Besluit van 29 mei 2013, houdende wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de invulling van de kennis van de Nederlandse taal voor houders van een certificaat van vakbekwaamheid en dienstverrichters die tijdelijk en incidenteel in een gereglementeerd beroep arbeid verrichten alsmede enkele technische wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 april 2013, nr. G&VW/2013-0000035930;

Gelet op de artikelen 16 en 20 van de Arbeidsomstandighedenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 mei 2013, nr. No.W12.13.0087/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 mei 2013, nr. 2013-0000056158;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.5h wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en het derde lid vervallen alsmede het cijfer «1.» als aanduiding van het eerste lid.

2. Aan het artikel wordt een zin toegevoegd, luidende: De artikelen 1.5f en 1.5g zijn van overeenkomstige toepassing.

B

Na artikel 1.5h wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.5ha. Taaleis bij gereglementeerde beroepen

  • 1. De persoon die arbeid verricht in een bij of krachtens dit besluit gereglementeerd beroep beheerst de Nederlandse taal op het niveau dat, gegeven de concrete omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht nodig is om de werkzaamheden op een verantwoorde wijze uit te oefenen en hij:

    • a. voorschriften en aanwijzingen op bij of krachtens dit besluit vereiste etiketten van stoffen, arbeidsmiddelen of persoonlijke beschermingsmiddelen kan begrijpen en uitvoeren;

    • b. de bij of krachtens dit besluit gestelde regels en gegeven werkinstructies en aanwijzingen voor de toepassing van en de omgang met stoffen, arbeidsmiddelen of persoonlijke beschermingsmiddelen kan begrijpen en uitvoeren; en

    • c. in verband met de veiligheid en gezondheid van werknemers en andere personen, die werknemers en personen kan begrijpen en door hen kan worden begrepen.

  • 2. Aan de in eerste lid genoemde eis inzake taalbeheersing wordt tevens voldaan wanneer duidelijk is dat de persoon die arbeid verricht in een bij of krachtens dit besluit gereglementeerd beroep en de andere werknemers en personen die bij zijn arbeid zijn betrokken, onderling kunnen communiceren in een andere voor hen begrijpelijke gemeenschappelijke taal op een zodanige wijze dat de werkzaamheden op een verantwoorde wijze kunnen worden uitgeoefend waardoor aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan.

C

In artikel 2.27, eerste lid, wordt «artikel 1.1, eerste lid, onderdeel c, sub 1°» vervangen door: artikel 1.1, tweede lid, onderdeel c, sub 1°.

D

In artikel 3.7, derde lid, wordt «binnen- uit» vervangen door: binnenuit.

E

In artikel 3.16, derde lid, wordt «Bouwbesluit 2003» vervangen door: Bouwbesluit 2012.

F

In artikel 5.2 wordt «productieen» vervangen door: productie- en.

G

Artikel 9.3, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen a tot en met e worden verletterd tot de onderdelen b tot en met f;

2. Er wordt een onderdeel a ingevoegd, luidende:

  • a. van hoofdstuk 1: artikel 1.5ha;.

H

Artikel 9.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. van hoofdstuk 1: de artikelen 1.5ha en 1.42;.

2. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «artikel 1.1, eerste lid, onderdeel c, sub 2°» vervangen door: artikel 1.1, tweede lid, onderdeel c, sub 2°.

I

In artikel 9.9b, eerste lid, onderdeel a, wordt «de artikelen 1.36» vervangen door: de artikelen 1.5ha, 1.36.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2013.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 29 mei 2013

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Uitgegeven de zesde juni 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit besluit wijzigt het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna Arbobesluit) in verband met de opname van een taaleis voor werknemers en zelfstandige beroepsbeoefenaars in gereglementeerde beroepen op arbeidsomstandighedenterrein (hierna: beroepsbeoefenaars). Deze taaleis geldt al langer voor migrerende beroepsbeoefenaars (d.w.z. permanent in Nederland werkzaam zijnde beroepsbeoefenaars), maar het is wenselijk dat de taaleis ook geldt bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting in Nederland. De taaleis geldt niet alleen voor beroepsbeoefenaren uit andere EU-lidstaten, maar ook voor beroepsbeoefenaren uit andere landen dan EU-lidstaten én voor Nederlandse beroepsbeoefenaren. De tekst van het huidige artikel 1.5h, tweede lid, van het Arbobesluit is thans opgenomen in een nieuw artikel 1.5ha, daarbij is de tekst gestroomlijnd, waardoor er nu sprake is van een uniforme regeling voor alle betrokken beroepsbeoefenaars. De taaleis is een zelfstandige eis en daarom is hiervoor een apart artikel in het besluit opgenomen.

Het betreft de volgende beroepen:

  • arbodeskundige (veiligheidskundige; arbeidshygiënist; arbeids-/organisatiekundige) (artikel 2.7, tweede lid, Arbobesluit);

  • deskundig asbestverwijderaar (artikel 4.54d, zevende lid, Arbobesluit);

  • toezichthouder asbestverwijdering (artikel 4.54d, vijfde lid, Arbobesluit);

  • duiker (artikel 6.16, zesde lid, Arbobesluit);

  • duikploegleider (artikel 6.16, derde lid, Arbobesluit);

  • duikmedisch begeleider (artikel 6.16, zevende lid, Arbobesluit);

  • duikerarts (artikel 6.14a, derde lid, Arbobesluit);

  • gasdeskundige tankschepen (artikel 3.5h, vierde lid, Arbobesluit);

  • kraanmachinist (alle varianten) (artikel 7.32, eerste lid, Arbobesluit);

  • spring-/schietmeester (artikel 4.8, tweede en derde lid, Arbobesluit);

  • vuurwerkdeskundige (artikel 4.9, tweede lid, Arbobesluit).

Voor al deze beroepen geldt dat op basis van het Arbobesluit een certificaat van vakbekwaamheid of getuigschrift is vereist om deze beroepen te mogen uitoefenen, dat wil zeggen: het betreft hier gereglementeerde beroepen in de zin van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

Het stellen van een taaleis wordt niet belemmerd door EU-regelgeving. Op grond van artikel 31 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties geldt dat migrerende beroepsbeoefenaars en beroepsbeoefenaars die tijdelijk en incidenteel arbeid verrichten in een gereglementeerd beroep over een talenkennis moeten beschikken die voor de uitoefening van het desbetreffende gereglementeerde beroep in Nederland noodzakelijk is. Dat geldt dus ook voor een gereglementeerd arbo-beroep.

Voor beroepsbeoefenaars uit EU-lidstaten die permanent in een gereglementeerd arbo-beroep arbeid verrichten bestonden, zoals opgemerkt, reeds eisen omtrent de beheersing van de Nederlandse taal. Dit was geregeld in artikel 1.5h, tweede lid, van het Arbobesluit.

Geconstateerd is dat het in ieder geval op de terreinen van hijskraanbediening en asbestverwijdering (financieel) kan lonen om in toenemende mate gebruik te maken van beroepsbeoefenaars uit andere (EU-)landen. Wanneer zij de Nederlandse taal onvoldoende beheersen, geeft dit aanleiding tot gevaarlijke situaties. Ook bij de andere gereglementeerde beroepen kan zich dat voordoen. Dat is de reden dat nu aan beroepsbeoefenaars in alle gereglementeerde arbo-beroepen eisen worden gesteld met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal.

De taaleis geldt voortaan voor iedereen die werkzaam is in een gereglementeerd beroep want of iemand nu permanent of tijdelijk en incidenteel arbeid in een gereglementeerd arbo-beroep verricht, vaak moet er worden samengewerkt. Dan is voldoende beheersing van de Nederlandse taal voor de veiligheid en gezondheid van de beroepsbeoefenaar zélf, maar ook van andere werknemers en personen die bij de arbeid zijn betrokken, van groot belang. De concrete omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht zijn bepalend voor het niveau waarop de Nederlandse taal beheerst moet worden.

Voldoende beheersing van de Nederlandse taal is noodzakelijk om onder andere veiligheidsvoorschriften te kunnen begrijpen en misverstanden in de onderlinge communicatie met het oog op de veiligheid op de werkplek te voorkomen. Onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal kan tot ernstige ongevallen leiden, zoals vrijkomen van asbest, ontploffingen of het omvallen van een torenkraan.

De nieuwe formulering van de taaleis is opgenomen in het nieuwe artikel 1.5ha. Voor alle beroepsbeoefenaars, dus zowel permanente als tijdelijke en incidentele beroepsbeoefenaars geldt dat zij:

  • voorschriften en aanwijzingen op bij of krachtens het Arbobesluit vereiste etiketten van stoffen, arbeidsmiddelen of persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen begrijpen en uitvoeren;

  • de bij of krachtens het Arbobesluit gestelde regels en gegeven werkinstructies en aanwijzingen voor de toepassing van en de omgang met stoffen, arbeidsmiddelen of persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen begrijpen en uitvoeren; en

  • in verband met de veiligheid en gezondheid van werknemers en andere personen, die werknemers en personen kunnen begrijpen en door hen begrepen kunnen worden.

In de praktijk komt het voor dat beroepsbeoefenaars die in een gereglementeerd beroep arbeid verrichten onderling en met andere werknemers en personen communiceren in een andere gemeenschappelijke taal dan het Nederlands. Dat is toegestaan wanneer dat geschiedt op een zodanige wijze dat de veiligheid en de gezondheid op de werkplek is gewaarborgd. Het tweede lid van artikel 1.5ha geeft hiertoe de ruimte.

Daarnaast zijn nog enkele uitsluitend technische wijzigingen opgenomen die in de artikelsgewijze toelichting zijn toegelicht.

2. Internationaal

Het stellen van een taaleis zoals verwoord in het onderhavige besluit is mogelijk binnen het raam van artikel 31 van de Algemene Wet erkenning EG-beroepskwalificaties, inhoudende «dat de migrerende beroepsbeoefenaar van wie de beroepskwalificaties zijn erkend op grond van hoofdstuk 2 of die is toegelaten als dienstverrichter als bedoeld in hoofdstuk 3 (tijdelijke en incidentele dienstverrichting) moet beschikken over de talenkennis die voor de uitoefening van het desbetreffende gereglementeerde beroep in Nederland is vereist».

Deze bepaling strekt ter implementatie van artikel 53 van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, PbEU 2005 L 255, inhoudende «dat de begunstigden van de erkenning van beroepskwalificaties moeten beschikken over de talenkennis die voor de uitoefening van hun beroep in de ontvangende lidstaat vereist is». Richtlijn 2005/36/EG (de beroepskwalificatierichtlijn) heeft in zijn algemeenheid betrekking op de toegang tot een gereglementeerd beroep, het genoemde artikel 53 van deze richtlijn ziet echter niet op de toegang tot een beroep, maar ziet specifiek op een eis, namelijk de taleneis, ten tijde van de uitoefening van het beroep.

Ook op EU-niveau is de noodzaak tot het stellen van een taaleis in bepaalde gevallen dus erkend en vastgesteld. Van belang is wel dat de beheersing van de taal duidelijk gekoppeld is aan de concrete situatie en dat betrokkene de nodige ruimte wordt gelaten hoe de voldoende beheersing van de taal wordt aangetoond in de concrete omstandigheden waarin de werkzaamheden verricht worden. Daarvan is bij het onderhavige besluit sprake.

Dit zo zijnde spoort het onderhavige besluit ook met Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt PbEU 2006, L 376. Artikel 1, zesde lid, van de richtlijn bepaalt namelijk dat «deze richtlijn het arbeidsrecht onverlet laat, dat wil zeggen alle wettelijke of contractuele bepalingen betreffende arbeids- en tewerkstellingsvoorwaarden met inbegrip van de gezondheid en veiligheid op het werk en de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers, die de lidstaten toepassen overeenkomstig nationale wettelijke bepalingen die in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht«. Die situatie doet zich hier voor, gezien het hierboven gestelde. Bovendien geldt op grond van artikel 3, eerste lid, sub d, van Richtlijn 2006/123/EG, dat de beroepskwalificatierichtlijn vóórrang heeft indien er sprake is van strijdigheid tussen de bepalingen van beide richtlijnen.

3. Financiële gevolgen

De wijze waarop een beroepsbeoefenaar zijn taalvaardigheid aantoont is geheel vormvrij. De taaleis bestaat al voor beroepsbeoefenaars die zich in Nederland gevestigd hebben. Het is onbekend hoeveel beroepsbeoefenaren tijdelijk en incidenteel werkzaam zijn. Naar schatting betreft dit enige tientallen personen. In de praktijk wordt door de meeste werkgevers al gecontroleerd of de beroepsbeoefenaar over voldoende taalvaardigheid beschikt. Het is niet mogelijk de financiële gevolgen te becijferen, maar deze zijn naar verwachting zeer beperkt.

4.1. Administratieve lasten

Voor beroepsbeoefenaars van andere EU-lidstaten die zich in Nederland vestigen, was de taaleis al expliciet geformuleerd. Nu wordt ook voor tijdelijke en incidentele arbeid een taaleis geïntroduceerd. Het is niet bekend om hoeveel personen het gaat, maar naar verwachting betreft het een klein aantal personen (vooral grensarbeid bij grotere bouwprojecten). Aangezien geen vormvereisten worden gesteld aan de wijze waarop aangetoond moet worden dat aan de taaleis voldaan wordt, zijn de administratieve lasten voor het bedrijfsleven beperkt.

4.2. Nalevingskosten

In de praktijk wordt in veel gevallen door de werkgever/opdrachtgever al nagegaan of beroepsbeoefenaars die hier tijdelijk en incidenteel komen werken, de Nederlandse taal voldoende beheersen om te voorkomen dat door gebrekkige communicatie op de arbeidsplaats onveilige situaties ontstaan. Deze nieuwe verplichting sluit aan bij deze praktijk. Voor zover bekend betreft het dus een gering aantal personen per jaar en zal dit de nalevingskosten niet merkbaar verhogen, mede gezien de vormvrijheid waarmee de taalvaardigheid kan worden aangetoond.

4.3. Toezichtslasten

De bestaande eis dat de beroepsbeoefenaar uit een andere EU-lidstaat die zich in Nederland vestigt, de Nederlandse taal voldoende beheerst, wordt aangepast en wordt eveneens van toepassing op een beroepsbeoefenaar die tijdelijk en incidenteel in Nederland komt werken. Deze nieuwe verplichting sluit aan bij de praktijk. De Inspectie SZW heeft aangegeven dat de wijzigingen geen gevolgen hebben voor de door de Inspectie SZW in te zetten capaciteit.

5. Ontvangen commentaar

De Inspectie SZW houdt toezicht op naleving van de arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving. De Inspectie SZW heeft aangegeven dat deze wijziging van het Arbobesluit handhaafbaar en uitvoerbaar is.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A, B, G, H, onder 1 en I (artikel 1.5h, 1.5ha, 9.3, 9.5 en 9.9b)

Artikel 1.5ha (nieuw) (zie onderdeel B) regelt dat een op grond van het Arbobesluit gereglementeerd beroep de beroepsbeoefenaar beschikt over een voor het verrichten van de betreffende werkzaamheden voldoende beheersing van de Nederlandse taal. Wat als voldoende kan worden beschouwd is sterk afhankelijk van de specifieke werksituatie. Het gaat daarbij niet alleen om het kunnen lezen van etiketten en instructies, maar ook (en vooral) om de mondelinge communicatie (tussen werkgever – werknemer, werknemers/zelfstandige beroepsbeoefenaars onderling en communicatie met derden, zoals externe hulpverleningsorganisaties). Artikel 1.5h, tweede lid, kon daarom komen te vervallen. In artikel 1.5h is het oude derde lid nu toegevoegd als nieuwe zin van het eerste lid, omdat deze zin alleen voor het eerste lid relevant is.

Omdat er, zoals in paragraaf 1 al is aangegeven, ook situaties denkbaar zijn waarin alle aanwezigen met elkaar in een andere gemeenschappelijke taal dan de Nederlandse communiceren, geldt in zo’n situatie niet de eis om het Nederlands op een bepaald niveau te beheersen. Dit is echter alleen mogelijk wanneer veiligheid en gezondheid op de werkplek, zoals dat is geconcretiseerd in het eerste lid van artikel 1.5ha, is gewaarborgd.

De taaleis is, zoals opgemerkt, als open norm geformuleerd, zonder vormvereisten. De (buitenlandse) beroepsbeoefenaar kan in principe zelf bepalen hoe hij de benodigde taalvaardigheid verwerft en aantoont (bijvoorbeeld door middel van een kopie van de diploma’s verkregen in Nederland of een kopie van diploma’s waaruit kennis blijkt van de Nederlandse taal). Dit geldt op vergelijkbare wijze indien in een andere gemeenschappelijke taal wordt gecommuniceerd.

In eerste instantie is het de werkgever/opdrachtgever en uiteindelijk de toezichthouder (de Inspectie SZW), die aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden vaststelt of in de context van de werkzaamheden sprake is van een voldoende naleving van deze nieuwe bepaling.

De beroepsbeoefenaar uit het buitenland is allereerst zelf verantwoordelijk voor naleving van de verplichting (zie onderdeel G en H, onder 1). Op grond van artikel 9.3, tweede lid, onderdeel a, van het Arbobesluit is de werknemer verplicht tot naleving van artikel 1.5ha. Op grond van artikel 9.5, eerste lid, onderdeel a, van het Arbobesluit zijn zelfstandigen en meewerkende werkgevers verplicht tot naleving van artikel 1.5ha.

Voor de werkgever ligt hier echter ook een controlerende taak (zie ook artikel 9.1 Arbobesluit). Het niet-nakomen van deze verplichtingen zal in voorkomend geval leiden tot een bestuurlijke boete op grond van artikel 9.9b, eerste lid, onderdeel a (zie onderdeel I).

Artikel I, onderdeel C en H, onder 2 (artikel 2.27 en 9.5)

Dit betreft louter redactionele aanpassingen. Het gaat om een verwijzing naar artikel 1.1. tweede lid, onderdeel c, sub 1° respectievelijk sub 2° van het Arbobesluit.

Artikel I, onderdeel D, E (artikel 3.7 en 3.16)

De in deze onderdelen opgenomen wijzigingen betreft uitsluitend een tekstuele correctie (onderdeel D) en een wetstechnische correctie (onderdeel E). Met onderdeel E is een verwijzing naar het inmiddels herziene Bouwbesluit 2012 aangepast, conform de wijziging die al was doorgevoerd ten aanzien van artikel 3.1b en 6.2 van het Arbobesluit op basis van het Aanpassingsbesluit Bouwbesluit 2012 (Stb. 2012, 124). Daarbij was per abuis het met ingang van 1 januari 2012 opgenomen derde lid van artikel 3.16 van het Arbobesluit over het hoofd gezien.

Artikel I, onderdeel F (artikel 5.2)

De in dit onderdeel opgenomen wijziging betreft uitsluitend een tekstuele correctie.

Artikel II

Het onderhavige besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2013.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven