Besluit van 4 oktober 2012 tot aanpassing van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren en het Besluit van 25 april 1994, houdende aanwijzing van de personen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993, over wie de politietaak van de Koninklijke marechaussee zich mede uitstrekt (Stb. 353)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 19 september 2011, nr. 5710309/11/6, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Defensie;

Gelet op de artikelen 4, tweede lid, 7, zevende lid, en 9, eerste en vierde lid, van de Politiewet 2012;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 januari 2012, nr. W03.11.0383/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 28 september 2012, nr. 282140, uitgebracht mede namens Onze Minister van Defensie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:

  • a. de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, c en d, van de Politiewet 2012;

2. In het eerste lid, onder b, wordt «de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993» telkens vervangen door «de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 2, onder b, van de Politiewet 2012» en wordt «de korpsbeheerder» vervangen door: de korpschef.

3. In het eerste lid, onder d, wordt «de politietaken, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Politiewet 1993» vervangen door: de politietaken, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Politiewet 2012.

4. Het eerste lid, onder e, komt te luiden:

  • e. de militair van de krijgsmacht, bedoeld in artikel 58, eerste lid, en artikel 59 van de Politiewet 2012.

5. In het derde lid, onder a, wordt «het gezag, bedoeld in de artikel 12, 13 en 15 van de Politiewet 1993» vervangen door: het gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012.

6. Het derde lid, onder d, onderdeel 1°, komt te luiden:

  • de krachtens artikel 22 van de Politiewet 2012 toegelaten uitrusting en bewapening waarmee geweld kan worden uitgeoefend, en.

7. In het derde lid, onder d, onderdeel 2°, wordt «de politietaken, bedoeld in de artikelen 6, 58, 59 en 60 van de Politiewet 1993» vervangen door: de politietaken, bedoeld in de artikelen 4, 57, 58 en 59 van de Politiewet 2012.

8. In het derde lid, onder e, wordt onder 1° «krachtens artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993» vervangen door «krachtens artikel 22 van de Politiewet 2012» en wordt onder 2° «in overeenstemming met Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie» vervangen door: in overeenstemming met Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.

9. In het derde lid vervallen onderdelen g en l en worden de onderdelen h tot en met k geletterd g tot en met j en de onderdelen m en n geletterd k en l.

10. In het derde lid, onder k (nieuw), wordt «in eigendom van de Staat of een regio» vervangen door «in eigendom van de politie», wordt «een AOE» vervangen door «een aanhoudings- en ondersteuningseenheid» en wordt «een bijstandseenheid als bedoeld in artikel 60 van de Politiewet 1993» vervangen door: een bijstandseenheid als bedoeld in artikel 59 van de Politiewet 2012.

B

In artikel 3 wordt «ingevolge de bepalingen van Hoofdstuk IX van de Politiewet 1993» vervangen door: ingevolge de bepalingen van hoofdstuk 5 van de Politiewet 2012.

C

In artikel 6 wordt in het eerste lid «de eenheid, bedoeld in artikel 6 of 8 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen,» vervangen door «de mobiele eenheid of de aanhoudings- en ondersteuningseenheid» en wordt in het tweede lid «de eenheden, bedoeld in de artikelen 58 en 59 van de Politiewet 1993» vervangen door: de eenheden, bedoeld in de artikelen 57 en 58 van de Politiewet 2012.

D

In artikel 9, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, wordt «een bijstandseenheid als bedoeld in artikel 60 van de Politiewet 1993» telkens vervangen door: een bijstandseenheid als bedoeld in artikel 59 van de Politiewet 2012.

E

In artikel 15, derde lid, wordt «een krachtens artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993 vastgesteld certificaat» vervangen door: een krachtens artikel 22 van de Politiewet 2012 vastgesteld certificaat.

F

Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De melding, bedoeld in het eerste lid, wordt door de meerdere terstond vastgelegd op een daartoe door Onze Minister vastgestelde wijze.

2. In het derde lid wordt «de korpschef» telkens vervangen door «de politiechef» en wordt «de officier van justitie van het arrondissement» vervangen door: de officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen.

G

In artikel 20 wordt in het eerste lid «Het onderzoek, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Politiewet 1993,» vervangen door «Het onderzoek, bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Politiewet 2012,» en wordt in het tweede lid «Het onderzoek, bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Politiewet 1993,» vervangen door: Het onderzoek, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Politiewet 2012.

H

In artikel 21 wordt «een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde of vierde lid, van de Politiewet 1993» vervangen door: een onderzoek als bedoeld in artikel 7, derde of vierde lid, van de Politiewet 2012.

I

Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26

  • 1. De korpschef treft voorzieningen opdat de ingeslotene in ieder geval beschikt over:

    • a. slaapgelegenheid,

    • b. eten en drinken in overeenstemming met medische en levensbeschouwelijke of godsdienstige eisen,

    • c. sanitair,

    • d. de noodzakelijke medische zorg en

    • e. informatie over de gang van zaken in het politiecellencomplex.

  • 2. Tenzij het politiecellencomplex geen luchtplaats heeft, draagt de korpschef er zorg voor dat de ingeslotene tweemaal daags wordt gelucht.

  • 3. In verband met het eerste lid, onder d, treft de korpschef een regeling met artsen ten einde van hulp verzekerd te zijn voor de medische zorg van ingeslotenen.

  • 4. Met inachtneming van het bij of krachtens de wet bepaalde treft de korpschef een regeling met betrekking tot het roken, de ontspanning, het telefoneren en het ontvangen van bezoek van de ingeslotene.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de inrichting van een politiecellencomplex.

  • 6. Bij ministeriële regeling worden de gegevens over ingeslotenen aangewezen die door de ambtenaar worden geregistreerd.

  • 7. In geval van overlijden of poging tot zelfdoding van een ingeslotene draagt de korpschef er zorg voor dat het openbaar ministerie hiervan onverwijld in kennis wordt gesteld.

  • 8. De ambtenaar handelt jegens de ingeslotene overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens dit artikel.

J

In artikel 28, eerste lid, vervalt: op het politie- of brigadebureau.

K

In artikel 36a, eerste lid, wordt «de korpschef» vervangen door «de politiechef», wordt «artikel 8, derde lid, van de Politiewet 1993» vervangen door «artikel 7, derde lid, van de Politiewet 2012» en wordt «artikel 8, derde of vierde lid, van de Politiewet 1993» vervangen door: artikel 7, derde of vierde lid, van de Politiewet 2012.

L

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien Onze Minister ingevolge artikel 7, zevende lid, van de Politiewet 2012, heeft bepaald dat een buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is tot de uitoefening van bevoegdheden, bedoeld in het eerste en derde lid van dat artikel, handelt de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaar overeenkomstig de artikelen 5, 17, 19, 20, eerste lid, en 21 van dit besluit. In artikel 17, derde lid, wordt voor «de politiechef» gelezen: de meerdere.

2. Het derde lid, onder a, komt te luiden:

  • a. bevoegd gezag: het gezag, bedoeld in artikel 12 van de Politiewet 2012;

M

In artikel 38 wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister.

N

In artikel 39 wordt «de uitoefening van de in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993 bedoelde bevoegdheden» vervangen door: de uitoefening van de in artikel 7, eerste en derde lid, van de Politiewet 2012 bedoelde bevoegdheden.

O

Artikel 39a vervalt.

P

Artikel 39b wordt vernummerd tot 39a en komt te luiden:

Artikel 39a

Dit besluit berust op artikel 7, zevende lid, en artikel 9 van de Politiewet 2012 en artikel 6, vijfde lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten.

ARTIKEL II

Het Besluit van 25 april 1994, houdende aanwijzing van de personen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993, over wie de politietaak van de Koninklijke marechaussee zich mede uitstrekt (Stb. 353) wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt «artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993» vervangen door: artikel 4, tweede lid, van de Politiewet 2012.

B

Na artikel 2 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3

Dit besluit berust op artikel 4, tweede lid, van de Politiewet 2012.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanwijzing van de personen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Politiewet 2012.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 4 oktober 2012

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Uitgegeven de twaalfde oktober 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Het voorliggend besluit bevat de aanpassing van enkele algemene maatregelen van bestuur (hierna: amvb’s) die berustten op de Politiewet 1993 en na inwerkingtreding van de Politiewet 2012 berusten op die wet. De Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012 regelt in artikel 7, eerste lid, de omhanging van deze amvb’s.

Ter verduidelijking wordt erop gewezen dat de aanpassing van algemene maatregelen van bestuur die berustten op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 en op grond van de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012 na inwerkingtreding van de Politiewet 2012 berusten op artikel 47, eerste lid, in een separaat aanpassingsbesluit, het Wijzigingsbesluit rechtspositie politie, zijn neergelegd.

Naast dit besluit en het onderhavige besluit is er nog het Aanpassingsbesluit Politiewet 2012 dat de aanpassing van alle amvb’s en kleine koninklijke besluiten regelt die niet berustten op de Politiewet 1993, doch die in verband met de Politiewet 2012 moeten worden aangepast.

Het onderhavige besluit regelt in de artikelen I en II de aanpassing van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren en het Besluit van 25 april 1994, houdende aanwijzing van de personen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993, over wie de politietaak van de Koninklijke marechaussee zich mede uitstrekt (Stb. 353) aan de Politiewet 2012.

Artikel I (Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren)

Het artikel bevat uitsluitend technische aanpassingen, die noodzakelijk worden als gevolg van de totstandkoming van de nieuwe Politiewet 2012. De aanpassingen kunnen als volgt worden gecategoriseerd:

  • a. wijziging van bepalingen in verband met de wijziging in de aanduiding van de Minister van Justitie en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (in respectievelijk de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel).

  • b. wijziging van bepalingen die verwijzen naar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; nu nog slechts één minister (die van Veiligheid en Justitie) verantwoordelijk is voor de politie kunnen deze verwijzingen vervallen.

  • c. wijziging van bepalingen die verwijzen naar bepalingen in de Politiewet 1993; hier is telkens verwezen naar de corresponderende bepalingen in de Politiewet 2012.

  • d. wijziging van bepalingen die verwijzen naar bepalingen in andere besluiten of regelingen krachtens de Politiewet 2012. Het gaat hierbij om verwijzingen naar eenheden (bijvoorbeeld de AOE-en), die in het vervallen Besluit beheer regionale politiekorpsen waren gedefinieerd.

  • e. wijziging van bepalingen die verwijzen naar de korpschef.

Inhoudelijke wijzigingen zijn met deze technische aanpassingen niet beoogd.

Met betrekking tot de verwijzing van bepalingen die verwezen naar de korpschef (onderdelen F, K en L) moet daaraan het volgende worden toegevoegd. Bij het vervangen van de korpschef van een regionaal politiekorps is in het kader van de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012 als algemene leidraad gehanteerd dat dit begrip wordt vervangen door de korpschef van het landelijk politiekorps1. Daarbij is de vorming van een nationaal politiebestel leidend. De regionale politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten verdwijnen en daarvoor in de plaats komt één landelijk politiekorps met aan het hoofd de korpschef die is belast met de leiding en het beheer. Taken en bevoegdheden die berusten bij de korpschef van een regionaal politiekorps, komen op grond van de voorgestelde wijzigingen in het voorliggende wetsvoorstel te berusten bij de landelijke korpschef. Deze taken en bevoegdheden kunnen door de korpschef worden gemandateerd aan zijn ondergeschikten. In het bijzonder bij die taken en bevoegdheden, waarbij een geringe afstand tot het lokale niveau van belang is, ligt het in de rede de uitvoering op regionaal of district niveau te beleggen.

In de hier bedoelde onderdelen gaat het over het ter kennis brengen van de melding over de aanwending van geweld (artikel 17, eerste lid) aan de officier van justitie (artikel 17, derde lid). In de oude situatie werd dat gedaan door de korpschef van het regionale politiekorps. Indachtig hetgeen hierboven is opgemerkt zou die taak nu komen te berusten bij de landelijke korpschef. Dat is echter omslachtig nu de melding geweldsaanwending niet alleen binnen 48 uur ter kennis moet worden gebracht van de officier van justitie maar dit bovendien ter kennis moet worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend. Om die reden is in artikel 17, derde lid, (en op de voet daarvan in de artikelen 36a en 37) neergelegd dat de melding ter kennis wordt gebracht door de politiechef van de regionale eenheid of het hoofd van een landelijke eenheid. Ook hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

In navolging van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 20 januari 2012 is het bepaalde in artikel 15 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen in de Ambtsinstructie opgenomen (zie artikel 26). Artikel 15, zesde lid, van het Besluit beheer regionale politiekorpsen en artikel 26, tweede lid, van de Ambtsinstructie zijn daarbij samengevoegd tot één artikellid (artikel 26, zesde lid).

Artikel 39a (onderdeel O) ten slotte is uitgewerkt en kan daarom vervallen.

Artikel II (Besluit van 25 april 1994, houdende aanwijzing van de personen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993, over wie de politietaak van de Koninklijke marechaussee zich mede uitstrekt)

De verwijzing naar artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993 is vervangen door artikel 4, tweede lid, van de Politiewet 2012. Ter verduidelijking dat het besluit berust op de Politiewet 2012 is de nieuwe grondslag in het besluit opgenomen en aan het besluit een citeertitel gegeven.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 32 822, nr. 3, blz. 2.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven