Besluit van 24 augustus 2012, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 21 juni 2012 tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en enige andere wetten (voorzien in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind en voor de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 20 augustus 2012, nr. IENM/BSK-2012/132986, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel V van de wet van 21 juni 2012 tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en enige andere wetten (voorzien in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind en voor de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De wet van 21 juni 2012 tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en enige andere wetten (voorzien in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind en voor de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels) treedt in werking met ingang van 1 oktober 2012.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 augustus 2012

Beatrix

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de zesde september 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Bij brief van 11 december 2009 aan de Tweede Kamer is ingegaan op de systematiek van de Vaste Verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Aangegeven is onder meer dat er twee vaste inwerkingtredingdata per jaar zijn voor wetten en AMvB’s en vier vaste inwerkingtredingdata per jaar voor ministeriële regelingen. Er kunnen echter redenen zijn om af te wijken van de vaste inwerkingtredingdata, de minimale invoeringstermijn of beide. Een van de redenen om af te wijken is gelegen in het feit dat het gaat om reparatieregelgeving.

Het voorstel voor de wet van 21 juni 2012 tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en enige andere wetten (voorzien in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind en voor de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels) was gelegen in het advies van de Raad van State over het ontwerp van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) van 22 april 2010 (nr. W08.09 0558/IV).

De Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) bepaalt, dat indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, het Rijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en de provincies bij of krachtens provinciale verordening regels kunnen stellen omtrent de inhoud van de ruimtelijke besluiten van de decentrale bestuurslagen. In zijn advies over het ontwerp van het Barro heeft de Raad van State aangegeven van oordeel te zijn dat de Wro, meer in het bijzonder artikel 4.3 van die wet, geen toereikende grondslag bood om de provincies in medebewind te roepen voor de nadere uitwerking van de nationale ruimtelijke belangen en het nationaal ruimtelijk beleid in een provinciale verordening. In datzelfde advies oordeelde de Raad in gelijke zin over de in het Barro opgenomen ontheffingsmogelijkheden. Eerst met de inwerkingtreding van de wet van 21 juni 2012 kunnen de artikelen van het Barro, waarin provinciaal medebewind dan wel ontheffingen worden geregeld, van kracht worden. Het voornemen is dat ook de wijziging van het Barro en het Rarro (de ministeriële regeling) in werking treden met ingang van 1 oktober 2012.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven