Besluit van 1 november 2013, houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden in verband met de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de aanpassing van de regeling van de vervolgingsverjaring (Stb. 2012, 572)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 18 september 2013, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 428034;

Gelet op de artikelen 55c, vijfde lid, 151a, achtste lid, en 195a, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 2 oktober 2013, nr. W03.13.0330/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 29 oktober 2013, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 440515;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 18, zevende lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken wordt «bij een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld» vervangen door: bij een misdrijf dat op grond van artikel 70, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet aan verjaring onderhevig is.

ARTIKEL II

In artikel 9, vijfde lid, van het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden wordt «bij een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld» vervangen door: bij een misdrijf dat op grond van artikel 70, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet aan verjaring onderhevig is.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 1 november 2013

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Uitgegeven de achtste november 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit besluit past de bewaartermijnen die gelden voor DNA-gegevens en vingerafdrukken van overleden slachtoffers, vermiste personen en onbekende verdachten (o.a. DNA-materiaal en vingerafdrukken die worden aangetroffen op de plaats-delict) aan aan de bij Wet van 15 november 2012 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de aanpassing van de regeling van de vervolgingsverjaring (Stb. 2012, 572; verder: de Wet aanpassing verjaringsregeling) gewijzigde verjaringstermijnen. Daartoe worden artikel 18 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (verder: DNA-Besluit) en artikel 9 van het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden (verder: BIVV) aangepast. Kern van de wijziging is dat de bewaartermijn van tachtig jaar ook gaat gelden voor DNA-gegevens en vingerafdrukken van overleden slachtoffers, vermiste personen en onbekende verdachten die in verband staan met een misdrijf dat als gevolg van de genoemde wet niet langer zal verjaren. Hieronder zal deze wijziging nader worden toegelicht. Ook zal worden ingegaan op de adviezen die over dit besluit zijn uitgebracht.

2. Wijzigingen

DNA-profielen en vingerafdrukken van overleden slachtoffers, vermiste personen en onbekende verdachten (verder: het sporenmateriaal) worden overeenkomstig de bepalingen in het DNA-Besluit respectievelijk het BIVV bewaard. De bewaartermijnen die op basis van deze besluiten gelden zijn gebaseerd op de verjaringstermijnen. De reden daarvoor is dat het sporenmateriaal wordt bewaard met het oog op het oplossen van het misdrijf in het kader waarvan zij zijn opgenomen in de DNA- of vingerafdrukkendatabank. Tot het moment waarop het misdrijf verjaart, kunnen er nog opsporings- en vervolgingsactiviteiten worden uitgevoerd, waarbij het sporenmateriaal noodzakelijk kan zijn om de zaak op te lossen.

Met de inwerkingtreding van de Wet aanpassing verjaringsregeling worden de verjaringstermijnen voor verschillende misdrijven verlengd of opgeheven.

In de eerste plaats worden de verjaringstermijnen voor misdrijven waarop een maximale gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, verlengd van twaalf naar twintig jaar. Dit heeft echter geen gevolgen voor de bewaartermijnen, omdat de voor deze misdrijven geldende bewaartermijn in de bestaande situatie al op twintig jaar is gesteld.

In de tweede plaats wordt met de inwerkingtreding van de Wet aanpassing verjaringsregeling de verjaring voor misdrijven waarop een maximale gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en de misdrijven beschreven in de artikelen 240b, tweede lid, 243, 245 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover het feit gepleegd is tegen een minderjarige, opgeheven. In verband hiermee zullen de bewaartermijnen voor sporenmateriaal dat verband houdt met een dergelijk misdrijf verlengd worden van twintig naar tachtig jaar. Uitgangspunt van het DNA-besluit en het BIVV is namelijk dat wanneer een misdrijf ingevolge de verjaringsregeling niet aan verjaring onderhevig is, een bewaartermijn van tachtig jaar wordt gehanteerd. Deze verlenging is noodzakelijk, omdat wanneer de bewaartermijnen niet zouden worden aangepast, het sporenmateriaal na twintig jaar niet langer beschikbaar zou zijn, terwijl opsporing en vervolging van deze misdrijven – vanaf de inwerkingtreding van de Wet aanpassing verjaringsregeling – ook na twintig jaar nog mogelijk is. Het beschikbaar zijn van het sporenmateriaal kan in dat geval noodzakelijk zijn om het misdrijf te kunnen oplossen.

3. Adviezen

Het ontwerpbesluit, dat aanvankelijk een bredere strekking had, omdat daarin een relatie was gelegd met het door de Tweede Kamer aanvaarde wetsvoorstel herziening ten nadele, is ter advies voorgelegd aan de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), het Korpsbeheerdersberaad (KBB) en de Raad van Korpschefs (RKC), het College bescherming persoonsgegevens (CBP), de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) en het College van procureurs-generaal (OM). Alleen de adviezen van CBP en KBB/RKC bevatten opmerkingen ten aanzien van het onderdeel van het ontwerpbesluit dat ziet op de aanpassing van de bewaartermijnen aan de gewijzigde verjaringstermijnen.

Het CBP had een redactionele opmerking. De bewaartermijnen van twaalf en twintig jaar zijn gekoppeld aan de hoogte van de maximale gevangenisstraf. De bewaartermijn van tachtig jaar is in dit besluit niet direct gekoppeld aan de hoogte van de maximale gevangenisstraf, maar aan de onverjaarbaarheid van het strafbare feit. Dit zorgt volgens het CBP voor een overlap tussen de termijn van twintig en tachtig jaar. Naar aanleiding van deze opmerking is voor de bewaartermijn van tachtig jaar aangesloten bij de huidige formulering van het DNA-besluit en het BIVV waarin (nu al) duidelijk tot uitdrukking komt dat de termijn van tachtig jaar een uitzondering is op de termijn van twintig jaar.

De KBB en de RKC adviseerden de bewaartermijnen voor al het sporenmateriaal in zijn geheel op te heffen en het daardoor mogelijk te maken dit materiaal onbeperkt te bewaren. Aan dit advies is geen gevolg gegeven. Wanneer de verjaringstermijn is verstreken of – bij misdrijven die niet verjaren – het recht tot strafvordering zal zijn vervallen doordat van de mogelijke verdachten niemand meer in leven zal zijn (vgl. art. 69 van het Wetboek van Strafrecht; vandaar de bewaartermijn van tachtig jaar bij misdrijven die niet verjaren), is het instellen van strafvervolging niet meer mogelijk. Het bewaren van het sporenmateriaal dient dan geen strafvorderlijk doel meer.

In reactie op de opmerking van de KBB en de RKC over het overgangsrecht, wordt opgemerkt dat in dit besluit geen overgangsrecht is opgenomen, waardoor uitgegaan moet worden van onmiddellijke werking. Dit betekent niet alleen dat de bewaartermijnen van toepassing zijn op sporenmateriaal dat na de inwerkingtreding van dit besluit in de databanken wordt opgenomen, maar ook dat reeds lopende bewaartermijnen worden verlengd.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven