Besluit van 15 november 2012, houdende wijziging van het Warenwetbesluit Meel en brood inzake het maximale zoutgehalte van brood

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 2 oktober 2012, VGP 3132962, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op artikel 8, eerste lid, onder b, van de Warenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 oktober 2012, no. W13.12.0397/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 9 november 2012, VGP/3138665, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In de artikelen 8, 9, 10 en 11, van het Warenwetbesluit Meel en brood wordt steeds «een gehalte aan keukenzout van ten hoogste 2,1%, berekend op de droge stof» vervangen door: een gehalte aan keukenzout van ten hoogste 1,8%, berekend op de droge stof.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 15 november 2012

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers

Uitgegeven de dertigste november 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Bij de artikelen 8, 9, 10 en 11 van het Warenwetbesluit Meel en brood is sinds 19 juni 1998 onder andere bepaald hoeveel keukenzout de daar bedoelde broodsoorten ten hoogste mogen bevatten.

Een te hoge inname van zout kan schadelijk zijn voor de volksgezondheid. In 2006 heeft de Gezondheidsraad vastgesteld dat de Nederlandse bevolking teveel zout consumeert1. Daarom heeft de Nederlandse overheid producenten van levensmiddelen opgeroepen minder zout toe te voegen aan levensmiddelen2.

In 2008 heeft de bakkerijsector besloten gevolg te geven aan deze oproep van de overheid. Op verzoek van de bakkerijsector is de toegelaten hoeveelheid keukenzout in de desbetreffende broodsoorten in 2009 verlaagd van ten hoogste 2,5% naar ten hoogste 2,1%, steeds berekend op de droge stof. In de nota van toelichting bij het desbetreffende besluit van 21 februari 2009 (Stb. 2009, 118) is uitgebreid toegelicht waarom hier destijds toe besloten is.

Tot de inwerkingtreding van dit besluit mochten de aanduidingen brood, wit(te) brood, bruinbrood, tarwebrood en melkbrood alleen gebruikt worden voor brood met een gehalte aan keukenzout van ten hoogste 2,1% berekend op de droge stof. Voor brood met een andere aanduiding geldt geen wettelijk voorschrift inzake de ten hoogste toegelaten hoeveelheid keukenzout.

Bij de verlaging in 2009 heeft de bakkerijsector verklaard dit als een eerste stap naar nog verdere verlaging te beschouwen. Een verdere verlaging zou naar verwachting meer gevolgen hebben voor de smaak, de kwaliteit en de baktechnische eigenschappen van brood. Alvorens te besluiten tot een verdere verlaging van het zoutgehalte, kondigde de bakkerijsector in 2009 aan eerst te willen onderzoeken welke technische en sensorische effecten die verlaging zou hebben.

Op basis van recent onderzoek hebben de Nederlandse Vereniging voor de Bakkerij (NVB) en de Nederlandse Brood en banketbakkers Ondernemers Vereniging (NBOV), in overleg met de leden, eind 2011 besloten dat een verdere collectieve zoutreductie in brood inderdaad in gang kan worden gezet. Het doel van beide organisaties is de hoeveelheid zout die aan de in de eerste alinea bedoelde broodsoorten wordt toegevoegd, stapsgewijs te verlagen naar ten hoogste 1,8% (op de droge stof) per 1 januari 2013.

Om de branchebrede invoering van dit besluit te ondersteunen hebben de NBOV en de NVB de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gevraagd3 het wettelijke ten hoogste toegelaten zoutgehalte in bovengenoemde broodsoorten, verder te verlagen, naar ten hoogste 1,8% op de droge stof.

In het belang van de volksgezondheid en gezien de grote invloed van zout op de smaak van brood, is het evenals in 2009 gewenst het verzoek van de bakkerijsector in te willigen. Artikel I zorgt daarvoor. Voor een nadere motivering van dit besluit zij verwezen naar de nota van toelichting bij het besluit van 21 februari 2009 (Stb. 2009, 118). De overwegingen die in 2009 ten grondslag lagen aan het inwilligen van het verzoek van de bakkerijsector, zijn ook nu onverkort van toepassing.

Dit besluit is met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden. Sinds dat tijdstip mogen de broodsoorten, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 11, van het Warenwetbesluit Meel en brood, ten hoogste 1,8% keukenzout bevatten, berekend op de droge stof. Deze wettelijke norm is niet van toepassing op brood met een andere aanduiding zoals krentenbrood, rozijnenbrood of krentenbol.

Artikel 1, tweede lid, van het Warenwetbesluit Meel en brood bevat een zogenaamde clausule van wederzijdse erkenning. Op grond van deze clausule zijn de artikelen 7 tot en met 16 van het Warenwetbesluit Meel en brood niet van toepassing op meel en brood, geproduceerd in een andere lidstaat van de Europese Unie, in Turkije, of in Liechtenstein, IJsland of Noorwegen.

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor de burger en het bedrijfsleven, en heeft ook verder geen bedrijfseffecten.

Regulier Overleg Warenwet

Het ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan de deelnemers aan het Regulier Overleg Warenwet (ROW)4. Deze raadpleging heeft geleid tot reacties van de Consumentenbond (ondersteund door de Nederlandse Hartstichting, de Nierstichting Nederland en de World Action on Salt and Health) en van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL).

De Consumentenbond steunde de voorgestelde verlaging van het zoutgehalte van brood, maar pleitte tevens voor concrete voorstellen door de overheid voor stapsgewijze verlaging van het zoutgehalte van andere belangrijke productgroepen zoals kaas, vleesproducten, soepen en sauzen.

Het CBL maakte bezwaar tegen het ontwerpbesluit. Het CBL is principieel geen voorstander van inmenging van de overheid in recepturen van producten. Daarnaast wees het CBL erop dat het kabinet zelf heeft aangekondigd pas eind 2012 te zullen beoordelen of wettelijke normen inzake een verlaagd zoutgehalte van levensmiddelen noodzakelijk zijn. Het CBL pleitte ervoor hier niet op vooruit te lopen.

Deze reacties van de Consumentenbond en het CBL hebben niet geleid tot aanpassing of intrekking van het ontwerpbesluit. Dit besluit is immers een vervolg op een in 2009 op verzoek van de bakkerijsector doorgevoerde verlaging (aanscherping) van het wettelijk toegelaten zoutgehalte van brood, is wederom vastgesteld op verzoek van die sector, en staat los van de aangekondigde evaluatie eind 2012 of en zo ja welke wettelijke normen voor het zoutgehalte van (andere) levensmiddelen noodzakelijk zijn.

Notificatie

Het ontwerpbesluit is op 6 april 2012 gemeld aan de Europese Commissie, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG 1998, L 204). Deze notificatie was noodzakelijk, aangezien artikel I van dit besluit een technisch voorschrift is in de zin van Richtlijn 98/34/EG. Voor zover het ontwerpbesluit kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking bevat, worden deze maatregelen gerechtvaardigd ter bescherming van de volksgezondheid.

Deze notificatie heeft niet geleid tot een reactie van de Europese Commissie of een lidstaat van de Europese Unie.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers


X Noot
1

Gezondheidsraad. Richtlijnen goede voeding 2006. Den Haag: Gezondheidsraad, 2006; publicatie nr 2006/21.

X Noot
2

Nota Gezonde Voeding, van begin tot eind (Kamerstukken II 2007/08, 31 532, nr. 1), en de landelijke nota gezondheidsbeleid 2011 «Gezondheid dichtbij» (Kamerstukken II 2010/11, 32 793, nr. 2).

X Noot
3

Brief van 21 november 2011 met kenmerk KS-14293-DeZe/MoHo-357505.

X Noot
4

Aan het ROW nemen vertegenwoordigers deel van ondernemers (industrie en handel), van consumenten, van ministeries (met name van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en van Economische Zaken), van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, en van product- en bedrijfschappen.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven