Besluit van 21 februari 2009, houdende wijziging van het Warenwetbesluit Meel en brood inzake het maximale zoutgehalte van brood, en van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 3 december 2008, VGP/VV 2895922, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Economische Zaken, en van Justitie;

Gelet op artikel 8, eerste lid, onder b, en artikel 32b, eerste lid, van de Warenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 10 december 2008, no. W13.08.0527/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 17 februari 2009, VGP/VV 2907685, uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Economische Zaken, en van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Warenwetbesluit Meel en brood wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De artikelen 7 tot en met 16 zijn niet van toepassing op een eetwaar die rechtmatig is vervaardigd of in de handel is gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een tot een douane-unie strekkend Verdrag, dan wel rechtmatig is vervaardigd in een staat die partij is bij een tot een vrijhandelszone strekkend Verdrag dat Nederland bindt.

B

In de artikelen 8, 9, 10 en 11 wordt steeds «een gehalte aan keukenzout van ten hoogste 2,5% berekend op de droge stof» vervangen door: een gehalte aan keukenzout van ten hoogste 2,1% berekend op de droge stof.

ARTIKEL II

De bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan rubriek D-63 wordt toegevoegd:

  

Warenwetregeling residuen van bestrijdingsmiddelen

  

D-63.9.1

art. 2 lid 1 jo.

art. 1 lid 1

€ 450,–

€ 900,–

D-63.9.2

art. 2 lid 1 jo

art. 3

€ 450,–

€ 900,–

D-63.9.3

art. 2 lid 3 jo

art. 1 lid 1

€ 450,–

€ 900,–

D-63.9.4

art. 2 lid 3 jo

art. 3

€ 450,–

€ 900,–

2. Een rubriek met bijbehorende vermeldingen wordt ingevoegd, luidende:

D-68

Warenwetregeling residuen van bestrijdingsmiddelen

 

>> D-63.9.1 e.v.

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2009.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel II in werking acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit geplaatst wordt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 21 februari 2009

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Uitgegeven de twaalfde maart 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel I

Tot de inwerkingtreding van dit besluit mochten de aanduidingen brood, wit(te) brood, bruinbrood, tarwebrood en melkbrood alleen gebruikt worden voor brood met een gehalte aan keukenzout van ten hoogste 2,5% berekend op de droge stof. Namens de gehele bakkerijsector is een verzoek ingediend dit maximale zoutgehalte te verlagen tot 2,1%. Met dit besluit (artikel I, onder B) is dit verzoek ingewilligd, door wijziging van de artikelen 8 tot en met 11 van het Warenwetbesluit Meel en brood. Hieronder is uiteengezet waarom tot deze wijziging besloten is.

Een te hoge inname van zout kan schadelijk zijn voor de volksgezondheid. De Gezondheidsraad heeft onlangs vastgesteld dat de Nederlandse bevolking teveel zout consumeert 1. Daarom heeft de Nederlandse overheid producenten van levensmiddelen opgeroepen minder zout toe te voegen aan levensmiddelen 2.

Naar aanleiding daarvan heeft de bakkerijsector te kennen gegeven het zoutgehalte van brood daadwerkelijk te willen verlagen 3. Daarbij heeft de sector het volgende aangevoerd.

«Omdat brood dagelijks wordt gegeten is het belangrijk dat het keukenzoutgehalte stapsgewijs wordt verlaagd, zodat de consument kan wennen aan een andere smaak. Ook is het van groot belang dat al het brood in Nederland stapsgewijs tegelijkertijd in keukenzoutgehalte wordt verlaagd. Aangezien meer dan 2100 bakkers het dagelijks brood in Nederland produceren, is een goede afstemming van de aanpak, het juiste moment van uitvoeren van de stapsgewijze aanpak en de naleving ervan erg belangrijk. Dit om te voorkomen dat er concurrentievervalsing optreedt. Immers, als de consument proeft dat het brood van een bepaalde bakker meer smaak heeft dan het brood van een andere bakker, waarvan het keukenzoutgehalte is verlaagd, zal de consument mogelijk voor het brood kiezen met het hogere keukenzoutgehalte. Dit zal dan niet resulteren in een verlaging van de keukenzoutinname via brood.»

De bakkerijsector is zich er van bewust dat de overheid bij voorkeur geen wetgeving wil gebruiken om producenten van levensmiddelen aan te zetten tot het produceren van meer gezonde levensmiddelen. De bakkerijsector zegt deze wijze van zelfregulering zeer op prijs te stellen. Gezien het feit dat het Warenwetbesluit Meel en brood al een maximum keukenzoutgehalte voor brood hanteert en omdat brood op zoveel plaatsen wordt bereid, heeft de bakkerijsector desalniettemin de medewerking van de wetgever gevraagd door het maximum keukenzoutgehalte in het Warenwetbesluit Meel en brood te verlagen.

In het belang van de volksgezondheid en gezien de grote invloed van zout op de smaak van brood, is het gewenst het verzoek van de bakkerijsector in te willigen. Artikel I, onder B, van dit besluit zorgt daarvoor.

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2009. Vanaf dat tijdstip mogen de broodsoorten, bedoeld in de artikelen 7 tot en met 10, van het Warenwetbesluit Meel en brood, ten hoogste 2,1% keukenzout bevatten, berekend op de droge stof.

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor de burger en het bedrijfsleven, en heeft ook verder geen bedrijfseffecten.

Deze verlaging van het maximale zoutgehalte van brood is een eerste stap. Een volgende verlaging heeft waarschijnlijk meer gevolgen voor de smaak, de kwaliteit en de baktechnische eigenschappen van brood. Voor een eventuele verdere verlaging van het zoutgehalte van brood zal de bakkerijsector daarom eerst op sensorisch en technisch gebied nader onderzoek verrichten.

Bij artikel I, onder A, is van de gelegenheid gebruik gemaakt de tekst van artikel 1, tweede lid, van het Warenwetbesluit Meel en brood te actualiseren. Deze zogenaamde clausule van wederzijdse erkenning heeft nu niet alleen betrekking op meel en brood, afkomstig uit andere lidstaten van de Europese Unie, of uit staten die partij zijn bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, maar ook op meel en brood uit Turkije. Dit laatste vloeit voort uit de artikelen 5 tot en met 7, en 66, van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie (PbEG 1996, L 35). Voorts gelden voor meel en brood uit die landen geen aanvullende etiketteringeisen meer.

Op grond van deze clausule zijn de artikelen 7 tot en met 16 van het Warenwetbesluit Meel en brood niet van toepassing op meel en brood, geproduceerd in een andere lidstaat van de Europese Unie, in Turkije, of in Liechtenstein, IJsland of Noorwegen.

Artikel II

Bij artikel II van dit besluit zijn enkele wijzigingen aangebracht in de bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten.

Bij artikel II, eerste en tweede lid, is van de gelegenheid gebruik gemaakt ook overtreding van de Warenwetregeling residuen van bestrijdingsmiddelen te sanctioneren met de gebruikelijke bestuurlijke boete van € 450,– voor kleine bedrijven (50 of minder werknemers), en van € 900,– voor de zogenaamde grote bedrijven (meer dan 50 werknemers). Overtreding van de hier in het geding zijnde voorschriften vertonen, voor zover zij door een bestuurlijke boete kunnen worden afgedaan, een goed vergelijkbare mate van (geringe) ernst. Voor een verdere toelichting inzake de hoogte van deze bedragen zij verwezen naar de nota van toelichting bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten.

Artikel III

Overeenkomstig het besluit van het kabinet inzake vaste verandermomenten van algemene maatregelen van bestuur, treedt artikel I van dit besluit in werking met ingang van 1 juli 2009. Bij de inwerkingtreding van artikel II is rekening gehouden met artikel 32b, tweede lid, van de Warenwet.

Bedrijfseffecten

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven, en heeft ook verder geen bedrijfseffecten.

Regulier Overleg Warenwet

Het voorstel het maximale zoutgehalte van brood te verlagen van 2,5% tot 2,1%, heeft tot instemmende reacties geleid van de Nederlandse Hartstichting, het Voedingscentrum en de Consumentenbond. Deze organisaties zijn tevens van oordeel dat deze verlaging tot 2,1% als een eerste stap naar verdergaande verlaging (1,8% eind 2011) moet worden gezien. Met verlaging naar 2,1% zou nog onvoldoende de door de regering wenselijk geachte reductie van de zoutinname van de Nederlandse bevolking kunnen worden gerealiseerd als verwoord in de nota Gezonde voeding, van begin tot eind4.

Notificatie

Het ontwerp van dit besluit is op 17 augustus 20008 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204). Deze notificatie was noodzakelijk, aangezien artikel I van dit besluit een technisch voorschrift is in de zin van richtlijn 98/34/EG. Voor zover dit besluit kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking bevat, worden deze maatregelen gerechtvaardigd ter bescherming van de volksgezondheid.

Deze notificatie heeft geleid tot een opmerking van de Europese Commissie, met het verzoek artikel 1, tweede lid, van het Warenwetbesluit Meel en brood aan te passen. Dit verzoek van de Commissie is gehonoreerd bij artikel I, onder A, van dit besluit.

Het oude artikel 1, tweede lid, schreef voor dat bij eetwaren, ten aanzien waarvan op grond van die bepaling de artikelen 7 tot en met 16 van dat besluit niet van toepassing waren, beschrijvende vermeldingen moesten zijn aangebracht zodat de koper in staat was de aldus geëtiketteerde waar te onderscheiden van in Nederland met dezelfde gereserveerde aanduiding in het verkeer gebrachte waren. Op verzoek van de Europese Commissie is de eis inzake deze aanvullende etikettering geschrapt. Hiertegen bestond geen bezwaar, aangezien artikel 10, eerste lid, van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen inmiddels voorschriften bevat inzake de kwantitatieve vermelding van ingrediënten.

Voorts was het oude artikel 1, tweede lid, niet van toepassing op uit Turkije afkomstige eetwaren. Deze omissie is op verzoek van de Europese Commissie hersteld.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink


XNoot
1

Gezondheidsraad. Richtlijnen goede voeding 2006. Den Haag: Gezondheidsraad, 2006; publicatie nr 2006/21.

XNoot
2

Nota Gezonde Voeding, van begin tot eind – Kamerstukken II 2007–2008, 31 532, nr. 1.

XNoot
3

Brief van 29 april 2008 (kenmerk VV 09/08/ES) van het Productschap Akkerbouw aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

XNoot
4

Kamerstukken II 2007–2008, 31 532, nr. 1.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven