingsrecht voor een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs komen te vervallen voor een bezitter van een propedeuse getuigschrift van een hogeschool, die niet in het bezit is van een vwo-diploma. De studenten met een propedeuse van de OU of van een universiteit vallen niet onder deze bepaling. Dat is uit een oogpunt van kwaliteitsbewaking onwenselijk. Artikel 7.28 is daarom zo aangepast dat een universiteit de aspirant studenten met een propedeuse bij een instelling voor hoger onderwijs (dus niet uitsluitend bij een hogeschool) die geen vwo diploma hebben, kan onderwerpen aan een toets. Omdat instellingen en aspirant studenten zich op deze beperking van het van het toelatingsrecht moeten kunnen voorbereiden is de inwerkingtreding van deze wijziging uitgesteld tot 1 september 2015.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven