Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2014, 206 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2014, 206 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 19 maart 2014, kenmerk 349799-118666-WJZ;
Gelet op artikel 2z van de Wet op de jeugdzorg en artikel 17 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 9 april 2014, nummer W13.14.0068/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 mei 2014, kenmerk 375951-121113-WJZ;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd:
A
In de opsomming van artikel 1 worden op alfabetische wijze de volgende onderdelen ingevoegd:
autorisatielijst van jeugdzorgaanbieders, bedoeld in artikel 2y van de wet;
in de autorisatielijst opgenomen zorgaanbieder;
sectorale berichtenvoorziening in de zorg, bedoeld in artikel 11 van het Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg;
middel als bedoeld in artikel 24g, met inbegrip van de drager van het middel;
B
Na hoofdstuk 8 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke gegevens en bescheiden worden verstrekt bij de aanvraag om te worden opgenomen in de autorisatielijst.
1. Onze Minister stelt, aan de hand van bij of krachtens de wet gestelde vereisten voor de hoedanigheid van de zorgaanbieder, vast of de aanvraag, bedoeld in artikel 24, is gedaan door een zorgaanbieder.
2. De aanvraag wordt in ieder geval afgewezen indien deze niet is gedaan door een zorgaanbieder.
1. In de autorisatielijst wordt per inschrijving opgenomen:
a. indien de geautoriseerde een natuurlijke persoon is:
1°. geslachtsnaam;
2°. voornamen;
3°. geboortedatum;
4°. geboorteplaats;
5°. titel in de zin van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
b. indien de geautoriseerde een rechtspersoon is: de naam.
2. In de autorisatielijst wordt voorts per inschrijving opgenomen:
a. aard van de gegevens en bescheiden aan de hand waarvan is vastgesteld dat de geautoriseerde een zorgaanbieder is;
b. datum van opname in de autorisatielijst;
c. adres van vestiging;
d. gegevens met betrekking tot verstrekte en ingetrokken toegangsmiddelen.
3. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de opname en verwerking van gegevens in de autorisatielijst.
De geautoriseerde stelt Onze Minister onmiddellijk op de hoogte van een wijziging van de in de autorisatielijst opgenomen gegevens en van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het schorsen of doorhalen van de opname.
1. Verwijdering van de autorisatielijst vindt slechts plaats:
a. op verzoek van de geautoriseerde, of
b. indien de geautoriseerde geen zorgaanbieder meer is.
2. Zolang de inschrijving van een zorgaanbieder in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, is geschorst, is zijn opname in de autorisatielijst van jeugdzorgaanbieders geschorst.
1. Onze Minister deelt aan een ieder die daarom verzoekt mede of:
a. een zorgaanbieder is opgenomen op de autorisatielijst;
b. een aan een geautoriseerde verstrekt toegangsmiddel geldig is.
2. Indien het verzoek wordt gedaan door de voorzieningen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, wordt de mededeling, bedoeld in het eerste lid, onmiddellijk gedaan.
Zorgaanbieders kunnen uitsluitend gebruik maken van de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer uitsluitend door tussenkomst van de SBV-Z.
Onze Minister kan op aanvraag middelen verschaffen waarmee de geautoriseerde toegang kan verkrijgen tot de SBV-Z. De artikelen 18 tot en met 25 en 33 van het Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag, het overleggen van gegevens en bescheiden, de verstrekking, de vergoeding, het gebruik, de intrekking, geldigheidsduur en eigendom van toegangsmiddelen, met dien verstande dat daarbij onder «geregistreerde» verstaan wordt: geautoriseerde.
Het Besluit burgerservicenummer in de zorg wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 10 wordt in Hoofdstuk III een artikel ingevoegd, luidende:
B
In artikel 11, eerste lid, onder a en b, wordt «en zorgverzekeraars» telkens vervangen door: , zorgverzekeraars en jeugdzorgaanbieders.
C
In artikel 12, tweede lid, onder b en c, wordt «of zorgverzekeraar» telkens vervangen door: , zorgverzekeraar of jeugdzorgaanbieder.
D
In artikel 16 wordt «en de zorgverzekeraar» vervangen door: , de zorgverzekeraar en de jeugdzorgaanbieder.
Dit besluit en de wet van 1 maart 2014 tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg en andere wetten in verband met de verplichting tot het gebruik van het burgerservicenummer in de jeugdzorg (Stb. 2014, 106) treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 27 mei 2014
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
Uitgegeven de dertiende juni 2014
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Met de wijziging van de Wet op de jeugdzorg en andere wetten in verband met de verplichting tot het gebruik van het burgerservicenummer in de jeugdzorg (kamerstukken II, 2012/2013, 33 674, nr. 2) wordt in de Wet op de jeugdzorg hoofdstuk IB toegevoegd op grond waarvan jeugdzorgaanbieders alsmede bureaus jeugdzorg verplicht zijn om bij de uitvoering van die wet bij de verwerking van persoonsgegevens het burgerservicenummer (bsn) te gebruiken in hun administratie en bij communicatie met andere personen en organisaties die bevoegd zijn het bsn te gebruiken. Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel is het gebruik van het bsn van groot belang voor een effectieve verlening van zorg, hulp of bijsturing. Daarbij is erop gewezen dat het gebruik van het bsn tevens van belang is voor het waarborgen van de continuïteit van zorg bij de invoering van het nieuwe jeugdstelsel, in het kader waarvan een betrouwbare en tijdige overdracht van gegevens aan gemeenten en gecertificeerde instellingen een belangrijke randvoorwaarde is.1
Artikel 2z van de Wet op de jeugdzorg bevat een aantal delegatiebepalingen op grond waarvan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels moeten worden gesteld met betrekking tot de autorisatielijst en de middelen waarmee een geautoriseerde toegang kan krijgen tot het nummerregister en de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Op grond van artikel 2z, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg worden regels gesteld over het opnemen, wijzigen, en verwijderen van gegevens in, onderscheidenlijk uit, de autorisatielijst, het beheer van de autorisatielijst, in ieder geval wat betreft de beveiliging van persoonsgegevens en het toezicht op het functioneren van de autorisatielijst. Op grond van artikel 2z, tweede lid kunnen van zorgaanbieders bijdragen worden verlangd in de kosten van de autorisatielijst. En op grond van het vijfde lid kunnen regels worden gesteld over de kenmerken, de aanvraag, de procedure, de verstrekking, het beheer, de beveiliging, het gebruik en de intrekking van het toegangsmiddel.
Met dit besluit wordt invulling gegeven aan het bepaalde in artikel 2z van de wet. Daartoe wordt in het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg een hoofdstuk 8a ingevoegd. In paragraaf 1 van hoofdstuk 8a worden regels gesteld met betrekking tot de autorisatielijst en paragraaf 2 bevat een bepaling met betrekking tot de toegangsmiddelen.
Artikel 17 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) bevat de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat bij of krachtens de maatregel aangewezen gebruikers of categorieën van gebruikers uitsluitend door tussenkomst van een bij algemene maatregel van bestuur ingestelde sectorale berichtenvoorziening gebruik kunnen maken van de in artikel 3, eerste lid, onder c en d, van die wet bedoelde voorzieningen. In het onderhavige besluit is hiervan gebruik gemaakt door te bepalen dat jeugdzorgaanbieders alleen via de in het Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg ingestelde sectorale berichtenvoorziening in de zorg (SBV-Z) van voornoemde voorzieningen gebruik kunnen maken. Dit is geregeld in paragraaf 2 van het ingevoegde hoofdstuk 8a.
Omdat de SBV-Z voorheen uitsluitend werd gebruikt door indicatieorganen, zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, is ook het Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg (hierna: Besluit bsn-z) aangepast, in die zin dat de reikwijdte van de SBV-Z wordt uitgebreid voor jeugdzorgaanbieders.
Voor de duidelijkheid wordt hier opgemerkt dat het begrip «zorgaanbieder» dat wordt gebruikt in de in artikel I van het onderhavige besluit opgenomen bepalingen van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg gedefinieerd is in artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg. Gezien die definitie wordt onder «zorgaanbieder» verstaan: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die jeugdzorg verleent waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat. In artikel II van dit besluit waarmee het Besluit bsn-z wordt aangepast, wordt juist gesproken van «jeugdzorgaanbieder» omdat deze in het Besluit Bsn-z moet worden onderscheiden van degenen die in de Wet bsn-z en het Besluit bsn-z als «zorgaanbieder» worden aangeduid.
In het vervolg van deze toelichting zal een aanbieder van jeugdzorg worden aangeduid als «jeugdzorgaanbieder».
Om te waarborgen dat persoonsgegevens op een bepaalde cliënt betrekking hebben, is van belang dat gecontroleerd wordt wat het burgerservicenummer van de cliënt is. Voor deze controle wordt in beginsel de beheervoorziening, bedoeld in de Wabb benaderd (artikel 2u van de Wet op de jeugdzorg). Gezien de verwachting dat er vanuit de jeugdzorgsector een aanzienlijk beroep zal worden gedaan op de beheervoorziening, bedoeld in de Wabb, is besloten gebruik te maken van de voor de zorgsector ingestelde sectorale berichtenvoorziening in de zorg (SBV-Z). In artikel 24f van het onderhavige besluit is daarom bepaald dat een zorgaanbieder als bedoeld in de Wet op de jeugdzorg (hierna: jeugdzorgaanbieder) uitsluitend door tussenkomst van de SBV-Z gebruik kan maken van de in artikel 3 van de Wabb geregelde beheervoorziening. Dit betekent dat niet iedere individuele jeugdzorgaanbieder een aansluiting op de beheervoorziening hoeft te verzorgen. Een belangrijke overweging hierbij is dat de lasten, verbonden aan de aansluiting op de beheervoorziening, verwaarloosbaar zijn. Het gaat daarbij om het realiseren van netwerkverbindingen, de beveiliging daarvan, de autorisatiemechanismen en organisatorische zaken. Het is voor de jeugdzorgsector efficiënt om gebruik te maken van de reeds bestaande SBV-Z.
Teneinde gebruik te kunnen maken van het nummerregister en de in artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Wabb, bedoelde voorzieningen (via het SVB-Z) moet een jeugdzorgaanbieder zijn opgenomen op de in artikel 2y van de Wet op de jeugdzorg bedoelde autorisatielijst van jeugdzorgaanbieders.
Aan geautoriseerde jeugdzorgaanbieders worden middelen verstrekt waarmee zij toegang kunnen krijgen tot de SVB-Z (artikel 2z, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg). Op de aanvraag, toekenning, verstrekking, intrekking en het gebruik van alsmede de vergoeding voor zodanige middelen, zijn de artikelen 18 tot en met 25 van het Besluit bsn-z van overeenkomstige toepassing.
De SBV-Z en de autorisatielijst worden beheerd en bekostigd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De kosten voor de toegangsmiddelen worden betaald door de jeugdzorgaanbieders zelf.
Voor het beheer van de autorisatielijst en de SBV-Z, alsmede voor de uitgifte van de toegangsmiddelen worden persoonsgegevens verwerkt.
De SBV-Z is geregeld in het Besluit bsn-z. In dat besluit zijn reeds waarborgen opgenomen voor de beveiliging van de gegevensverwerking voor de registers; die regels gelden door de in artikel II van het onderhavige besluit opgenomen wijzigingen ook voor de beveiliging van de autorisatielijst van jeugdzorgaanbieders.
Op grond van artikel 24g (nieuw) van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg juncto artikel 22 van het Besluit bsn-z kunnen specifieke beveiligingseisen worden gesteld met betrekking tot het beheer, de beveiliging, het gebruik en de intrekking van het toegangsmiddel. Ook kan de Minister van VWS de geregistreerde op grond van die artikelen aanwijzingen geven met betrekking tot voornoemde aspecten.
Voorts zal op grond van artikel 2w van de Wet op de jeugdzorg bij ministeriële regeling worden bepaald aan welke beveiligingseisen de jeugdzorgaanbieders en de bureaus jeugdzorg moeten voldoen bij het gebruik van het burgerservicenummer dan wel bij het opnemen van de in artikel 2v van voornoemde wet bedoelde gegevens in hun administratie.
Wat betreft het toezicht kan het volgende worden opgemerkt. Artikel 62 van de Wet bescherming persoonsgegevens voorziet in de mogelijkheid om, onverlet de bevoegdheden van het College bescherming persoonsgegevens, een functionaris gegevensbescherming te benoemen die toeziet op de verwerking van persoonsgegevens. Door de Minister van VWS is een zodanige functionaris benoemd die op grond van artikel 33 van het Besluit bsn-z reeds toeziet op de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de SBV-Z, de toegangsmiddelen en de in dat besluit bedoelde registers. Doordat de autorisatielijst wordt aangemerkt als een register in de zin van voornoemd besluit en ten aanzien van de toegangsmiddelen artikel 33 van het Besluit bsn-z van toepassing is verklaard, zal diezelfde functionaris ook toezien op de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de autorisatielijst en toegangsmiddelen van jeugdzorgaanbieders.
In de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel gebruik burgerservicenummer in de jeugdzorg (Kamerstukken II 2012/13, 33 674, nr. 3) is reeds aan de orde geweest dat de administratieve lasten met de invoering van het verplichte gebruik van het bsn in de jeugdzorg slechts zullen afnemen, een initiële, tijdelijke investering tijdens de implementatieperiode daar gelaten.
De initiële lasten bestaan uit het in de administratie opnemen van het bsn van bestaande cliënten en uit de inschrijving in de autorisatielijst.
Vanzelfsprekend zijn er structurele lasten verbonden aan het gebruik van het bsn in de jeugdzorg. De structurele lasten bestaan uit het, voor zover nodig, vaststellen het bsn van nieuwe cliënten, uit het in de administratie opnemen van het bsn van deze nieuwe cliënten, en uit de mutaties van de autorisatielijst. Deze structurele lasten zullen echter vele malen geringer zijn dan bestaande lasten die gemoeid gaan met de huidige wijzen van gegevens uitwisselen en gegevens elke keer opnieuw uitvragen.
Er zijn veel voordelen aan het gebruik van een identificerend nummer als het bsn. Het biedt mogelijkheden om efficiënter en zorgvuldiger gegevens uit te kunnen wisselen. Het inzetten van de beheervoorziening SBV-Z en het gebruik van de autorisatielijst leidt tot lagere administratieve lasten. Met het gebruik van het bsn is de kans op fouten vele malen geringer, dan wanneer het bsn niet wordt gebruikt. De zekerheid over welke persoon het gaat neemt toe. Met name bij grote gezinnen bestaat nog wel eens onzekerheid over de juistheid van de persoonsgegevens. Ook in de correspondentie met andere instanties kan worden volstaan met het gebruik van het bsn en is het niet nodig om andere persoonsgegevens door te geven, omdat het bsn gekoppeld is aan reeds voor handen zijnde informatie.
Het wetsvoorstel heeft gevolgen voor de administratieve lasten voor bedrijven. Het vergt een eenmalige investering om het BSN nummer te koppelen aan de reeds bekende gegevens van een cliënt. Naar inschatting kost dit € 55.500. Verder zal bij een beperkt aantal instellingen het ICT systeem moeten worden aangepast. Dit vergt een investering van ca. € 8.300,–.
Het gebruik van het BSN leidt tot een besparing in tijd. Deze besparing wordt, op basis van 75.000 cliënten in de jeugdzorg, ingeschat op ruim 16.000 uur. Dit betekent bij een gemiddeld uurloon van € 37 een vermindering van administratieve lasten van ca. € 600.000,–.
Het besluit is ter consultatie voorgelegd aan een aantal veldpartijen in het jeugddomein en aan het Cbp.
Er is overwegend positief gereageerd op het besluit. Het OM heeft met belangstelling kennis genomen van het besluit en zag geen aanleiding tot het maken van aanmerkingen. ActiZ kan zich vinden in het besluit en heeft geen opmerkingen op aanvullingen. De Nederlandse Vereniging van Kindergeneeskunde staat ook achter het besluit. GGZ Nederland ziet geen aanleiding tot het maken van een inhoudelijke reactie. Inspectie Jeugdzorg laat weten het besluit duidelijk te vinden. Het besluit geeft geen aanleiding tot het plaatsen van opmerkingen of aanmerkingen door Inspectie Jeugdzorg.
Niettemin waren er ten aanzien van het wetsvoorstel nog vragen en punten van kritiek.
Het LOC Zeggenschap in de zorg heeft een aantal kanttekeningen vanuit het cliëntenperspectief. Graag zouden ze willen zien dat het openbaar wordt gemaakt als een hulpverlener is geschorst of is veroordeeld. Het besluit is echter niet opgesteld om dit verder te regelen en is gericht op de praktische kant van de invoering van het BSN in Nederland. Ook willen ze weten waar cliënten de autorisatielijst kunnen vinden en controleren. Het LOC Zeggenschap in de zorg reageert verder op artikel 24c. Hierin wordt bepaald dat de geautoriseerde de minister onmiddellijk op de hoogte moet stellen van een wijziging van de in de autorisatielijst opgenomen gegevens en van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het schorsen of doorhalen van de opname. LOC Zeggenschap in de zorg zou graag zien dat er bij dit artikel een tijdslimiet met strafbepaling wordt opgenomen. Het woord «onmiddellijk» geeft echter al een soort tijdslimiet aan: de minister dient direct op de hoogte te worden gebracht. Het is uiteindelijk aan de Inspectie om hierop toe te zien. Het LOC Zeggenschap in de zorg uit verder haar zorgen over het door de zorgaanbieder voor onbepaalde tijd op de autorisatielijst kunnen staan. Een zorgaanbieder staat niet zonder controle onbepaalde tijd op de autorisatielijst. Elke drie jaar dient een toegangsmiddel tot de autorisatielijst te worden aangevraagd en dan worden alle gegevens wederom gecontroleerd.
Het IPO gaat in haar reactie in op de in de wet voorgestelde invoeringstermijn. Over het besluit stellen ze in de consultatiefase de volgende vragen. Worden aanvragen om opgenomen te worden op de autorisatielijst ook afgewezen als deze niet zijn gedaan door de Bureaus Jeugdzorg? Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord. Verder stellen ze vragen over de financiering van de invoering van het bsn in de jeugdzorg en over de toelichting bij het gebruik van het bsn in de jeugdreclassering. De toelichting is verduidelijkt op het punt van de financiën. In het kader van de reclassering mag nog geen bsn worden gebruikt.
Het CBP wijst op het volgende. Uit het oogpunt van de betrouwbaarheid van de autorisatielijst is in artikel 24c van het besluit bepaald dat de geautoriseerde de minister onmiddellijk op de hoogte stelt van een wijziging van de in de autorisatielijst opgenomen gegevens en van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het schorsen of doorhalen van de opname. Het CBP adviseert als extra waarborg ook een dergelijke verplichting in het artikel op te nemen voor de provincies, dan wel in de toelichting te verduidelijken dat anderszins wordt gewaarborgd dat provincies relevante wijzigingen doorgeven. Uit het oogpunt van betrouwbaarheid is het wenselijk dat relevante wijzigingen door meer dan één partij worden gesignaleerd en doorgegeven. Als reactie hierop staat in de toelichting bij dit artikel nu dat met Inspectie Jeugdzorg wordt overlegd hoe ter zake het beste toezicht kan worden gehouden. De provincies geven thans reeds aan de Inspectie Jeugdzorg door als een jeugdzorgaanbieder niet langer wordt gesubsidieerd dan wel sprake is van een nieuwe jeugdzorgaanbieder.
In artikel 2y van de Wet op de jeugdzorg wordt bepaald dat een zorgaanbieder op zijn verzoek wordt opgenomen op de autorisatielijst van jeugdzorgaanbieders. Inschrijving staat derhalve uitsluitend open voor een zorgaanbieder in de zin van de Wet op de jeugdzorg (hierna: jeugdzorgaanbieder). Een aanvraag die niet is gedaan door een jeugdzorgaanbieder wordt dan ook afgewezen. De minister zal daarom vast moeten stellen of de aanvraag inderdaad is gedaan door een jeugdzorgaanbieder. De bij wijze van aanvraag te overleggen gegevens en bescheiden vormen de grondslag voor de beoordeling of de aanvraag tot de groep jeugdzorgaanbieders behoort. Voor jeugdzorgaanbieders zal daarbij in ieder geval worden getoetst aan de volgende elementen:
– in geval van een jeugdzorgaanbieder die een rechtspersoon is, zal worden getoetst of sprake is van een in de Europese Economische Ruimte gevestigde zorgaanbieder én zal worden getoetst of die rechtspersoon zich blijkens zijn statuten ten doel stelt een of meer vormen van jeugdzorg te bieden waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet op de jeugdzorg;
– in geval van een jeugdzorgaanbieder die een natuurlijke persoon is, zal worden getoetst of sprake is van een zorgaanbieder die is ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
Het vorenstaande vloeit voort uit artikel 18 van de Wet op de jeugdzorg.
Gezien de in artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg opgenomen omschrijving van het begrip «zorgaanbieder» zal voorts worden getoetst of sprake is van een jeugdzorgaanbieder die door een provincie wordt gesubsidieerd voor activiteiten op het terrein van de Wet op de jeugdzorg.
Bij ministeriële regeling zal, uitgaande van het vorenstaande, worden gepreciseerd welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag overgelegd moeten worden.
In de autorisatielijst wordt een minimale set gegevens opgenomen. Het betreft de gegevens die noodzakelijk zijn om vast te kunnen stellen welke (rechts)persoon opgenomen is, wat de grondslag voor de opname is en op welke wijze de geautoriseerde bereikt kan worden. Verder worden per geautoriseerde de toegangsmiddelen geadministreerd. Bij ministeriële regeling kunnen ter zake nadere regels worden gesteld. Zo kan bij ministeriële regeling worden vastgelegd hoe de gegevens in de autorisatielijst worden verwerkt.
BIG-geregisteerden moeten op grond van de Wbsn-z het bsn al gebruiken. Zij mochten het bsn echter niet gebruiken voor het verwerken van persoonsgegevens in het kader van het bieden van jeugdzorg. Door deze wet mogen BIG-geregisteerden het BSN nu wel gebruiken voor jeugdzorgwerkzaamheden.
Uit het oogpunt van de betrouwbaarheid van de autorisatielijst spreekt het voor zich dat een jeugdzorgaanbieder wijzigingen van gegevens op de autorisatielijst onmiddellijk doorgeeft aan de Minister. Ook de provincies hebben tot taak dergelijke wijzigingen aan de Minister te melden. Met Inspectie Jeugdzorg wordt momenteel ook overlegd hoe het beste toezicht kan worden gehouden op het doorgeven van wijzigingen door de provincies. De provincies houden ook thans reeds de Inspectie op de hoogte van wijzigingen met betrekking tot de jeugdzorgaanbieders, zodat de Inspectie haar algemene toezichtzaken op de naleving van bepalingen die zich richten tot jeugdzorgaanbieders kan nakomen.
Verwijdering van de lijst gebeurt alleen op verzoek van geautoriseerde of als geautoriseerde niet langer jeugdzorgaanbieder is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij overlijden van een individuele hulpverlener of opheffing van een instelling. Dit wordt vastgesteld aan de hand van informatie verstrekt door de zorgaanbieders en door provincies waarmee zorgaanbieders een subsidierelatie hebben. Onvoorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register of de ten uitvoerlegging van een voorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register leidt van rechtswege tot schorsing van de inschrijving in het register van zorgaanbieders.
De functie van de autorisatielijst is bij te houden wie gebruik mag maken van de SBV-Z. Desgevraagd zal de Minister van VWS aan de SBV-Z terstond laten weten of iemand op de autorisatielijst is opgenomen en of het toegangsmiddel waarmee de SBV-Z benaderd wordt niet ingetrokken of verlopen is.
Van (rechts)personen die geregistreerd staan als jeugdzorgaanbieder is boven elke twijfel verheven dat het (rechts)personen zijn die het burgerservicenummer in overeenstemming met de wet mogen gebruiken. Om die reden is het, onder meer voor cliënten in de jeugdzorgsector, van belang dat de autorisatielijst openbaar is. Aangezien een certificaat ook in ander elektronisch verkeer dan met de SBV-Z benut kan worden, is tevens van belang dat aan de hand van de autorisatielijst de geldigheid van het certificaat nagegaan kan worden.
De SBV-Z fungeert voor gebruikers in de zorgsector als toegangspoort tot de in de Wabb geregelde beheervoorziening voor het burgerservicenummer (BV-BSN). De SBV-Z is uit het oogpunt van verwerkingscapaciteit geplaatst tussen de gebruikers van het burgerservicenummer in de zorgsector enerzijds en de beheervoorziening voor het burgerservicenummer anderzijds. Mede vanuit ditzelfde oogpunt van verwerkingscapaciteit fungeert ook voor de jeugdzorgaanbieders de SBV-Z als toegangspoort tot de BV-BSN. De regels voor de SBV-Z zijn opgenomen in het Besluit bsn-z en zijn analoog aan de regels van de BV-BSN zoals opgenomen in het Besluit burgerservicenummer. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij deze beide besluiten.
De centrale functie van de SBV-Z is dat (jeugd)zorgaanbieders via de SBV-Z kunnen nagaan:
– of aan een bepaalde persoon al een burgerservicenummer is toegekend en zo ja, welk burgerservicenummer;
– aan welke persoon een bepaald burgerservicenummer is toegekend;
– of het document, met behulp waarvan een persoon zich identificeert, een wettelijk identificatiedocument is in de zin van de Wet op de identificatieplicht.
De SBV-Z bevat zelf geen gegevensbestanden om bovenstaande vragen te kunnen beantwoorden, maar toetst de verificatievragen bij de BV-BSN. Vervolgens worden de verzochte inlichtingen door de SBV-Z aan de betreffende gebruiker geleverd. De toegangsmiddelen tot de SBV-Z spelen daarbij een cruciale rol. Aan de hand van het toegangsmiddel kan, zo nodig in combinatie met raadpleging van de autorisatielijst, vastgesteld worden of de SBV-Z wordt benaderd door een jeugdzorgaanbieder.
Naast bovenstaande voorzieningen bevat de SBV-Z ook voorzieningen waarmee aan een jeugdige of zijn ouders een overzicht gegeven kan worden van het gebruik dat jeugdzorgaanbieders hebben gemaakt van de SBV-Z teneinde het burgerservicenummer van de betreffende jeugdige vast te stellen. Hiertoe wordt het gebruik van de SBV-Z geregistreerd. Hiervoor wordt ook wel de term «loggen» gebruikt. Bij het loggen worden gegevens bewaard over het gebruik van de SBV-Z, waaruit duidelijk wordt wie, wanneer, met welke gegevens het burgerservicenummer heeft geverifieerd via de SBV-Z.
Ingevolge artikel 2z, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg kan de minister op aanvraag aan een geautoriseerde een middel verschaffen waarmee hij toegang kan verkrijgen tot de SBV-Z. In de artikelen 18 tot en met 25 en 33 van het Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg zijn bepalingen opgenomen over de middelen waarmee een geregistreerde op het terrein van zorg toegang kan verkrijgen tot de SBV-Z, onderscheidenlijk het toezicht ter zake. Dezelfde bepalingen dienen te gelden voor de middelen waarmee een geautoriseerde jeugdzorgaanbieder toegang kan verkrijgen tot de SBV-Z. Om die reden zijn de voornoemde artikelen van overeenkomstige toepassing verklaard. Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting op de artikelen 18 tot en met 25 en 33 van het Besluit bsn-z.
De zorgaanbieders dienen zelf de kosten voor de certificaten te betalen.
In artikel 24f (nieuw) van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg wordt geregeld dat jeugdzorgaanbieders de in artikel 3, eerste lid, onderdelen b en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer bedoelde voorzieningen uitsluitend kunnen gebruiken door tussenkomst van de SBV-Z. De reden hiervoor is aangegeven in de toelichting op het in artikel I, onderdeel B, opgenomen artikel 24f.
De SBV-Z is geregeld in het Besluit bsn-z. De in artikel II opgenomen toevoeging van artikel 10a en wijzigingen van de artikelen 11 en 12 van laatstgenoemd besluit hebben tot doel de reikwijdte van de SVB-Z te verbreden tot de jeugdzorg. Met artikel 16 wordt aan zorgaanbieder die zijn aangesloten op de SBV-Z de verplichting opgelegd ervoor te zorgen dat de verbinding van hun geautomatiseerde systemen met de SBV-Z en de uitwisseling van gegevens tussen hun geautomatiseerde systemen en de SBV-Z functioneren op een wijze die overeenstemt met hetgeen daarover in de op grond van artikel 12 van het Besluit bsn-z bedoelde systeembeschrijving is vastgelegd.
Zoals in paragraaf 5 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is uiteengezet, is het de bedoeling dat de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk volgt nadat het tot wet is verheven. Op deze wijze zijn de betrokken partijen in de gelegenheid om vóór de inwerkingtreding van de Jeugdwet het burgerservicenummer van de cliënten in te voeren. Daardoor zijn de goede overgang naar de Jeugdwet en de continuïteit van de zorg geborgd. Dit besluit en de wet zullen zo spoedig mogelijk in werking treden. Met het oog op de gewenste spoed om het bsn te kunnen gaan gebruiken en omdat de doelgroepen bij een spoedige inwerkingtreding gebaat zijn, wordt toepassing gegeven aan het beleid van de bijzondere inwerkingtredingsbepalingen zoals opgenomen in Aanwijzing 180 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2014-206.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.