Besluit van 8 april 2014 tot wijziging van het Besluit Nationale Unesco Commissie inzake de nieuwe Koninkrijksverhoudingen, de uitvoeringspraktijk en enkele technische aanpassingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 3 april 2014, nr. WJZ/612987 (10408), directie Wetgeving en Juridische Zaken, mede namens Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit Nationale Unesco Commissie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel a, komt te luiden:

a. Onze Ministers:

Onze Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

2. De tweede volzin van het derde lid komt te luiden:

De Commissie werkt daartoe samen met andere instellingen in Nederland die zich bezig houden met het vergroten van de publieke belangstelling voor, voorlichting over of fondswerving ten behoeve van activiteiten op het gebied van onderwijs, cultuur en wetenschap welke voor de Unesco relevant zijn.

3. Het vierde tot en met zesde lid komen te luiden:

  • 4. De Commissie verleent, op verzoek van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ondersteuning bij de verdeling van beurzen en de voordrachten voor prijzen in het kader van de Unesco.

  • 5. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan andere dan in het vierde lid genoemde uitvoerende taken opdragen aan de Commissie.

  • 6. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan de Commissie aanwijzingen geven omtrent de wijze waarop zij haar taken uitvoert.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. De Commissie onderhoudt contact met de openbare lichamen Bonaire, Saba en St. Eustatius. Bij vergaderingen en overige activiteiten die voor de openbare lichamen van bijzonder belang zijn, dit ter beoordeling van de Commissie, stelt de Commissie de openbare lichamen in de gelegenheid om een vertegenwoordiger deel te laten nemen aan de desbetreffende vergadering of activiteit.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. vier ambtelijke vertegenwoordigers, van wie Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap er twee en Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking er elk een aanwijzen,

2. Het derde lid vervalt.

3. Het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het tweede en derde lid» vervangen door: bedoeld in het tweede lid.

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De leden van de Commissie worden door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in overeenstemming met Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking benoemd, de Commissie gehoord. Bij de benoeming wordt gewaarborgd dat in het geheel van de Commissie zowel kennis op voor Nederland relevante afzonderlijke terreinen van Unesco als meer generalistische kennis op het terrein van Unesco aanwezig is.

2. De aanhef van het derde lid komt te luiden:

De leden kunnen door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in overeenstemming met Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking:

E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «uitsluitend».

2. In het tweede lid wordt «Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

F

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede volzin van het eerste lid komt te luiden:

Het programma behoeft de goedkeuring van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in overeenstemming met Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

2. In het tweede lid wordt «1 april» vervangen door «1 juli» en wordt «Onze Ministers» telkens vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

G

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8. Financiële middelen

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt jaarlijks de benodigde middelen ter beschikking voor de werkzaamheden van de Commissie.

H

De artikelen 10 en 11 komen te luiden:

Artikel 10. Reglement

  • 1. De Commissie stelt een reglement inzake haar werkwijze vast.

  • 2. Het reglement alsmede wijzigingen daarvan behoeven de goedkeuring van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 11. Evaluatie

  • 1. In het jaar 2015, en vervolgens vijfjaarlijks, draagt de Commissie zorg voor een evaluatie van de werkzaamheden en taakvervulling van de Commissie.

  • 2. De evaluatie wordt uitgevoerd door onafhankelijke personen die niet werkzaam zijn voor de Commissie.

  • 3. Aan de hand van door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgestelde voorwaarden maakt de Commissie een plan voor de evaluatie en een voorstel voor de personen die de evaluatie gaan uitvoeren. Deze zaken worden ter goedkeuring aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd.

  • 4. Kosten voor de evaluatie worden door de Commissie uit de reguliere middelen betaald.

I

De artikelen 12 en 13 vervallen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2014.

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 8 april 2014

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

Uitgegeven de dertigste mei 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

Op 1 januari 1994 is het Besluit Nationale Unesco Commissie (Stb. 1994, 92) van kracht geworden. Met dat koninklijk besluit is de Nationale Unesco Commissie in het leven geroepen ter vervanging van de tot dan toe bestaande Voorlopige Nationale Unesco Commissie. Met ingang van 1 januari 1995 (Stb. 1994, 921) is het Besluit Nationale Unesco Commissie gewijzigd ten behoeve van de inbedding van het secretariaat in een grotere zelfstandige organisatie i.c. de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs (Nuffic). Bij uitvoeringsovereenkomst is geregeld dat Nuffic voorziet in de secretariële ondersteuning van de Nationale Unesco Commissie en daar subsidie voor ontvangt van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Voorheen was de secretariële ondersteuning van de Nationale Unesco Commissie ondergebracht bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De laatste wijziging van het Besluit Nationale Unesco Commissie heeft plaatsgevonden op 15 januari 1997 (Stb. 1997, 20).

Met onderhavig besluit is het Besluit Nationale Unesco Commissie gewijzigd om het Besluit beter aan te laten sluiten op de ontstane (uitvoerings)praktijk en de rol van de Nationale Unesco Commissie. Dat laatste geldt met name voor de rol die zij heeft met betrekking tot de Caribische gebiedsdelen van het Koninkrijk. Deze is gewijzigd sinds de verandering van de Koninkrijksverhoudingen op 10 oktober 2010. Sindsdien dienen Curaçao, Aruba en Sint Maarten zorg te dragen voor een eigen Nationale Unesco Commissie, terwijl Bonaire, Saba en Sint Eustatius als bijzondere gemeenten van Nederland binnen het werkgebied vallen van de Nederlandse Nationale Unesco Commissie. Tevens is de terminologie in het besluit verouderd en komt de inhoud op onderdelen niet meer overeen met het Nederlandse beleid met betrekking tot Unesco.

De wijzigingen veranderen de financiële verantwoordingscyclus van de Nationale Unesco Commissie niet. Deze maakt in de praktijk onderdeel uit van de planning & control cyclus van de Nuffic. Dit krachtens de uitvoeringsovereenkomst tussen Nuffic en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

2. Wijzigingen

Met de wijziging van het Besluit Nationale Unesco Commissie is geformaliseerd dat de Nationale Unesco Commissie ook voor Caribisch Nederland werkt. Dit is de praktijk sinds de wijziging van de Koninkrijksverhoudingen met ingang van 10 oktober 2010. De Commissie dient contact te onderhouden met de openbare lichamen Bonaire, Saba en St. Eustatius. Bovendien mogen bij bijzonder belang voor Bonaire, Saba en St. Eustatius vertegenwoordigers van de desbetreffende openbare lichamen deelnemen aan vergaderingen of activiteiten.

Ook is het besluit geactualiseerd aan de hand van een vijftal aanpassingen. In de eerste plaats is de verouderde terminologie aangepast. Ten tweede is opgenomen dat voortaan bij de benoeming van nieuwe commissieleden wordt gewaarborgd dat binnen de Commissie kennis op de voor Nederland relevante terreinen van de Unesco aanwezig is. Deze relevante terreinen kunnen worden gevonden in de meest recente Kaderinstructie Unesco. Dit document wordt jaarlijks herzien door de Minister van Buitenlandse Zaken en bevat de hoofdlijnen van de Nederlandse inzet bij Unesco. Ten derde is de planning & control cyclus van de Nationale Unesco Commissie gekoppeld aan de cyclus van de organisatie die belast is met het verzorgen van de secretariële ondersteuning. Op dit moment is dat Nuffic. In dit kader is de verplichting komen te vervallen dat de Nationale Unesco Commissie jaarlijks voor 1 november een begroting voor moet leggen. In de praktijk wordt de begroting van de inkomsten en uitgaven van de Nationale Unesco Commissie door Nuffic ingediend bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als onderdeel van de totale Nuffic begroting. Ten vierde dient de Commissie om haar effectiviteit te borgen voortaan zorg te dragen voor een vijfjaarlijkse onafhankelijke evaluatie van haar werkzaamheden en taakvervulling. De eerste evaluatie zal plaatsvinden in het jaar 2015. Ten slotte is op onderdelen de bevoegdheidsverdeling tussen de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in overeenstemming gebracht met de financierende rol van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De bevoegdheden van de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op het gebied van verantwoording door de Commissie zijn komen te vervallen. Daarnaast heeft voortaan enkel de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de bevoegdheid om uitvoerende taken op te dragen aan de Commissie en aanwijzingen te geven omtrent de wijze waarop zij haar taken uitvoert.

3. Administratieve lasten

De regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten. De kosten voor de evaluatie worden voldaan uit de reguliere middelen. Het Besluit wordt aangepast aan de al bestaande praktijk. De control en verantwoording gebeurt al op de nieuwe manier en levert geen extra lasten op.

4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De wijzigingen zijn in overeenstemming met de Nationale Unesco Commissie en Nuffic tot stand gekomen. Beide achten de regeling uitvoerbaar. Onderhavig besluit is door de Audit Dienst Rijk op handhaafbaarheid getoetst en als handhaafbaar beoordeeld.

Artikelsgewijs deel

Artikel I

Onderdeel A

Met deze technische wijziging is de verouderde terminologie geactualiseerd.

Onderdeel B

Met de technische wijzigingen is de verouderde terminologie geactualiseerd. Voorts zijn de mogelijkheden voor samenwerking door de Commissie uitgebreid en zijn de sturingsmogelijkheden van de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangepast aan de huidige uitvoeringspraktijk. Op deze manier hebben de Ministers bevoegdheden die passen bij het huidige beleid en bij de financierende rol van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ten slotte komen de veranderde verhoudingen in het Koninkrijk, zoals die op 10 oktober 2010 van kracht zijn geworden, tot uitdrukking. Daarbij is expliciet bepaald dat de Commissie de openbare lichamen Bonaire, Saba en St. Eustatius in de gelegenheid stelt om een vertegenwoordiger deel te laten nemen aan vergaderingen of overige activiteiten die voor de openbare lichamen van bijzonder belang zijn.

Onderdeel C

Met deze technische aanpassingen is de verouderde terminologie geactualiseerd en komen de veranderde verhoudingen in het Koninkrijk tot uitdrukking. De Commissie fungeert niet als Commissie voor de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

Onderdeel D

Het Nederlandse beleid wordt richtinggevend voor de benoeming van de leden van de Commissie. De Kaderinstructie Unesco is daarbij van zwaarwegend belang, aangezien dit document jaarlijks wordt herzien en de kaders en focus van de Nederlandse inzet binnen Unesco bevat. Tevens is de verouderde terminologie geactualiseerd.

Onderdeel E

De secretaris is inhoudelijk uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de Commissie. Aangezien de secretaris in dienst is van Nuffic, is deze op bepaalde functioneringsaspecten echter ook verantwoording verschuldigd aan Nuffic. Daarom is met de wijziging in het eerste lid «uitsluitend» geschrapt. Deze wijziging verandert niets aan de inhoudelijke verantwoording die de secretaris aan de Commissie is verschuldigd. Voorts is met de technische wijziging de verouderde terminologie geactualiseerd.

Onderdeel F

De bevoegdheden van de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op het gebied van verantwoording door de Commissie zijn komen te vervallen. Zie voor een toelichting hierop de toelichting van onderdeel B. Tevens wordt de verantwoording van de Commissie afgestemd op de verantwoording van de Nuffic. Het komt de transparantie ten goede als voor de Commissie dezelfde datum als voor de Nuffic wordt aangehouden.

Onderdeel G

De bepaling betreffende het indienen van een begroting komt te vervallen. De financierende rol van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap blijft gelden. Dit is conform de uitvoeringspraktijk; niet de Nationale Unesco Commissie, maarde Nuffic dient de begroting in. Door de wijziging wordt deze praktijk geformaliseerd in het Besluit.

Voorts is de verouderde terminologie geactualiseerd.

Onderdeel H

In artikel 10 zijn niet langer eisen gesteld aan de inhoud van het reglement inzake de werkwijze van de Commissie. Voorts behoeft het reglement nog slechts goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In artikel 11 is in de behoefte aan een regelmatige en externe evaluatie van het functioneren van de Commissie voorzien. De kosten voor de evaluatie worden door de Commissie uit de reguliere middelen betaald. De Commissie moet bij haar begroting rekening houden met de kosten van de evaluatie.

Onderdeel I

De artikelen 12 en 13 waren al uitgewerkt en zijn om die reden komen te vervallen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven