Wet van 1 maart 2014 tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg en andere wetten in verband met de verplichting tot het gebruik van het burgerservicenummer in de jeugdzorg (gebruik burgerservicenummer in de jeugdzorg)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is in de jeugdzorgsector het burgerservicenummer te gebruiken teneinde te waarborgen dat verwerkte persoonsgegevens op de betrokken cliënt betrekking hebben;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd:

A

In de alfabetische opsomming van artikel 1, eerste lid, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

burgerservicenummer:

burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

B

In artikel 2a vervalt onderdeel b, onder vernummering van onderdeel c tot onderdeel b.

C

Na hoofdstuk Ia wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IB. HET GEBRUIK VAN HET BURGERSERVICENUMMER IN DE JEUGDZORG

Paragraaf 1. Het gebruik van het burgerservicenummer
Artikel 2r
  • 1. Stichtingen en zorgaanbieders gebruiken het burgerservicenummer van een cliënt met het doel te waarborgen dat de in het kader van de uitvoering van deze wet te verwerken persoonsgegevens op die cliënt betrekking hebben.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een stichting, voor zover deze ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen c en d, persoonsgegevens uitwisselt van verdachten en veroordeelden ten behoeve van de toepassing van het strafrecht.

Paragraaf 2. Het vaststellen van het burgerservicenummer
Artikel 2s

De stichting stelt het burgerservicenummer van een cliënt vast wanneer de cliënt voor de eerste maal contact met haar heeft in het kader van de uitvoering van deze wet.

Artikel 2t

De zorgaanbieder stelt het burgerservicenummer van een cliënt vast wanneer de cliënt voor de eerste maal contact met hem heeft ter verkrijging van jeugdzorg waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat.

Artikel 2u
  • 1. Teneinde het burgerservicenummer van de cliënt vast te stellen, raadplegen de zorgaanbieder en de stichting het nummerregister en de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

  • 2. De zorgaanbieder en de stichting kunnen de raadpleging, bedoeld in het eerste lid, achterwege laten, indien:

    • a. het burgerservicenummer is verstrekt door een gebruiker als bedoeld in artikel 1 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, die bij of krachtens de wet gehouden is het burgerservicenummer van de cliënt vast te stellen aan de hand van het nummerregister en de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, of

    • b. zij het burgerservicenummer hebben verkregen uit een basisadministratie van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 2 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

Artikel 2v

Indien aan een cliënt geen burgerservicenummer is toegekend:

  • a. nemen stichtingen en zorgaanbieders in ieder geval de volgende gegevens van de cliënt in hun administratie op:

    • 1°. achternaam;

    • 2°. voornamen;

    • 3°. geboortedatum;

    • 4°. postcode en huisnummer van het woonadres, en

  • b. vermelden stichtingen en zorgaanbieders de gegevens, bedoeld in onderdeel a, bij het verstrekken van persoonsgegevens met betrekking tot de verlening van, indicatiestelling voor of verzekering van zorg aan een zorgaanbieder, een indicatieorgaan, als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of artikel 9b, vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, of een zorgverzekeraar.

Artikel 2w

Bij ministeriële regeling wordt bepaald aan welke beveiligingseisen de gegevensverwerking, bedoeld in de artikelen 2r en 2v, voldoet.

Paragraaf 3. Spoedeisende jeugdzorg
Artikel 2x

Stichtingen en zorgaanbieders kunnen van de bij de artikelen 2r tot en met 2v gestelde verplichtingen afwijken voor zolang dit noodzakelijk is met betrekking tot gevallen als bedoeld in artikel 3, vijfde lid.

Paragraaf 4. Autorisatielijst
Artikel 2y

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of een door hem aangewezen instelling beheert een autorisatielijst van jeugdzorgaanbieders, waarin een zorgaanbieder op zijn verzoek wordt opgenomen teneinde gebruik te kunnen maken van het nummerregister en de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

Artikel 2z
  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. het opnemen, wijzigen en verwijderen van gegevens in, onderscheidenlijk uit, de in artikel 2y bedoelde autorisatielijst van jeugdzorgaanbieders;

    • b. het beheer van de autorisatielijst, in ieder geval wat betreft de beveiliging van persoonsgegevens;

    • c. het toezicht op het functioneren van de autorisatielijst.

  • 2. Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, kunnen bijdragen van zorgaanbieders worden verlangd in de kosten van de autorisatielijst.

  • 3. De beheerder van de autorisatielijst, bedoeld in artikel 2y, verschaft aan een in de autorisatielijst opgenomen zorgaanbieder op diens verzoek een middel waarmee deze ten behoeve van de raadpleging, bedoeld in artikel 2u, toegang kan krijgen tot het nummerregister en de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

  • 4. De beheerder kan voor het middel een vergoeding verlangen.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de kenmerken, de aanvraag, de procedure, de verstrekking, het beheer, de beveiliging, het gebruik en de intrekking van het middel, bedoeld in het derde lid.

D

Artikel 44, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Gedeputeerde Staten en zorgaanbieders bij wie een machtiging ten uitvoer kan worden gelegd, verstrekken gegevens aan Onze Ministers ten behoeve van de verwerking, bedoeld in artikel 42, eerste lid.

E

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

Onder vernummering van het vierde lid tot het zesde lid, worden na het derde lid twee leden ingevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het derde lid en van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zijn de door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen ambtenaren die belast zijn met de controle op de rechtmatige en doelmatige besteding van de door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verleende subsidies bevoegd tot inzage van cliëntdossiers, waaronder gegevens als bedoeld in artikel 45, tweede lid, voor zover dat noodzakelijk is voor de controle op de rechtmatige en doelmatige besteding van subsidies die zijn verleend aan zorgaanbieders bij wie een machtiging ten uitvoer kan worden gelegd. Voor zover de betrokken beroepsbeoefenaar uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken ambtenaar.

  • 5. Op de verwerking van de gegevens, bedoeld in het vierde lid, is artikel 45, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

F

Na artikel 110 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 110a

  • 1. Onverminderd artikel 2v stelt de zorgaanbieder het burgerservicenummer van een persoon die op de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 1b reeds een cliënt van de zorgaanbieder is, vast binnen 12 weken na laatstgenoemde datum, tenzij redelijkerwijs niet te verwachten is dat de betrokken cliënt op 1 januari 2015 nog aanspraak zal hebben op jeugdzorg.

  • 2. Onverminderd de artikelen 2r, tweede lid, en 2v stelt de stichting het burgerservicenummer van een persoon die beschikt over een door de stichting afgegeven indicatiebesluit als bedoeld in artikel 5, vast binnen 12 weken na de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 1b, tenzij redelijkerwijs niet te verwachten is dat betrokkene op 1 januari 2015 nog aanspraak zal hebben op jeugdzorg.

ARTIKEL II

Artikel 9b, zesde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten komt te luiden:

  • 6. Op het indicatieorgaan, bedoeld in het eerste lid, is het bepaalde bij of krachtens artikel 52, tweede tot en met negende lid, van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het nemen van het besluit, bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL III

Aan artikel 10, tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg wordt na «Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg» toegevoegd: en, indien de inschrijving, aantekening of doorhaling een arts of een psychotherapeut betreft, de beheerder van de autorisatielijst van jeugdzorgaanbieders, bedoeld in artikel 2y van de Wet op de jeugdzorg.

ARTIKEL IV

De Wet toelating zorginstellingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 9, tweede lid, wordt na «Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg» toegevoegd: alsmede, indien de toelating een instelling met artsen of psychotherapeuten betreft, de beheerder van de autorisatielijst van jeugdzorgaanbieders, bedoeld in artikel 2y van de Wet op de jeugdzorg.

B

Aan artikel 14, derde lid, wordt na «Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg» toegevoegd: alsmede, indien het een beslissing tot beperking of intrekking van een toelating van een instelling met artsen of psychotherapeuten betreft, de beheerder van de autorisatielijst van jeugdzorgaanbieders, bedoeld in artikel 2y van de Wet op de jeugdzorg.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 1 maart 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Uitgegeven de veertiende maart 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 33 674

Naar boven