Besluit van 15 april 2013 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 00 april 2013, nr. IENM/BSK-2013/58275, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 3.4 van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, met uitzondering van de artikelen 2.2.1, onderdelen F tot en met J, 2.2.2, 2.2.3, onderdeel A, 2.2.4, 2.2.5, onderdelen D en E, 3.1, derde lid, en 3.2.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 april 2013

Beatrix

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de vierentwintigste april 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

In artikel 3.4 van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) is bepaald dat de artikelen van deze wet in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Als tijdstip voor inwerkingtreding is gekozen voor de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit inwerkingtredingsbesluit wordt geplaatst. Met dit tijdstip van inwerkingtreding wordt afgeweken van de regeling voor vaste verandermomenten.1 De reden voor deze uitzondering is dat de diverse doelgroepen (overheden, bedrijfsleven, initiatiefnemers) gebaat zijn bij spoedige inwerkingtreding, vanwege de in deze wet opgenomen zogenaamde «quick wins».

Nog niet in werking treden een aantal artikelen dan wel onderdelen daarvan uit hoofdstuk 2, § 2.2 Verbetering besluitvorming, en hoofdstuk 3, Slotbepalingen, van deze wet.

Het gaat hier om de wijziging van een aantal artikelen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.2.1, onderdelen F tot en met J), daarmee samenhangende wijzigingen in andere wetten (de artikelen 2.2.2, 2.2.3, onderdeel A, 2.2.4 en 2.2.5, onderdelen D en E), en een in verband met die wijzigingen opgenomen samenloopbepaling (artikel 3.2). Evenmin treedt in werking het op bovengenoemde wijzigingen betrekking hebbende overgangsrecht in artikel 3.1, derde lid.

Een deel van de artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.5 behoeft eerst nog nadere uitwerking bij algemene maatregel van bestuur. Genoemde artikelen dan wel onderdelen daarvan zullen daarom gelijktijdig in werking treden met de daarop betrekking hebbende artikelen uit de algemene maatregel van bestuur.

Vanwege de uitgestelde inwerkingtreding van deze artikelen treedt ook een daarmee samenhangende bepaling in artikel 3.2 van deze wet nog niet in werking. Deze bepaling ziet op samenloop wat betreft een wijziging van artikel 7.24 van de Wet milieubeheer met de Wet van 15 maart 2012 tot wijziging van de Wet milieubeheer (reparatie milieueffectrapportage, Stb. 2012, 128).

Het overgangsrecht in artikel 3.1, derde lid, verwijst abusievelijk naar artikel 2.2.1, onderdelen A en E, in plaats van naar artikel 2.2.1, onderdelen F en J. Laatstgenoemde onderdelen treden, zoals hiervoor is vermeld, nog niet in werking. Die uitgestelde inwerkingtreding biedt gelegenheid deze omissie in artikel 3.1, derde lid, tijdig – dat wil zeggen voor inwerkingtreding zowel van artikel 2.2.1, onderdelen F en J, als van artikel 3.1, derde lid – te repareren.2

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving; zie ook Kamerstukken II 2008/09, 29 515, nr. 270 en 2009/10, 29 515, nr. 309.

X Noot
2

Herstel van deze omissie vindt plaats via een nota van wijziging in het voorstel van wet tot herstel van wetstechnische gebreken in de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Veegwet aanpassing bestuursprocesrecht, Kamerstuk 2012/13, 33 455, nr. 7).

Naar boven