Besluit van 19 september 2012 tot wijziging van het Besluit aanstellingskeuringen en van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen in verband met de onderbrenging van de klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen bij de Sociaal-Economische Raad en enige andere wijzigingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 april 2012, nr. AV/AR/2012/13062, gedaan mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 14, eerste en tweede lid, van de Wet op de medische keuringen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 juni 2012, nr. W12.120139/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 september 2012, nr. AV/AR/2012/12714, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit aanstellingskeuringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1 Begripsbepaling

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet:

de Wet op de medische keuringen;

b. bedrijfsarts:

een arts die als bedrijfsarts is ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «Keuringen worden slechts verricht» vervangen door «Een bedrijfsarts verricht slechts keuringen» en wordt aan het einde de volgende zin toegevoegd: De in dit lid bedoelde keuringen worden slechts verricht door een bedrijfsarts.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De keuringvrager legt de eisen, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk vast. Voordat hij deze eisen, het doel van de keuring, de vragen welke ten aanzien van de gezondheid zullen worden gesteld en de medische onderzoeken welke mogen worden verricht, schriftelijk vastlegt, vraagt hij daarover en over de rechtmatigheid van de keuring schriftelijk advies aan een bedrijfsarts, tenzij een dergelijk schriftelijk advies al eerder met betrekking tot een zelfde functie is verstrekt en de omstandigheden en de gangbare maatregelen ongewijzigd zijn gebleven.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het tweede lid, hoeft de keuringvrager geen schriftelijk advies te vragen aan een bedrijfsarts over de bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid voor de betreffende functie, het doel van de keuring, de vragen welke ten aanzien van de gezondheid zullen worden gesteld en de medische onderzoeken die mogen worden verricht voor zover deze onderdelen zijn uitgewerkt in een wettelijke regeling.

C

In artikel 5 wordt «de deskundige persoon of de arbodienst» vervangen door «de bedrijfsarts» en wordt «hij» vervangen door: de keuringvrager.

D

Artikel 6 vervalt.

ARTIKEL II

Het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. klacht:

een uiting van onvrede over de toepassing van de wet of de daarop berustende bepalingen door een klager;

2. Onderdeel c komt te luiden:

c. klager:

degene als bedoeld in artikel 9, eerste lid, die de klacht indient;

3. Onderdeel e komt te luiden:

e. commissie:

de commissie, bedoeld in artikel 3;

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

g. de Raad:

de Sociaal-Economische Raad; en

h. bedrijfsarts:

een arts die als bedrijfsarts is ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3 Instelling

  • 1. De Raad stelt een commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen in.

  • 2. De commissie bestaat uit vijf leden.

  • 3. In de commissie hebben zitting: drie onafhankelijke leden, waaronder de voorzitter, een lid dat op voordracht van de representatieve organisaties van werkgevers wordt benoemd en een lid dat op voordracht van de representatieve organisaties van werknemers wordt benoemd.

  • 4. Van de drie onafhankelijke leden is ten minste een lid jurist en ten minste een lid arts.

C

In artikel 4, eerste en tweede lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: De Raad.

D

In artikel 5, tweede lid, vervalt: en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

E

Artikel 6, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. personen die direct bij de ingediende klacht zijn betrokken en getuigen te verzoeken te verschijnen en hen te horen;.

F

Artikel 7 vervalt.

G

Artikel 9, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Een klacht kan, uiterlijk zes maanden nadat de gedraging of het feit waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgevonden, worden ingediend door de:

    • a. keurling;

    • b. bedrijfsarts;

    • c. keuringvrager; of

    • d. ondernemingsraad, bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden of een met die ondernemingsraad vergelijkbaar medezeggenschapsorgaan, van de onderneming of van de organisatie van de keuringvrager.

H

In artikel 14, eerste lid, wordt «worden in een besloten zitting in de gelegenheid gesteld» vervangen door: kunnen in een besloten zitting in de gelegenheid worden gesteld.

I

Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «Binnen zes weken na de mondelinge behandeling geeft de commissie» vervangen door: Binnen zes weken na de mondelinge behandeling of binnen zes weken na verzending van de ontvangstbevestiging van de klacht indien geen mondelinge behandeling plaats vindt, geeft de commissie.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De commissie kan het oordeel in geanonimiseerde vorm ter publicatie aanbieden.

3. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het vierde lid, kan de commissie, indien daarmee het algemeen belang wordt gediend en dit met redenen omkleed in het oordeel is bepaald, het oordeel in niet-geanonimiseerde vorm ter publicatie aanbieden, mits:

    • a. de namen van natuurlijke personen niet worden vermeld;

    • b. de namen van rechtspersonen niet worden vermeld indien zij onmiddellijk herleidbaar zijn tot een natuurlijk persoon; en

    • c. de aanbieding ter publicatie op zijn vroegst 14 dagen, nadat het oordeel ter kennis is gebracht aan de klager en de verweerder, plaatsvindt.

J

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

Onze Minister voorziet in de middelen ter financiering van de kosten van de commissie.

K

Het opschrift van paragraaf 7 komt te luiden: Evaluatie.

L

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport binnen vier jaar na inwerkingtreding van het besluit tot wijziging van het Besluit aanstellingskeuringen en van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen in verband met de onderbrenging van de klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen bij de Sociaal-Economische Raad en enige andere wijzigingen aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk.

M

Artikel 18 vervalt.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 23 maart 2012 tot wijziging van de Wet op de medische keuringen in verband met het opnemen van de mogelijkheid tot onderbrenging van de klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen bij de Sociaal-Economische Raad en enige andere wijzigingen (Stb. 146) in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 19 september 2012

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers

Uitgegeven de achtentwintigste september 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Het onderhavige besluit strekt tot een aanpassing van het Besluit aanstellingskeuringen en het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen. Deze wijzigingen houden verband met de Wet van 23 maart 2012 tot wijziging van de Wet op de medische keuringen in verband met het opnemen van de mogelijkheid van onderbrenging van de klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen bij de Sociaal-Economische Raad en enige andere wijzigingen (Stb. 2012, 146). Met de wijzigingen van het Besluit aanstellingskeuringen wordt een verduidelijking van het wettelijk kader beoogd zoals dat door het kabinet is toegezegd in de kabinetsreactie op de tweede evaluatie van de Wet medische keuringen (Wmk) (Kamerstukken II 2007/08, 28 172, nr. 5). Daarnaast strekt de wijziging van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen er toe invulling te geven aan de instelling van een klachtencommissie aanstellingskeuringen door de SER. Het besluit strekt er voorts toe de bevoegdheid te verduidelijken van de Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen (Cka) om partijen te verzoeken te verschijnen, de klachtenprocedure bij de Cka voor ondernemingsraden open te stellen en de mogelijkheid tot openbaarmaking van oordelen in niet-geanonimiseerde vorm nader uit te werken.

2. Achtergrond

De Wet op de medische keuringen (Wmk) is op 1 januari 1998 in werking getreden en heeft tot doel ongewenste risicoselectie tegen te gaan door de rechtspositie van de keurling te versterken. Met de inwerkingtreding van de Wmk is de representatieve organisaties van de werkgevers, werknemers en artsen gevraagd om afspraken te maken over de klachtenbehandeling van aanstellingskeuringen. Vanwege het uitblijven van zelfregulering heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2001 gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 14 Wmk zelf nadere regels te stellen. Dit is gedaan door middel van het Besluit aanstellingskeuringen en het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen. Op 25 januari 2008 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het kabinetsstandpunt op het rapport inzake de tweede evaluatie van de Wmk en het onderzoeksverslag van de deelevaluatie van het Besluit aanstellingskeuringen aan de voorzitter van de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2007/08, 28 172, nr. 5). Het onderzoek is onder auspiciën van ZonMw uitgevoerd door het Hugo Sinzheimer Instituut van de Universiteit van Amsterdam. De deelevaluatie van het Besluit aanstellingskeuringen is uitgevoerd door onderzoeksbureau AStri.

3. Verduidelijking wettelijk kader in relatie tot het Besluit aanstellingskeuringen

Uit het onderzoeksverslag van de evaluatie van het Besluit aanstellingskeuringen blijkt dat verschillende procedurele vereisten zoals opgenomen in dit besluit onvoldoende worden nageleefd (zie onderdeel 4.3.6 van de evaluatie). Het kabinet heeft in reactie hierop aangekondigd het wettelijk kader te willen verduidelijken (zie Kamerstukken II 2007/08, 28 172, nr. 5, blz. 4 e.v.). Het betreft ten eerste de aanpassing van artikel 1 van het Besluit aanstellingskeuringen door het opnemen van een definitie van het begrip «bedrijfsarts» zodat het voor de keuringvrager en keurling duidelijker is door wie een aanstellingskeuring mag worden uitgevoerd. Ten tweede betreft het de verduidelijking van de verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts door aanpassing van artikel 3, eerste lid, van het besluit. Daarmee wordt de rol van de bedrijfsarts als poortwachter tegen onrechtmatige aanstellingskeuringen benadrukt. Voorts wordt in artikel 3, tweede lid, van het Besluit aanstellingskeuringen verduidelijkt dat de werkgever niet elke keer, maar slechts eenmalig (als het gaat om één bepaalde functie en de omstandigheden ongewijzigd zijn) de bedrijfsarts om advies moet vragen over de inhoud en de rechtmatigheid van de keuring.

Naast de Wmk bestaan er categorale regelingen, die voorschriften bevatten met betrekking tot aanstellingskeuringen. Een aantal van deze categorale regelingen vloeit dwingend voort uit internationale verdragen en Europese richtlijnen, die eisen bevatten die gesteld worden aan de uitoefening van bepaalde specifieke functies. In de evaluatie van het Besluit aanstellingskeuringen benoemen de onderzoekers de complexiteit van wet- en regelgeving op het gebied van aanstellingskeuringen als een knelpunt. Zowel werknemers als werkgevers lijken het zicht op de hiërarchie binnen het stelsel van wet- en regelgeving te zijn kwijtgeraakt (zie Kamerstukken II 2007/08, 28 172, nr. 5, blz. 4). Het toenmalige kabinet heeft in reactie op dit benoemde knelpunt het project «aanstellingskeuringen in categorale regels» aangekondigd. In het kader van dit project is een overzicht gemaakt van categorale regels op het gebied van aanstellingskeuringen. Aan de betrokken departementen is een aantal vragen gesteld om in kaart te brengen óf en zo ja op welke punten de categorale regels afwijken van de Wmk, of zo’n afwijking noodzakelijk is en hoe een betere afstemming kan worden gerealiseerd tussen de categorale regels en de Wmk. Op basis van deze uitkomsten heeft overleg plaatsgevonden met de betrokken departementen en zijn nadere afspraken gemaakt over de afstemming van de categorale regels op de Wmk. Zoals toegezegd door het toenmalige kabinet (Kamerstukken II 2007/08, 28 172, nr. 5, blz. 5) wordt in vervolg op het project aanstellingskeuringen in categorale regels in het Besluit aanstellingskeuringen bepaald dat de verplichting voor de werkgever tot het vragen van voorafgaand advies aan de bedrijfsarts over de inhoud en de rechtmatigheid van de keuring vervalt, indien een categorale wettelijke regeling een aanstellingskeuring voorschrijft en daarin is voorzien in de betreffende onderwerpen.

4. Instelling klachtencommissie aanstellingskeuringen door SER

De huidige opzet van de Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen (Cka) is vormgegeven door middel van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen. De huidige constructie van de Cka waarbij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) verantwoordelijk is voor de benoeming van de leden van de Cka en voor de begroting en waarbij het secretariaat is ondergebracht bij de SER, heeft een aantal praktische bezwaren (Kamerstukken II 2011/12, 33 050, nr. 3, blz. 3, 4). Daarom is door middel van een wijziging van de Wmk mogelijk gemaakt dat de instelling van de commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen een taak van de Sociaal Economische Raad (SER) kan worden. Met de wijziging van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen wordt daarin voorzien.

4.1 Samenstelling Cka

Het opdragen van de instelling van een klachtencommissie aanstellingskeuringen aan de SER heeft gevolgen voor de samenstelling van de commissie, waarvan de leden voortaan niet meer worden benoemd door de Minister van SZW. De SER heeft geadviseerd om in grote lijnen aansluiting te zoeken bij de wijze waarop de samenstelling van de Geschillencommissie Fusiegedragsregels thans is geregeld. De Minister van SZW heeft dit advies overgenomen. Het gaat hierbij om de instelling van een commissie die samengesteld is uit de door de Raad te benoemen onafhankelijke geleding en overige leden die worden benoemd op voordracht van de centrale organisaties van werkgevers en van werknemers. De noodzakelijke juridische en medische deskundigheid zal daarbij gewaarborgd blijven. De klachtencommissie bestaat uit vijf leden en is zodanig samengesteld dat organisaties van werkgevers en van werknemers elk door een lid zijn vertegenwoordigd. De klachtencommissie moet zodanig zijn samengesteld dat er minimaal één arts en minimaal één jurist deel uitmaakt van de onafhankelijke geleding van de commissie. Om mogelijk te maken dat ook personen van niet in de SER vertegenwoordigde organisaties lid kunnen zijn van de klachtencommissie is artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de Wmk herzien.

4.2 Financiering Cka

De SER stelde in haar advies aan de Minister van SZW de randvoorwaarde dat er sprake blijft van een adequate financiering van de Cka door de Minister van SZW. Gezien het belang van een adequate behandeling van klachten over aanstellingskeuringen heeft de Minister van SZW ervoor gekozen om de kosten voor Cka vooralsnog te dragen. Omdat de representatieve organisaties van werkgevers en werknemers zelf verantwoordelijkheid dragen voor aanstellingskeuringen en voor de klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen en omdat de Minister van SZW geen invloed meer heeft op de Cka, ligt het echter in de rede dat de SER uiteindelijk zelf zorg draagt voor financiering. De financiering van de Cka door het Ministerie van SZW zal daarom gelijktijdig met de evaluatie van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen opnieuw worden bezien. Mede in verband hiermee is een evaluatiebepaling opgenomen in het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen. Dan kan worden bezien of de financiering van de Cka door de Minister van SZW nog passend en noodzakelijk is. Tevens zal bezien worden of het aantal behandelde klachten het (voort)bestaan van een aparte klachtencommissie rechtvaardigt.

4.3 Uitbreiding bevoegdheden Cka

In haar reactie in het kader van de Tweede evaluatie deed de Cka enkele suggesties en aanbevelingen om de naleving van de Wmk te verbeteren. Zo deed de Cka de suggestie dat zij de bevoegdheid zou moeten krijgen om partijen op te roepen bij de mondelinge behandeling van een klacht. Tevens stelde de Cka voor dat publicatie van haar oordelen ook met vermelding van de namen van de betrokken rechtspersonen, dus niet geanonimiseerd, mogelijk zou moeten zijn wanneer een oordeel uitsteekt boven het individuele niveau. Daarnaast deed de Cka de suggestie haar klachtenprocedure open te stellen voor ondernemingsraden, zodat ook een ondernemingsraad kan optreden als klager.

Naar aanleiding van de tweede evaluatie van de WMK (Kamerstukken II 2007/08, 28 172, nr. 5) zijn door de leden van de Tweede Kamer vragen gesteld over effectieve handhavingsinstrumenten en de voorstellen van de Cka. In reactie op vragen van de SP-fractie hierover gaf het kabinet aan een bevoegdheid tot oproeping wel wenselijk te vinden.

Daarom is ervoor gekozen de (te vrijblijvend klinkende) term «uitnodigen» te vervangen door de formulering «verzoeken te verschijnen». Op grond van artikel 88 en 89 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter partijen verplichten in persoon te verschijnen. Gezien het karakter van de procedure bij de Cka en de positie van de Cka wordt een dergelijk middel echter te zwaar geacht. Wanneer een partij besluit geen gehoor te geven aan het verzoek om te verschijnen, loopt deze uiteraard het risico dat het oordeel van de Cka in zijn nadeel zal uitvallen. De Cka zou partijen daar expliciet op kunnen wijzen.

De Cka heeft aangegeven dat het, teneinde de mogelijkheden voor bewaking en bevordering van de kwaliteit van de keuring te kunnen uitdragen, aanbeveling verdient om in de te publiceren oordelen wél de naam van het bedrijf of orgaan te noemen, wanneer het oordeel of de aanbeveling boven het individuele niveau uitsteken.

Ten aanzien van dit voorstel om in bepaalde gevallen een oordeel ook in niet-geanonimiseerde vorm te publiceren heeft het toenmalige kabinet aangegeven dat anonimisering van het oordeel het uitgangspunt zou moeten. Gezien het werkterrein van de Cka kunnen immers uiterst privacygevoelige gegevens in het geding zijn. Alleen wanneer het algemeen belang daarmee wordt gediend zou overwogen kunnen worden over te gaan tot (beperkte) openbaarmaking (Kamerstukken II 2007/08, 28 172, nr. 7, blz. 9). Daarom is in artikel 14, tweede lid, onderdeel c, van de Wmk voorzien in de mogelijkheid om hierover nadere regels te stellen. De uitwerking daarvan is opgenomen in het nieuwe vierde lid van artikel 15 van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen.

De openbaarmaking van de naam van het betrokken bedrijf of orgaan kan om verschillende redenen wenselijk geacht worden, bijvoorbeeld om informatie te verschaffen of om het publiek te waarschuwen. Uit de toelichting van de Cka kan worden afgeleid dat men hierbij de nadruk wil leggen op de informatieverschaffing. Het is echter ook voorstelbaar dat een bedrijf of orgaan publicatie van een (negatief) oordeel van de Cka met vermelding van de naam van dat bedrijf of dat orgaan als een sanctie zal ervaren.

In het kabinetsstandpunt tweede evaluatie Wmk (Kamerstukken II 2007/08, 28 172, nr. 5, p. 6) is aangekondigd dat de klachtenprocedure bij de Cka zal worden opengesteld voor ondernemingsraden en personeelsvertegenwoordigingen. Daarom is bepaald dat ondernemingsraden en andere vergelijkbare medezeggenschapsorganen de bevoegdheid krijgen zich in voorkomende gevallen tot de Cka te wenden om een oordeel te vragen over de toelaatbaarheid van aanstellingskeuringen in hun organisatie. Van een klachtrecht van deze partijen kan een preventieve werking uitgaan.

5. Financiële gevolgen

Voor de Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen is voor het begrotingsjaar 2012 voorzien in een totaal budget voor de Cka-activiteiten van € 203.000. De belangrijkste begrotingsposten voor de huidige Cka worden gevormd door de kosten van de leden van de Cka en de kosten van het secretariaat. Van een commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen van de SER is te verwachten dat het aantal vergaderingen van de plenaire commissie op jaarbasis lager zal zijn dan in de huidige situatie. Voorts kan ervan worden uitgegaan dat het SER-vergoedingensysteem tot een daling van het totaalbedrag aan vergoedingen aan commissieleden zal leiden. Tevens zal de commissie zich meer dan voorheen beperken tot de uitvoering van de taken zoals geformuleerd in artikel 5 van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen. Uitgaande van deze veranderingen lijkt het in de rede te liggen dat de jaarlijkse bijdrage vanuit het Ministerie van SZW voor de werkzaamheden van de SER-commissie, lager kan zijn dan het totaalbedrag van de huidige Cka-begroting.

6. Ontvangen commentaren

De SER en de Cka zijn gevraagd te adviseren over de voorgestelde wijziging van het concept Besluit aanstellingskeuringen en het concept Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen.

De Cka heeft een voorstel gedaan over de definitie van de term «deskundig arts». Die definitie is overgenomen in beide besluiten en vervolgens is ervoor gekozen de term «deskundig arts» te vervangen door de term bedrijfsarts omdat dat begrip nog beter aansluit op de definitie.

De SER acht het gewenst dat in het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen in ieder geval wordt gewaarborgd dat de meerderheid van de nieuwe SER-commissie onafhankelijk is, dat wil zeggen dat de betreffende leden rechtstreeks door de Raad worden benoemd. De SER stelt voor aansluiting te zoeken bij de huidige samenstelling van de Geschillencommissie Fusiegedragsregels. Dat betekent dat de SER drie onafhankelijke leden benoemt. Een van de onafhankelijke leden is de voorzitter. Daarnaast hebben in de commissie zitting twee leden die door de SER worden benoemd op voordracht van de representatieve centrale organisaties van ondernemers respectievelijk werknemers.

De Cka heeft opgemerkt dat de voorgestelde wijziging onduidelijkheid oproept over de samenstelling van de commissie. Naar aanleiding van de opmerkingen van zowel de SER als van de Cka is de tekst van artikel 3 van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen aangepast. Voorts heeft de Cka opgemerkt dat het realistischer is uit te gaan van een budgetneutrale overgang. In paragraaf 5 is uitgewerkt waarom het in de rede ligt dat de jaarlijkse bijdrage vanuit het Ministerie van SZW voor de werkzaamheden van de SER-commissie lager kan zijn dan het totaalbedrag van de huidige Cka-begroting.

De Cka is van oordeel dat artikel 7 van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen betreffende de regeling van werkzaamheden niet gewijzigd hoeft te worden. De regering vindt dat artikel 7 niet meer noodzakelijk is nu de Cka een commissie van de SER wordt.

Zoals toegezegd door het toenmalige kabinet (Kamerstukken II 2007/08, 28 172, nr. 5, blz. 5) wordt in vervolg op het project aanstellingskeuringen in categorale regels in het Besluit aanstellingskeuringen bepaald dat de verplichting voor de werkgever tot het vragen van voorafgaand advies aan de bedrijfsarts over de inhoud en de rechtmatigheid van de keuring vervalt, indien een categorale wettelijke regeling een aanstellingskeuring voorschrijft en daarin is voorzien in de betreffende onderwerpen. De Cka heeft voor de formulering van artikel 3, derde lid, van het Besluit aanstellingskeuringen twee aanpassingen voorgesteld waarvan de ene aanpassing wél en de andere niet is overgenomen. De toevoeging dat de onderwerpen «volledig en inzichtelijk» moeten zijn uitgewerkt is niet overgenomen, omdat die formulering meer vragen oproept dan beantwoordt.

Tot slot heeft de Cka voorgesteld de bepaling in het Besluit aanstellingskeuringen te handhaven waarin staat dat drie jaar na inwerkingtreding van het besluit een verslag over doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk moet worden opgesteld. De regering vindt dat het betreffende artikel 6 kan vervallen omdat deze evaluatie inmiddels heeft plaatsgevonden en mede in verband hiermee de onderhavige aanpassingen plaatsvinden. Dit laat echter onverlet dat onderzoek nog altijd mogelijk is indien daartoe aanleiding bestaat. Overigens wordt het Besluit klachtenbehandeling aanstellingen keuringen wél na de inwerkingtreding van het onderhavige besluit geëvalueerd.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 Besluit aanstellingskeuringen)

In de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer over de tweede evaluatie van de Wet op de medische keuringen is in het kader van de aanstellingskeuring aangekondigd dat het begrip «keurend arts» zal worden gedefinieerd als een arts die deskundig is op het terrein van de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde (Kamerstukken II 2007/08, 28 172, nr. 5, blz. 6 en nr. 6, blz. 12, 13). In de wet wordt onder «keurend arts» verstaan: de geneeskundige die de keuring verricht en de keuringvrager zijn gevolgtrekking mededeelt dan wel de geneeskundig adviseur van zijn bevindingen op de hoogte stelt. In het kader van dit besluit is het wenselijk om dit begrip nader in te vullen. Omdat het niet wenselijk is dat hetzelfde begrip in wet en besluiten anders gedefinieerd zijn is er bij nader inzien voor gekozen in het besluit niet te term «keurend arts» te definiëren maar de term «bedrijfsarts» te gebruiken.

De eisen voor een deskundige op het terrein van de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde werden tot 1 januari 2008 uitgewerkt in artikel 2.7, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, maar met ingang van 1 januari 2008 is de strekking van deze bepaling overgebracht naar artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet en kon het genoemde derde lid vervallen. (Zie Stb. 2007, 525, blz. 11, 12). Het gaat hier om een arts die als bedrijfsarts is ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Daarom is deze omschrijving opgenomen.

Met het opnemen van deze definitie wordt alleen beoogd de bestaande regelgeving te verduidelijken en wordt dus geen inhoudelijke wijziging beoogd.

De wijziging van artikel 3, eerste en tweede lid, waarin nu de term «bedrijfsarts» wordt gebruikt, pleit eveneens voor het opnemen van een definitie in artikel 1. De term staat ook in het nieuwe derde lid van artikel 3.

Door de wijziging van artikel 3, tweede lid, en artikel 5 waarin «arbodienst en deskundige persoon» worden vervangen door «bedrijfsarts» is het niet langer nodig om de begrippen arbodienst en deskundige persoon te definiëren.

Artikel I, onderdeel B (artikel 3 Besluit aanstellingskeuringen)

Een van de aanbevelingen uit de tweede evaluatie van de WMK is dat er meer aandacht dient te komen voor de rol van de keurend arts als poortwachter tegen het uitvoeren van onrechtmatige keuringen. Met de wijziging van het eerste lid van artikel 3 wordt de verantwoordelijkheid van de arts verduidelijkt. Een bedrijfsarts verricht slechts keuringen indien aan de wettelijke vereisten wordt voldaan. Door de aanpassing van artikel 3, eerste lid, wordt hieraan voldaan (zie Kamerstukken II 2007/08, 28 172, nr. 5, blz. 5). Tevens is door toevoeging van een volzin aan het eerste lid van artikel 3 extra benadrukt dat alleen bedrijfsartsen aanstellingskeuringen mogen verrichten.

Uit de evaluatie van het Besluit aanstellingskeuringen kwam naar voren dat er niet of nauwelijks voorafgaand schriftelijk advies gevraagd wordt door de keuringvrager aan een deskundige of arbodienst over de door de keuringvrager schriftelijk vastgelegde eisen conform artikel 3, tweede lid, van het besluit.

De schriftelijke vastlegging van deze eisen hoeft voor een specifieke functie bij de werkgever slechts één maal plaats te vinden. Met andere woorden, het is niet nodig om iedere keer wanneer iemand voor een zelfde functie in aanmerking komt opnieuw deze eisen schriftelijk vast te leggen, mits de omstandigheden waaronder iemand moet werken ongewijzigd zijn gebleven en er geen nieuwe ontwikkelingen hebben plaatsgevonden met betrekking tot de maatregelen ter reductie van de risico’s.

Met de wijziging van artikel 3, het tweede lid, op basis waarvan schriftelijk advies wordt gevraagd aan de bedrijfsarts in plaats van aan een deskundige of een arbodienst, blijft gewaarborgd dat er een onafhankelijk deskundig oordeel komt over de rechtmatigheid van de keuring in het licht van de eisen gesteld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit aanstellingskeuringen. Uiteraard kan een bedrijfsarts zo nodig eventueel nog vereiste juridische deskundigheid inroepen.

De tekst van het nieuwe derde lid houdt verband met de toezegging inzake de verhouding tussen de categorale regelgeving en de WMK in het kader van de tweede evaluatie (zie Kamerstukken II 2007/08, 28 172, nr. 5, blz. 5). Daarin staat dat wanneer het project aanstellingskeuringen in categorale regels met succes is afgerond, in artikel 3, tweede lid, van het Besluit aanstellingskeuringen kan worden bepaald dat de verplichting voor de werkgever tot het vragen van voorafgaand advies aan de keurend (lees: bedrijfs-) arts over de inhoud en de rechtmatigheid van de keuring vervalt, indien een categorale wettelijke regeling een aanstellingskeuring voorschrijft.

Omdat de tekst van artikel 3, tweede lid, van dit besluit al om een andere reden wordt gewijzigd, is ervoor gekozen de uitzondering met betrekking tot categorale regelgeving in een nieuw derde lid te verwoorden in plaats van deze toe te voegen aan het tweede lid. De in categorale regelgeving opgenomen verplichting tot een keuring kan verband houden met een internationale verplichting, bijvoorbeeld een EG-richtlijn. Maar denkbaar is ook dat de verplichting om te keuren niet gebaseerd is op nationale regels, maar rechtstreeks voortvloeit uit internationale verplichtingen.

Zoals in paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting is aangegeven, heeft er overleg plaatsgevonden met de betrokken departementen om zorg te dragen over een betere afstemming. Van belang is dat ook voor degenen die een aanstellingskeuring ondergaan omdat een categorale regeling daarin voorziet duidelijkheid bestaat over de bijzondere eisen op het op het punt van medische geschiktheid, het doel van de keuring, de vragen welke ten aanzien van de gezondheid zullen worden gesteld en de medische onderzoeken welke mogen worden verricht.

Daarom is het niet nodig om een schriftelijk advies te vragen over de hiervoor genoemde onderwerpen voor zover die al in de wettelijke regeling zijn uitgewerkt.

Artikel I, onderdeel C (artikel 5 Besluit aanstellingskeuringen)

In dit artikel wordt, evenals in artikel 3, tweede lid, de deskundige persoon of arbodienst vervangen door de bedrijfsarts. Met het vervangen van het woord «hij» door «de keuringvrager» is beoogd de tekst te verduidelijken.

Artikel I, onderdeel D (artikel 6 Besluit aanstellingskeuringen)

Dit artikel kan vervallen omdat dit verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk inmiddels is opgesteld en verzonden aan beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel II, onderdeel A (artikel 1, onderdeel b, c, e, g en h, Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen)

De definitie van het begrip klacht in onderdeel b wordt aangepast in verband met de wijziging van artikel 9, waarin de klachtenprocedure voor ondernemingsraden en andere medezeggenschapsorganen wordt opengesteld. Door in artikel 9 te bepalen wie een klacht kan indienen, is het niet meer noodzakelijk dat in artikel 1, onderdeel b, te vermelden.

De tekst van onderdeel c is in verband met de formulering van artikel 9 iets gewijzigd.

Onderdeel e is inhoudelijk niet gewijzigd.

Met het nieuwe onderdeel g is de Sociaal-Economische Raad toegevoegd omdat die in het kader van dit besluit een belangrijke rol krijgt. De basis daarvoor is gelegd in artikel 14, tweede lid, van de Wmk.

Het nieuwe onderdeel h (bedrijfsarts) is toegevoegd omdat net als in het Besluit aanstellingskeuringen ook in het onderhavige besluit deze term nu wordt gebruikt en wel in artikel 9.

Artikel II, onderdeel B (artikel 3 Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen)

In paragraaf 4 is uiteen gezet waarom een wijziging van de inrichting van de commissie noodzakelijk is en de SER daarin een taak heeft gekregen. Omdat nu ook organisaties van werkgevers en van werknemers in de commissie vertegenwoordigd moeten zijn, is ervoor gekozen de commissie uit vijf leden in plaats van drie leden te laten bestaan. De SER benoemt de leden en de plaatsvervangende leden. Naast de beide leden die op voordracht van werkgevers- respectievelijk werknemersorganisaties worden benoemd, zullen drie leden, waaronder de voorzitter, worden benoemd die onafhankelijk zijn van de genoemde werkgevers- en werknemersorganisaties en die beschikken over de benodigde specifieke deskundigheid. De aanwezigheid van medische deskundigheid en deskundigheid op het terrein van het gezondheidsrecht, de arbeidsomstandigheden en de bescherming van persoonsgegevens moet immers gewaarborgd blijven. Daarom is het nodig dat een of meer juristen en artsen met de betreffende specifieke deskundigheden deel uitmaken van de commissie. Uiteraard kunnen de leden die op voordracht van werkgevers- respectievelijk werknemersorganisaties worden benoemd tevens arts of jurist zijn, maar er moeten ook drie leden (waarvan ten minste één arts en één jurist) worden benoemd die onafhankelijk zijn van de werkgevers- en werknemersorganisaties. Deze leden kunnen echter wel gelieerd zijn aan een andere organisatie, zoals een organisatie van artsen.

Artikel II, onderdeel C (artikel 4, eerste en tweede lid, Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen)

De Raad, in plaats van de minister, benoemt de leden van de commissie en hun plaatsvervangers.

Artikel II, onderdeel D (artikel 5, tweede lid, Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen)

In het tweede lid wordt de vermelding van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geschrapt omdat het hier alleen om aanstellingskeuringen gaat. De SER kan dit verslag opnemen in het verslag dat zij op grond van artikel 65, eerste lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie moet uitbrengen over haar werkzaamheden en die van haar commissies, zij het dat dit verslag geen betrekking heeft op de commissies, bedoeld in de artikelen 19, 42 en 43 van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

Artikel II, onderdeel E (artikel 6, eerste lid, onderdeel b, Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen)

De wijziging van dit artikel houdt verband met de toezegging in de brief van de Staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de brief van 27 oktober 2008 (Zie Kamerstukken II 2008/09, 28 172, nr. 7, blz. 8) om de bevoegdheid van de commissie om partijen op te roepen duidelijker te formuleren en is al toegelicht in paragraaf 4.3.

Artikel II, onderdeel F (artikel 7, Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen)

Nu de Cka een commissie van de SER is geworden, is het niet meer nodig in het besluit uitdrukkelijk te bepalen dat de regeling van werkzaamheden door de commissie wordt opgesteld. Dat kan de SER zelf regelen.

Artikel II, onderdeel G (artikel 9, eerste lid, Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen)

De wijziging van artikel 9, eerste lid, houdt verband met de openstelling van de klachtenprocedure voor ondernemingsraden en personeelsvertegenwoordigingen zoals aangekondigd in het kabinetsstandpunt in het kader van de evaluatie Wet op de medische keuringen (zie Kamerstukken II 2008/09, 28 172, nr. 5, blz. 6 en 7 en nr. 7, blz. 9). Een ondernemingsraad kan alleen een klacht indienen die betrekking heeft op het handelen van de eigen onderneming, dus de onderneming waarvoor de ondernemingsraad is ingesteld. In artikel 1, onderdeel c, van dit besluit wordt de klager gedefinieerd als degene bedoeld in artikel 9, eerste lid, die de klacht indient. Tevens wordt de definitie van de term «klacht» in onderdeel b van artikel 1 aangepast door degenen die een klacht kunnen indienen daar niet meer te noemen, maar in artikel 9, eerste lid, en door de uitbreiding tot ondernemingsraden en daarmee vergelijkbare medezeggenschapsorganen.

De nu in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en c, opgenomen begrippen keurling en keuringvrager zijn in dit besluit niet nader omschreven omdat de omschrijvingen daarvan in de wet zelf zijn gegeven (zie artikel 1, onderdelen b en c, van de Wmk).

Artikel II, onderdeel H (artikel 14 Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen)

Het wordt aan de commissie overgelaten om per klacht te bepalen of een zitting met een mondelinge behandeling noodzakelijk is.

Artikel II, onderdeel I (artikel 15 Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen)

De wijziging van het eerste lid houdt verband met de wijziging van artikel 14. Wanneer er geen mondelinge behandeling in de vorm van een zitting plaatsvindt, moet de termijn waarbinnen de commissie een oordeel geeft op een andere manier worden omschreven.

Met het gewijzigde vierde lid en het nieuwe vijfde lid wordt de huidige bevoegdheid van de commissie om oordelen ter publicatie aan te bieden uitgebreid. Daarmee wordt invulling gegeven aan de toezegging die hieromtrent is opgenomen in de brief van de Staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de brief van 27 oktober 2008 (Zie Kamerstukken II 2008/09, 28 172, nr. 7, blz. 9). Het regering is van oordeel dat het uitgangspunt, conform artikel 15, vierde lid, van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen zou moeten blijven dat de Commissie het oordeel in geanonimiseerde vorm ter publicatie kan aanbieden aan daarvoor in aanmerking komende tijdschriften, dit gezien het werkterrein van de Cka waarbij uiteraard uiterst privacygevoelige gegevens in het geding zijn. Geanonimiseerde publicatie blijft dan ook het uitgangspunt. Alleen wanneer het algemeen belang daarmee wordt gediend en in het oordeel is bepaald dat openbaarmaking zal plaatsvinden, zou overgegaan kunnen worden tot (beperkte) openbaarmaking. De Cka moet in dat geval ook gemotiveerd aangeven waarom het algemeen belang is gediend met openbaarmaking van het oordeel in niet-geanonimiseerde vorm.

Het algemeen belang kan gediend worden wanneer openbaarmaking kan bijdragen aan het veranderen van een bestaande keuringspraktijk die strijdig is met de wet en het beter voorbereiden van sollicitanten die gaan solliciteren bij de betreffende rechtspersoon of een werkgever in de branche waar de rechtspersoon deel van uitmaakt. Op die manier kan informatie worden verschaft en kan het publiek in het algemeen en kunnen sollicitanten in het bijzonder worden gewaarschuwd.

De Cka zal daarbij een nadere afweging moeten maken tussen de belangen, waarbij het algemene belang dat door openbaarmaking wordt gediend, wordt afgewogen tegen het belang van de verweerder om geen onevenredig nadeel te lijden als gevolg van de openbaarmaking, en waarbij aan het algemeen belang een groot gewicht moet worden toegekend.

Voor de openbaarmaking in niet-geanonimiseerde vorm is aansluiting gezocht bij de zogenaamde Anonimiseringsrichtlijnen zoals die gehanteerd worden bij de publicatie van jurisprudentie op de website van www.rechtspraak.nl. Die houden in dat ter bescherming van de privacybelangen de persoonsgegevens van privé-personen in de uitspraak worden vervangen door neutrale omschrijvingen, zoals verdachte of eiser. Dit geldt niet voor personen die beroepsmatig betrokken zijn bij de procedure, zoals rechters, advocaten, tolken en deskundigen. Namen van rechtspersonen zoals een NV of BV worden in de uitspraak niet-geanonimiseerd, tenzij zij onmiddellijk herleidbaar zijn tot een natuurlijke persoon.

Met onderdeel c van het vijfde lid wordt beoogd de verweerder, wanneer uit het oordeel blijkt dat de Cka voornemens is het oordeel in niet-geanonimiseerde vorm ter publicatie aan te bieden, in de gelegenheid te stellen desgewenst daartegen bij de burgerlijke rechter te ageren.

De uitbreiding heeft niet alleen betrekking op de mogelijkheid om onder omstandigheden ook een niet (geheel) geanonimiseerd oordeel te publiceren, maar van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de mogelijkheid tot de aanbieding ter publicatie niet langer te beperken tot daarvoor in aanmerking komende tijdschriften. Het is immers ook zeer goed denkbaar dat publicatie plaats vindt op een website.

Artikel II, onderdeel J (artikel 16 Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen)

In paragraaf 4.2 is aangegeven welke afspraken er gemaakt zijn met de SER over de kosten die verband houden met de activiteiten van de Cka.

Artikel II, onderdeel K (artikel 17 Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen)

De oorspronkelijke tekst van artikel 17 over toevoeging door de minister van voldoende adequate secretariële ondersteuning kan vervallen aangezien de commissie een commissie van de SER is geworden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hoeft dan ook geen secretariële ondersteuning meer toe te voegen.

In dit besluit is nu in artikel 17 een evaluatiebepaling opgenomen omdat het wenselijk is ná de inwerkingtreding van het onderhavige besluit na te gaan of de ontstane praktijk ook voor de SER naar tevredenheid functioneert, dan wel een heroverweging wenselijk is met betrekking tot de positie van de Commissie en haar activiteiten. De financiering van de klachtencommissie door SZW zal nadrukkelijk onderdeel uitmaken van de evaluatie.

Artikel II, onderdeel M (artikel 18 Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen)

Artikel 18 over het beheer van bescheiden kan vervallen omdat het beheer van de bescheiden een aangelegenheid van de SER is geworden. De SER is gehouden aan de Archiefwet 1995. In het Besluit archiefbeheersregels SER is onder meer de zorg en de organisatie van archiefbescheiden door de SER uitgewerkt.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tekent deze nota van toelichting mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven