Besluit van 25 november 2013 tot aanwijzing van lokale spoorwegen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 13 november 2013, nr. IenM/BSK-2013/251482, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet lokaal spoor;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Als lokale spoorweg, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet lokaal spoor, worden aangewezen de spoorwegen, niet zijnde spoorwegen die uitsluitend in gebruik zijn ten behoeve van strikt historisch of toeristisch vervoer en niet zijnde spoorwegen in particulier eigendom die uitsluitend door de eigenaar voor diens goederenvervoer gebruikt worden, gelegen binnen de gemeenten Albrandswaard, Amstelveen, Amsterdam, Barendrecht, Capelle aan den IJssel, Delft, Den Haag, Diemen, Lansingerland, Leidschendam-Voorburg, Nieuwegein, Ouder-Amstel, Pijnacker-Nootdorp, Rotterdam, Rijswijk, Schiedam, Spijkenisse, Utrecht, Vlaardingen, Westland, IJsselstein en Zoetermeer, alsmede de daaraan verbonden spoorwegen naar de terreinen van werkplaatsen en remises.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop hoofdstuk 1 van de Wet lokaal spoor in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 25 november 2013

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Uitgegeven de dertiende december 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit heeft tot doel alle stadstramwegen, interlokale tramwegen, RandstadRaillijnen en metrolijnen als lokale spoorwegen aan te wijzen. Als gevolg van deze aanwijzing zijn de hoofdstukken 2 tot en met 10 van de Wet lokaal spoor van toepassing op de bij deze spoorwegen horende spoorweginfrastructuur en op het gebruik daarvan. De Wet lokaal spoor stelt regels over de aanleg, het beheer, het gebruik en de veiligheid van lokale spoorwegen.

Een spoorweg kan slechts als lokale spoorweg worden aangewezen, indien de spoorweg:

  • bestemd is voor openbaar personenvervoer met stads-, voorstads of regionale spoorvervoersdiensten of voor goederenvervoer en

  • geen hoofdspoorweg is.1

Lokale spoorwegen onderscheiden zich van hoofdspoorwegen en bijzondere spoorwegen.

Uit de Wet lokaal spoor volgt dat de hoofdspoorwegen gelegen in de in dit besluit genoemde gemeenten niet tevens kunnen worden aangewezen als lokale spoorweg.2

Bijzondere spoorwegen zijn de spoorwegen die noch aangewezen zijn als hoofdspoorweg, noch als lokale spoorweg. Op hoofdspoorwegen en bijzondere spoorwegen is de Spoorwegwet van toepassing.

Mocht het op enig moment wenselijk zijn om de aanwijzing tot een lokale spoorweg in te trekken, dan is dat mogelijk door middel van een wijziging van dit besluit.

Mocht het op enig moment wenselijk zijn om nog een of meerdere spoorwegen aan te wijzen als lokale spoorwegen, dan is dat eveneens mogelijk door wijziging van dit besluit.

Dit besluit treedt in werking op hetzelfde moment als waarop de algemene bepalingen van de Wet lokaal spoor van kracht worden. Bijna twee jaar later treden de overige bepalingen van de Wet lokaal spoor in werking.3 Dankzij deze ruime termijn tussen enerzijds de publicatie van de wet en dit aanwijzingsbesluit en anderzijds de inwerkingtreding van de specifieke regels en verplichtingen uit de wet hebben de betrokken decentrale overheden en vervoerders voldoende tijd om zich voor te bereiden op de nieuwe regels. Die betrokken overheden en vervoerders achten de termijn van twee jaar realistisch.

Daarnaast treedt dit aanwijzingsbesluit niet pas in werking op 1 januari 2014, het eerstvolgende zogenaamde vaste verandermoment, omdat de spoorwegsector en de reizigers erbij gebaat zijn dat dit aanwijzingsbesluit zo snel mogelijk van kracht wordt. De spoedige inwerkingtreding van dit aanwijzingsbesluit leidt tot snelle duidelijkheid over de precieze reikwijdte van de Wet lokaal spoor. Die duidelijkheid biedt aan de decentrale overheden de zekerheid die benodigd is bij de implementatie van de wet. Verder brengt de spoedige inwerkingtreding geen nadelige consequenties met zich mee.

Een ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT). De ILT merkte op dat de gemeente Lansingerland abusievelijk niet genoemd werd in artikel 1. Naar aanleiding van die opmerking is deze onvolkomenheid hersteld. Daarnaast wees de ILT op het uitgangspunt dat hoofdspoorwegen en lokale spoorwegen worden aangewezen en dat alle overige spoorwegen vallen binnen de restcategorie: de bijzondere spoorwegen. Dit uitgangspunt wordt volgens de ILT verlaten, indien de lokale spoorwegen mede aangewezen worden door op te sommen welke spoorwegen uit de restcategorie niet begrepen worden onder lokale spoorwegen. Naar aanleiding van deze opmerking is artikel 1 van dit besluit aangepast. Dit aangepaste artikel beoogt geenszins een limitatieve opsomming te geven van de typen spoorwegen uit de restcategorie. Het geeft slechts aan dat de volgende spoorwegen in de genoemde gemeenten géén lokale spoorwegen zijn:

  • spoorwegen die uitsluitend in gebruik zijn ten behoeve van strikt historisch of toeristisch vervoer; en

  • spoorwegen in die gemeenten in particulier eigendom die uitsluitend door de eigenaar voor diens goederenvervoer gebruikt worden.

Verder is een ontwerp van dit besluit voorgelegd aan de betrokken decentrale overheden en vervoerders. Zij hadden daarbij geen opmerkingen.

Bezwaar

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen dit besluit binnen zes weken na de dag waarop dit is bekendgemaakt een bezwaarschrift indienen. Het bezwaarschrift moet worden gericht aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, ter attentie van de Hoofddirectie Juridische Zaken, sector Algemeen Bestuurlijk-Juridische Zaken, postbus 20901, 2500 EX Den Haag.

Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en ten minste te bevatten:

  • a. naam en adres van de indiener;

  • b. de dagtekening;

  • c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaarschrift zich richt (datum en nummer of kenmerk);

  • d. een opgave van de redenen waarom men zich met het besluit niet kan verenigen;

  • e. zo mogelijk een afschrift van het besluit waartegen het bezwaarschrift zich richt.

Het niet voldoen aan deze eisen kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Zie artikel 2, tweede lid, van de Wet lokaal spoor.

X Noot
2

Zie artikel 2, tweede lid, van de Wet lokaal spoor.

X Noot
3

De hoofdstukken 2 tot en met 10 van de Wet lokaal spoor treden in werking met ingang van de eerste dag van de vierentwintigste kalendermaand na de publicatie van de wet in het Staatsblad. Zie artikel 67 van de Wet lokaal spoor en de toelichting bij dit artikel: Kamerstukken II 2011/12, 33 324, nr. 3, p. 58.

Naar boven