Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2014, 134 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2014, 134 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 21 februari 2014, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 486312;
Gelet op de artikelen 18, derde lid, 19 j en 244 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 14 maart 2014, nr. W03.14.0054/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 18 maart 2014, nr. 496739;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit gezagsregisters wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de in het arrondissement geboren minderjarigen» vervangen door: minderjarigen.
2. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt het woord «alsmede»» voor «artikel 4, tweede lid,» geschrapt en wordt aan het slot na de woorden »en de uitvoering daarvan» de volgende zinsnede toegevoegd: alsmede de artikelen 4, vierde lid, 12, 15 en 18 van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming.
2. In het eerste lid, onderdeel a en d, wordt «de Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan» vervangen door: de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering».
3. In het eerste lid worden na onderdeel a, onder verlettering van de onderdelen b tot en met h tot d tot en met j, twee nieuwe onderdelen ingevoegd:
b. de beslissingen met betrekking tot de gezagsuitoefening gegeven in het Caribisch deel van het Koninkrijk voor minderjarigen die zich in Nederland willen vestigen;
c. de buitenslands gegeven rechterlijke beslissingen met betrekking tot de gezagsuitoefening die van rechtswege worden erkend;.
4. In het eerste lid, wordt na onderdeel d (nieuw) onder verdere verlettering van de onderdelen e tot met j (nieuw) tot f tot en met k, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. de aantekening van gezag na overlijden, bedoeld in artikel 292 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek;.
5. In het eerste lid, onderdeel i (nieuw) wordt «een der onder a, c, d of e bedoelde beslissingen dan wel de aantekening onder b» vervangen door: een der onder a, b, c, f en g bedoelde beslissingen dan wel de aantekeningen onder d en e.
6. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
C
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt »Onze Minister van Justitie» vervangen door «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» en wordt »de in artikel 1 aangewezen griffier» vervangen door: de griffier van de rechtbank Den Haag.
2. In onderdeel c wordt de zinsnede «van welke gegevens de griffiers van de Hoge Raad, de gerechtshoven en de rechtbanken onverwijld kennis geven aan de in artikel 1 aangewezen griffier» vervangen door: van welke gegevens de griffiers van de Hoge Raad en de gerechtshoven onverwijld kennis geven aan de griffier van de rechtbank waar de zaak in eerste aanleg heeft gediend.
E
Artikel 5 vervalt.
F
Artikel 6 komt te luiden:
G
De artikelen 7 en 8 vervallen.
H
Artikel 9 komt te luiden:
I
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, wordt de zinsnede «van kaarten» vervangen door »van de gegevens» en wordt «artikel 9, eerste lid» vervangen door: artikel 9.
2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Aan overheidsorganen en derden kan rechtstreeks toegang tot het register worden verleend voorzover deze toegang noodzakelijk is voor de goede vervulling van hun taken. Deze toegang heeft betrekking op een bepaalde minderjarige.
J
De bijlage vervalt.
Het Besluit burgerlijke stand 1994 wordt als volgt gewijzigd:
A
In de titel van de eerste afdeling van hoofdstuk 2 vervalt de zinsnede «van omzetting van een huwelijk».
B
In artikel 36 vervalt de zinsnede «van omzetting van een huwelijk».
C
In artikel 38 vervalt de zinsnede «van omzetting van een huwelijk».
D
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt na «huwelijk» ingevoegd «of geregistreerd partnerschap» en wordt na «echtgenoot» steeds ingevoegd: of geregistreerde partner.
2. In het tweede lid, onderdeel d, wordt na «echtgenoot» ingevoegd «of geregistreerde partner» en wordt na «ex-echtgenoot» ingevoegd: of ex-geregistreerde partner.
3. In het tweede lid, onderdeel e, wordt na «hertrouwd» ingevoegd «of opnieuw een geregistreerd partnerschap is aangegaan» en wordt na «echtgenoot» ingevoegd: of geregistreerde partner.
E
In artikel 50, eerste lid, onder d, wordt «artikel 4, eerste of tweede lid, van de Wet conflictenrecht afstamming» vervangen door: artikel 95, eerste of tweede lid, van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek.
F
In artikel 52 wordt na «huwelijk» ingevoegd: of geregistreerd partnerschap.
G
In de titel van de achtste afdeling van hoofdstuk 2 vervalt de zinsnede «,de akte van omzetting van een huwelijk en het uittreksel daarvan».
H
Artikel 57b vervalt.
I
Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid vervalt.
2. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.
3. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd luidende:
4. Het uittreksel van de akte van omzetting van een huwelijk in een registratie van een partnerschap vermeldt de in artikel 57c, eerste lid, vermelde gegevens, met dien verstande dat voor «de echtgenoten» wordt gelezen «de geregistreerde partners», voor «de registratie van een partnerschap» wordt gelezen «het huwelijk» en voor «een huwelijk» wordt gelezen: een registratie van een partnerschap.
In artikel 11 van het Besluit bijzondere akten van de burgerlijke stand wordt in het derde lid, onder a, in het vierde lid, onder f, en in het zesde lid steeds na «gehuwd was» ingevoegd: of door een geregistreerd partnerschap verbonden was.
De wet van 27 november 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mede in verband met de evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap (Stb. 486) alsmede dit besluit treden in werking met ingang van 1 april 2014.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 20 maart 2014
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Uitgegeven de zevenentwintigste maart 2014
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Dit besluit wijzigt het Besluit gezagsregisters en het Besluit burgerlijke stand 1994 op enkele punten. Het Besluit gezagsregisters wordt aangepast naar aanleiding van de Wet van 27 november 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mede in verband met de evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap (Stb. 486). In die wet is opgenomen dat ouders in het gezag na hun overlijden kunnen voorzien door een aantekening in het gezagsregister. Het besluit is op dit punt aangevuld.
In het Besluit gezagsregisters is voorts rekening gehouden met het door de Raad voor de rechtspraak ontwikkelde Centraal Gezagsregister waarop alle rechtbanken zijn aangesloten. Het besluit is daarnaast aangepast aan de huidige digitale voorzieningen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om te regelen dat in het gezagsregister worden opgenomen de beslissingen op het terrein van het gezag op grond van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming, de gezagsbeslissingen gegeven in het Caribisch deel van het Koninkrijk voor minderjarigen die zich in Nederland willen vestigen en de buitenslands gegeven gezagsbeslissingen die van rechtswege worden erkend.
Het Besluit Burgerlijke Stand 1994 is aangepast naar aanleiding van wijzigingen in de hiervoor genoemde wet en de Wet van 25 november 2013 tot wijziging van Boek 1 BW van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie (Stb. 480) (Wet lesbisch ouderschap) die samen het ouderschap tot gevolg hebben van de persoon die ten tijde van de geboorte van het kind met de moeder door een geregistreerd partnerschap is verbonden.
Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het Besluit burgerlijke stand 1994 en in het Besluit bijzondere akten van de burgerlijke stand enkele technische gebreken te herstellen.
Een ontwerp van het besluit is ter advisering voorgelegd aan de Raad voor de rechtspraak. De Raad kan instemmen met de voorgestelde wijzigingen.
De wijzingen in de besluiten hebben geen substantiële werklastgevolgen en financiële consequenties.
Sinds september 2012 zijn alle rechtbanken aangesloten op het Centraal Gezagsregister.
Griffiers van de rechtbanken kunnen zelf de rechtsfeiten die betrekking hebben op het gezag aantekenen in het register. Een beslissing inzake het gezag die is gegeven in een ander arrondissement dan het arrondissement waarin het kind is geboren, hoeft niet langer verzonden te worden naar de rechtbank van het geboortearrondissement. Het gezagsregister berust in formele zin nog steeds bij de rechtbanken. Burgers moeten zich dan ook nog steeds wenden tot de rechtbanken. Zij kunnen thans echter bij iedere rechtbank terecht voor bijvoorbeeld een aantekening in het gezagsregister en hoeven zich niet meer te wenden tot de rechtbank van het geboortearrondissement. In artikel 1, eerste lid, is hiermee rekening gehouden en is de aantekening van rechtsfeiten omtrent de gezagsuitoefening niet langer gebonden aan het arrondissement van geboorte van de minderjarige.
Niet nodig is dat de aantekening van rechtsfeiten ten aanzien van minderjarigen geboren buiten Nederland alleen in Amsterdam plaatsvindt. Ook deze rechtsfeiten kunnen bij iedere rechtbank worden aangetekend. Het tweede lid van artikel 1 kan daarom vervallen.
In onderdeel a van het eerste lid van artikel 2 worden de artikelen opgesomd op grond waarvan de rechter een beslissing aangaande het gezag kan nemen. Ook de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming bevat bepalingen op grond waarvan de rechter in Nederland kan worden geadieerd inzake een beslissing op het terrein van gezag. Deze bepalingen dienen nog aan het besluit te worden toegevoegd.
De Uitvoeringswet bevat regels ter uitvoering van het op 19 oktober 1996 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Trb. 1997, 299) (hierna: Haags kinderbeschermingsverdrag 1996) en de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1374/2000 (PbEU L 338) (hierna: verordening Brussel II bis). Voor de EU-lidstaten geldt het Haags kinderbeschermingsverdrag 1996 naast de verordening Brussel II bis.
Het gaat om de artikelen 4, vierde lid, 12, 15 en 18 van de Uitvoeringswet op grond waarvan de Nederlandse rechter een beslissing kan geven over de vaststelling van de ouderlijke verantwoordelijkheid, het herstel of de wijziging daarvan alsmede over de (niet-)erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen die onder het Haags Kinderbeschermingsverdrag respectievelijk de verordening Brussel II bis vallen. Het toepasselijke recht is het interne recht, maar indien dit in het belang van het kind vereist is, kan ook het recht van een andere staat worden toegepast (art. 15 Haags kinderbeschermingsverdrag 1996). Deze regeling over het toepasselijk geldt eveneens voor de lidstaten van de EU, omdat verordening Brussel II bis het toepasselijk recht niet regelt.
In onderdeel a alsmede in het huidige onderdeel d (verletterd tot onderdeel g) wordt voorts de citeertitel van de daargenoemde uitvoeringswet vermeld (zie artikel 19 Uitvoeringswet kinderontvoering).
Voorts zijn in artikel 2, eerste lid, in een nieuw onderdeel b opgenomen de beslissingen inzake het tijdelijk gezag met betrekking tot minderjarigen uit het Caribisch deel van het Koninkrijk. Het gaat om beslissingen gegeven in het Caribisch deel inzake het gezag betreffende minderjarigen die alleen en onbegeleid dit deel van het Koninkrijk willen verlaten om zich in Nederland te vestigen. Voor minderjarigen dient voorafgaand aan hun vertrek naar Nederland hun voogdij te worden geregeld. Met de landen en de openbare lichamen zijn hierover protocollen afgesloten. In het Caribisch deel wordt, nadat de Raad voor de Kinderbescherming in Nederland onderzoek heeft gedaan naar de bereidheid en geschiktheid van de beoogd voogd, in de voogdij voorzien. Het is wenselijk dat deze in het Caribisch deel van het Koninkrijk gegeven beslissingen in het gezagsregister in Nederland worden ingeschreven, zodat na raadpleging van het gezagsregister duidelijk is wie in Nederland het gezag over de minderjarige heeft.
Daarnaast is in een nieuw onderdeel c van het eerste lid mogelijk gemaakt dat ook buitenlandse gezagsbeslissingen kunnen worden aangetekend. In de praktijk wordt de behoefte gevoeld om ook deze beslissingen in het gezagsregister te vermelden. Gekozen is om die beslissingen op te nemen die van rechtswege worden erkend. Het betreft beslissingen genomen in een Staat die partij is bij het Haags kinderbeschermingsverdrag 1996 en het oudere Haags kinderbeschermingsverdrag van 1961. Op grond van artikel 23 (verdrag 1996) en van artikel 7 (verdrag 1961) worden deze maatregelen van rechtswege erkend.
Ook de gezagsbeslissingen gegeven in een van de lidstaten worden in de andere lidstaten erkend zonder dat daartoe enigerlei procedure vereist is (art. 21 verordening Brussel II bis). De Afdeling advisering van de Raad van State heeft gevraagd of kan worden volstaan met inschrijving door de griffier van deze beslissingen en of deze inschrijving bij elke rechtbank moet kunnen plaatsvinden. Voor de gegevens van de verdragen kan de verdragenbank van het ministerie van Buitenlandse Zaken worden geraadpleegd. Daar er geen inhoudelijke toets aangaande de erkenning hoeft te worden uitgevoerd, kunnen de griffiers van de verschillende rechtbanken in staat worden geacht deze aantekening te verwerken.
De genoemde instrumenten voorzien er ook in dat aan de rechter van een andere (lid)staat een beslissing over de erkenning kan worden gevraagd (art. 24 Haags Kinderbeschermingsverdrag en artikel 21 verordening Brussel II bis). In de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming is de bevoegdheid van de rechter voor verzoeken aangaande de erkenning van beslissingen van andere verdragstaten uitgewerkt in artikel 15 en voor beslissingen aangaande de erkenning van beslissingen van andere lidstaten in artikel 18. Deze artikelen zijn in onderdeel a opgenomen (zie hiervoor).
Voor de goede orde zij vermeld dat op grond van artikel 11 van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming de maatregel van voorlopige voogdij kan worden opgelegd.
In het huidige onderdeel d (onderdeel g nieuw) van artikel 2 wordt de maatregel van voorlopige voogdij genoemd en wordt een aantal artikelen genoemd op grond waarvan deze maatregel door de rechter mogelijk is. Daar aan het slot van dit onderdeel na de opsomming van de artikelen de zinsnede «alsmede op grond van enige andere wet» is opgenomen, is het niet nodig artikel 11 aan dit onderdeel toe te voegen.
Artikel 2, eerste lid, is in een nieuw onderdeel e met de in artikel 1:292 BW opgenomen mogelijkheid van een aantekening van een gezagsvoorziening na overlijden aangevuld. Een ouder kan met behulp van een in te vullen modelformulier een persoon of twee personen aanwijzen om na zijn overlijden het gezag uit te oefenen. Hiervan wordt een aantekening opgenomen in het gezagsregister. Aangesloten is bij de werkwijze met betrekking tot de aantekening van het gezamenlijk gezag voor niet gehuwde of niet geregistreerde partners van artikel 1:244 BW. De ouders zullen bij hun verzoek om een aantekening een kopie van hun identiteitsbewijs moeten voegen. In onderdeel i (nieuw) van het eerste lid is rekening gehouden met de daarvoor ingevoegde onderdelen b, c en e.
Het tweede lid kan vervallen. Het is niet langer nodig dat de griffier van de ene rechtbank mededeling doet van feiten aan de griffier van een andere rechtbank die deze vervolgens moet registreren. De griffer van iedere rechtbank kan de gezagsfeiten betreffende een minderjarige aantekenen.
De wijziging in onderdeel 1 is een terminologische aanpassing naar aanleiding van de departementale herindeling.
De wijziging van artikel 3, onder 2, hangt samen met de wijziging van artikel 1. Het is niet langer nodig dat de griffier van de rechtbank van het geboortearrondissement, die thans in artikel 1 is aangewezen, de in artikel 3 genoemde gegevens verwerkt. In het eerste lid is daarom bepaald dat de wijziging of vaststelling van geslachtsnamen en de vaststelling van voornamen (zie art. 1:7 BW) door de Minister van Veiligheid en Justitie worden doorgegeven aan de griffier van de rechtbank Den Haag.
In het derde lid is voor het verwerken van uitspraken van de Hoge Raad en de gerechtshoven in plaats van de in artikel 1 aangewezen griffier aangewezen de griffier van de rechtbank waar de zaak eerder heeft gediend aangewezen. Hiermee wordt duidelijk welke griffier benaderd dient te worden en wordt aangesloten bij de procesgang in de betreffende zaak.
Het huidige artikel 4 bevat een bepaling over het uit kaarten bestaande register. Het gezagsregister wordt thans in geautomatiseerde vorm gehouden. Artikel 4 is hierop aangepast.
De artikelen 5, 7 en 8 bevatten bepalingen over het uit kaarten bestaande register. Gelet op het feit dat het register gedigitaliseerd is, kunnen deze bepalingen vervallen, evenals de bijlage die een model voor een kaart van het register bevat.
Elke inschrijving wordt voorzien van de datum van inschrijving.
Wanneer een rechterlijke beslissing wordt ingeschreven wordt de datum van deze beslissing vermeld. De ondertekening door de griffier is in het digitale systeem niet langer nodig en kan vervallen.
De gegevens uit het gezagsregister van degenen die 18 jaar zijn geworden in het voorgaande kalenderjaar worden overgebracht naar een digitale archiefbewaarplaats. Deze wordt door de Raad voor de rechtspraak ontwikkeld.
In het tweede lid van artikel 10 wordt ook rekening gehouden met het feit dat het register niet meer uit kaarten bestaat en worden de woorden «van kaarten» vervangen door de woorden «van de gegevens».
In het derde lid van artikel 10 is opgenomen dat rechtstreeks toegang kan worden verleend tot het register aan overheidsorganen en derden die deze toegang nodig hebben voor de uitvoering van hun taken. Het gaat hier om toegang door onder meer de Raad voor de kinderbescherming, het openbaar ministerie en de advocatuur. Om de gegevens veilig uit te wisselen wordt gebruik gemaakt van eHerkenning, zodat duidelijk is welke organisatie gegevens uit het register opvraagt. Naar aanleiding van een opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State is voor de duidelijkheid aan het derde lid toegevoegd dat ook de rechtstreekse toegang betrekking heeft op een bepaalde minderjarige, evenals dit reeds in het eerste lid is bepaald voor de inzage via de griffies van de rechtbanken.
In de titel van de eerste afdeling van hoofdstuk 2, in de artikelen 36 en 38 en in de titel van de achtste afdeling van hoofdstuk 2 is alsnog rekening gehouden met het per 1 maart 2009 vervallen zijn van de mogelijkheid om een huwelijk om te zetten in een geregistreerd partnerschap (flitsscheiding). Artikel 57b kan in verband hiermee worden geschrapt.
In artikel 49, tweede lid, is rekening gehouden met de mogelijkheid dat een kind van rechtswege in familierechtelijke betrekking komt te staan met de persoon met wie de moeder een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Ook in artikel 52 is rekening gehouden met de regel dat zowel de persoon die met de moeder gehuwd is als de persoon die met de moeder een geregistreerd partnerschap is aangegaan van rechtswege ouder is van het binnen het huwelijk of geregistreerd partnerschap geboren kind.
In artikel 50, eerste lid, onder d, is het vervallen artikel 4, eerste en tweede lid, van de Wet conflictenrecht afstamming vervangen door het thans geldende artikel 95, eerste en tweede lid, van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek.
Omdat de omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap niet meer mogelijk is, is artikel 57b geschrapt (zie onderdeel H). In artikel 59, derde lid, wordt voor de gegevens van een uittreksel van de akte van omzetting van een huwelijk in geregistreerd partnerschap verwezen naar de gegevens genoemd in het eerste lid van (het geschrapte) artikel 57b. Dit derde lid is geschrapt en het vierde lid is vernummerd tot derde lid. Daar nog steeds duidelijk moet zijn welke gegevens een uittreksel van een dergelijke akte moet bevatten, is in het vierde lid (nieuw) van artikel 59 opgenomen dat het uittreksel van de akte van omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap dezelfde gegevens vermeld als het uittreksel van de akte van omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk (zie artikel 57c, eerste lid), met dien verstande dat voor «de echtgenoten» wordt gelezen «de geregistreerde partners», voor «de registratie van een partnerschap» wordt gelezen «het huwelijk» en voor «een huwelijk» wordt gelezen «een registratie van een partnerschap».
In artikel 11 is rekening gehouden met het sinds 1 januari 1998 bestaan van het instituut van het geregistreerd partnerschap naast het huwelijk. Dit was per abuis nog niet eerder gedaan.
De Wet van 27 november 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mede in verband met de evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap (Stb. 486) en in dit besluit treden in werking met ingang van 1 april 2014. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Reden hiervoor is dat de wet en het besluit reparatiebepalingen bevatten alsmede bepalingen waarvan een spoedige inwerkingtreding de burgers baat (ouderschap van rechtswege bij geregistreerd partnerschap, aantekening van gezagsvoorziening na overlijden in het gezagsregister). Deze bepalingen maken een uitzondering op de vaste verandermomenten mogelijk (174 Aanwijzingen voor de regelgeving). Daarnaast hangt de inwerkingtreding samen met de hiervoor genoemde Wet lesbisch ouderschap die ook op 1 april in werking zal treden (Besluit van 20 maart 2014 houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie (Stb. 2013, 480) en tot wijziging van het Besluit bijzondere akten van de burgerlijke stand, het Besluit gezagsregisters en het Besluit burgerlijke stand 1994 in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie (Stb. 2014, 132).
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2014-134.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.