Besluit van 12 december 2012 tot wijziging van het Reïntegratiebesluit in verband met het uitsluiten van de verstrekking van hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in de hoorfunctie en het creëren van een grondslag voor het jaarlijks indexeren van het starterskrediet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 oktober 2012, nr. R&P/RA/12/13828;

Gelet op de artikelen 34a, eerste lid, en 35, vijfde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en 2:22, vierde lid, en 2:23, eerste lid, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 november 2012, no. W12.12.0445/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 december 2012, nr. R&P/RA/12/48815;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Reïntegratiebesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2 wordt onder vernummering van het derde lid tot vierde lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op de verlening van een voorziening in de vorm van een hulpmiddel gerelateerd aan stoornissen in de hoorfunctie.

B

Aan artikel 15a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Onze Minister herziet, met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar, het maximale bedrag van het krediet of de borgtocht, bedoeld in het eerste lid, met het percentage waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand oktober daaraan voorafgaand afwijkt van het prijsindexcijfer waarop de laatste vaststelling van het bedrag is gebaseerd.

C

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21. Overgangsbepaling hoortoestellen

Artikel 2, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van het Besluit van 12 december 2012, tot wijziging van het Reïntegratiebesluit in verband met het uitsluiten van de verstrekking van hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in de hoorfunctie (Stb. 656) blijft van toepassing op de verlening van een voorziening in de vorm van een uitwendig hulpmiddel gerelateerd aan stoornissen in de hoorfunctie, indien deze is aangevraagd voor de dag van inwerkingtreding van dat besluit.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 12 december 2012

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Uitgegeven de twintigste december 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Hoorhulpmiddelen

Inleiding

Voor de verstrekking van hulpmiddelen geldt een afbakening tussen het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voorzover hierover niets is bepaald in de Regeling zorgverzekering, wordt een hulpmiddel dat zowel in de privésituatie als op het werk wordt gebruikt, toegekend op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Indien het gaat om de verschaffing van een hulpmiddel dat uitsluitend bestemd is voor gebruik op de werkplek, dan is een werkvoorziening op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) of de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) aangewezen.

Eén wettelijke kader voor hoorhulpmiddelen

Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft de Minister van VWS geadviseerd1 om te komen tot een volledige hooroplossing binnen het wettelijk kader van de Zvw. Bij deze oplossing wordt uitgegaan van de hoorbehoefte (luistertaken en luisterbehoefte) van de betrokkene. Dit advies is overgenomen en uitgewerkt door een aanpassing van de Regeling zorgverzekering. Dit betekent dat voortaan op grond van de Zvw ook hoorhulpmiddelen kunnen worden verstrekt die specifiek noodzakelijk zijn voor het werk. Door de aanspraak in de Regeling zorgverzekering functiegericht te omschrijven staat de hoorbehoefte van de verzekerde centraal. De werkplek van de verzekerde (werknemer) bepaalt mede deze hoorbehoefte. Een aanvullende voorziening vanuit de Wet WIA en de Wet Wajong is dan niet langer noodzakelijk.

Aanpassing Reïntegratiebesluit

Bij de verstrekking van werkvoorzieningen vanuit de Wet WIA of de Wet Wajong geldt het uitgangspunt dat voorzieningen niet verstrekt worden indien het voorzieningen betreft die algemeen gebruikelijk zijn (bijvoorbeeld een bureau dat op de juiste hoogte kan worden afgesteld) of waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is. Een vergoeding of verlening van een voorziening is echter wel mogelijk als die voorziening vrijwel uitsluitend is geïndiceerd voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie. Na de hiervoor omschreven aanpassing van de Zvw is het uitgangspunt dat alle noodzakelijke hoorhulpmiddelen op grond van de Zvw worden verstrekt. Dus ook hoorhulpmiddelen die noodzakelijk zijn voor het kunnen verrichten van arbeid. Met dit besluit wordt daarom geregeld dat de Wet WIA en Wet Wajong met betrekking tot de verstrekking van hoorhulpmiddelen geen aanvullende werking meer hebben. Opgemerkt wordt dat indien een hoorhulpmiddel naar aard en strekking onder een andere wettelijke regeling valt, die voorziening niet op grond van de Wet WIA of de Wet Wajong kan worden verstrekt, ook niet wanneer bijvoorbeeld de zorgverzekeraar de aanvraag van een hoorhulpmiddel heeft afgewezen.

Het gaat hierbij ondermeer om uitwendige hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in de hoorfunctie. Dat zijn hoorhulpmiddelen voor zowel de correctie van stoornissen in de hoorfunctie, zoals hoortoestellen en tinnitusmaskeerders2, als hulpmiddelen ter compensatie van beperkingen in het luisteren en beperkingen in het gebruik van communicatieapparatuur, zoals ringleidingen en soloapparatuur.

Er bestaan ook hoortoestellen die deels worden geïmplanteerd. Voorbeelden hiervan zijn de middenoorimplantaten, cochleaire implantaten en de beengeleiderimplantaten. Ook met betrekking tot deze hoorhulpmiddelen is een vergoeding op grond van de Wet WIA en Wet Wajong niet mogelijk.

Zoals aangegeven gaat de functiegerichte omschrijving van de verstrekking van hoorhulpmiddelen in de Regeling zorgverzekering uit van de hoorbehoefte van de betrokkene. Dit houdt ondermeer in dat wanneer een persoon met een auditieve handicap in het arbeidsproces een andere functie aanvaardt waarbij sprake is van een gewijzigde hoorbehoefte, er zonodig ook moet worden voorzien in de aanpassing van het hoorhulpmiddel of verstrekking van een ander hoorhulpmiddel, dat geschikt is voor gebruik in die nieuwe functie.

Vóór 1 januari 2013 bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ingediende aanvragen voor de vergoeding van een hoorhulpmiddel worden afgehandeld overeenkomstig het Reïntegratiebesluit zoals dat luidt voor de inwerkingtreding van dit besluit. Daartoe is een overgangsbepaling opgenomen.

Uitvoeringstoets

Het UWV heeft aangegeven dat het besluit uitvoerbaar is. Ook de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 januari 2013 is haalbaar. UWV heeft aangegeven het van belang te vinden dat er zorg voor wordt gedragen dat de huidige taken van het UWV zo goed mogelijk worden overgedragen aan de zorgverzekeraars.

UWV denkt hierbij aan de overdracht van gegevens omtrent de verstrekking van hoorhulpmiddelen. Het UWV zal hierover afspraken maken met het CVZ.

Verder had UWV nog een opmerking over de in het besluit te gebruiken terminologie. Hiermee is bij de vormgeving van het besluit rekening gehouden.

De uitvoeringskosten van het UWV nemen door de overdracht van verantwoordelijkheid van de verstrekking van hoorhulpmiddelen naar VWS af met € 1,8 miljoen.

Administratieve lasten

Administratieve lasten voor burgers die een specifiek hoorhulpmiddel voor de werksituatie nodig hebben en voor een aanvullende vergoeding een beroep deden op het UWV, zullen afnemen. Zij hoeven zich voor de vergoeding van hoorhulpmiddelen nog uitsluitend tot het loket van de zorgverzekeraar te wenden.

Grondslag jaarlijkse indexering starterskrediet

Op grond van artikel 15, eerste lid, kan aan personen met een structurele functionele beperking die starten als zelfstandige een krediet of borgtocht worden verstrekt ter hoogte van een bij ministeriële regeling nader te bepalen bedrag. Bij de vaststelling van deze maximumgrens wordt uitgegaan van het kredietplafond, cq. het plafond van de borgtocht, dat wordt gehanteerd in het kader van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd ten opzichte van het bedrag van de maand oktober van het voorafgaande jaar. Gebleken is dat artikel 15, eerste lid, onvoldoende basis biedt voor deze jaarlijkse indexering. Met bijgevoegd wijzigingsbesluit wordt deze onvolkomenheid weg genomen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

CVZ-pakketadvies 2010, publicatienummer 286.

X Noot
2

Tinnitusmaskeerders beogen oorsuizen tegen te gaan.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven