Besluit van 21 maart 2014 tot intrekking van het Besluit gedragsbeïnvloeding jeugdigen en tot wijziging van het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994 en het Reglement justitiële jeugdinrichtingen in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 19 november 2013, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 452566;

Gelet op de artikelen 77w, achtste lid, en 77ff, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en artikel 493, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 16 januari 2014, nr. W03.13.0415/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 18 maart 2014, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 491280;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw), onderdeel a, wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

3. In het eerste lid (nieuw), onderdeel b, wordt «77g tot en met 77gg» vervangen door: 77g tot en met 77hh.

4. In het eerste lid (nieuw) worden onder vervanging van de punt door een puntkomma in onderdeel i. twee onderdelen ingevoegd, luidende:

j. gedragsbeïnvloedende maatregel:

de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige, bedoeld in artikel 77w van het Wetboek van Strafrecht;

k. gedragsinterventie:

een gestructureerd geheel van methodische handelingen gericht op de beïnvloeding van gedrag of omstandigheden van de jeugdige, met als doel het voorkomen van recidive.

4. Na het eerste lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Onder jeugdige wordt mede verstaan een jongvolwassene die ten tijde van het plegen van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren wel maar de leeftijd van 23 jaren nog niet had bereikt en ten aanzien van wie recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht.

B

In artikel 14, derde lid, wordt «artikel 77s, achtste lid» vervangen door: artikel 77s, zevende lid.

C

Na artikel 17 wordt in afdeling II een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 5. De omzetting van de maatregel

Artikel 17a
  • 1. Het openbaar ministerie brengt een vordering en een beslissing als bedoeld in artikel 77tc, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht ter kennis aan de raad voor de kinderbescherming.

  • 2. Het openbaar ministerie brengt een beslissing als bedoeld in artikel 77tc, eerste lid, onverwijld ter kennis aan de selectiefunctionaris.

D

Artikel 21 wordt vernummerd tot artikel 20.

E

Na artikel 20 (nieuw), wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

Afdeling IV. De gedragsbeïnvloedende maatregel

Artikel 21
  • 1. Het programma, bedoeld in artikel 77w, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan mede bestaan uit een of meer gedragsinterventies.

  • 2. Indien de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige gezamenlijk met een vrijheidsbenemende straf wordt opgelegd, voorziet het programma bedoeld in artikel 77w, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht in ieder geval in begeleiding van de jeugdige bij een verantwoorde terugkeer in de samenleving. De rechter neemt in zijn vonnis zodanige bepalingen op als hij voor de juiste uitvoering van die begeleiding noodzakelijk acht.

  • 3. Gedragsinterventies dienen te zijn erkend of voorlopig erkend door een door de Minister van Veiligheid en Justitie aan te wijzen commissie van gedragswetenschappers.

F

Na artikel 21, komen het opschrift «Afdeling IIIa. Het netwerkberaad en het trajectberaad» en het opschrift «Afdeling IV. Slotbepalingen» te vervallen.

G

Artikel 21a vervalt.

H

De artikelen 23 en 24 worden vernummerd tot de artikelen 29 en 30.

I

Na artikel 21 worden drie afdelingen ingevoegd, luidende:

Afdeling V. De uitvoering van de voorwaardelijke veroordeling

Artikel 22
  • 1. Indien de rechter bepaalt dat een aan de jeugdige op te leggen straf of maatregel geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan voorwaarden worden verbonden als genoemd in artikel 77z, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is artikel 21, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het openbaar ministerie kan de jeugdreclassering en de reclassering, voor zover zij zijn belast met het toezicht, aanwijzingen geven omtrent het toezicht op de naleving van de voorwaarden.

Artikel 23
  • 1. De jeugdreclassering of de reclassering die is belast met het toezicht, draagt er zorg voor dat de aard en de intensiteit van het toezicht en de verplichtingen waaraan de jeugdige zich in het kader van het toezicht heeft te houden, worden vastgelegd.

  • 2. De jeugdreclassering of de reclassering die is belast met het toezicht, draagt er zorg voor dat het toezicht aanvangt binnen een termijn van vijf dagen na het ingaan van de proeftijd, dan wel binnen een termijn van zeven dagen na het ingaan van de proeftijd, indien de rechter een bevel als bedoeld in artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht heeft gegeven.

Artikel 24
  • 1. De jeugdige volgt de aanwijzingen en opdrachten op die door de jeugdreclassering of de reclassering worden gegeven in het kader van het toezicht.

  • 2. De jeugdige geeft veranderingen in de woon- of werksituatie onmiddellijk door aan de jeugdreclassering of de reclassering.

Artikel 25

Zo spoedig mogelijk na de melding van niet naleving van voorwaarden brengt de jeugdreclassering of de reclassering advies uit aan het openbaar ministerie of de melding naar haar oordeel aanleiding zou kunnen geven tot een van de volgende maatregelen:

  • a. het indienen van een vordering als bedoeld in artikel 77cc van het Wetboek van Strafrecht;

  • b. het indienen van een vordering als bedoeld in artikel 77dd, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 26

Met het oog op het beëindigen van het toezicht, stuurt de jeugdreclassering of de reclassering zo spoedig mogelijk een afloopbericht aan de raad voor de kinderbescherming en het openbaar ministerie. In het afloopbericht wordt het feitelijke verloop van het toezicht aangegeven.

Afdeling VI De schorsing van de voorlopige hechtenis

Artikel 27
  • 1. De rechter kan bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis, één of meer van de volgende bijzondere voorwaarden aan de schorsing verbinden:

    • 1°. zich gedurende een door de rechter te bepalen termijn te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook indien deze aanwijzingen inhouden dat de jeugdige zich onder behandeling van een bepaalde deskundige of bepaalde instantie zal stellen;

    • 2°. het aanvaarden van intensieve begeleiding;

    • 3°. het volgen van een leerproject van ten hoogste 120 uren;

    • 4°. op een bepaald tijdstip of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;

    • 5°. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie;

    • 6°. een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen;

    • 7°. een verbod om zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden;

    • 8°. een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;

    • 9°. andere bijzondere voorwaarden, het gedrag van de jeugdige betreffende.

  • 2. Een behandeling als bedoeld in het eerste lid, onder 1°, of de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onder 9°, kunnen geheel of ten dele bestaan uit een vorm van zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet op de jeugdzorg, indien de stichting, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van die wet ten aanzien van de jeugdige een besluit heeft genomen waaruit blijkt dat deze op deze vorm van zorg is aangewezen.

  • 3. De rechter kan de werking van de bijzondere voorwaarden, genoemd in het eerste lid, beperken tot een bij de beslissing tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis te bepalen tijdsduur, met dien verstande dat een behandeling als bedoeld in het eerste lid, onder 1°, de begeleiding als bedoeld in het eerste lid, onder 2°, en een voorwaarde als bedoeld in het eerste lid, onder 9°, ten hoogste zes maanden kunnen duren. Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht worden verbonden.

  • 4. Bij toepassing van het eerste lid is artikel 21, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De in artikel 493, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde instemming moet blijken uit een door de jeugdige ondertekende verklaring, waarin de aard en inhoud van de bijzondere voorwaarden zijn omschreven. De instemming van de jeugdige kan eveneens blijken uit het proces-verbaal ter terechtzitting.

Afdeling VII. Het netwerk en het trajectberaad.

Artikel 28
  • 1. Er is een netwerkberaad en een trajectberaad.

  • 2. Het netwerkberaad en trajectberaad hebben tot doel de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving van jeugdigen die op strafrechtelijke titel in een inrichting verblijven of hebben verbleven en het bevorderen van geleidelijke overgangen bij deze terugkeer.

  • 3. Aan het netwerkberaad nemen deel:

    • a. een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming,

    • b. een vertegenwoordiger van de jeugdreclassering dan wel de reclassering, en

    • c. een vertegenwoordiger van de inrichting waarin de jeugdige verblijft.

  • 4. De vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming is voorzitter van het netwerkberaad.

  • 5. Aan het trajectberaad nemen deel:

    • a. een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming,

    • b. een vertegenwoordiger van de jeugdreclassering dan wel de reclassering,

    • c. een vertegenwoordiger van de inrichting waarin de jeugdige heeft verbleven, en

    • d. een vertegenwoordiger van de gemeente, waar de jeugdige na zijn verblijf in de jeugdinrichting zal verblijven.

  • 6. De vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming is voorzitter van het trajectberaad.

ARTIKEL II

Het Reglement justitiële jeugdinrichtingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Onder een jeugdige wordt voor de uitvoering van dit besluit mede verstaan een jongvolwassene die ten tijde van het plegen van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren wel maar de leeftijd van 23 jaren nog niet had bereikt en ten aanzien van wie recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht.

B

Artikel 8, achtste lid, komt te luiden:

  • 8. Onze Minister kan nadere regels stellen over de deelname aan een scholings- en trainingsprogramma, de procedure voor het aanvragen en het verlenen van een machtiging tot deelname en de intrekking daarvan.

C

In artikel 12, tweede lid, wordt «controle» telkens vervangen door: toezicht.

D

In artikel 40 vervalt de zinsnede «de procedure voor».

ARTIKEL III

Het Besluit gedragsbeïnvloeding jeugdigen wordt ingetrokken.

ARTIKEL IV

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994 mede op artikel 77w, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

ARTIKEL V

  • 1. De artikelen 21, derde lid, 22, eerste lid, en 27, vierde lid treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. De artikelen 22, tweede lid, en 23 tot en met 25 treden in werking op het moment dat artikel XXX van het voorstel van wet tot herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetsbepalingen op het terrein van het ministerie van Veiligheid en Justitie (Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2013) tot wet wordt verheven en in werking treedt.

  • 3. De overige artikelen en onderdelen van dit besluit treden in werking gelijktijdig met de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 21 maart 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de tweede april 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit wijzigt de algemene maatregelen van bestuur die zien op het jeugdstrafrecht. Het gaat om het Besluit gedragsbeïnvloeding jeugdigen, het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994 en het Reglement justitiële jeugdinrichtingen. De wijzigingen zijn noodzakelijk in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, bij wet van 27 november 2013 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht (Stb. 2013, 485).

Het adolescentenstrafrecht houdt een verruiming in van de werkingssfeer van het pedagogische jeugdstrafrecht. Ook jongvolwassenen in de leeftijd tot 23 jaar ten tijde van het plegen van een strafbaar feit, kunnen voor een berechting volgens het jeugdstrafrecht in aanmerking komen. Daarvoor moet de persoonlijkheid van de verdachte dan de aanleiding vormen. Het gaat om jongvolwassenen die qua ontwikkeling met jeugdigen gelijk zijn te stellen. Met hun beperktere ontwikkeling wordt door middel van die verruimde openstelling van het jeugdstrafrecht rekening gehouden. In het nieuwe stelsel wordt zo gevolg gegeven aan de wetenschappelijke inzichten uit de (neuro)psychologie aangaande de hersenontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling van jeugdigen en jongvolwassenen.

De tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties die volgens het jeugdstrafrecht worden opgelegd, vindt plaats in justitiële jeugdinrichtingen. Deze inrichtingen hebben de wettelijke taak om de strafrechtelijk veroordeelden door middel van gedragsinterventies, behandeling en onderwijs bij de resocialisatie te ondersteunen. Wanneer het jeugdstrafrecht op jongvolwassenen wordt toegepast, worden ook zij in jeugdinrichtingen geplaatst. Dit leidt in dit besluit tot beperkte aanpassingen van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen. Ook voor de tenuitvoerlegging van niet-vrijheidsbenemende sancties heeft de wet tot invoering van een adolescentenstrafrecht gevolgen. Het gaat daarbij in het bijzonder om de tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde jeugdsancties en het toezicht en de begeleiding door de reclassering. In het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994 wordt met het oog hierop een Afdeling V toegevoegd.

De wijzigingen hebben een hoofdzakelijk technisch karakter. Het besluit leidt niet tot extra administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Evenmin heeft het besluit andere financiële gevolgen dan bij de totstandkoming van de wet tot invoering van het adolescentenstrafrecht is aangegeven. De wijzigingen in het besluit worden verder toegelicht in het artikelsgewijze deel van deze nota van toelichting.

Verwerking van over het besluit ingewonnen adviezen

Over het besluit werden adviezen ingewonnen van de vaste adviesorganen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Waar de adviezen tot een aanpassing van het besluit hebben geleid, is dit in het artikelsgewijze deel van deze nota van toelichting afzonderlijk toegelicht. De adviezen van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) en de reclasseringsorganisaties (3RO) waren instemmend. Op aangeven van de RSJ is een enkele redactionele wijziging doorgevoerd. Op deze plaats sta ik afzonderlijk stil bij het advies van het College van Procureurs Generaal dat aanleiding heeft gevormd om de enkele nog resterende bepalingen uit het Besluit gedragsbeïnvloeding jeugdigen over te hevelen naar het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994. Het Besluit gedragsbeïnvloeding jeugdigen (Stb. 2008, 23) komt dan te vervallen. Een voordeel hiervan is dat het aantal regelingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen tegen jeugdigen wordt beperkt. Het Reglement justitiële jeugdinrichtingen heeft daarbij in het bijzonder betrekking op de rechtspositie van jeugdigen die in de jeugdinrichting een vrijheidsbenemende sanctie ondergaan. Het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994 ziet op de niet vrijheidsbenemende sancties. Ook werd adviezen gevraagd van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Nederlandse Vereniging voor rechtspraak (NVvR). Het advies van de NVvR heeft ertoe geleid dat in de opsomming van de bijzondere voorwaarden bij een schorsing ook de voorwaarde van een bloed- en urineonderzoek is opgenomen. Terecht wees de NVvR op de omstandigheid dat deze voorwaarde eveneens onderdeel uitmaakt van de voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling. In beide gevallen is de mogelijkheid van dit onderzoek overigens verbonden aan een middelenverbod dat van beide opsommingen reeds deel uitmaakt. Van het opnemen van een regeling over de verlenging van de maatregel betreffende het gedrag heb ik overigens afgezien. Ook overigens heeft dit advies niet tot wijzigingen geleid.

De Raad voor de rechtspraak heeft te kennen gegeven geen inhoudelijke opmerkingen bij het besluit te hebben.

Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel I bevat de wijzigingsopdrachten in het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994. Het besluit krijgt een aangepaste opzet door het opnemen van de resterende bepalingen uit het Besluit gedragsbeïnvloeding jeugdigen. Na de afdeling over de pij-maatregel (afdeling III) worden drie afdelingen ingevoegd. Afdeling IV heeft betrekking op de uitvoering van de gedragsbeïnvloedende maatregel, afdeling V ziet op de uitvoering van de voorwaardelijke veroordeling en artikel VI regelt de schorsing van de voorlopige hechtenis. Artikel VII vervangt de oude afdeling IIIa over de netwerk- en trajectberaden. De vernieuwde opzet maakt een aangepaste nummering wenselijk. Artikel I, onderdeel I, vernummert de artikelen van het besluit. In deze nota van toelichting wordt telkens verwezen naar de nieuwe nummering.

Onderdeel A

Dit onderdeel verduidelijkt dat het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994 mede betrekking heeft op de jongvolwassenen die volgens het jeugdstrafrecht zijn veroordeeld. Ook worden twee onderdelen in de begripsbepaling toegevoegd. Het gaat om de termen gedragsbeïnvloedende maatregel en gedragsinterventies. Deze begrippen ondergaan inhoudelijk geen wijziging maar maakten voorheen van het besluit nog geen deel uit.

Onderdeel C

Dit onderdeel heeft betrekking op de omzetting van de pij-maatregel in tbs. Deze omzetting is geregeld in artikel 77tc van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 17a van het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht regelt dat het openbaar ministerie de vordering tot omzetting en de beslissing tot omzetting ter kennis brengt aan de raad voor de kinderbescherming. Dit is noodzakelijk omdat met die omzetting aan de betrokkenheid van de raad voor de kinderbescherming een einde komt. De beslissing tot omzetting geldt ingevolge artikel 77tc Sr als een tbs-maatregel met bevel tot dwangverpleging. Deze maatregel wordt in de regel tenuitvoergelegd in een inrichting als bedoeld in de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden. Met het oog op de plaatsing zal de omzettingsbeslissing door het openbaar ministerie ter kennis moet worden gebracht aan de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

Onderdeel E

Dit onderdeel wijzigt afdeling IV en voorziet in bepalingen over de gedragsbeïnvloedende maatregel. Artikel 21 komt overeen met de inhoud van het vroegere artikel 4 van het Besluit gedragsbeïnvloeding jeugdigen. Het eerste lid ziet op de inhoud van het programma dat kan bestaan uit een of meerdere gedragsinterventies. Het derde lid van artikel 20 stelt daaraan de eis dat deze gedragsinterventies erkend moeten zijn door een door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen commissie van gedragswetenschappers. Deze commissie beoordeelt de gedragsinterventie op werkzaamheid als middel om bij te dragen aan het terugdringen van recidive. In het tweede lid van artikel 21 is aangegeven dat wanneer de GBM wordt opgelegd in combinatie met een vrijheidsbenemende straf, de GBM wordt ingezet als middel van verplichte begeleiding in het kader van de nazorg. Voorheen kon dit op grond van artikel 4 Besluit gedragsbeïnvloeding mede de nazorg na een pij-maatregel bevatten. Daarin voorziet evenwel de wet van tot Wet van 13 december 2010 tot wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten, in verband met de aanpassing van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende jeugdsancties (Stb 2010, 818).

Onderdeel I

Onderdeel I voegt drie nieuwe afdelingen in. De eerste daarvan is afdeling V over de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke sancties. Artikel 22 (nieuw) geeft voorschriften over de gedragsinterventies en stelt daaraan de eis dat deze erkend of tenminste voorlopig erkend moeten zijn door de erkenningscommissie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Artikel 21, derde lid, is om deze reden van overeenkomstige toepassing verklaard. Het tweede lid van artikel 22 regelt dat het openbaar ministerie aan de reclasseringsinstellingen aanwijzingen kan geven omtrent het toezicht dat zij uitoefenen bij een voorwaardelijke veroordeling. Het gaat hierbij dus om de samenwerking tussen het openbaar ministerie en de reclasseringsinstellingen die betrokken zijn bij het toezicht en de begeleiding van de veroordeelde. Van toezicht en begeleiding kan sprake zijn wanneer een jeugdsanctie geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk is opgelegd. In dat geval worden voorwaarden gesteld die het gedrag van de veroordeelde betreffen. Bij de uitvoering van die voorwaarden wordt de jeugdige of jongvolwassene door de jeugdreclassering of de reclassering begeleid. Op de naleving van de voorwaarden ziet de reclassering toe. De artikelen 22 tot en met 25 zien op deze samenwerking. Deze bepalingen zijn vormgegeven in lijn met het Uitvoeringsbesluit voorwaardelijke veroordeling (Stb. 2012, 5) en geven daarnaast uitvoering aan artikel 77dd Sr. Dit bepaalt dat het toezicht en de begeleiding naast aan de reclassering ook kan worden opgedragen aan een instelling die belast is met de uitvoering van de jeugdreclassering.

Artikel 22

De inhoud komt overeen met het bepaalde in artikel 3 Besluit gedragsbeïnvloeding jeugdigen en heeft betrekking op de situatie waarin jeugdzorg onderdeel vormt van de strafrechtelijke interventie.

Artikel 28

Artikel 28 vervangt het bestaande artikel 21a van het besluit en heeft betrekking op de netwerk- en trajectberaden.

Artikel II

Deze aanpassing verduidelijkt dat ook de jongvolwassenen die volgens het jeugdstrafrecht zijn berecht, onder de werking van dit reglement vallen.

Artikel III

Dit artikel ziet op de intrekking van het Besluit gedragsbeïnvloeding jeugdigen.

Artikel IV

Met dit artikel komt het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht mede te berusten op artikel 77w, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel V

Dit artikel regelt dat het besluit gelijktijdig in werking treedt met het wetsvoorstel tot invoering van een adolescentenstrafrecht. Een uitzondering hierop wordt gevormd door de artikelen die betrekking hebben op de erkenning van gedragsinterventies. De erkenningseis treedt in werking zodra voldoende interventies beschikbaar zijn die voor een erkenning of voorlopige erkenning in aanmerking komen. Deze uitzondering is opgenomen in het derde lid. Het tweede lid van artikel V regelt dat de artikelen 22 tot en met 25 in werking treden op het moment dat artikel XXX van de Verzamelwet Veiligheid en Justitie kracht van wet zal krijgen en in werking zal treden. Daarmee wordt voordien in een passende wettelijke grondslag voor deze bepalingen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven