Besluit van 13 oktober 2012, houdende regels omtrent de rechtspositie van de voorzitters van de veiligheidsregio’s (Besluit rechtspositie voorzitters veiligheidsregio’s)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 19 september 2011;

Gelet op artikel 11, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s;

De Raad van State gehoord (advies van 8 december 2011, nr. W03.11.0381/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 10 oktober 2012, nr. 250358;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De voorzitter is van rechtswege geschorst of ontslagen vanaf het tijdstip waarop hij als burgemeester is geschorst onderscheidenlijk ontslagen.

Artikel 2

  • 1. De voorzitter kan in het belang van een goede uitoefening van zijn functie als voorzitter van de veiligheidsregio worden geschorst.

  • 2. Een besluit tot schorsing bevat een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat en een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.

  • 3. Onze Minister kan, in afwachting van een besluit tot schorsing, bepalen dat de voorzitter zijn functie niet uitoefent.

  • 4. Een besluit als bedoeld in het derde lid vervalt indien niet binnen een maand een besluit tot schorsing is genomen.

Artikel 3

De voorzitter wordt op zijn verzoek ontslagen.

Artikel 4

Aan de voorzitter kan ontslag worden verleend op grond van:

  • a. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de functie als voorzitter;

  • b. een verstoorde verhouding tussen de voorzitter en het algemeen bestuur;

  • c. een verstoorde verhouding met Onze Minister;

  • d. opheffing van de regio;

  • e. andere gronden.

Artikel 5

De voorzitter onthoudt zich van gedragingen die de goede uitoefening of het aanzien van de functie schaden of kunnen schaden.

Artikel 6

  • 1. De voorzitter vervult geen nevenfuncties waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn functie als voorzitter.

  • 2. De voorzitter meldt zijn voornemen tot aanvaarding van een nevenfunctie, anders dan uit hoofde van het ambt van burgemeester en zijn functie als voorzitter, aan Onze Minister.

  • 3. De voorzitter maakt openbaar welke nevenfuncties hij vervult, anders dan uit hoofde van het ambt van burgemeester en zijn functie als voorzitter.

Artikel 7

  • 1. De voorzitter stelt het algemeen bestuur van de veiligheidsregio en Onze Minister in kennis van een afwezigheid die langer duurt dan zes weken.

  • 2. De voorzitter die buiten zijn regio verblijft, kan door het algemeen bestuur of Onze Minister om dringende redenen van dienstbelang worden teruggeroepen.

  • 3. In het geval, bedoeld in het tweede lid, kan het algemeen bestuur onderscheidenlijk Onze Minister bepalen dat aan de voorzitter ten laste van de regio een vergoeding van de kosten wordt toegekend.

Artikel 8

De artikelen 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangend voorzitter.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rechtspositie voorzitters veiligheidsregio’s.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 13 oktober 2012

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Uitgegeven de vierentwintigste oktober 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

De Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012 voorziet onder meer in de invoering van de benoeming van de voorzitter van de veiligheidsregio bij koninklijk besluit. Voorheen was de burgemeester die ingevolge de Politiewet 1993 was benoemd als korpsbeheerder ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s, de voorzitter van de veiligheidsregio. Met de inwerkingtreding van de Politiewet 2012 is er niet langer sprake van regionale politiekorpsen en dus ook niet van een korpsbeheerder van een regionaal politiekorps. Daarmee vervalt de koppeling tussen de functies van de korpsbeheerder en de voorzitter van de veiligheidsregio. Het nieuwe artikel 11, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s bepaalt dat de voorzitter, in afwijking van artikel 13, negende lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de burgemeester is die bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister, gehoord het algemeen bestuur, wordt benoemd uit de burgemeesters van de gemeenten in de regio. De voorzitter kan bij koninklijk besluit worden geschorst en ontslagen. Ter zake de benoeming, schorsen en ontslag wordt de commissaris van de Koning om advies gevraagd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de rechtspositie van de voorzitter van een veiligheidsregio. Het onderhavige besluit strekt tot het geven van deze regels. Daarbij is het – op de Politiewet 1993 berustende – Besluit rechtspositie korpsbeheerders als uitgangspunt genomen.

2. Inhoud van het besluit

2.1. Rechtspositie algemeen: aansluiting bij de rechtspositie van de burgemeester

De voorzitter van de veiligheidsregio is een burgemeester. Om die reden is in het onderhavige besluit, net als bij het inmiddels van rechtswege vervallen Besluit rechtspositie korpsbeheerders, waar mogelijk aansluiting gezocht bij de regels die met betrekking tot de rechtspositie van de burgemeester zijn neergelegd in de Gemeentewet en het Rechtspositiebesluit burgemeesters. In het bijzonder de bepalingen over gedrag, schorsing en ontslag, gedrag en nevenfuncties en afwezigheid zijn aan deze regelingen ontleend.

Een wezenlijk verschil met het ambt van burgemeester is echter dat de voorzitter geen bezoldigde functie is. Dit was het evenmin in de voorheen geldende situatie waarin de voorzitter de burgemeester was die ingevolge de Politiewet 1993 was benoemd als korpsbeheerder. De voorzitter ontvangt reeds uit hoofde van zijn burgemeesterschap een bezoldiging. Regels over bezoldiging, en daarmee samenhangende rechtspositionele regels over bijvoorbeeld bijzondere verloven, zijn in het onderhavige besluit dan ook niet opgenomen.

Er is, net als in het voorheen, geen aparte regeling getroffen voor de vergoeding van reis- en verblijfkosten die de voorzitter maakt. In de huidige praktijk declareert de burgemeester die tevens voorzitter is, zijn onkosten bij de gemeente. Om extra administratieve lasten te voorkomen, is er de voorkeur aan gegeven deze systematiek voort te zetten.

2.2. Benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag

Het nieuwe artikel 11, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s regelt de benoeming, schorsing en het ontslag van de voorzitter. In de memorie van toelichting bij de Invoerings- en aanpassingswet 2012 is verduidelijkt welke overweging aan een voordracht tot benoeming van een voorzitter ten grondslag kunnen liggen (Kamerstukken 2010/11, 32 822, nr. 3, blz. 16–17). In het onderhavige besluit zijn regels opgenomen omtrent de schorsing en het ontslag van de voorzitter.

De benoemingstermijn van de voorzitter is in beginsel gekoppeld aan de benoemingstermijn als burgemeester (artikelen 61 en 61a van de Gemeentewet).

De voorzitter is ingevolge artikel 1 van het besluit van rechtswege geschorst of ontslagen vanaf het moment dat hij als burgemeester is geschorst of ontslagen. Het voorzitterschap is immers voorbehouden aan een burgemeester uit de regio. Op deze wijze is, in geval van schorsing of ontslag als burgemeester geen afzonderlijk besluit nodig. Redenen voor ontslag van een burgemeester zijn bijvoorbeeld ongeschiktheid voor het vervullen van het ambt van burgemeester wegens ziekte, onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het vervullen van het ambt om andere redenen dan ziekte of gebreken of een aanbeveling van de gemeenteraad tot ontslag vanwege een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad (zie artikel 44, eerste lid, Rechtspositiebesluit burgemeesters). De voorzitter kan uiteraard te allen tijde ook op zijn eigen verzoek worden ontslagen (artikel 3).

Artikel 4 van het besluit bevat de gronden voor ontslag, anders dan van rechtswege of op eigen verzoek. Deze gronden kunnen zelfstandige redenen voor het ontslag van de voorzitter vormen ook als deze als burgemeester in functie blijft. De mogelijkheid tot ontslag wegens ziekte of gebreken is in het onderhavige besluit, anders dan in het Rechtspositiebesluit burgemeesters, niet expliciet opgenomen. Meestal zal een voorzitter die vanwege ziekte niet langer in staat is de functie als voorzitter te vervullen, ook het ambt van burgemeester niet kunnen uitoefenen. Het ontslag als voorzitter volgt dan van rechtswege na een ontslag als burgemeester. Het is wel denkbaar dat een voorzitter ondanks ziekte als burgemeester kan functioneren, maar dat de combinatie van het ambt van burgemeester en het voorzitterschap hem te zwaar wordt. In die gevallen kan de betrokken burgemeester de minister verzoeken hem als voorzitter ontslag verlenen op grond van artikel 3.

Evenals de burgemeester kan de voorzitter worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het uitoefenen van zijn functie. Van onbekwaamheid of ongeschiktheid kan onder meer sprake zijn indien de voorzitter de op hem rustende verplichtingen niet nakomt. Daarnaast kan een reden voor ontslag zijn een verstoorde verhouding met het algemeen bestuur of met de minister. Daarbij hoeft de verstoorde verhouding niet altijd te zijn toe te rekenen aan de voorzitter. Ook wanneer dit niet evident het geval is, is het denkbaar dat het voor de situatie in de regio beter is dat een andere voorzitter aantreedt. Het spreekt voor zich dat een ontslag op grond van een verstoorde verhouding tussen de voorzitter en het algemeen bestuur geschiedt op initiatief van het algemeen bestuur, dat de minister zal verzoeken over te gaan tot het doen van een voordracht tot ontslag op die grond.

Een reden voor ontslag kan daarnaast zijn gelegen in de opheffing van een regio. Artikel 4, onderdeel e, van het besluit bevat tot slot een grondslag om te kunnen voorzien in het ontslag van de voorzitter in situaties waarin geen sprake is van een van de genoemde ontslaggronden. Ook artikel 44 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters bevat een dergelijke grondslag.

Op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s zal de minister de commissaris van de Koning ter zake de benoeming, schorsen en ontslag van de voorzitter om advies vragen. Uiteraard zal de minister de voorzitter, op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, voorafgaand aan een besluit tot schorsing of ontslag in de gelegenheid stellen zijn zienswijze naar voren te brengen (hoorplicht). Indien een voorzitter het oneens is met een besluit tot schorsing of ontslag, kan hij daartegen bezwaar en beroep aantekenen volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht.

2.3. Gedrag en nevenfuncties en langdurige afwezigheid

Ook de regels over gedrag en nevenfuncties en een afwezigheid langer dan zes weken zijn ontleend aan vergelijkbare regels voor de uitoefening van het ambt van burgemeester, neergelegd in de Gemeentewet en het Rechtspositiebesluit burgemeesters.

Artikel 6 van het besluit beoogt waarborgen te bieden voor een integere vervulling van het voorzitterschap. Zo dient de voorzitter zich te onthouden van gedragingen die de goede uitoefening of het aanzien van zijn functie schaden of kunnen schaden. Evenmin is het de voorzitter toegestaan nevenfuncties te vervullen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn voorzitterschap. De voorzitter meldt daarom zijn voornemen tot aanvaarding van een nevenfunctie, anders dan uit hoofde van zijn burgemeestersambt of zijn voorzitterschap, aan de minister. Deze kan hem zo nodig aanspreken op het vervullen van de nevenfunctie, indien deze naar zijn oordeel niet verenigbaar is met het voorzitterschap. De voorzitter maakt bekend welke nevenfuncties hij, anders dan uit hoofde van zijn burgemeestersambt of voorzitterschap, vervult. Bij bekendmaking is te denken aan openbaarmaking op de website van de desbetreffende veiligheidsregio. Voor de bepalingen voor het vervullen van nevenfuncties, neergelegd in artikel 6 van het besluit, is aansluiting gezocht bij artikel 67 van de Gemeentewet.

Het belang van de voorzitter in een veiligheidsregio kan ertoe nopen hem voortijdig van een (langdurig) verblijf buiten de regio terug te roepen. Artikel 7 bevat daarom de verplichting voor de voorzitter om het algemeen bestuur en de minister in kennis te stellen van een afwezigheid langer dan zes weken. Artikel 72 van de Gemeentewet kent een soortgelijke bepaling ten aanzien van de burgemeester. Het algemeen bestuur of de minister kunnen de voorzitter zo nodig wegens dringende redenen van dienstbelang terugroepen, indien hij buiten zijn regio verblijft. Daarbij kan worden bepaald dat eventuele schade die is veroorzaakt door het voortijdig beëindigen van een verblijf buiten de regio, ten laste van de veiligheidsregio aan de voorzitter wordt vergoed.

Het niet-nakomen van de verplichtingen van de artikelen 6 en 7 kan een reden zijn om, in ernstige gevallen, te concluderen dat de voorzitter onbekwaam dan wel ongeschikt is voor het uitoefenen van zijn functie. Dit kan een grondslag voor schorsing of ontslag vormen.

Op grond van artikel 11, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s wijst het algemeen bestuur van de veiligheidsregio een van zijn leden aan die de voorzitter bij afwezigheid vervangt. In het bestuur kunnen zowel burgemeesters als waarnemend burgemeesters zitting hebben. Anders dan de functie van voorzitter die is voorbehouden aan een burgemeester van de gemeenten in de desbetreffende regio, kan zowel een burgemeester als een waarnemend burgemeester als plaatsvervangend voorzitter worden aangewezen. Van de plaatsvervangend voorzitter wordt eenzelfde integriteit verlangd als van de voorzitter. De artikelen 5 en 6 van het besluit zijn dan ook van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangend voorzitter.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven