Besluit van 24 september 2013 tot wijziging van onder meer het Besluit kerndoelen WEC en het Onderwijskundig besluit WEC in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 14 juni 2013, nr. WJZ/521182 (2700), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onderdeel b, sub 1, 14a, tweede lid, 14b, derde lid, 14c, tweede, vijfde en negende lid, 14f, tweede, vierde en achtste lid, 17, 24, artikel 41a, vijfde lid, 162f, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de expertisecentra, artikel 59a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, en artikel 2, eerste lid, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 juli 2013, nr. W05.13.0171/l);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 20 september 2013, nr. WJZ/543798 (2700), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT BEKWAAMHEIDSEISEN ONDERWIJSPERSONEEL

Artikel 4.3 van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel komt te luiden:

Artikel 4.3. Aanwijzing onderwijsactiviteiten vakleerkrachten voortgezet speciaal onderwijs

De op grond van artikel 3, eerste lid, onder b.1°, van de Wet op de expertisecentra aan te wijzen onderdelen en vakken ingevolge de artikelen 14a, tweede lid, 14c en 14f, van die wet, zijn alle in die bepalingen genoemde en bedoelde onderdelen en vakken.

ARTIKEL II. WIJZIGING BESLUIT KERNDOELEN WEC

Het Besluit kerndoelen WEC wordt als volgt gewijzigd:

A

Na de artikelaanduiding van artikel 1 wordt een punt geplaatst en wordt het volgende opschrift ingevoegd: Kerndoelen speciaal onderwijs

B

Na artikel 1 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 1a. Kerndoelen uitstroomprofiel vervolgonderwijs

In aanvulling op de kerndoelen die zijn vastgesteld op grond van artikel 11b van de Wet op het voortgezet onderwijs, worden voor het uitstroomprofiel vervolgonderwijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de expertisecentra de kerndoelen vastgesteld als aangegeven in hoofdstuk 1 van bijlage 3 bij dit besluit. Het onderwijs in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs wordt ook na de eerste twee leerjaren mede op basis van deze kerndoelen verzorgd.

Artikel 1b. Kerndoelen arbeidsmarktgericht uitstroomprofiel

De kerndoelen, bedoeld in artikel 14c, tweede en vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra worden vastgesteld als aangegeven in hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 van bijlage 3 bij dit besluit.

Artikel 1c. Kerndoelen uitstroomprofiel dagbesteding

De kerndoelen, bedoeld in artikel 14f, tweede en vierde lid, van de Wet op de expertisecentra worden vastgesteld als aangegeven in hoofdstuk 1 en hoofdstuk 3 van bijlage 3 bij dit besluit.

C

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de preambule, tweede alinea, eerste volzin, wordt « en bevordering van de sociale redzaamheid (waaronder gedrag in het verkeer, bevordering van gezond gedrag)» vervangen door: , en bevordering van de sociale redzaamheid (waaronder gedrag in het verkeer, bevordering van gezond gedrag) en Engelse taal.

2. Onder het kopje «Engels» vervalt onder het kopje «Karakteristiek» de eerste volzin.

3. Onder het kopje «Engels» wordt onder het kopje «Karakteristiek» de zinsnede «in de periode van de basisvorming» vervangen door: in de periode van de onderbouw van het voortgezet onderwijs.

4. Onder het kopje «Engels» vervalt:

Voor leerlingen met een visuele beperking (cluster 1)

Net als bij Nederlandse taal worden braille-leerlingen en zwartschrift-lezers onderscheiden. Voor braille-leerlingen gaat het bij leesteksten om brailleschrift en om het gebruik van een aangepast woordenboek. Bij de Engelse taal ligt het accent op het leren van mondeling taalgebruik.

Voor leerlingen met een auditieve en/of communicatieve beperking (cluster 2)

Voor leerlingen met een auditieve en/of communicatieve beperking behoort Engels niet tot de kerndoelen. Bij deze groep leerlingen ligt het accent op het Nederlands, waar nodig in combinatie met Nederlandse Gebarentaal.

D

Na bijlage 2 wordt als bijlage bij het Besluit kerndoelen WEC opgenomen de inhoud van de bijlage bij onderhavig besluit.

ARTIKEL III. WIJZIGING BESLUIT REFERENTIENIVEAUS NEDERLANDSE TAAL EN REKENEN

Het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2 wordt, onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel l door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door «, en», een onderdeel toegevoegd, luidend:

  • n. het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van de WEC: het referentieniveau 1F.

B

Aan artikel 3 wordt, onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel l door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door «, en», een onderdeel toegevoegd, luidend:

  • n. het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van de WEC: het referentieniveau 1F.

ARTIKEL IV. WIJZIGING BESLUIT ZIJ-INSTROOM LERAREN PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

In artikel 2 van het Besluit zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs wordt na «de beroepsgerichte vakken» ingevoegd: , bedoeld in de artikelen 162f, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de expertisecentra en 118l, derde lid, onderdeel b, van de Wet op het voortgezet onderwijs,.

ARTIKEL V. WIJZIGING ONDERWIJSKUNDIG BESLUIT WEC

Het Onderwijskundig besluit WEC wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsbepaling van «bevoegd gezag» worden de onderdelen a en b vervangen door:

a. een openbare school:
  • 1°. het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit besluit, met inachtneming van door hem te stellen regelen;

  • 2°. het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

  • 3°. de openbare rechtspersoon, bedoeld in atikel 50 van de wet; dan wel

  • 4°. de stichting, bedoeld in artikel 28 of artikel 51 van de wet;

b. een bijzondere school:

de rechtspersoon, bedoeld in artikel 57 van de wet;

c. een samenwerkingsschool:

de stichting, bedoeld in artikel 28j van de wet;.

2. In de begripsbepaling van «symbiose» wordt na «voortgezet speciaal onderwijs» ingevoegd «als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, en artikel 14a, eerste lid, onderdeel a, van de wet», en wordt na «ontvangen op» ingevoegd: een andere school,.

B

Titel IIA komt te luiden:

Titel IIA. Ontwikkelingsperspectief

Artikel 4. Inhoud ontwikkelingsperspectief speciaal onderwijs
  • 1. Voor een leerling in het speciaal onderwijs bevat het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 41a van de wet, ten minste informatie over naar welk uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet, uitstroom van de leerling wordt verwacht dan wel of uitstroom naar het reguliere voortgezet onderwijs wordt verwacht, en de onderbouwing daarvan.

  • 2. De onderbouwing bevat ten minste een weergave van de belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.

Artikel 5. Inhoud ontwikkelingsperspectief voortgezet speciaal onderwijs
  • 1. Voor een leerling in het voortgezet speciaal onderwijs bevat het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 41a van de wet, ten minste informatie over naar welk vervolgonderwijs, naar welke soort arbeid of naar welke vorm van dagbesteding uitstroom van de leerling wordt verwacht, en de onderbouwing daarvan.

  • 2. De onderbouwing bevat ten minste een weergave van de belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.

C

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6. Stage in het voortgezet speciaal onderwijs

Een stage wordt doorlopen op een of meer stageplaatsen, ter beschikking gesteld door een of meer stagegevers.

D

Artikel 8, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De duur van de stage bedraagt gedurende de cursusduur gemiddeld ten hoogste 50% van het aantal uren waarin onderwijs wordt verzorgd.

E

In artikel 9 wordt na het tweede lid een derde lid toegevoegd, luidend:

  • 3. Indien het bevoegd gezag de stagegever is, wordt de stage-overeenkomst enkel gesloten tussen het bevoegd gezag en de leerling of diens wettelijke vertegenwoordiger, en is het tweede lid daarop van overeenkomstige toepassing.

F

In artikel 11 wordt «de basisschool» vervangen door: de andere school, de basisschool.

G

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bevoegd gezag van een basisschool» vervangen door: bevoegd gezag van een andere school, een basisschool.

2. In het tweede lid wordt «de basisschool» telkens vervangen door «de andere school, de basisschool», en wordt aan het einde van onderdeel d toegevoegd: en inzake andere begeleiding van de leerling vanuit de school.

3. Na het tweede lid wordt een derde lid toegevoegd, luidend:

  • 3. Voor symbiose binnen hetzelfde bevoegd gezag is vereist dat het bevoegd gezag inzake de uitvoering daarvan de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, op overeenkomstige wijze regelt, met het oog op een termijn van ten minste twee aaneengesloten schooljaren.

H

Na artikel 12 wordt een artikel 13 ingevoegd, luidend:

Artikel 13. Vavo-examen vso-leerlingen

Het bevoegd gezag kan, in het kader van artikel 14b van de wet, leerlingen van 16 jaar en ouder in de gelegenheid stellen deel te nemen aan een examen van een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs. Wat betreft leerlingen van 18 jaar en ouder, kan de eerste volzin enkel worden toegepast voor leerlingen die ononderbroken in het voortgezet speciaal onderwijs ingeschreven zijn geweest.

I

Titel V komt te luiden:

Titel V. Afwijkingen delen onderwijsprogramma

Artikel 14. Afwijkingen delen onderwijsprogramma arbeidsmarktgericht uitstroomprofiel en uitstroomprofiel dagbesteding
  • 1. Voor afwijkingen als bedoeld in artikel 14c, negende lid, eerste volzin, onderscheidenlijk in artikel 14f, achtste lid, eerste volzin, van de wet kunnen in aanmerking komen leerlingen die naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in staat zijn al het onderwijs dat wordt verzorgd op basis van de kerndoelen te volgen.

  • 2. De commissie voor de begeleiding, bedoeld in artikel 40b van de wet, dan wel de commissie van onderzoek, bedoeld in artikel 41 van de wet, adviseert het bevoegd gezag ten aanzien van welke leerlingen artikel 14c, negende lid, eerste volzin, onderscheidenlijk artikel 14f, achtste lid, eerste volzin, van de wet toepassing kan vinden.

  • 3. In haar advies doet de commissie aan het bevoegd gezag voorstellen ten aanzien van de aard van de in het tweede lid bedoelde afwijkingen. Daarbij geeft zij aan waarop deze voorstellen zijn gegrond.

  • 4. De commissie betrekt in elk geval bij haar oordeelsvorming:

    • a. in voorkomende gevallen het onderwijskundig rapport, bedoeld in artikel 43 van de wet, dan wel in artikel 42 van de Wet op het primair onderwijs;

    • b. het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 41a van de wet;

    • c. de zienswijze van de ouders van de leerlingen, welke zienswijze blijkt uit een schriftelijke verklaring;

    • d. de zienswijze van de leraar of leraren, belast met het betrokken onderwijs, welke zienswijze blijkt uit een schriftelijke verklaring.

  • 5. Het advies wordt schriftelijk uitgebracht aan het bevoegd gezag. Indien het bevoegd gezag voornemens is af te wijken van het advies van de commissie, overlegt het over dit voornemen met de commissie. De beslissing van het bevoegd gezag is met redenen omkleed. Het bevoegd gezag zendt een afschrift van zijn beslissing, vergezeld van het advies van de commissie en de daarbij gevoegde verklaringen, bedoeld in het vierde lid, aan de ouders van de betrokken leerlingen, aan de betrokken leraar of leraren en aan de inspectie, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het onderwijstoezicht.

ARTIKEL VI. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan alsmede voor het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs verschillend kan worden vastgesteld, en kan terugwerken tot en met een bij dat koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 24 september 2013

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Uitgegeven de zeventiende oktober 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

BIJLAGE BEHOREND BIJ ARTIKEL II, ONDERDEEL D, VAN DIT BESLUIT

Bijlage 3. bij Besluit kerndoelen WEC

Kerndoelen voortgezet speciaal onderwijs

Preambule

In deze bijlage is de eerste generatie kerndoelen opgenomen voor het voortgezet speciaal onderwijs.

Drie uitstroomprofielen

Voor het voortgezet speciaal onderwijs zijn in de WEC drie uitstroomprofielen opgenomen: vervolgonderwijs, arbeidsmarktgericht en dagbesteding. Voor alle drie de uitstroomprofielen gelden kerndoelen. Voor het uitstroomprofiel vervolgonderwijs zijn dat de kerndoelen onderbouw voortgezet onderwijs. Voor de overige twee profielen gelden er kerndoelen voor de verschillende leergebieden en zijn er kerndoelen gericht op de voorbereiding op de arbeidsmarkt en de dagbesteding. Voor alle drie profielen zijn er leergebiedoverstijgende kerndoelen, die ook voor het profiel vervolgonderwijs gelden voor de gehele schoolperiode.

Uitstroomprofiel Vervolgonderwijs

Het onderwijs in dit uitstroomprofiel is gericht op het behalen van een regulier vo-diploma. De leerlingen in dit profiel moeten voor een diploma aan dezelfde eisen voldoen als de leerlingen in het regulier onderwijs.

Het onderwijs in dit uitstroomprofiel richt zich niet alleen op de voorbereiding op vervolgonderwijs, maar ook op het leren omgaan met de beperking en op bevordering van de zelfredzaamheid van leerlingen. Zelfredzaamheidscompetenties op het gebied wonen, vrije tijd en burgerschap zullen een belangrijke plaats in het onderwijs moeten krijgen, opdat de leerling zo zelfstandig mogelijk door het leven kan gaan. Bovendien zal er tijdig een plaats in het onderwijsaanbod moeten worden ingeruimd voor de overgang naar het vervolgonderwijs.

Uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht

Het onderwijs in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel is enerzijds gericht op een brede persoonlijke vorming en participatie in de samenleving en anderzijds op duurzame toeleiding van leerlingen naar een passende plaats op de arbeidsmarkt. Tevens is onderwijs in dit uitstroomprofiel gericht op het leren omgaan met de beperking of stoornis en op bevordering van de zelfredzaamheid van leerlingen. Zelfredzaamheidscompetenties hebben een belangrijke plaats in het onderwijs, omdat de leerling wordt toegerust voor een zo zelfstandig mogelijke participatie op de arbeidsmarkt en invulling van eigen leven.

Voor betrokkenen in de samenleving is het van belang goed te kunnen herkennen wat een leerling aan het einde van het vso in het uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht kan en weet. Het optimale resultaat van het onderwijs in dit uitstroomprofiel is een voor de leerling en de samenleving succesvolle transitie van school naar werken, wonen, vrijetijdsbesteding en burgerschap. De kerndoelen voor dit uitstroomprofiel zijn op deze gebieden gericht.

Uitstroomprofiel Dagbesteding

Het onderwijs binnen dit uitstroomprofiel richt zich op persoonlijke vorming en competentieontwikkeling rond werk- en dagactiviteiten, wonen, vrije tijdsbesteding en burgerschap. Het bereidt leerlingen voor op het zo zelfstandig mogelijk functioneren in vormen van dagbesteding en de eigen leefsituatie. Verschillende vormen van dagbesteding kunnen worden onderscheiden:

  • arbeidsmatige activiteiten (werk/taken gericht op productie/resultaat, met beperkte vereisten en werkdruk en zonder «afrekening»);

  • dagbestedingsactiviteiten (activiteiten gericht op eigen ontwikkeling, oefening en behoud van vaardigheden);

  • belevingsgerichte activiteiten (verzorgende en veilige situatie, waarin zoveel mogelijk kansen en stimulansen tot contact/interactie met de omgeving).

Kerndoelen per uitstroomprofiel

Kerndoelen omschrijven op hoofdlijnen het onderwijsaanbod van de school. Voor leerlingen zijn de kerndoelen streefdoelen. Kerndoelen doen geen uitspraak over een niveauaanduiding en ze gelden dus niet als eindtermen waaraan een leerling moet voldoen.

Leergebiedoverstijgende kerndoelen

Voor alle uitstroomprofielen gelden gedurende de gehele vso-periode leergebiedoverstijgende kerndoelen. Deze doelen zijn geformuleerd opdat specifiek aandacht besteed wordt aan die domeinen waarbinnen jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs in meer of mindere mate geconfronteerd worden met hun beperking. Het betreft de domeinen: leren leren, leren een taak uitvoeren, leren functioneren in verschillende sociale situaties en ontwikkelen van een persoonlijk toekomstperspectief.

Uitstroomprofiel Vervolgonderwijs

De leergebiedspecifieke kerndoelen in dit uitstroomprofiel komen overeen met de kerndoelen onderbouw van het regulier voortgezet onderwijs en gelden dienovereenkomstig voor de onderbouw van het vso. Deze kerndoelen zijn onverkort van toepassing, met dien verstande dat de uitwerking die aan de kerndoelen zal worden gegeven, vraagt om maatwerk, passend bij de beperking en mogelijkheden leerlingen. De vo-kerndoelen gelden op grond van de wet kwaliteit (v)so voor het vso en worden in dit besluit derhalve niet vastgesteld.

Uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht

De leergebiedspecifieke kerndoelen voor het uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht zijn nieuw. Zij gelden gedurende de gehele periode van het voortgezet speciaal onderwijs. In het uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht zijn de kerndoelen geordend in de leergebieden:

Nederlandse taal en communicatie, Engelse taal, rekenen en wiskunde, mens, natuur en techniek, mens en maatschappij, culturele oriëntatie en creatieve expressie, bewegen en sport, Friese taal (voor vso in de provincie Fryslân).

Met betrekking tot ordening en inhoud is, waar mogelijk en zinvol, aangesloten bij de leergebieden zoals die worden gehanteerd in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Maar de kerndoelen voor dit uitstroomprofiel zijn inhoudelijk en functioneel sterker dan de kerndoelen onderbouw vo gekoppeld aan de transitiegebieden werken, wonen, vrijetijdsbesteding en burgerschap.

Naast deze leergebiedspecifieke kerndoelen gelden in dit uitstroomprofiel kerndoelen ter voorbereiding op arbeid.

Uitstroomprofiel Dagbesteding

De leergebiedspecifieke kerndoelen voor het uitstroomprofiel Dagbesteding zijn eveneens nieuw en zijn met het oog op de brede doelgroep opgesteld. Zij gelden gedurende de gehele periode van het voortgezet speciaal onderwijs. De kerndoelen die geordend zijn in leergebieden omvatten: Nederlandse taal en communicatie, rekenen en wiskunde, mens, natuur en techniek, mens en maatschappij, culturele oriëntatie en creatieve expressie, bewegen en sport, Friese taal (voor vso in de provincie Fryslân).

Daarnaast gelden er voor dit uitstroomprofiel kerndoelen ter voorbereiding op dagbesteding. Bij deze kerndoelen gaat het om de voorbereiding op praktijksituaties in het latere dagelijks leven in de transitiegebieden: werken en activiteiten in dagbesteding, wonen, vrijetijdsbesteding en burgerschap, elk ingekleurd vanuit het realiseerbare toekomstperspectief van de leerling.

De ordening van de kerndoelen voor dit uitstroomprofiel sluit merendeels aan op het uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht, maar de inhoud is afgestemd op mogelijkheden van de leerlingen en de uitstroombestemmingen in dagbesteding. Aangezien het uitstroomprofiel Dagbesteding geen ondergrens kent, is waar mogelijk rekening gehouden met uitwerkingsmogelijkheden van kerndoelen in een onderwijsaanbod voor leerlingen op zeer laag niveau.

Ruimte voor maatwerk

De kerndoelen zijn globaal geformuleerd. Zij bieden scholen ruimte om in te spelen op individuele mogelijkheden en ondersteuningsbehoeften van leerlingen. Het gaat daarbij met name om aanpassingen in niveau en tempo, en aanpassingen in het gebruik van leermiddelen, informatiebronnen en ondersteunende materialen.

Het niveau van beheersing en de mate van zelfstandigheid dat bij bepaalde kerndoelen kan worden bereikt en de mate van ondersteuning die daarbij nodig is, kan per individuele leerling verschillen. De vso-scholen hebben de taak om de vso-kerndoelen uit te werken of toe te snijden ten behoeve van de doelgroep(en) van de school. Sommige (delen van) kerndoelen zijn mogelijk niet haalbaar voor een bepaalde leerling. In dat geval is er ontheffing mogelijk, mits de school vervangende doelen aangeeft.

In deze bijlage gaat het in de karakteristieken op een aantal plaatsen over hoe de kerndoelen door scholen worden uitgevoerd. Het gaat op die plaatsen over een uitvoering binnen de ruimte die het kerndoel biedt voor alternatieve uitvoering.

Hoofdstuk 1. Leergebiedoverstijgende kerndoelen voor het vso

Karakteristiek

De leergebiedoverstijgende kerndoelen in het voortgezet speciaal onderwijs richten zich op het functioneren van jongeren op de gebieden leren, werken, burgerschap, wonen en vrije tijd. Er is aandacht voor het aanleren van kennis en vaardigheden, maar evenzeer voor de ontwikkeling van sociale, communicatieve en emotionele aspecten.

De leergebiedoverstijgende kerndoelen betreffen vier thema’s:

  • 1. Leren leren.

  • 2. Leren taken uitvoeren.

  • 3. Leren functioneren in sociale situaties.

  • 4. Ontwikkelen van een persoonlijk toekomstperspectief.

Leren leren

Bij veel leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs vraagt het ontwikkelen van een open en flexibele leerhouding en het leren toepassen van leerstrategieën veel aandacht. Het leren (mede)verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces en het actief werken aan de eigen ontwikkeling en met zelfvertrouwen kennis opbouwen is belangrijk.

Leren taken uitvoeren

Leerlingen leren, zo planmatig, methodisch en zelfstandig mogelijk, taken uit te voeren en hierbij zo nodig hulp te vragen. Het doel is een zo groot mogelijke zelfstandigheid en eigen regie van de leerling. Voor een deel van de leerlingen geldt dat de zelfredzaamheid blijvend (intensieve) aandacht vraagt. Het verder optimaliseren en geïntegreerd gebruiken van de zintuiglijke en motorische mogelijkheden kan hieronder vallen.

Leren functioneren in sociale situaties

De beperking en/of problematiek van leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs maakt dat bepaalde competenties, met name op sociaal, emotioneel en communicatief gebied, niet door iedereen als vanzelf worden ontwikkeld of kunnen worden geleerd. De verdere ontwikkeling van deze competenties in allerlei contexten vraagt extra aandacht.

Ontwikkelen van een persoonlijk toekomstperspectief

Leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs worden zich enerzijds bewust van hun kracht en kwaliteiten en leren anderzijds omgaan met hun beperkingen. Het ontwikkelen van een positief zelfbeeld en een realistische kijk op de eigen toekomstmogelijkheden vormen cruciale doelen. Leerlingen oriënteren zich hierbij:

  • op zichzelf, hun eigen wensen en voorkeuren;

  • op ontwikkelingsmogelijkheden;

  • op de wereld van opleidingen, werk en/of dagbesteding;

  • op mogelijkheden en wensen met betrekking tot burgerschap, wonen en vrije tijdsbesteding.

De leergebiedoverstijgende kerndoelen zijn hetzelfde voor alle drie de uitstroomprofielen. Zij zijn globaal geformuleerd zodanig dat, afhankelijk van het uitstroomprofiel en de doelgroep, verschillende uitwerkingen mogelijk zijn. Uitwerkingen kunnen verschillen voor wat betreft het niveau en de context waarin het kerndoel gestalte krijgt. De mate van zelfstandigheid en planmatigheid die bij elk kerndoel nagestreefd kan worden en het type en de hoeveelheid ondersteuning die nodig is, zullen per uitstroomprofiel, maar ook per leerling sterk variëren. Vaak zal bij de concretisering van een kerndoel in leeractiviteiten maatwerk nodig zijn. Soms zal duidelijk zijn dat een leerling het maximum haalbare bij een kerndoel is bereikt en zal de aandacht uitgaan naar uitbreiding op andere (compenserende) gebieden.

In het uitstroomprofiel Vervolgonderwijs kunnen eisen aan de leerlingen worden gesteld als het gaat om de planmatigheid bij het leren en handelen. Dit geldt bijvoorbeeld voor het zelfstandig kiezen en toepassen van leer- en zoekstrategieën en het inzetten van taal-, reken- en ICT-vaardigheden. De eisen die in dit profiel worden gesteld aan het initiatief, het overzicht, het tempo en de nauwkeurigheid van leerlingen bereiden voor op exameneisen en instroomeisen van het vervolgonderwijs. Ook mag in dit profiel van leerlingen worden verwacht dat zij kritisch kunnen reflecteren op leer- en werkprocessen, op sociale interacties en op de eigen rol in diverse sociale situaties. De mate waarin leerlingen zich kunnen inleven en rekening kunnen houden met andermans gevoelens en meningen zal echter ook afhankelijk zijn van de eventuele sociale beperking van de leerling.

Het ontwikkelen van een persoonlijk toekomstperspectief zal in dit profiel gericht zijn op de keuze voor een vervolgopleiding die past bij de individuele wensen, mogelijkheden en beschikbare ondersteuning. Ook de reflectie op realiseerbare woonsituaties en vrije tijdsbesteding maakt onderdeel uit van het toekomstperspectief in dit uitstroomprofiel.

In het uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht kunnen eisen aan de leerlingen worden gesteld als het gaat om de planmatigheid bij het leren en handelen. Dit geldt bijvoorbeeld voor het leren toepassen van leer- en zoekstrategieën en het inzetten van taal-, reken- en ICT-vaardigheden. De eisen die in dit profiel worden gesteld aan het initiatief, het overzicht, het tempo en de nauwkeurigheid van leerlingen bereiden voor op de rol van werknemer in arbeidsorganisaties en op zo zelfstandig mogelijk wonen, vrije tijdsbesteding en burgerschap. Ook mag in dit profiel van leerlingen worden verwacht dat zij leren reflecteren op de eigen rol in leer- en werkprocessen en in diverse sociale situaties. De mate waarin leerlingen zich kunnen inleven en rekening kunnen houden met andermans gevoelens en meningen zal echter ook afhankelijk zijn van de eventuele sociale beperking van de leerling.

Het ontwikkelen van een persoonlijk toekomstperspectief zal in dit profiel gericht zijn op de keuze voor een plek op de arbeidsmarkt die past bij de individuele wensen, mogelijkheden en beschikbare ondersteuning. Ook de reflectie op realiseerbare woonsituaties en vrije tijdsbesteding maakt onderdeel uit van het toekomstperspectief in dit uitstroomprofiel.

In het uitstroomprofiel Dagbesteding worden de leergebiedoverstijgende doelen ingevuld vanuit de mogelijkheden en het perspectief van de leerling. Hierbij is belangrijk om bij de vier genoemde thema's aandacht te geven aan wat de ontwikkeling van de leerling op dat vlak kan stimuleren. Uitgangspunt is niet het benadrukken wat niet lukt, maar het ontdekken wat wel mogelijk is en daaruit een positief en reëel zelfbeeld te ontwikkelen. Bij «leren leren» zal de aandacht vooral gericht zijn op leren door doen en het stimuleren van activiteiten die de ontwikkeling bevorderen. Leerlingen leren omgaan met het eigen leervermogen en leren hoe taken zelfstandig of met ondersteuning kunnen worden aangepakt. Dit staat mede in het licht van het persoonlijk toekomstperspectief van de leerlingen op het gebied van wonen, werk en dagactiviteiten, vrijetijdsbesteding, burgerschap en persoonlijke ontwikkeling. Burgerschap komt voor deze doelgroep neer op zo maximaal mogelijk participeren in de nabije sociale omgeving en hetzelfde geldt voor de andere transitiegebieden. Voor de doelgroep van het uitstroomprofiel Dagbesteding is dat zeer divers, gezien de grote verschillen tussen leerlingen in hun mogelijkheden en beperkingen. Het gaat om maatwerk. Dat geldt ook voor de wijze waarop de leergebiedoverstijgende kerndoelen worden uitgewerkt en in het programma worden geïntegreerd.

Kerndoelen
Leren leren
  • 1. De leerling ontwikkelt een open en flexibele houding ten opzichte van de wereld om hem heen.

  • 2. De leerling leert doelgericht en planmatig te leren en daarbij strategieën te gebruiken.

  • 3. De leerling leert verschillende soorten informatie te zoeken, te beoordelen en te gebruiken.

  • 4. De leerling leert op basis van feiten een mening te vormen, deze adequaat te uiten en respectvol om te gaan met andere meningen.

Leren taken uitvoeren
  • 5. De leerling leert zich redzaam en weerbaar te gedragen bij de uitvoering van dagelijkse activiteiten.

  • 6. De leerling leert op doelgerichte, planmatige en methodische wijze taken en activiteiten uit te voeren.

  • 7. De leerling leert samen te werken aan een taak of activiteit.

Leren functioneren in sociale situaties
  • 8. De leerling leert op adequate wijze om te gaan met eigen gevoelens en wensen.

  • 9. De leerling leert respectvol en verantwoordelijk om te gaan met anderen.

Ontwikkelen van een persoonlijk toekomstperspectief
  • 10. De leerling krijgt zicht op de eigen voorkeuren, interesses en toekomstwensen op het gebied van werken, wonen, vrije tijd en burgerschap.

  • 11. De leerling leert afwegingen en keuzes te maken die leiden tot een passend persoonlijk toekomstperspectief, met realiseerbare mogelijkheden en kansen.

Hoofdstuk 2. Kerndoelen uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht

Leergebiedspecifieke kerndoelen uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht
Nederlandse taal en communicatie
Karakteristiek

Onderwijs in de Nederlandse taal heeft tot doel de taalvaardigheid van leerlingen te vergroten. Beheersing van de taal maakt het leerlingen mogelijk om deel te nemen aan de verschillende aspecten van het maatschappelijk leven, nu en in de toekomst, en is daarnaast onontbeerlijk bij het verwerven van inhoud en vaardigheden in alle leergebieden en voor toekomstige arbeidssituaties. Onderwijs in de Nederlandse taal is daarom van grote betekenis.

De kern van het leergebied bestaat uit het leren communiceren met behulp van de Nederlandse taal. Vaak gaat het om mengvormen van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid, zoals een mondelinge presentatie die wordt ondersteund door beeldmateriaal. Taalverwerving en taalonderwijs verlopen concentrisch: dezelfde soort inhoud komt in toenemende complexiteit en in toenemende mate van beheersing aan de orde.

Het onderwijs in de Nederlandse taal in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het vso is gebaseerd op hetgeen de leerling in het (speciaal) basisonderwijs heeft bereikt, sluit aan bij het beheersingsniveau en de leefwereld van de leerling en breidt deze uit. Leerlingen worden uitgedaagd tot taalactiviteiten en ontwikkelen een positieve houding ten opzichte van verschillende vormen van taalgebruik. Zij leren teksten te gebruiken in alledaagse en werkgerelateerde contexten, maar ook om te communiceren in deze situaties, zoals bijvoorbeeld het aanvragen van zelfstandige woonruimte of het uitvoeren van instructies in een arbeidssituatie.

Omgaan met de computer als bron van informatie, als hulpmiddel en als communicatiemiddel is onlosmakelijk verbonden met taal. Een ander wezenlijk onderdeel van het taalonderwijs vormen de strategische vaardigheden zoals bijvoorbeeld het gebruik van strategieën voor woordenschatverwerving en reflecteren op eigen taalgebruik. Ook door het leren toepassen van conventies in het mondeling en schriftelijk taalgebruik breiden leerlingen hun taalgereedschap en hun repertoire uit.

Alhoewel de kerndoelen in het algemeen geen niveaubepaling behelzen, zijn de kerndoelen voor het leergebied Nederlandse taal en communicatie zodanig gesteld, dat zij een uitwerking naar het referentieniveau 1 F ondersteunen. Algemeen geldt: er is géén verplichting voor leerlingen om een bepaald niveau te behalen.

Bij leerlingen met visuele en auditieve beperkingen, met stoornissen in het autistisch spectrum en met zwaardere cognitieve beperkingen kan sprake zijn van een vertraagde of andere taalontwikkeling. Het is van belang dat scholen de kerndoelen voor hen op een aangepaste manier uitwerken. Voor leerlingen met een auditieve beperking kunnen scholen de kerndoelen in het domein mondelinge taal aangepast uitwerken, dan wel streven naar compensatie in andere domeinen, waardoor ook deze doelgroep herkenbaar aan de doelen kan werken. Voor leerlingen die primair communiceren in Nederlandse Gebaren Taal zijn géén aparte kerndoelen opgenomen. In aansluiting op de SO-kerndoelen NGT en de landelijke afstemming op het gebied van Nederlandse Gebarentaal (NGT) ontwikkelen de scholen voor de betreffende dove leerlingen een aanvullend onderwijsaanbod.

Leerlingen met een stoornis in het autistisch spectrum verwerken informatie anders, en dit kan gevolgen hebben voor hun communicatie en taalgebruik. Zij hebben onder andere behoefte aan concreet en expliciet taalgebruik en kunnen moeite hebben met beeldend of figuurlijk taalgebruik. Hun inlevingsvermogen kan beperkt zijn, waardoor het «belevend» lezen van verhalende teksten problemen kan geven.

Bij leerlingen met zwaardere cognitieve beperkingen kan sprake zijn van vertraagde taalontwikkeling, minder adequate verwerking van informatie, minder woordenschat en taalbegrip. Het begrijpend lezen, het leren en toepassen van correcte spelling en duidelijk schrijven kunnen voor hen extra belastend zijn. Zij hebben wellicht behoefte aan (nog) meer nadruk op communicatieve redzaamheid, waaronder het vergroten van de woordenschat. Voor hen kunnen scholen enigszins aangepaste uitwerkingen van sommige kerndoelen maken, waardoor ook deze doelgroep herkenbaar aan de doelen kan werken.

Kerndoelen
  • 1. De leerling leert actief te luisteren naar gesproken taal over alledaagse en werkgerelateerde onderwerpen.

  • 2. De leerling leert zich mondeling verstaanbaar en begrijpelijk uit te drukken in gesprekken, overlegsituaties en presentaties over alledaagse en werkgerelateerde onderwerpen.

  • 3. De leerling leert zakelijke teksten te lezen over onderwerpen die aansluiten bij de eigen interesses, de leefwereld en de wereld van arbeid.

  • 4. De leerling leert verhalende en fictionele teksten belevend te lezen en de eigen interesses en voorkeuren op het gebied van fictie te verkennen.

  • 5. De leerling leert zich schriftelijk begrijpelijk uit te drukken in korte, eenvoudige teksten over alledaagse en werkgerelateerde onderwerpen.

  • 6. De leerling leert in schriftelijke producten verzorgde taal te gebruiken.

  • 7. De leerling leert zijn woordenschat uit te breiden met behulp van strategieën.

  • 8. De leerling leert om taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) voor te bereiden, te plannen en na te kijken.

  • 9. De leerling leert van feedback van anderen en van eigen reflectie op taalactiviteiten.

Engelse taal
Karakteristiek

Engels neemt als wereldtaal voor ons land een centrale plaats in en is daarom van belang voor alle leerlingen. Door beheersing van het Engels vergroten leerlingen wereldwijd hun communicatieve, sociale en maatschappelijke mogelijkheden.

In het vso is, ook bij Engels, het zelfredzaam worden in een aantal veel voorkomende communicatieve situaties de kern. De mogelijkheden van de computer als hulp- en communicatiemiddel zijn daarbij onmisbaar.

Uitgangspunt bij het formuleren van de kerndoelen Engels voor het vso vormt het Europees referentiekader (ERK; meer informatie op www.erk.nl ). Hierin wordt op zes onderscheidende, opklimmende niveaus (A1-A2-B1-B2-C1-C2) beschreven wat een leerling moet kunnen in de vreemde taal. Ook in het reguliere voortgezet onderwijs zijn de kerndoelen gerelateerd aan het ERK.

Specifiek voor het vso uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht geldt dat het onderwijsaanbod gericht is op de doelen van het A1 niveau (Breakthrough level). Dit houdt in dat leerlingen vertrouwde dagelijkse uitdrukkingen en basiszinnen gericht op de bevrediging van concrete behoeften begrijpen en gebruiken. Dat leerlingen zichzelf aan anderen kunnen voorstellen en vragen kunnen stellen en beantwoorden over persoonlijke gegevens zoals waar hij woont, mensen die hij kent en dingen die hij bezit. En dat leerlingen op een simpele wijze kunnen reageren, aangenomen dat de andere persoon langzaam en duidelijk praat en bereid is om te helpen. De toepassingsgebieden sluiten zoveel mogelijk aan bij de leefwereld van de leerlingen, met name in het dagelijks leven en het publieke domein. De verschillende aspecten van taalvaardigheid (luisteren, lezen, gesprekken voeren, spreken en schrijven) komen zoveel mogelijk in samenhang aan bod.

Gegeven het feit dat leerlingen op het A1 niveau nog erg beperkt zijn in hun taalkennis en -vaardigheden, kunnen zij de hiaten in hun kennis compenseren door het toepassen van strategieën voor luisteren, lezen en woordenschat. Daarom zijn deze strategieën ook opgenomen in de kerndoelen.

Als bij leerlingen sprake is van een vertraagde taalontwikkeling en/of van problemen in de informatieverwerking zal dit doorwerken in het niveau dat kan worden nagestreefd bij de kerndoelen Engels. Leerlingen kunnen als gevolg van hun beperking problemen ondervinden in communicatieve situaties. Zij hebben baat bij een veilige situatie en ondersteuning van hun zelfvertrouwen.

Voor bepaalde leerlingen zullen aangepaste bronnen en/of ondersteunende materialen worden ingezet. Zo zullen voor blinde leerlingen daar waar gesproken wordt over (geschreven) teksten en bronnen aangepaste (gebrailleerde) materialen kunnen worden ingezet. Voor leerlingen met een auditieve en/of communicatieve beperking kan bij de uitwerking van de kerndoelen meer nadruk worden gelegd op de leesvaardigheid in plaats van de luistervaardigheid. In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij leerlingen met een spraakbeperking kan ervoor gekozen worden om meer nadruk te leggen op de schriftelijke communicatievaardigheden in plaats van de mondelinge communicatievaardigheden.

Met name voor dove leerlingen vergt het leren van een vreemde taal een zeer grote extra inspanning. Het werken aan deze doelen vraagt veel aandacht en onderwijstijd. Scholen kunnen voor hen maatwerk leveren.

Kerndoelen
  • 10. De leerling leert vertrouwde woorden en basiszinnen te begrijpen die zichzelf, zijn/haar familie en directe concrete omgeving betreffen, wanneer mensen langzaam en duidelijk spreken.

  • 11. De leerling leert vertrouwde namen, woorden en zeer eenvoudige zinnen begrijpen, bijvoorbeeld in mededelingen, op posters en in catalogi.

  • 12. De leerling leert deel te nemen aan een eenvoudig gesprek waarin hij eenvoudige vragen kan stellen en beantwoorden die een directe behoefte of zeer vertrouwd onderwerp betreffen.

  • 13. De leerling leert in spreektaal een beeld te geven van zichzelf, anderen en de naaste omgeving.

  • 14. De leerling leert een korte eenvoudige schriftelijke mededeling te doen en leert formulieren in te vullen met persoonlijke details.

  • 15. De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven Engelstalige teksten.

  • 16. De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn/haar woordenschat.

Rekenen en wiskunde
Karakteristiek

Algemeen doel van het reken- en wiskundeonderwijs in het vso is het bijdragen aan de redzaamheid van leerlingen in situaties die reken- of wiskundige kennis, vaardigheden of inzichten vereisen. Dat zijn situaties, nu en in de toekomst, waar reken- of wiskundevaardigheden ingezet worden: in het onderwijs op school in rekenen en wiskunde en in andere leergebieden, op stage, in het dagelijks leven in de privésfeer (wonen en vrije tijd), in het publieke domein (burgerschap), en later in de beroepspraktijk (werk). Wiskunde wordt hier algemeen en in brede zin bedoeld, niet beperkt tot specifieke wiskundige gebieden.

In het vso-uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht ligt het accent op rekenen en wiskunde die nodig is ter voorbereiding op werk, wonen, vrije tijd en burgerschap.

De kerndoelen rekenen en wiskunde voor het vso-uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht zijn erop gericht dat leerlingen kennis, vaardigheden en inzichten verwerven op het gebied van getallen, verhoudingen, meten, tijd, geld en verbanden. Het gaat niet om het op een formele wijze aanleren van bewerkingen, maar juist om het leren gebruiken van reken- en wiskundige vaardigheden in praktische situaties binnen de contexten van (toekomstig) werk, wonen, vrije tijd en burgerschap.

Binnen deze situaties ontwikkelen leerlingen hun reken- en wiskundige vaardigheden verder en ze ontwikkelen hun vermogens om reken en wiskunde problemen in (praktische) situaties binnen de genoemde contexten te herkennen en op te lossen. Daarbij leren ze rekenmachine en computer op een verstandige manier in te zetten. Ook ontwikkelen de leerlingen reken- en wiskundetaal. Deze omvat de betekenis en (in)formele notaties van reken- en wiskundige aanduidingen, tekeningen, schema's en tabellen. Het gebruik van passende reken- en wiskundetaal ondersteunt het ordenen van het eigen denken. Het helpt om uitleg van anderen te begrijpen en het helpt bij uitleg aan anderen. Deze taal is tevens voorwaardelijk voor het communiceren en samenwerken bij taken en activiteiten waarbij rekenen en wiskunde wordt ingezet.

De relatie met andere leergebieden is tweezijdig. Enerzijds gaat het om het gebruik van relevante probleemstellingen uit andere leergebieden om reken- en wiskundige vaardigheden te ontwikkelen en anderzijds om het in andere leergebieden bewust werken aan aspecten van rekenen en wiskunde.

Alhoewel de kerndoelen in het algemeen geen niveaubepaling behelzen, zijn de kerndoelen voor het leergebied rekenen en wiskunde zodanig gesteld, dat zij een uitwerking naar referentieniveau 1F ondersteunen. Algemeen geldt: er is géén verplichting voor leerlingen om een bepaald niveau te behalen.

Bij sommige leerlingen kan, als gevolg van de beperking, sprake zijn van een vertraagde of beperkte ontwikkeling op de gebieden ruimtelijk inzicht en/of reken- of wiskundige begripsvorming. Problemen in de algemene informatieverwerking werken soms door in het automatiseren van vaardigheden op het gebied van rekenen en wiskunde. Ook de ontwikkeling van «rekentaal» kan voor sommige leerlingen met problemen op communicatief gebied moeilijk zijn.

Voor leerlingen met een visuele beperking kan het werken met schematische voorstellingen, tweedimensionale vormen, tabellen en grafieken problemen geven. Met name bij meten en meetkunde zal veel ondersteuning nodig zijn.

Voor leerlingen met problemen op communicatief gebied zal vaak een specifieke uitwerking nodig zijn van de kerndoelen die gericht zijn op het opzetten van een redenering, het uitleggen aan en begrijpen van anderen en het samenwerken. Deze leerlingen kunnen moeite hebben met het luisteren naar elkaar en met het accepteren van door anderen gevonden oplossingen.

Kerndoelen
  • 17. De leerling leert in praktische situaties passende reken- en wiskundetaal gebruiken.

  • 18. De leerling leert in praktische situaties problemen op te lossen met gebruik van rekenkundige middelen.

  • 19. De leerling leert computer en rekenmachine te gebruiken als hulpmiddel en informatiebron.

  • 20. De leerling leert in betekenisvolle en praktische situaties werken met gangbare breuken, verhoudingen en decimale getallen.

  • 21. De leerling leert ruimtelijk te redeneren en leert eenvoudige meetkundige begrippen te gebruiken in praktische situaties.

  • 22. De leerling leert omgaan met in de praktijk veel voorkomende meetinstrumenten voor lengte, gewicht, inhoud en temperatuur en leert rekenen met maten en grootheden.

  • 23. De leerling leert omgaan met tijd.

  • 24. De leerling leert omgaan met geld en betaalmiddelen.

  • 25. De leerling leert eenvoudige tabellen, grafieken en diagrammen te interpreteren en te maken.

Mens, natuur en techniek
Karakteristiek

Dit brede leergebied is in het vso-uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht gericht op vier concrete thema's, namelijk zorg, planten en dieren, duurzaamheid en techniek. Deze thema's worden geplaatst in de context van school-, leef- en (toekomstige) werksituaties.

Kenmerkend is dat de leerlingen op een praktische manier ervaringen opdoen waar ze in hun dagelijks leven, nu en in de toekomst, gebruik van kunnen maken. Ze verwerven kennis over en leren te zorgen voor zichzelf en andere mensen (kerndoelen 26, 27 en 28) planten en dieren (kerndoel 29) duurzaamheid en het milieu (kerndoel 30) en zij leren om te gaan met technische producten en processen (kerndoelen 31 t/m 34). In kerndoel 28 is ook de seksuele ontwikkeling en gezondheid opgenomen als onderdeel van het onderwijs in het leergebied Mens, natuur en techniek. Het accent ligt hier op «seksuele voorlichting» dat voor deze groep kwetsbare leerlingen belangrijk is en is niet te verwarren met het aspect omgaan met seksuele diversiteit in kerndoel 40.

Het leergebied Mens, natuur en techniek in het vso-uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht is tweezijdig gericht: enerzijds op de zelfredzaamheid en de participatie van leerlingen op het gebied van (zelf)zorg, wonen, vrije tijdsbesteding en burgerschap en anderzijds op wat van een toekomstige werknemer mag worden verwacht. Als toekomstige werknemer werkt de leerling straks onder begeleiding van een leidinggevende of een gekwalificeerde vakman. De noodzakelijke kennis en vaardigheden om werkzaamheden uit te kunnen voeren, worden deels op school en deels tijdens (bedrijfs-)stages geleerd.

Overlap van kerndoelen in het leergebied Mens, natuur en techniek met kerndoelen ter voorbereiding op arbeid is er bewust. Bijvoorbeeld het aspect veiligheid is zeer belangrijk voor zowel woon- als werksituaties. Daarom is het aspect veiligheid twee keer opgenomen in de kerndoelen: als kerndoel in het leergebied Mens, natuur en techniek en als aspect in de kerndoelen ter voorbereiding op arbeid.

Algemeen geldt voor leerlingen met een beperking het belang dat zij ICT, technologische hulpmiddelen en aanpassingen steeds beter leren benutten om de eigen redzaamheid te vergroten. In het leergebied Mens, natuur en techniek wordt er tevens naar gestreefd dat leerlingen de mogelijkheden van ICT benutten bij het omgaan met werkgerelateerde informatie, zoals urenverantwoording en/of digitale uitlezing van machines en apparatuur.

Bij leerlingen met een fysieke beperking of langdurig zieke leerlingen zal het uitvoeren van praktisch onderzoek en van praktische opdrachten vaak om maatwerk vragen. Dit zal soms ook het geval zijn bij leerlingen met een beperking in de visuele waarneming. Met een duidelijke, gestructureerde aanpak en gerichte ondersteuning kan ook een brailleleerling praktische opdrachten leren uitvoeren, maar het goed om kunnen gaan met bepaalde meetgereedschappen zal lastig blijven.

Het brede spectrum van onderwerpen in dit leergebied en de daarmee samenhangende begrippen veronderstellen een bepaald niveau van (vak)taal- en woordenschatontwikkeling. Voor leerlingen in dit uitstroomprofiel zal de uitwerking van de kerndoelen zo praktisch en concreet mogelijk moeten zijn en afgestemd op de taal- en woordenschatontwikkeling van de leerlingen.

Het kerndoel gericht op veiligheidsaspecten, zal voor leerlingen met een auditieve en visuele beperking specifiek uitgewerkt worden. Het leren waarnemen en herkennen van onveilige situaties is echter ook voor hen uiterst belangrijk.

De kerndoelen gericht op kennis van lichamelijke en psychische gezondheid en zorg voor zichzelf en anderen zijn bij uitstek van belang voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs. De ondersteuning, apparatuur en/of handicapspecifieke aanpassingen waarmee de leerlingen zelf dagelijks omgaan kunnen hierbij worden betrokken. De invulling van deze kerndoelen kan worden aangepast aan de doelgroepen in de school en zal vaak ook per leerling variëren.

Kerndoelen
  • 26. De leerling leert over zorg en leert te zorgen voor een gezonde voeding, voor de woon- en leefomgeving en voor de persoonlijke verzorging en presentatie.

  • 27. De leerling leert over aspecten van hygiëne en leert hygiënisch te handelen in de school-, leef- en werkomgeving.

  • 28. De leerling leert hoofdzaken te begrijpen van bouw en functie van het menselijk lichaam en van de lichamelijke, seksuele en geestelijke ontwikkeling van mensen en leert te zorgen voor de eigen lichamelijke, seksuele en psychische gezondheid.

  • 29. De leerling leert veel voorkomende planten en dieren te onderscheiden en leert te zorgen voor planten en/of dieren.

  • 30. De leerling leert over aspecten van duurzaamheid en leert met zorg om te gaan met het milieu.

  • 31. De leerling leert aan de hand van toepassingen uit het dagelijks leven technische en natuurkundige principes te herkennen.

  • 32. De leerling leert technische toepassingen te herkennen en gebruiken, mede om de eigen redzaamheid te vergroten.

  • 33. De leerling leert eenvoudig technisch onderhoud uit te voeren.

  • 34. De leerling leert over veiligheidsaspecten en leert veilig te handelen op school, thuis en op de werkplek.

Mens en maatschappij
Karakteristiek

In dit leergebied staat de toerusting van leerlingen voor hun rol als burger in de Nederlandse maatschappij centraal. Door middel van praktische ervaringen en reflectie daarop leren de leerlingen deze rol in verschillende situaties in te vullen: op school, op stage, op de arbeidsplaats en in de bredere maatschappij.

Het leergebied Mens en maatschappij in het vso-uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht is gericht op de zelfredzaamheid en de participatie van leerlingen in het private en publieke domein en op de participatie in arbeidsorganisaties en de (toekomstige) rol als werknemer. Tot het private en het publieke domein behoren zaken als consumeren, budgetteren, mobiliteit, wonen, vrije tijdsbesteding en burgerschap.

Bij de invulling van hun rol als burger en als werknemer hebben veel vso-leerlingen in meerdere of mindere mate ondersteuning nodig. Het op adequate wijze stellen van hulpvragen en het omgaan met ondersteuning en ondersteuners behoort voor deze leerlingen eveneens tot de te ontwikkelen burgerschapscompetenties.

Algemeen geldt voor leerlingen met een beperking dat zij ICT, technologische hulpmiddelen en aanpassingen steeds beter leren benutten om de eigen redzaamheid te vergroten.

In het leergebied Mens en maatschappij wordt ernaar gestreefd dat leerlingen tevens de mogelijkheden van ICT benutten bij het zoeken en gebruiken van informatie.

In dit leergebied is het van belang dat leerlingen leren omgaan met voor hen van toepassing zijnde maatschappelijke ondersteuning, zorg- en/of hulpverlening. Ook leren de leerlingen wat de betekenis is van het hebben van een beperking voor de samenleving.

Bij leerlingen met een fysieke beperking of langdurig zieke leerlingen zal het uitvoeren van praktisch onderzoek en het doen van praktische opdrachten vaak om maatwerk vragen. Dit zal soms ook het geval zijn bij leerlingen met een beperking in de visuele waarneming. Voor deze laatste groep leerlingen is vooral het werken met complex samengestelde bronnen problematisch.

Bij kerndoel 37, het verwerven van een eigentijds beeld van de ruimtelijke omgeving ten behoeve van het reizen, kan het gebruik van kaarten, luchtfoto's en satellietbeelden problemen opleveren.

Voor leerlingen met een auditieve beperking en taalontwikkelingsstoornissen is het «verbanden zien en inzicht verkrijgen» soms lastig. Dit veronderstelt een taalabstractieniveau dat niet alle leerlingen kunnen ontwikkelen. Voor leerlingen met problemen op het gebied van communiceren en/of sociaal gedrag zal het innemen en verdedigen van een beargumenteerd standpunt en daarbij respectvol met kritiek omgaan speciale aandacht vergen. Voor leerlingen met een autisme spectrum stoornis geldt dit in het bijzonder voor kerndoel 40, met name als het gaat om het begrijpen en respectvol hanteren van verschillen in leefwijzen en opvattingen en om het zich verplaatsen in zienswijzen en standpunten van anderen.

Kerndoelen
  • 35. De leerling leert over de rol van de consument in de Nederlandse samenleving, leert als consument bewuste en kritische keuzes te maken en leert daarbij bewust om te gaan met sociale druk.

  • 36. De leerling leert te budgetteren en leert de eigen financiën te beheren, mede met het oog op zelfstandig wonen in de toekomst.

  • 37. De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland en de wereld te gebruiken om zich te kunnen verplaatsen en te reizen.

  • 38. De leerling leert over het belang en de betekenis van werk voor zichzelf en oriënteert zich op de eigen plaats binnen een arbeidsorganisatie en op regelingen voor arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.

  • 39. De leerling leert over verschillende mogelijkheden om de vrije tijd te besteden en verkent actief de eigen mogelijkheden om te participeren aan activiteiten in de vrije tijd.

  • 40. De leerling leert over burgerschap in de Nederlandse samenleving en de eigen rol als burger in te vullen en leert respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.

  • 41. De leerling leert op hoofdlijnen hoe het Nederlandse politieke bestel als democratie functioneert en hoe hij zelf daarbij betrokken kan zijn.

  • 42. De leerling leert perioden, gebeurtenissen en personen uit zijn eigen leven en leefomgeving te ordenen in de tijd.

  • 43. De leerling leert enkele belangrijke gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in de tijd te plaatsen.

Culturele oriëntatie en creatieve expressie
Karakteristiek

In het vso-uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht staat de voorbereiding op (toekomstig) werken, wonen, vrijetijdsbesteding en burgerschap centraal. Het leergebied «culturele oriëntatie en creatieve expressie» draagt daaraan bij door het stimuleren van de persoonlijke, creatieve en kunstzinnige ontwikkeling van leerlingen, de ontwikkeling van de verbeeldingskracht en de ontwikkeling van competenties om de vrije tijd op een passende en bevredigende manier vorm te geven. Het richt zich op situaties, nu en in de toekomst, van dagelijks leven in de privésfeer (wonen, vrije tijd) en op het stimuleren van deelname aan sociaal-culturele activiteiten. Leerlingen verdiepen en verbreden hun kennismaking met culturele activiteiten en kunstzinnige en creatieve uitingen, voortbouwend op de kunstzinnige oriëntatie in het primair onderwijs of het speciaal onderwijs. Als vormingsgebied is culturele oriëntatie en creatieve expressie uitermate geschikt voor het ontwikkelen van competenties voor, en bewustwording van, een zinvolle en bevredigende besteding van vrije tijd.

Binnen de culturele oriëntatie ligt het accent op de verkenning van een passend sociaal-cultureel aanbod in de omgeving van de leerling. Ook is er aandacht voor erfgoededucatie, kunsteducatie en media-educatie, met nadruk op het verkennen van de diversiteit van het aanbod in de omgeving van de leerling en het deelnemen aan verschillende culturele en kunstzinnige activiteiten.

Binnen de creatieve expressie verkennen de leerlingen op een actieve manier hun eigen expressieve mogelijkheden binnen verschillende kunstzinnige disciplines: beeldend, audiovisueel, muziek, dans, drama. Hierna volgt reflectie op eigen voorkeuren en talenten, gevolgd door het maken van keuzes voor verbreding en/of verdieping van vaardigheden binnen de gekozen discipline(s).

In de gekozen discipline(s) worden verschillende functies verkend: uitdrukken van eigen gevoelens en ervaringen, vorm geven aan verbeelding, leren communiceren door middel van beeld, geluid en (lichaams)taal. De leerlingen leren daarbij hun creatieve en kunstzinnige uitingen op een toegankelijke wijze aan anderen te presenteren.

Daarbij en daarnaast leren de leerlingen oog te krijgen voor de diversiteit in de kunstzinnige en creatieve uitingen van anderen. Die «anderen» kunnen medeleerlingen zijn, maar ook professionele kunstenaars.

Het leren uitdrukken van eigen gevoelens en ervaringen en hierover communiceren door middel van beeld, geluid en (lichaams)taal biedt leerlingen met sociaal-emotionele problematiek en/of communicatieve problemen de kans om gekanaliseerd uiting te geven aan hun gevoelens en fantasie. Maar er zijn ook beperkingen.

Het leergebied nodigt leerlingen uit iets van zichzelf te laten zien, wat vaak moeilijk voor hen is. Daar komt bij dat sommige leerlingen, zoals leerlingen met een autisme spectrum stoornis, vaak een beperkte verbeeldingskracht hebben.

Voor leerlingen met een fysieke beperking geldt dat zij hun eigen productieve mogelijkheden zullen verkennen en exploreren. Technologie kan worden ingezet als hulpmiddel.

Voor leerlingen met beperkte (fijn-)motorische vaardigheden kan het leren omgaan met verschillende materialen een waardevolle ervaring zijn, mede voor het stimuleren van de senso-motorische ontwikkeling.

Ook leerlingen met een auditieve, communicatieve en/of visuele beperking worden in hun ontwikkeling gestimuleerd door het opdoen van een grote verscheidenheid aan ervaringen door te handelen, dingen mee te maken en bewust gebruik te maken van de allerlei zintuiglijke waarnemingen. Afhankelijk van de beperking zullen de kerndoelen op een passende wijze worden ingevuld.

Voor blinde leerlingen zal het «kijken naar kunst» vervangen worden door andere zintuiglijke ervaringen. Voor dove en slechthorende leerlingen geldt dit voor activiteiten die een beroep doen op het gehoor. Voor dove leerlingen is het aansluiten bij sociaal culturele activiteiten voor doven gewenst om zaken met andere doven te kunnen delen. Maar onder andere door grotere afstanden kan het aanbod minder bereikbaar zijn.

Compensatie kan worden gezocht in ervaringen en uitingen die andere zintuigen aanspreken.

Kerndoelen
  • 44. De leerling oriënteert zich op het sociaal-culturele aanbod in zijn omgeving, leert een voor hem passende keuze te maken uit dit aanbod en leert actief deel te nemen aan culturele activiteiten.

  • 45. De leerling leert zich creatief en kunstzinnig te uiten, passend bij de eigen talenten, voorkeuren en mogelijkheden.

  • 46. De leerling leert eigen creatief of kunstzinnig werk, alleen of met een groep, aan derden te presenteren.

  • 47. De leerling leert te vertellen en na te denken over eigen creatief of kunstzinnig werk en over het werk van anderen.

Bewegen en sport
Karakteristiek

Blijvende en verantwoorde deelname aan bewegen en sport is voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs belangrijk. Leerlingen worden zich in sterke mate bewust van hun (fysieke) mogelijkheden en onmogelijkheden. Het verkennen en accepteren van de eigen mogelijkheden en het ontwikkelen van zelfvertrouwen zijn daarbij essentieel.

Het ontwikkelen en behouden van een actieve leefstijl en de voorbereiding op een zinvolle en gezonde vrije tijdsbesteding vormen belangrijke doelstellingen van het leergebied bewegen en sport in het vso uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht. Om dat doel te bereiken leren leerlingen deel te nemen aan een breed scala van actuele bewegingsactiviteiten. Leerlingen leren de hoofdbeginselen van de belangrijkste bewegings- en spelvormen ervaren in aansprekende bewegingssituaties. Het gaat daarbij om bewegingsvormen als balanceren, springen, zwaaien, klimmen, duikelen, hardlopen en bewegen op muziek. En om spelvormen als tik- en afgooispelen, doelspelen en terugslagspelen en spelactiviteiten waarbij het gaat om mikken en jongleren en zelfverdediging.

Ter voorbereiding op een zinvolle en gezonde vrijetijdsbesteding zullen leerlingen zich ook oriënteren op een passende buitenschoolse bewegings- en sportcultuur zoals die wordt aangeboden in hun woon- of leefomgeving, op de meer seizoensgebonden bewegingsactiviteiten en eventueel op het naschoolse aanbod van de school.

Als scholen in de gelegenheid zijn om zwemles aan te bieden aan leerlingen die daarin nog onvoldoende vaardig zijn, kan worden bevorderd dat leerlingen in hun vrije tijd veilig kunnen zwemmen.

De meeste spelvormen en sportactiviteiten worden gezamenlijk ondernomen en dus is het nodig om te leren die zelfstandig en gezamenlijk op gang te brengen en te houden. Daarbij is het van belang dat leerlingen leren af te spreken wat de regels zijn, hoe die na te leven en wie welke rol speelt. Verder hoort daarbij elkaar helpen, op veiligheid letten, elkaars mogelijkheden respecteren en eigen mogelijkheden verkennen. Het is eigen aan bewegen dat er plezier aan te beleven valt. Dat plezier is van groot belang voor een blijvende deelname aan bewegingsactiviteiten.

Ter voorbereiding op arbeid zitten in veel bewegingsactiviteiten aspecten die van belang zijn voor lichamelijke arbeid, zoals tillen, kracht zetten en op hoogte werken. Deze aspecten zullen gekoppeld aan passende activiteiten aan de orde komen.

Veiligheid in bewegingssituaties en fitheid in relatie tot bewegen is ook een thema dat samen met verschillende activiteiten aan de orde komt.

De motorische ontwikkeling bij leerlingen met een fysieke of zintuiglijke beperking is veelal achter vergeleken met leeftijdsgenoten. Bewegen in de ruimte kan voor deze leerlingen omgeven zijn met onzekerheid en angst. De uiteenlopende lichamelijke beperkingen kunnen een motorisch actieve deelname aan activiteiten voor sommige leerlingen moeilijk of zelfs onmogelijk maken. Voor zover mogelijk zullen voor deze leerlingen alternatieven worden aangeboden waarin ze op een andere en passende manier actief betrokken kunnen zijn bij een bewegingsactiviteit.

Voor blinde leerlingen zijn balspelen slechts beperkt mogelijk. Activiteiten als zwemmen, skiën, schaatsen, klimmen, fitness en kanoën zijn wel mogelijk. Met aangepast sportmateriaal kan veel worden bereikt. Slechtziende leerlingen kunnen bijna alle spelvormen op een eenvoudig niveau beoefenen.

Ook bij leerlingen met een auditieve en/of communicatieve beperking kan sprake zijn van een achterstand in de motorische ontwikkeling, veroorzaakt door beperktere ervaring in verschillende vormen van bewegen en spelen. Ook komen stoornissen in de coördinatie en de planning van bewegingen voor. Door de stoornis van het gehoor kunnen dove en slechthorende leerlingen problemen met hun evenwicht hebben. Spelactiviteiten met andere leerlingen kunnen lastig zijn door problemen in de onderlinge communicatie.

Kerndoelen
  • 48. De leerling leert deel te nemen aan activiteiten uit verschillende bewegingsgebieden.

  • 49. De leerling leert deel te nemen aan verschillende spelvormen en sportactiviteiten.

  • 50. De leerling leert deel te nemen aan verschillende vormen van bewegen op muziek.

  • 51. De leerlingen leren zelfstandig met elkaar bewegingssituaties te reguleren.

  • 52. De leerlingen leren met elkaar bewegingssituaties positief te beleven.

  • 53. De leerling leert over de waarde van bewegen voor gezondheid en welzijn en ontwikkelt een gewoonte van regelmatig en verantwoord bewegen.

  • 54. De leerling oriënteert zich op sport- en bewegingsmogelijkheden in zijn omgeving, leert een voor hem passende keuze te maken uit dit aanbod en leert actief deel te nemen aan bewegingsactiviteiten buiten schoolverband.

Friese taal
Karakteristiek

Over de Friese taal geeft de Wet op de expertisecentra aan dat op scholen in de provincie Fryslân het onderwijs in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel mede onderwijs in de Friese taal kan omvatten.

In Fryslân spelen zowel de Nederlandse als de Friese taal een belangrijke rol en veel leerlingen ervaren de tweetalige cultuur dagelijks. Het onderwijs in het Fries draagt eraan bij dat leerlingen kunnen participeren in deze sociale en culturele omgeving. In scholen waar Fries aangeboden wordt, staat dit onderwijs niet los van het onderwijs in het Nederlands. Er is bij het werken aan de doelen Nederlands en Fries een transfer mogelijk tussen aspecten die in beide talen aan de orde zijn.

De kerndoelen bieden de mogelijkheid voort te bouwen op het onderwijs Friese taal in het (speciaal) basisonderwijs. Het is belangrijk dat het onderwijs in het Fries aansluit op de eigen taalsituatie van de leerlingen en de onderwijsachtergrond in Fries en zich richt op het vergroten van de taalvaardigheid van leerlingen met het oog op hun te verwachten leef- en werksituatie. Daarbij is in dit uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht uiteraard ook te denken aan werksituaties waar in het Fries wordt gecommuniceerd.

Het leren van Fries in dit uitstroomprofiel zal vooral gericht zijn op praktisch gebruik in de eigen omgeving, op school en in sociale situaties zoals in het openbaar en in werksituaties. Hoofdzakelijk wordt dus gestreefd naar het leren van praktische taalvaardigheden, vooral receptief en communicatief. Belangrijk is de mondelinge taalvaardigheid, luisteren, begrijpen en spreken op voor betrokken leerlingen haalbaar niveau en aansluitend op het Fries thuis en op deelname van de leerling in de Friese samenleving. Voor leerlingen in dit uitstroomprofiel houdt het Fries ook enige schriftelijke taalvaardigheid in, zoals het lezen van voor de doelgroep geschikte teksten tot het schrijven van heel eenvoudige berichten, briefjes en korte berichtjes op nieuwe media als smartphones en tablets.

Het eerste kerndoel is gericht op het ontwikkelen van een positieve en actieve attitude ten opzichte van de Friese taal. Dat omvat mede het bewustzijn van de tweetaligheid in Fryslân en bijvoorbeeld zich kunnen instellen op situaties waarin het Fries aan de orde is.

De overige drie kerndoelen omschrijven de taaldomeinen waarin de leerlingen hun vaardigheden en kennis verder ontwikkelen: begrijpen van gesproken Fries, zich in het Fries uitdrukken, informatie verwerven uit voor de doelgroep geschikte teksten en schrijven van eenvoudige teksten in het Fries.

Het verwerven van woordenschat maakt integraal onderdeel uit van het werken aan deze doelen in voor de doelgroep passende praktische contexten, en evenzo het leren van strategieën om in luisteren, spreken en schriftelijke taal de betekenis te begrijpen.

Kerndoelen
  • 55. De leerling ontwikkelt een positieve en actieve houding met betrekking tot gebruik van de Friese taal.

  • 56. De leerling leert actief te luisteren naar gesproken Fries in alledaagse situaties en verhalen.

  • 57. De leerling leert zich in het Fries uit te drukken in gesprekken en overlegsituaties over alledaagse onderwerpen.

  • 58. De leerling leert gebruik maken van schriftelijke taal in het Fries.

Kerndoelen «Voorbereiding op arbeid»
Karakteristiek

In het vso-uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht worden leerlingen voorbereid op participatie op de arbeidsmarkt. Allereerst wordt bij «arbeidsmarkt» in relatie tot schoolverlaters van het vso-uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht gedacht aan passende werkgelegenheid in de regio waar de leerling woont.

«Passende werkgelegenheid» moet hier individueel bekeken worden: passend voor de individuele leerling, met zijn of haar wensen, mogelijkheden en beperkingen.

De kerndoelen ter voorbereiding op arbeid zijn erop gericht dat leerlingen zich oriënteren op geschikte werkvelden en beroepen en hun loopbaan-, arbeidsmarkt- en beroepsvaardigheden maximaal kunnen ontwikkelen, rekening houdend met hun mogelijkheden en beperkingen. Daarbij dient ook rekening gehouden te worden met het arbeidsmarktperspectief in de regio.

Loopbaansturing

Een integrale benadering is belangrijk. Tegelijkertijd met het leren uitvoeren van praktische taken, oriënteert de leerling zich ook op een concrete en praktische manier wat die arbeid in de betreffende sector of branche voor hem betekent. De leerling oriënteert zich daarnaast actief op het werk- en beroepenveld, bijvoorbeeld door middel van bedrijfsexcursies en oriënterende stages in meerdere branches of sectoren.

De leerling leert om zijn eigen affiniteit met en motivatie voor verschillende werkvelden en branches te onderzoeken, ook in relatie tot de behoeften en mogelijkheden van de regionale arbeidsmarkt, en stapsgewijs tot conclusies te komen met betrekking tot de eigen loopbaan. Hierop kan de leerling bij de start van zijn loopbaan als werknemer zijn keuzes baseren.

De leerling leert loopbaanvaardigheden als effectief werk te zoeken, een sollicitatieprocedure te doorlopen en zijn rechten en plichten als werknemer naar behoren uit te oefenen. Het leren vinden en behouden van werk, en het (zo nodig) leren veranderen van baan is tevens onderdeel van de voorbereiding op de arbeidsmarkt.

Arbeidscompetenties

De leerling ontwikkelt algemene competenties voor de arbeidsmarkt (kerndoel 61) en specifieke beroepscompetenties (kerndoel 62). De beschrijvingswijze van de kerndoelen is ontleend aan de beroepsgerichte kwalificatiestructuur van het mbo, omdat deze beschrijvingswijze herkend wordt door bedrijven en roc’s. Hierdoor kunnen doorgaande ontwikkelingslijnen voor leerlingen ontstaan van vso naar bedrijven en, indien mogelijk, naar vervolgtrajecten met een combinatie van werk en opleiding.

Maatwerk

Voor leerlingen met uiteenlopende beperkingen of stoornissen zal de voorbereiding op arbeid maatwerk zijn. Dit onderdeel moet duidelijk gekoppeld worden aan de eigen keuzes en het verwachte en gewenste niveau van uitstroom en daarmee evenredig zijn. Bij uitstroom naar bijvoorbeeld de beschermde arbeidsmarkt zal het accent op andere kerndoelen liggen als bij uitstroom naar een reguliere baan. Veel leerlingen zullen wellicht altijd begeleiding of ondersteuning nodig hebben om te kunnen werken.

Kerndoelen
  • 59. De leerling verkent actief werkvelden en beroepen, bij voorkeur in de eigen regio.

  • 60. De leerling leert vaardigheden om werk te verwerven, te behouden en om van werk te veranderen.

  • 61. De leerling ontwikkelt algemene competenties voor arbeid, met name de volgende:

    • 61.1 De leerling leert samen te werken en te overleggen.

    • 61.2 De leerling leert instructies en procedures op te volgen.

    • 61.3 De leerling leert bij arbeidsmatige taken de juiste materialen en middelen op een doelmatige en doelgerichte manier in te zetten.

    • 61.4 De leerling leert de eigen beroepsmatige werkzaamheden te plannen en te organiseren.

    • 61.5 De leerling leert kwaliteit te leveren in arbeidsmatige situaties.

    • 61.6 De leerling leert ethisch en integer te handelen in beroepssituaties.

    • 61.7 De leerling leert om te gaan met veranderingen en zich aan te passen.

    • 61.8 De leerling leert met druk en tegenslag om te gaan.

  • 62. De leerling ontwikkelt specifieke beroepsvaardigheden die passen bij de eigen keuzes, mogelijkheden en beperkingen. Afhankelijk van het gekozen beroep kan dat een combinatie zijn van vakspecifieke fysieke, manuele en/of mentale vaardigheden, kwaliteiten of vermogens.

Hoofdstuk 3. Kerndoelen uitstroomprofiel dagbesteding

Leergebiedspecifieke kerndoelen uitstroomprofiel dagbesteding
Nederlandse taal en communicatie
Karakteristiek

Beheersing van de taal maakt het leerlingen mogelijk te functioneren in allerlei communicatieve situaties, nu en in de toekomst. Leerlingen dienen zich begrijpelijk te kunnen uitdrukken en ze moeten kunnen verstaan en begrijpen wat anderen willen meedelen. Het taalonderwijs vso dagbesteding is gericht op praktisch en functioneel taalgebruik. Het bevorderen van redzaamheid en zelfstandigheid staat centraal.

Taalverwerving en taalonderwijs verlopen concentrisch: dezelfde soort inhoud komt in toenemende complexiteit en in toenemende mate van beheersing aan de orde. Het taalbeheersingsniveau dat de leerling in het (speciaal) basisonderwijs heeft bereikt en de leefwereld van de leerling zijn belangrijke uitgangspunten in het onderwijs in de Nederlandse taal. De leerlingen leren op de voor hen meest geëigende manier(en) communiceren en ze bewegen zich in een omgeving waar verschillende manieren van communiceren voorkomen. Leerlingen worden uitgedaagd tot taalactiviteiten. Ze ontwikkelen een positieve houding ten opzichte van verschillende vormen van taalgebruik.

Vanwege het uitstroomperspectief van deze doelgroep staan twee concrete toepassingsgebieden van de Nederlandse taal centraal: zoveel mogelijk zelfstandigheid in het leven van alledag en communicatie in de context van dagbesteding. Deelnemen aan overleg over huishouden of ontspanningsactiviteiten, omgaan met ondersteuners en zorgverleners en het begrijpen van instructies zijn voorbeelden van communicatieve situaties uit deze toepassingsgebieden.

In het vso is in dit uitstroomprofiel ook een groep leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen. Deze leerlingen kunnen zich meestal slechts beperkt of niet via Nederlandse taal uitdrukken, ook voor hen is leren communiceren essentieel voor hun ontwikkeling, zodat alle mogelijkheden moeten worden aangegrepen. Het eerste kerndoel biedt daarom een basis die voor alle doelgroepen uit te werken is en waar verder het werken aan de andere kerndoelen op kan aansluiten.

Kerndoelen
  • 1. De leerling leert te communiceren met voor hem geëigende middelen.

  • 2. De leerling leert actief te luisteren naar gesproken taal in alledaagse situaties.

  • 3. De leerling leert zich begrijpelijk uit te drukken in gesprekken over onderwerpen uit het dagelijks leven.

  • 4. De leerling leert informatieve en verhalende teksten te lezen over onderwerpen die aansluiten bij de leefwereld en interesses.

  • 5. De leerling leert zich schriftelijk begrijpelijk uit te drukken in korte eenvoudige tekst.

  • 6. De leerling leert gebruik maken van strategieën voor woordenschatverwerving.

  • 7. De leerling leert eigen taalactiviteiten voor te bereiden, te plannen en te evalueren.

Rekenen en wiskunde
Karakteristiek

Algemeen doel van het reken- en wiskundeonderwijs in het hele vso is het bijdragen aan de redzaamheid van leerlingen in situaties die reken- of wiskundige kennis, vaardigheden of inzichten vereisen. Dat zijn situaties, nu en in de toekomst, waar reken- en wiskundige vaardigheden ingezet worden: in het dagelijks leven in de privésfeer (wonen en vrije tijd), in het publieke domein (burgerschap), in de werkpraktijk (van werk of activiteiten in dagbesteding), in het (vervolg)onderwijs in rekenen en wiskunde en/of andere leergebieden. Wiskunde wordt hier algemeen en in brede zin bedoeld, niet beperkt tot specifieke wiskundige gebieden.

De relatie met andere leergebieden is tweezijdig. Ten eerste gaat het om het gebruik van relevante situaties uit andere leergebieden en ten tweede om het in andere leergebieden bewust werken aan aspecten van rekenen en wiskunde.

In dit uitstroomprofiel ligt het accent op rekenen en wiskunde die nodig is ter voorbereiding op werk- en dagactiviteiten, wonen, vrije tijd en burgerschap, het is gericht op voor zover mogelijk zelfstandig en met hulp functioneren daarin.

Binnen de contexten van (toekomstige) woon- en leefsituaties ontwikkelen leerlingen hun reken- en wiskundevaardigheden verder en ze ontwikkelen tot zover als mogelijk hun vermogens om rekenen en wiskunde in (praktische) situaties te herkennen, te interpreteren en te gebruiken. Daarbij kunnen hulpmiddelen worden ingezet, zoals de computer en/of rekenmachine, zodat er ook gestreefd wordt naar het verwerven van de vaardigheden die nodig zijn om dat te kunnen.

Ook ontwikkelen de leerlingen reken- en wiskundetaal. Deze omvat de taal die het spreken over concrete reken en wiskundige handelingen mogelijk maakt (op het eigen niveau van de leerling) en de betekenis en (in)formele notaties van reken- en wiskundige aanduidingen, tekeningen, schema's en tabellen. Het gebruik van adequate reken- en wiskundetaal ondersteunt het ordenen van het eigen denken. Het helpt bij argumentaties en bij uitleg aan anderen. Ook helpt het om argumentaties en uitleg van anderen te begrijpen. Deze taal is tevens voorwaardelijk voor samenwerking. Op het eenvoudigste niveau kan hierbij gedacht worden aan begrippen die verhoudingen tussen hoeveelheden en groottes aangeven.

Leerlingen verwerven kennis, vaardigheden en inzichten op het gebied van getallen, meten, tijd en geld.

Kerndoelen
  • 8. De leerling leert zich oriënteren op en gebruikmaken van ordenende handelingen.

  • 9. De leerling leert passende reken- en wiskundetaal gebruiken en werken met getallen in betekenisvolle praktische situaties.

  • 10. De leerling leert bij het oplossen van rekensituaties een hulpmiddel te gebruiken.

  • 11. De leerling leert omgaan met meetinstrumenten, maten en grootheden, orde van grootte en nauwkeurigheid.

  • 12. De leerling leert zich oriënteren op tijd en gebruikmaken van tijdsaanduidingen.

  • 13. De leerling leert omgaan met geld en betaalmiddelen.

Mens, natuur en techniek
Karakteristiek

Het brede leergebied «Mens natuur en techniek» biedt leerlingen een oriëntatie op levende en niet-levende natuur en op techniek in de eigen omgeving, op school, in eigen leef- en woonomgeving en (toekomstige) werk- en dagactiviteiten. Het leren zorgen voor zichzelf en anderen is een centraal thema in dit leergebied. Dit leergebied is gericht op een zo groot mogelijke zelfredzaamheid en participatie van leerlingen op het gebied van (zelf)zorg, wonen, dagelijkse werkzaamheden of activiteiten, vrije tijdsbesteding en burgerschap.

Kenmerkend is dat de leerlingen op een praktische manier ervaringen opdoen waar ze in hun dagelijks leven, nu en in de toekomst, gebruik van kunnen maken. Ze komen in aanraking met organismen, materialen, voorwerpen en verschijnselen. Ook leren leerlingen om te gaan met eigen lichaam, andere mensen, planten, dieren, het milieu en technische producten en processen. In kerndoel 16 is ook de seksuele gezondheid opgenomen als onderdeel van het onderwijs in het leergebied Mens, natuur en techniek. Het accent ligt hier op «seksuele voorlichting» dat voor deze groep kwetsbare leerlingen belangrijk is en is niet te verwarren met het aspect omgaan met seksuele diversiteit in kerndoel 27.

Het leergebied Mens, natuur en techniek in het uitstroomprofiel Dagbesteding kent verschillende thema’s:

  • zorg voor voeding, hygiëne en gezondheid (kerndoelen 14–16)

  • planten en dieren (kerndoel 17)

  • duurzaamheid en zorg voor de omgeving, milieu (kerndoel 18)

  • techniek, hulpmiddelen en veiligheid (kerndoelen 19–21)

In het leren over de onderwerpen in dit brede leergebied komen veel begrippen aan de orde, en het hangt daardoor samen met het niveau van taal- en woordenschatontwikkeling dat bereikt kan worden. Het leren zal voornamelijk met concrete situaties, taken en routines verbonden zijn.

Algemeen is voor leerlingen met een beperking belangrijk dat zij ICT, technologische hulpmiddelen en aanpassingen steeds beter leren benutten om de eigen redzaamheid te vergroten. De apparatuur en hulpmiddelen waarmee de leerlingen zelf dagelijks (zullen) omgaan kunnen hierbij worden betrokken.

In het leergebied Mens, natuur en techniekwordt er tevens naar gestreefd dat leerlingen de mogelijkheden van ICT benutten bij het vinden, verwerken en verstrekken van informatie en bij de communicatie.

Kerndoelen
  • 14. De leerling leert zorg te dragen voor gezonde voeding en het verzorgen van de maaltijden.

  • 15. De leerling leert over aspecten van hygiëne en leert hygiënisch te handelen in de eigen school-, leef- en werkomgeving.

  • 16. De leerling leert hoofdzaken van bouw en functie van het menselijk lichaam en de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling, en leert zorg te dragen voor de eigen lichamelijke, seksuele en psychische gezondheid.

  • 17. De leerling leert te zorgen voor planten en dieren in de eigen leefomgeving, en leert veel voorkomende planten en dieren in de eigen leefomgeving te onderscheiden.

  • 18. De leerling leert over aspecten van duurzaamheid en leert met zorg omgaan met het milieu.

  • 19. De leerling leert technische toepassingen herkennen en gebruiken, mede om de eigen redzaamheid te vergroten.

  • 20. De leerling leert eenvoudig technisch onderhoud in de eigen leef- en woonomgeving uit te voeren.

  • 21. De leerling leert over veiligheidsaspecten en leert zorg te dragen voor veiligheid voor zichzelf en anderen op school, thuis en op de werkplek.

Mens en maatschappij
Karakteristiek

In dit leergebied staat centraal de toerusting van leerlingen voor hun functioneren in sociale en maatschappelijke verbanden en rol als burger in de Nederlandse maatschappij. Door middel van praktische ervaringen en reflectie daarop leren de leerlingen deze rol op verschillende manieren in te vullen: eerst op school, later ook op stages in voor hen passende situaties met betrekking tot wonen, werken/dagactiviteiten en vrijetijdsbesteding en in de bredere maatschappij.

Het leergebied Mens en maatschappij in het vso-uitstroomprofiel Dagbesteding is gericht op zo groot mogelijke zelfredzaamheid en participatie van leerlingen in het private en publieke domein op de gebieden consumeren/budgetteren, mobiliteit, wonen, vrije tijdsbesteding en burgerschap, en op de participatie in werkverbanden in (arbeidsmatige) dagbesteding of activiteiten.

Voor het functioneren op deze gebieden is belangrijk voor leerlingen met een beperking dat zij onder andere technologische hulpmiddelen en aanpassingen leren gebruiken om de eigen redzaamheid te vergroten.

In het leergebied Mens en maatschappij wordt tevens ernaar gestreefd dat leerlingen de mogelijkheden van ICT benutten bij het zoeken en gebruiken van informatie.

Bij de invulling van hun rol als burger en functioneren in de maatschappij hebben leerlingen in dit profiel verschillende vormen van ondersteuning nodig. Het stellen van (hulp-)vragen en het omgaan met ondersteuning en ondersteuners behoort voor deze leerlingen eveneens tot de te ontwikkelen burgerschapscompetenties.

Hierin ligt ook een relatie met de competenties die in de leergebiedoverstijgende doelen worden aangegeven.

Kerndoelen
  • 22. De leerling leert wat hij voor een bescheiden bedrag kan kopen op basis van eigen voorkeuren.

  • 23. De leerling leert zich te oriënteren op de ruimtelijke omgevingen waarin hij zich bevindt met aandacht voor basale verkeersregels.

  • 24. De leerling leert deel te nemen aan werk en activiteitengroepen en daarin sociale gedragsregels te onderkennen en toepassen.

  • 25. De leerling leert over het begeleid wonen in woongroepen, in het bijzonder over het naleven van leefregels, het belang van huishoudelijke taken en het milieu.

  • 26. De leerling leert over verschillende mogelijkheden om zijn vrije tijd te besteden.

  • 27. De leerlingen leren herkennen dat in de samenleving, onder meer op het gebied van seksualiteit, verschillen en overeenkomsten zijn tussen mensen en groepen van mensen in de wijze waarop ze leven.

  • 28. De leerling leert hoe hij betrokken kan zijn in medezeggenschap en besluitvormingsprocessen en welke bijdragen hij kan leveren aan een plezierige en stimulerende leer-, werk- en woonomgeving.

Culturele oriëntatie en creatieve expressie
Karakteristiek

In het voortgezet speciaal onderwijs staat in het uitstroomprofiel Dagbesteding de voorbereiding op participatie in dagbesteding, wonen, vrijetijdsbesteding en burgerschap centraal. Het leergebied «culturele oriëntatie en creatieve expressie» draagt daaraan bij door het stimuleren van de persoonlijke, creatieve en kunstzinnige ontwikkeling van leerlingen, de ontwikkeling van de verbeeldingskracht en de ontwikkeling van competenties om de vrije tijd op een passende en bevredigende manier vorm te geven. Het richt zich op situaties, nu en in de toekomst, van dagelijks leven in de privésfeer (wonen, vrije tijd) en op het stimuleren van deelname aan sociaal-culturele activiteiten. Daarmee is culturele oriëntatie en creatieve expressie niet alleen een leergebied, maar ook een vormingsgebied, waarin leerlingen hun kennismaking met culturele activiteiten en kunstzinnige en creatieve uitingen verbreden en verdiepen, voortbouwend op de kunstzinnige oriëntatie in het speciaal onderwijs. Als vormingsgebied is culturele oriëntatie en creatieve expressie uitermate geschikt voor het ontwikkelen van competenties voor, en bewustwording van, een zinvolle en bevredigende besteding van vrije tijd.

Binnen de culturele oriëntatie ligt het accent op de verkenning van het cultureel aanbod in de omgeving van de leerling. De leerling maakt kennis met instellingen of organisaties met een voor de leerling(en) passend cultureel aanbod. Kunst-, media- en erfgoededucatie hebben betrekking op het verkennen van de diversiteit van het aanbod in de omgeving van de leerling en het deelnemen aan verschillende culturele en kunstzinnige activiteiten.

In de creatieve expressie verkennen de leerlingen op een actieve manier hun eigen expressieve mogelijkheden binnen verschillende kunstzinnige disciplines: beeldend, audiovisueel, muziek, dans, drama. Van daaruit krijgen zij zicht op eigen voorkeuren en talenten, op basis waarvan een keuze gemaakt kan worden voor verbreding en/of verdieping van vaardigheden in de gekozen discipline(s). Bij het maken van keuzes leren leerlingen omgaan met de mogelijkheden vanuit handicap-specifieke aspecten. In de gekozen discipline(s) worden verschillende functies verkend: uitdrukken van eigen gevoelens en ervaringen, vorm geven aan verbeelding, leren communiceren door middel van beelden, muziek, taal, spel en beweging, afhankelijk van hun individuele talenten. De leerlingen leren daarbij hun kunstzinnige en creatieve uitingen aan anderen te presenteren.

Daarbij en daarnaast leren de leerlingen oog te krijgen voor de diversiteit in kunstzinnige en creatieve uitingen van anderen. Die «anderen» kunnen medeleerlingen zijn, maar ook professionele kunstenaars.

Kerndoelen
  • 29. De leerling maakt kennis met het (sociaal-)culturele aanbod in zijn omgeving door actief deel te nemen aan culturele activiteiten.

  • 30. De leerling leert vaardigheden waarmee hij zich creatief en kunstzinnig wil en kan uiten, passend bij de eigen mogelijkheden, talenten en voorkeuren.

  • 31. De leerling leert eigen kunstzinnig werk, alleen of binnen een groep, aan anderen (medeleerlingen, ouders) te presenteren.

  • 32. De leerling leert te communiceren over eigen kunstzinnig werk en dat van anderen.

Bewegen en sport
Karakteristiek

Bewegingsonderwijs is erop gericht dat de leerlingen deel leren nemen aan bewegingsactiviteiten, waardoor zij een uitgangspositie verwerven om deel te nemen aan bewegingsactieve vrijetijdsbesteding, nu en later.

De ontwikkeling van het eigen motorisch vermogen, het kunnen omgaan met de eigen motorische (on)mogelijkheden, staat centraal bij het leren deelnemen aan activiteiten uit de bewegingsgebieden. Leerlingen leren de hoofdbeginselen van de belangrijkste bewegings- en spelvormen ervaren in aansprekende bewegingssituaties. Het gaat daarbij om bewegingsvormen als balanceren, springen, zwaaien, klimmen, duikelen, hardlopen en bewegen op muziek. En om spelvormen als tik- en afgooispelen, doelspelen en terugslagspelen en spelactiviteiten waarbij het gaat om mikken en jongleren en zelfverdediging.

Veel spelvormen en sportactiviteiten worden gezamenlijk ondernomen. Daarbij is het van belang dat leerlingen leren af te spreken wat de regels zijn en hoe die na te leven, elkaar helpen, op veiligheid letten, elkaars mogelijkheden respecteren en eigen mogelijkheden verkennen. Hierdoor leren de leerlingen het bewegen te reguleren.

In veel activiteiten zitten aspecten die van belang zijn voor lichamelijke arbeid, zoals tillen en kracht zetten. Deze aspecten zullen gekoppeld aan passende activiteiten aan de orde komen. Veiligheid in bewegingssituaties en fitheid in relatie tot bewegen is ook een thema dat samen met verschillende activiteiten aan de orde komt. Op deze manier leren de leerlingen gezond te bewegen.

Het plezier beleven aan deelname aan verschillende bewegingsactiviteiten is belangrijk. Een positieve beleving van bewegingsactiviteiten op school vergroot het enthousiasme voor deelname aan bewegingsactiviteiten op andere momenten. Sport kan leerlingen aantrekkelijke spel- en bewegingsactiviteiten bieden. Er zijn tegenwoordig veel bewegingsactiviteiten met een vrijblijvender en individueler deelname dan in de georganiseerde sport. Wanneer de leerlingen worden voorbereid op deelname aan de bewegingscultuur, dan gebeurt dat via uitnodigende en bij hun leeftijd en mogelijkheden passende spel- en bewegingsvormen, bijvoorbeeld met aangepaste regels en materialen. Hierdoor kunnen de leerlingen deelnemen aan activiteiten van speciale sportclubs en blijft integratie in de reguliere sportwereld ook tot de mogelijkheden behoren.

Kerndoelen
  • 33. De leerling leert deelnemen aan activiteiten uit verschillende bewegingsgebieden.

  • 34. De leerling leert deel te nemen aan verschillende spelvormen en sportactiviteiten.

  • 35. De leerling leert deel te nemen aan verschillende vormen van bewegen op muziek.

  • 36. De leerlingen leren gezamenlijke bewegingssituaties met elkaar te reguleren.

  • 37. De leerling leert bewegingssituaties positief te beleven.

  • 38. De leerling leert de betekenis van bewegen voor gezondheid waarderen.

  • 39. De leerling leert deel te nemen aan bewegings- en sportactiviteiten buiten schoolverband.

Friese taal
Karakteristiek

Over de Friese taal geeft de Wet op de expertisecentra aan dat op scholen in de provincie Fryslân het onderwijs in het uitstroomprofiel dagbesteding mede onderwijs in de Friese taal kan omvatten.

In Fryslân spelen zowel de Nederlandse als de Friese taal een belangrijke rol en veel leerlingen ervaren de tweetalige cultuur dagelijks. Het onderwijs in het Fries draagt eraan bij dat leerlingen kunnen participeren in deze sociale en culturele omgeving. In scholen waar Fries aangeboden wordt staat dit onderwijs niet los van het onderwijs in het Nederlands. Er is bij het werken aan de doelen Nederlands en Fries een transfer mogelijk tussen aspecten die in beide talen aan de orde zijn.

De kerndoelen bieden de mogelijkheid voort te bouwen op het onderwijs Friese taal in het speciaal (basis)onderwijs. Het is belangrijk dat het onderwijs in het Fries aansluit op de eigen taalsituatie van de leerlingen en de onderwijsachtergrond in Fries en zich richt op het vergroten van de taalvaardigheid van leerlingen met het oog op hun te verwachten leef- en werksituatie.

Het leren van Fries in dit uitstroomprofiel Dagbesteding is gericht op praktisch gebruik in dagelijkse mondelinge communicatie in de eigen omgeving, op school en in sociale situaties. Hoofdzakelijk wordt gestreefd naar het leren van mondelinge taalvaardigheden: luisteren, begrijpen en spreken op voor betrokken leerlingen haalbaar niveau en aansluitend op het Fries thuis en op deelname in de Friese samenleving.

Het eerste kerndoel is gericht op het ontwikkelen van een positieve en actieve attitude ten opzichte van de Friese taal. Dat omvat mede het besef van de tweetaligheid in Fryslân en bijvoorbeeld zich kunnen instellen op situaties waarin het Fries aan de orde is.

De overige twee kerndoelen omschrijven de taaldomeinen waarin de leerlingen hun vaardigheden en kennis verder ontwikkelen: begrijpen van gesproken Fries en zich in het Fries uitdrukken.

Het verwerven van woordenschat maakt integraal onderdeel uit van het werken aan deze doelen in voor de doelgroep passende praktische contexten.

Kerndoelen
  • 40. De leerling ontwikkelt een positieve en actieve houding met betrekking tot gebruik van de Friese taal.

  • 41. De leerling leert actief te luisteren naar gesproken Fries in alledaagse situaties en verhalen.

  • 42. De leerling leert zich in het Fries uitdrukken in alledaagse situaties.

Kerndoelen «Voorbereiding op dagbesteding»
Karakteristiek

In het vso-uitstroomprofiel dagbesteding worden leerlingen voorbereid op participatie in dagactiviteiten. Daarin bestaan verschillende vormen met te onderscheiden mogelijkheden en niveaus. Het kan gaan om arbeidsmatige, activiteitengerichte of belevingsgerichte dagbesteding, en combinaties daartussen geven weer tussenmogelijkheden. De range van leerlingen en hun mogelijkheden is in dit uitstroomprofiel zeer groot en dat komt tot uiting in de zeer verschillende toekomstsituaties waarop de school hen voorbereiding wil bieden. Er is een groot verschil tussen leerlingen die ondersteund en begeleid werk kunnen verrichten en leerlingen waarbij primair voor een veilige omgeving met stimulerende ervaringen gezorgd moet worden. Uiteindelijk is het de bedoeling dat voor elke leerling de best passende plaats mogelijk wordt. Als er sprake is van werk, wordt hier geen loonvormende arbeid bedoeld.

De kerndoelen ter voorbereiding op dagbesteding zijn erop gericht dat leerlingen hun competenties voor de praktijk van hun dagelijkse activiteiten optimaal kunnen ontwikkelen, rekening houdend met hun mogelijkheden en beperkingen.

De kerndoelen ter voorbereiding op dagbesteding sluiten aan op de doelen voorbereiding op arbeid in het uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht. Reden hiervoor is dat leerlingen soms in het profiel dagbesteding alsnog kunnen doorgroeien naar het profiel arbeidsmarktgericht, als ze zich doorontwikkelen in later jaren.

Exploratie van werk en dagactiviteiten

Wat een passende plek is voor een leerling kan eigenlijk alleen tot uiting komen door kennismaking en ervaring met het scala aan mogelijkheden dat voor hem of haar in aanmerking komt. De leerling moet het zelf ervaren, zijn voorkeuren ontdekken en leren te kiezen. Deels kan deze werkexploratie op school, maar heel nuttig is ook het gebruik maken van stagemogelijkheden bij de regionaal beschikbare zorgvoorzieningen.

Kiezen en loopbaansturing

Een passende plek in werk en dagbesteding staat niet voor altijd vast. In de mogelijkheden van (werk-)activiteiten kunnen nieuwe perspectieven haalbaar worden en ook de jongere kan zijn mogelijkheden verder ontwikkelen of zijn voorkeuren veranderen, waardoor het te verwachten is dat men meer dan eens van situatie zal wisselen. De vaardigheden om hier zoveel mogelijk zelf sturing aan te geven, vormen het onderwerp van het tweede kerndoel. Dit doel zal in het algemeen met de nodige begeleiding en ondersteuning gepaard gaan, tegelijk met het ervaring opdoen in de praktijk. De begeleiding in school krijgt vaak vorm in een individueel transitieplan, als voorbereiding op hun loopbaan. Loopbaan wordt voor deze leerlingen breed en integraal opgevat: hun weg in het leven met betrekking tot wonen, werk- en dagactiviteiten, vrijetijdsbesteding en samenleving.

Het hangt van het niveau van de leerling af in hoeverre hij of zij dat in enigermate zelfstandig kan. Het streven is om de leerling, om wie het uiteindelijk gaat, hierin een zo groot mogelijk betrokkenheid en stem te laten hebben. Doel is om hun vermogens tot loopbaansturing te versterken en hen uit te dagen, zelf (mede)verantwoordelijkheid te leren dragen voor hun (toekomstige) loopbaan in het leven.

Werkcompetenties

Voor leerlingen die arbeidsmatige dagactiviteiten kunnen verrichten gelden de kerndoelen 45 en 46. De leerling ontwikkelt algemene (kerndoel 45) en specifieke (kerndoel 46) competenties voor werk. De beschrijvingswijze van deze kerndoelen is ontleend aan de beroepsgerichte kwalificatiestructuur van het mbo, die ook gebruikt is bij het uitstroomprofiel Arbeidsmarktgericht om de afstemming en herkenbaarheid te bevorderen.

Het zijn vrij globale geformuleerde competentiecategorieën en zullen in de praktijk voor deze leerlingen een eigen passende invulling krijgen.

Het verschil tussen de algemene werkcompetenties (kerndoel 45) en de specifieke vaardigheden (kerndoel 46) is dat de eerste betrekking hebben op het algemene functioneren in een op werken gerichte situatie, en de tweede de concrete vaardigheden bij het uitvoeren van werkhandelingen omvatten. Deze zijn uiteraard per werksituatie zeer verschillend. In de schoolsituatie en/of stage wordt deze uitvoering geleerd of getraind, lettend op de verschillende mogelijkheden van uitvoeringsniveau en/of ondersteuning die daarbij nodig is.

Deze kerndoelen gelden niet voor leerlingen in het uitstroomprofiel Dagbesteding die geen arbeidsmatige activiteiten kunnen verrichten. De voorbereiding op andere vormen van dagbesteding is zo divers dat de school hiervoor een op het perspectief van de leerling passende specifieke invulling van het programma kan ontwikkelen in afstemming met de ontvangende instellingen. Stages om te wennen aan de nieuwe omgeving behoren ook hier tot de mogelijkheden.

In de praktijk wordt de term «werk» gehanteerd op de wijze waarop dat eveneens in deze karakteristiek wordt gedaan. Aangezien de term «werk» niet past binnen het juridische kader van de kerndoelen, wordt bij de kerndoelen hieronder in plaats van de term «werk» de term «arbeidsmatige dagbesteding» gehanteerd.

Kerndoelen
  • 43. De leerling verkent de mogelijkheden van al dan niet arbeidsmatige dagbesteding die bereikbaar zijn.

  • 44. De leerling leert vaardigheden die het kiezen voor deelname aan en veranderen van vormen van al dan niet arbeidsmatige dagbesteding mogelijk maken.

  • 45. De leerling voor wie het functioneren in vormen van arbeidsmatige dagbesteding mogelijk is, ontwikkelt met name de volgende algemene competenties voor het functioneren daarin:

    • 45.1 De leerling leert samen te werken en te overleggen.

    • 45.2 De leerling leert instructies en procedures op te volgen.

    • 45.3 De leerling leert bij arbeidsmatige taken de juiste materialen en middelen op een doelmatige en doelgerichte manier in te zetten.

    • 45.4 De leerling leert de eigen arbeidsmatige taken te plannen en te organiseren.

    • 45.5 De leerling leert kwaliteit te leveren in arbeidsmatige situaties.

    • 45.6 De leerling leert ethisch en integer te handelen in arbeidsmatige situaties.

    • 45.7 De leerling leert om te gaan met veranderingen en zich aan te passen.

    • 45.8 De leerling leert met druk en tegenslag om te gaan.

  • 46. De leerling voor wie het functioneren in vormen van arbeidsmatige dagbesteding mogelijk is, ontwikkelt specifieke arbeidsmatige vaardigheden die passen bij de eigen keuzes, mogelijkheden en beperkingen.

NOTA VAN TOELICHTING

Deze nota van toelichting wordt gegeven mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken.

Algemeen deel

Het speciaal onderwijs (so) en voortgezet speciaal onderwijs (vso) bieden onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben vanwege beperkingen van uiteenlopende aard. In de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Stb. 2012, 545) (hierna: Wet kwaliteit (v)so), die 1 augustus 2013 in werking is getreden1, zijn verschillende maatregelen opgenomen om de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs een impuls te geven en beter te borgen. Deze algemene maatregel van bestuur (amvb) bevat ter zake verschillende nadere voorschriften. Het belangrijkste onderdeel wordt gevormd door de vaststelling van kerndoelen voor het voortgezet speciaal onderwijs. Hiervoor wordt het Besluit kerndoelen WEC aangepast. Ook worden in deze amvb inhoudelijke eisen gesteld aan het door het bevoegd gezag vast te stellen ontwikkelingsperspectief. Daarnaast bevat deze amvb diverse andere aanpassingen. Deze zullen hieronder worden toegelicht per afzonderlijk uitstroomprofiel – vervolgonderwijs, arbeidsmarktgericht en dagbesteding – waarop zij betrekking hebben.

1. Kerndoelen

In de Wet kwaliteit (v)so is de basis gelegd voor het vaststellen van kerndoelen voor de onderscheiden uitstroomprofielen in het voortgezet speciaal onderwijs. Onderhavig besluit stelt die kerndoelen vast (artikel II, onderdeel B, en de bijlage). Met het vaststellen van de kerndoelen worden de inhoudelijke kaders voor het onderwijsaanbod in het vso vastgelegd. Het doel hiervan is een doorgaande lijn te waarborgen van so naar vso en het vergroten van de kansen van leerlingen op maatschappelijke participatie door hun een gedegen voorbereiding te bieden op hun verwachte uitstroombestemming: een vervolgopleiding, de arbeidsmarkt of vormen van dagbesteding.

Gevolgde procedure en draagvlak

Het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling (SLO) is in december 2009 verzocht kerndoelen voor de verschillende uitstroomprofielen in het vso te ontwikkelen. Om dit nader vorm te geven is onder regie van een stuurgroep met vertegenwoordigers van verschillende belanghebbende partijen met de ontwikkeling gestart. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door een drietal werkgroepen van experts, onder wie een ruime vertegenwoordiging van het betrokken scholenveld. De concept-kerndoelen zijn achtereenvolgens (tussentijds) voorgelegd aan een digitaal scholenpanel van 130 deelnemende scholen, een brede groep andere deskundigen, vertegenwoordigers van ouderverenigingen en lerarenopleidingen. Ten slotte zijn de voorstellen op 13 oktober 2011 in een slotconferentie voor een laatste consultatie voorgelegd aan het betrokken onderwijsveld. De kerndoelen kunnen rekenen op een groot draagvlak. De respons was groot en er is een brede instemming met de kerndoelen.

Kerndoelen voor de verschillende uitstroomprofielen van het vso

Voor het onderwijs in het vso gelden per uitstroomprofiel verschillende kerndoelen. Voor elk uitstroomprofiel gelden leergebiedspecifieke kerndoelen. Daarnaast zijn er leergebiedoverstijgende kerndoelen, die voor alle drie de uitstroomprofielen van het vso gelden. Deze kerndoelen richten zich op het «leren leren», het ontwikkelen van sociale vaardigheden en het omgaan met de handicap of stoornis. Voor de uitstroomprofielen arbeidsmarktgericht en dagbesteding zijn bovendien kerndoelen geformuleerd voor de voorbereiding van de leerlingen op deze uitstroombestemmingen.

Leergebiedoverstijgende kerndoelen

De leergebiedoverstijgende kerndoelen besteden speciaal aandacht aan vier domeinen: leren leren, leren een taak uitvoeren, leren functioneren in verschillende sociale situaties en ontwikkelen van een persoonlijk toekomstperspectief. Dit zijn de domeinen waarbinnen vso-leerlingen meer of minder sterk geconfronteerd worden met hun beperking. De leergebiedoverstijgende kerndoelen gelden voor de gehele periode in het vso (alle leerjaren). Deze kerndoelen zijn voor alle drie de uitstroomprofielen gelijk en zijn globaal geformuleerd. Hierdoor kunnen ze verschillend uitgewerkt worden, afhankelijk van het uitstroomprofiel en de verschillen tussen individuele leerlingen. Bij het vertalen van kerndoelen in concrete leeractiviteiten voor de leerling zal vaak maatwerk nodig zijn, met grote verschillen in de mate van zelfstandigheid van de leerling en het type en de hoeveelheid ondersteuning die deze nodig heeft. Zo kunnen aan leerlingen in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs bijvoorbeeld hogere eisen worden gesteld als het gaat om de planmatigheid bij het leren en handelen. Als het gaat om het zelfstandig kiezen en toepassen van leer- en zoekstrategieën, zal dit doel in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel gerelateerd worden aan de toekomstige rol van de leerling als werknemer in arbeidsorganisaties. Voor het uitstroomprofiel dagbesteding zal voor ditzelfde kerndoel vooral aangesloten moeten worden bij wat de leerling al kan en zal de uitwerking vooral gericht zijn op «leren door doen».

Kerndoelen voor het uitstroomprofiel vervolgonderwijs

In het uitstroomprofiel vervolgonderwijs bereiden leerlingen zich voor op een regulier vo-diploma, dat toegang geeft tot een vervolgopleiding in het (hoger) beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs. De leergebiedspecifieke kerndoelen voor het uitstroomprofiel vervolgonderwijs zijn dan ook de kerndoelen voor de onderbouw van het reguliere voortgezet onderwijs van het Besluit kerndoelen onderbouw VO. De leergebiedspecifieke kerndoelen gelden enkel voor de onderbouw, de leergebiedoverstijgende doelen voor de gehele vso-periode.

Kerndoelen voor het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel

Het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel is bedoeld voor leerlingen die werkzaamheden kunnen verrichten in loonvormende arbeid op de arbeidsmarkt. De leergebiedspecifieke kerndoelen gelden, net als de andere doelen voor dit uitstroomprofiel, voor de gehele periode van het vso. Ordening en inhoud van deze kerndoelen sluiten zoveel mogelijk aan bij de leergebieden van die voor de onderbouw van het reguliere vo. Dit om de mogelijkheid open te houden voor leerlingen om over te stappen naar het uitstroomprofiel vervolgonderwijs. Verder gelden in dit uitstroomprofiel kerndoelen ter voorbereiding op arbeid; deze zijn gericht op de oriëntatie op de verschillende werkvelden en beroepen en het verwerven van loopbaan-, arbeidsmarkt en beroepsvaardigheden. Inhoud, begrippenkader en taalgebruik sluiten aan bij de kwalificatiestructuur voor het beroepsonderwijs. Dit bevordert de herkenbaarheid van door leerlingen behaalde onderwijsresultaten bij toekomstige werkgevers.

Kerndoelen voor het uitstroomprofiel dagbesteding

De leerlingen in het uitstroomprofiel dagbesteding worden voorbereid op het zo zelfstandig mogelijk functioneren in vormen van dagbesteding. De groep is zeer divers. Een deel van de leerlingen kan met ondersteuning en begeleiding eenvoudige arbeidsmatige activiteiten verrichten in een aangepaste omgeving, een ander deel van de leerlingen is aangewezen op een onderwijsaanbod dat vooral een veilige en ontwikkelingsgerichte omgeving biedt. Naast de leergebiedspecifieke kerndoelen zijn er ook voor dit profiel leergebiedoverstijgende doelen en doelen ter voorbereiding op dagbesteding. Hierbij gaat het om voorbereiding op praktijksituaties in het latere dagelijks leven in de transitiegebieden: (arbeidsmatige) dagbesteding, wonen, vrijetijdsbesteding en burgerschap. De formulering van de kerndoelen ter voorbereiding op dagbesteding is afgestemd met die voor het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel, om de mogelijkheid van doorstroming te behouden en de herkenbaarheid te bevorderen. Aan de andere kant is er rekening mee gehouden dat de kerndoelen ook moeten kunnen worden uitgewerkt in een onderwijsaanbod voor leerlingen op zeer laag niveau.

Aanpassing inzake kerndoelen Engels voor het speciaal onderwijs

In de Wet kwaliteit (v)so is het vak Engels verplicht gesteld voor het so, voor een betere afstemming tussen speciaal en regulier onderwijs en tussen speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Het Besluit kerndoelen WEC bevat al kerndoelen Engels voor het so. De toelichtende tekst bij de paragraaf met de kerndoelen voor het vak Engels is aangepast op die verplichting (zie artikel II, onderdeel C). Verder zijn de passages voor leerlingen cluster 1 en voor leerlingen cluster 2 geschrapt. Deze zijn in feite overbodig. De formulering van de kerndoelen is globaal en biedt scholen voldoende ruimte om het onderwijs aan te passen aan de beperkingen van de individuele leerlingen. In het geval van Engels kan het onderwijs bijvoorbeeld meer nadruk leggen op luisteren, of juist op lezen.

2. Inhoud ontwikkelingsperspectief

Dit besluit bepaalt welke informatie het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 41a van de Wet op de expertisecentra, in ieder geval dient te bevatten (zie artikel V, onderdeel B). De verplichte onderdelen van het ontwikkelingsperspectief geven het onderbouwde perspectief aan van de leerling, waar de school met het onderwijs aan de leerling naar toewerkt.

De verplichte onderdelen van het ontwikkelingsperspectief zijn:

  • De te verwachten uitstroombestemming van de leerling. Daarmee wordt in het speciaal onderwijs gedoeld op uitstroom naar één van de uitstroomprofielen in het voortgezet speciaal onderwijs of naar het regulier voorgezet onderwijs. In het voortgezet speciaal onderwijs heeft de uitstroombestemming betrekking op uitstroom naar middelbaar of hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs, dan wel uitstroom naar arbeid (het kan hierbij ook gaan om de beschermde arbeidsmarkt) of vormen van dagbesteding.

  • De onderbouwing van de verwachte uitstroombestemming van de leerling. De onderbouwing van het ontwikkelingsperspectief bevat de samenhangende argumenten die relevant zijn voor het onderwijs en die daarmee de keuze onderbouwen voor een uitstroombestemming. Daarbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van de leerling in relatie tot de voor de uitstroombestemming vereiste kennis en vaardigheden.

De onderbouwing bevat ten minste een weergave van de belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling. Het gaat hier om kindgebonden factoren en contextfactoren die het onderwijsproces kunnen beïnvloeden en die (mede) bepalen of een leerling een bepaalde uitstroombestemming kan bereiken. Bevorderende factoren zijn bijvoorbeeld motivatie, doorzettingsvermogen en een stimulerende thuisomgeving. Belemmerende factoren kunnen bijvoorbeeld het gevolg zijn van een handicap. Deze factoren vormen belangrijke bouwstenen in de onderbouwing van de keuze die wordt gemaakt voor de te verwachten uitstroombestemming van de leerling.

Wanneer het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief voor de eerste keer na inschrijving vaststelt, zal de onderbouwing een weergave zijn van de voor de uitstroombestemming relevante gegevens in de beginsituatie van de leerling, zoals die bijvoorbeeld blijkt uit het onderwijskundig rapport indien de leerling eerder onderwijs heeft gevolgd.

Het ontwikkelingsperspectief speelt een centrale rol in het cyclische proces van planmatig handelen bij het onderwijs. Gedurende het onderwijsleerproces wordt de ontwikkeling van de leerling nauwkeurig gevolgd met behulp van de voortgangsregistratie. Ten minste jaarlijks evalueert het bevoegd gezag met de ouders het ontwikkelingsperspectief. Op basis van deze evaluatie treft het bevoegd gezag, indien nodig, extra maatregelen om de leerling op de koers richting uitstroombestemming te houden of stelt het ontwikkelingsperspectief bij.

Door gebruik te maken van de mogelijkheid om het ontwikkelingsperspectief bij te stellen, kan de school rekening houden met het feit dat leerlingen door omstandigheden een andere ontwikkeling kunnen doormaken dan zij aan het begin van de schoolperiode had verwacht. Bijstelling van het ontwikkelingsperspectief kan ook aan de orde zijn als eerder een lastige afweging nodig is geweest om te bepalen welke uitstroombestemming in het ontwikkelingsperspectief zou worden opgenomen. Met name bij jonge kinderen kan de keuze lastig zijn. In de onderbouwing kan de school de gemaakte afweging dan weergeven, en kan zij bijvoorbeeld aangeven dat later – afhankelijk van de ontwikkeling – mogelijk een andere uitstroombestemming aan de orde zal zijn.

Naarmate de schoolloopbaan vordert en op basis van de verplichte voortgangregistratie meer gegevens beschikbaar komen over de ontwikkeling van de leerling, zullen de keuze voor een uitstroombestemming en de afweging daarbij eenduidiger zijn.

Dit besluit laat scholen de ruimte om in het ontwikkelingsperspectief verfijning aan te brengen binnen een uitstroombestemming. Zo zal het ontwikkelingsperspectief van een so-leerling eerst nog het uitstroomprofiel vervolgonderwijs als uitstroombestemming kunnen benoemen, en kan de school in een later stadium op het so de vo-schoolsoort aanduiden (bv. havo) als verwachte uitstroombestemming van de leerling. En zo zal voor een leerling bij aanvang in het vso in het ontwikkelingsperspectief «horeca» als soort arbeid kunnen zijn opgenomen als verwachte uitstroom, en zal in een later stadium duidelijk kunnen zijn dat de vaardigheden en belangstelling van de leerling vooral op het terrein van de bediening liggen. In het ontwikkelingsperspectief kan dan uitstroom naar een functie op de arbeidsmarkt in de bediening worden opgenomen.

Het ontwikkelingsperspectief is aldus een handvat om het onderwijs voor de betreffende leerling planmatig en doelgericht vorm te geven, rekening houdend met diens eigen situatie. Het is daarbij tegelijk een geschikt instrument voor afstemming en communicatie tussen school, ouders en leerling. Het doel daarvan is het vergroten van de opbrengstgerichtheid van het (v)so. Het onderwijs dient zo goed mogelijk aan te sluiten bij de mogelijkheden van de leerlingen en hen gedegen voor te bereiden op de vervolgstap (onderwijs, arbeidsmarkt, dagbesteding). Dat is waarom het verplicht werken met het ontwikkelingsperspectief door de Wet kwaliteit (v)so wordt voorgeschreven. Onderhavig besluit bepaalt welke informatie het ontwikkelingsperspectief daartoe ten minste dient te bevatten (zie hierboven). Bij die informatie gaat het om de verwerking van persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), gerechtvaardigd door het doel om het onderwijs juist op de betreffende leerling te kunnen afstemmen, om de opbrengstgerichtheid te kunnen vergroten. Op het ontwikkelingsperspectief is derhalve de Wbp van toepassing. Het gaat bij het ontwikkelingsperspectief om de verwerking van «gewone» persoonsgegevens, en tevens om de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Bijzondere persoonsgegevens in de zin van artikel 16 Wbp zijn onder andere gegevens betreffende iemands gezondheid. De Wbp verbiedt verwerking van dergelijke gegevens (artikel 16 Wbp), maar voor scholen geldt een uitzondering op dat verbod. Op grond van artikel 21, eerste lid, onder c, Wbp mogen scholen dergelijke gegevens verwerken voor zover dat met het oog op de speciale begeleiding van leerlingen of het treffen van bijzondere voorzieningen in verband met hun gezondsheidstoestand noodzakelijk is.

De scholen moeten bij het hanteren van het ontwikkelingsperspectief de Wbp naleven. Elke school is daar zelf verantwoordelijk voor. Uit de Wbp volgt onder meer dat niet meer gegevens in het ontwikkelingsperpectief mogen worden opgenomen dan nodig (artikel 11 Wbp). Dit stelt grenzen aan de aard en omvang van de gegevens die mogen worden verwerkt en aan de kring van personen die binnen een school van deze gegevens kennis mogen nemen. Bij de onderbouwing van de verwachte uitstroombestemming zal hier rekening mee moeten worden gehouden. Tevens zullen scholen technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen moeten nemen. Die maatregelen moeten mede gericht zijn op het voorkomen van onnodige verzameling en verdere verwerking van persoonsgegevens. De regering wijst in het kader van de verwerking van persoonsgegevens ter zake van het ontwikkelingsperspectief voorts op de rechten van de leerlingen dan wel de ouders, bedoeld in artikel 35 en verder van de Wbp. Wat betreft het zogenoemde «correctierecht» wordt het volgende opgemerkt. In zijn algemeenheid geldt, dat op grond van artikel 36 Wbp de leerling of de ouder om correctie van gegevens kan verzoeken indien deze gegevens feitelijk onjuist zijn, voor het doel van de verwerking, onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Door de leerling of de ouder moet worden aangegeven wat naar zijn of haar idee moet worden gewijzigd. Het recht op correctie is niet bedoeld om persoonsgegevens bestaande uit professionele indrukken, meningen en conclusies voor zover ter zake dienend en waarmee betrokkene het niet eens is, te corrigeren. Wel mag worden verwacht dat het schriftelijk commentaar van de betrokkene wordt toegevoegd aan het dossier.

Vanuit OCW worden scholen geïnformeerd over regels omtrent de verwerking van persoonsgegevens. Bijvoorbeeld in de vorm van een brochure die wordt opgesteld in samenwerking met de PO-Raad, en informatieverstrekking via de website www.passendonderwijs.nl . Hierbij komen diverse onderwerpen aan bod, waaronder maatvoering in gegevensuitwisseling in die gevallen waarin er sprake is van stages en werkgevers over de stagiairs geïnformeerd worden.

Op grond van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533) zal ook in het reguliere onderwijs gewerkt gaan worden met een ontwikkelingsperspectief, voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven. De inhoud van dat ontwikkelingsperspectief zal in een andere algemene maatregel van bestuur nader worden uitgewerkt, op vergelijkbare wijze als de in deze amvb opgenomen uitwerking voor het (voortgezet) speciaal onderwijs.

3. Voorschriften voor specifieke uitstroomprofielen

3.1 Uitstroomprofiel vervolgonderwijs
Zij-instromers als leraren voor bepaalde beroepsgerichte vakken

In de Wet kwaliteit (v)so is geregeld dat voor bepaalde beroepsgerichte vakken in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs gekwalificeerde vaklieden als zij-instromer het onderwijs mogen verzorgen. Het gaat daarbij om vakken in het voorbereidend beroepsonderwijs die sterk gericht zijn op de praktijk. Hiervoor is het voorbeeld van het voortgezet onderwijs gevolgd. De vakken waarvoor dit geldt zijn in het voortgezet speciaal onderwijs dezelfde als in het voortgezet onderwijs. Het Besluit zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs is daarvoor aangepast (artikel IV van onderhavig besluit).

Leeftijdsgrens deelname vavo-examen

Voor leerlingen in het vso (uitstroomprofiel vervolgonderwijs, niet zelf examinerende school) geldt op grond van onderhavig besluit dat zij vanaf 16 jaar examen kunnen doen via het vavo (artikel V, onderdeel H). Een voorwaarde daarvoor is wel, zo regelt de Wet kwaliteit (v)so, dat er voor wat betreft het onderwijs aan de leerling sprake is van symbiose tussen de vso-school en de web-instelling, oftewel dat een deel van het vso-schoolplan wordt uitgevoerd door de web-instelling (artikel 24 WEC). Voor vso-leerlingen van 18 jaar en ouder geldt dat zij slechts examen via het vavo mogen doen als daarnaast ook is voldaan aan de bepaling dat de leerling ononderbroken ingeschreven is geweest in het voortgezet speciaal onderwijs.

3.2 Uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht
Stages

Voor leerlingen in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel is een stage verplicht. De maximale duur van de stage wordt door dit besluit gelijkgetrokken met de duur van de stage in het praktijkonderwijs, omdat dit de onderwijssoort is in het reguliere voortgezet onderwijs die globaal een vergelijkbare leerlingpopulatie heeft (artikel V, onderdeel D).

Referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen

Het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen is door dit besluit gewijzigd (artikel III van onderhavig besluit). Voor het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel gelden het referentieniveau 1F voor Nederlandse taal en het referentieniveau 1F voor rekenen. Deze niveaus komen overeen met die voor het praktijkonderwijs. Dit betekent dat het onderwijs in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het vso erop gericht is dat de leerlingen zoveel mogelijk deze referentieniveaus voor Nederlandse taal en rekenen bereiken.

Afwijkingen van delen van het programma

In het Onderwijskundig besluit WEC (artikel 14) zijn door dit besluit (zie artikel V, onderdeel I) voorschriften opgenomen voor hoe wordt vastgesteld welke leerlingen in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel in aanmerking komen voor afwijkingen van delen van het onderwijsprogramma (artikel 14c, negende lid, WEC). Dit is geharmoniseerd met de voorschriften in het Inrichtingsbesluit WVO (artikel 19). In het Onderwijskundig besluit WEC wordt voorgeschreven dat leerlingen in aanmerking komen voor de bedoelde afwijkingen als zij naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in staat zijn het hele programma te volgen. Het bevoegd gezag baseert dat oordeel op een advies van de commissie voor de begeleiding van de school. Deze commissie van deskundigen doet beargumenteerd voorstellen in een schriftelijk uitgebracht advies, en betrekt bij haar overwegingen het onderwijskundig rapport en het ontwikkelingsperspectief van de leerling, de zienswijze van de ouders en de zienswijze van de leraren. Het bevoegd gezag beslist daarop met redenen omkleed, en zendt een afschrift van zijn beslissing aan de ouders, de leraren en de Onderwijsinspectie.

3.3 Uitstroomprofiel dagbesteding
Afwijkingen van delen van het programma

Hetgeen in paragraaf 3.2 is opgenomen over afwijkingen van delen van het programma geldt ook ten aanzien van het uitstroomprofiel dagbesteding.

4. Uitvoeringsgevolgen

Deze algemene maatregel van bestuur leidt niet tot bezwaren op handhavings- en uitvoeringsvlak. De onderwijsinspectie, DUO en de Auditdienst Rijk zijn op dit punt geconsulteerd.

5. Administratieve lasten

Uit artikel 14 van het Onderwijskundig Besluit WEC (zie artikel V, onderdeel I, van onderhavig besluit) vloeien administratieve lasten voort voor een vso-school. In dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag, als leerlingen in aanmerking komen voor het afwijken van delen van het programma van het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht of dagbesteding, een afschrift van zijn beslissing stuurt aan de onderwijsinspectie.

Verwachting is dat de scholen van deze afwijkingsmogelijkheid slechts voor een beperkt aantal leerlingen gebruik zullen moeten maken, aangezien er ook andere bepalingen zijn op grond waarvan het onderwijsprogramma kan worden toegesneden op de specifieke kenmerken van de leerlingpopulatie. Zo is bepaald dat het bevoegd gezag de kerndoelen uitwerkt voor de verschillende groepen leerlingen (artikel 14c, zevende lid, WEC en artikel 14f, zesde lid, WEC). Daarnaast kan het bevoegd gezag aan individuele leerlingen ontheffing verlenen van bepaalde onderdelen van het programma.

De verzending van een afschrift van de beslissing aan de onderwijsinspectie zal electronisch kunnen gebeuren. De administratieve lasten voor de vso-scholen naar aanleiding van artikel 14 Onderwijskundig Besluit WEC zullen daartoe in totaal ongeveer € 8.400 bedragen. Daarbij is uitgegaan is van een uurtarief van € 45,00 en dat 15 minuten nodig zijn ten behoeve van de electronische verzending. De lasten zullen dan per keer € 11,25 bedragen. Uitgaande van in totaal 750 verzendingen, komt dat neer op ongeveer € 8.400. Dat is het totaalbedrag, gerekend over alle vso-scholen. Deze lasten zijn ongelijk verdeeld over de vso-scholen. Zij drukken uitsluitend op vso-scholen die de uitstroomprofielen arbeidsmarktgericht en/of dagbesteding aanbieden.

6. Financiële gevolgen

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting.

7. Consultatie

Tussen 14 augustus en 12 september 2012 zijn burgers en maatschappelijke organisaties in de gelegenheid gesteld via internet hun mening over een concept van dit besluit naar voren te brengen. Er zijn vijf reacties ontvangen, waarvan drie openbaar. Drie reacties hebben betrekking op de stages in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs. Eén daarvan betrof een vraag ter verduidelijking over de maximale stageduur, een andere betrof een vraag over een vergelijking met de stageduur in het mbo. Geen van de vragen heeft geleid tot bijstelling van de tekst.

De provincie Fryslân heeft ingestemd met de kerndoelen Fries zoals die zijn vastgesteld voor het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht en het uitstroomprofiel dagbesteding.

8. Bescherming persoonsgegevens

Een concept van dit besluit is voor advies voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP).

In zijn advies brengt het CBP enkele punten onder de aandacht die samenhangen met het van toepassing zijn van de Wbp bij de verwerking van persoonsgegevens ter zake van het ontwikkelingsperspectief. Naar aanleiding van het advies van het CBP is de een na laatste alinea van paragraaf 2 van deze toelichting, die gaat over de werking van de Wbp ten aanzien van het ontwikkelingsperspectief, aangevuld.

Artikelsgewijs

Artikel I (artikel 4.3 Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel)

Dit artikel betreft de aanwijzing, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b.1, WEC, van onderdelen en vakken met betrekking tot het geven van voortgezet speciaal onderwijs (uitgezonderd het uitstroomprofiel vervolgonderwijs dat wordt verzorgd door een vso-school die zelf examineert op grond van artikel 59a WVO, daarvoor gelden de bepalingen van de WVO). De oude lijn – aanwijzing van alle onderdelen en vakken – wordt aangehouden.

Artikel II (Besluit kerndoelen WEC)

Dit artikel betreft, samen met de bijlage, de kerndoelen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs. Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 1 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel III (artikelen 2 en 3 Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen)

Dit artikel stelt de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen vast voor het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel. Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel IV (artikel 2 Besluit zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs)

Dit artikel regelt voor welke beroepsgerichte vakken in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs gekwalificeerde vaklieden als zij-instromer het onderwijs mogen verzorgen. Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel V, onderdeel A, eerste lid (artikel 1 Onderwijskundig besluit WEC)

Dit onderdeel betreft een technische aanpassing. De begripsbepaling van «bevoegd gezag» zoals opgenomen in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra wordt nu ook gehanteerd in het Onderwijskundig besluit WEC.

Artikel V, onderdelen A, tweede lid, F en G (artikelen 1, 11 en 12 Onderwijskundig besluit WEC)

Deze onderdelen betreffen het in lijn brengen van enkele artikelen over symbiose met artikel 26 van de Wet op de expertisecentra zoals dat artikel is komen te luiden door de Wet kwaliteit (v)so. Onderdeel G, tweede lid, voorziet er tevens in dat er in het kader van symbiose afspraken worden gemaakt over de begeleiding van de leerling vanuit de school waar hij is ingeschreven, en dat die afspraken in de symbiose-overeenkomst worden opgenomen. Onderdeel G, derde lid, betreft een aanscherping met betrekking tot symbiose binnen hetzelfde bevoegd gezag.

Artikel V, onderdeel B (artikelen 4 en 5 Onderwijskundig besluit WEC)

Dit onderdeel regelt de inhoud van het ontwikkelingsperspectief. Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel V, onderdelen C, D en E (artikelen 6, 8 en 9 Onderwijskundig besluit WEC)

Deze onderdelen betreffen de stage op grond van artikel 17 WEC. Onderdeel C brengt artikel 6 van het Onderwijskundig besluit WEC in lijn met artikel 17 WEC (enkel stage in het vso, stage verplicht in uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht). Ingevolge genoemd artikel 6 kan een stage worden doorlopen op meerdere stageplaatsen, ter beschikking gesteld door meerdere stagegevers. Onderdeel D gaat over de duur van de stage en is toegelicht in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de toelichting. Dezelfde maximale duur geldt overigens ook voor stages op grond van artikel 17 WEC van leerlingen in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs en het uitstroomprofiel dagbesteding. Onderdeel E betreft een aanscherping met betrekking tot de zogenoemde interne stages bij het bevoegd gezag.

Artikel V, onderdeel H (artikel 13 Onderwijskundig besluit WEC)

Dit onderdeel bevat regels voor de mogelijkheid voor vso-leerlingen om een vavo-examen af te leggen. Het betreft de invulling van artikel 14b, derde lid, WEC.

Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel V, onderdeel I (artikel 14 Onderwijskundig besluit WEC)

Dit onderdeel bevat voorschriften voor hoe wordt vastgesteld welke leerlingen in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel en het uitstroomprofiel dagbesteding in aanmerking komen voor afwijkingen van delen van het onderwijsprogramma (artikel 14c, negende lid, WEC). Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 3.2 en paragraaf 3.3 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel VI

Onder verwijzing naar de procedure die is opgenomen in de artikelen 17, tweede lid, en 162f, zevende lid, WEC zal de inwerkingtreding van onderhavig besluit worden geregeld bij koninklijk besluit. Onderhavig besluit hangt samen met de Wet kwaliteit (v)so. In verband met de inwerkingtreding van die wet per 1 augustus 2013 (zie Stb. 2012, 631) is 1 augustus 2013 de beoogde datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit. In artikel VI is de mogelijkheid opgenomen om aan het besluit terugwerkende kracht te verlenen. De inwerkingtredingsdatum van 1 augustus 2013 is via diverse kanalen, zoals de website www.passendonderwijs.nl , brochures van de PO-raad en de Stichting Projecten Speciaal Onderwijs en op bijeenkomsten van scholen en leerkrachten, gecommuniceerd naar het onderwijsveld, dat geldt ook voor de inhoud van onderhavig besluit. Zo is de tekst van het besluit op internet gepubliceerd in het kader van de openbare internetconsultatie (zie paragraaf 7 van het algemeen deel van de toelichting). Daarnaast is de inhoud van dit besluit bij de communicatie over de Wet kwaliteit (v)so als uitwerking daarvan meegenomen. Voor de kerndoelen geldt dat deze in nauwe samenwerking met leerkrachten, schoolleiders en schoolbesturen tot stand zijn gekomen en het onderwijsveld via consultatiebijeenkomsten, de websites www.passendonderwijs.nl en www.slo.nl en brochures over de inhoud is voorgelicht. Tevens is over de inhoud van het besluit gecommuniceerd door het Landelijk Expertise Centrum Speciaal Onderwijs (LECSO) en op www.passendonderwijs.nl via nieuwsberichten en nieuwsbrieven.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Enkele onderdelen zijn 1 januari 2013 in werking getreden, zie het Besluit van 6 december 2012, Stb. 2012, 631.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven