Besluit van 22 december 2011 tot vaststelling van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 1 november 2011, nr. DB 2011/370M;

Gelet op artikel 8, derde lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 december 2011, nr. W06.11.0485/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 15 december 2011, nr. DB2011/458;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. Dit besluit geeft uitvoering aan artikel 8, derde lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

  • 2. Dit besluit verstaat onder wet: de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

Artikel 2

  • 1. Als administratieplichtigen als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet worden aangewezen: banken, beheerders, beleggingsinstellingen, beleggingsondernemingen, betaaldienstverleners, elektronischgeldinstellingen, financiële instellingen, levensverzekeraars en schadeverzekeraars in de zin van de Wet op het financieel toezicht.

  • 2. Als gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet worden aangewezen de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 22, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001. Artikel 22, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Een administratieplichtige is gehouden de gegevens en inlichtingen te verstrekken op de door Onze Minister voorgeschreven wijze en met een door Onze Minister voorgeschreven frequentie. De gegevens en inlichtingen dienen uiterlijk te worden verstrekt:

    • a. indien Onze Minister maandelijkse aanlevering voorschrijft: de laatste dag van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben;

    • b. indien Onze Minister jaarlijkse aanlevering gedurende het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben voorschrijft: 30 april van dat kalenderjaar;

    • c. indien Onze Minister jaarlijkse aanlevering na afloop van het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben voorschrijft: 31 januari volgend op dat kalenderjaar.

  • 4. Een administratieplichtige kan de verstrekking van gegevens en inlichtingen achterwege laten indien:

    • a. naar het oordeel van Onze Minister het belang van ontvangst van de gegevens en inlichtingen niet opweegt tegen de inspanning tot verstrekking daarvan door de administratieplichtige;

    • b. naar het oordeel van Onze Minister de administratieplichtige tijdelijk niet in staat is de gegevens en inlichtingen te verstrekken of niet in de gelegenheid is tijdig de gegevens en inlichtingen te verstrekken en de administratieplichtige met Onze Minister een tijdstip is overeengekomen waarop hij geacht wordt daartoe wel weer in staat onderscheidenlijk in de gelegenheid te zijn;

    • c. de gegevens of inlichtingen door Onze Minister zijn aangewezen als van verstrekking vrijgestelde gegevens en inlichtingen en aan de voor die vrijstelling verbonden voorwaarden is voldaan; of

    • d. zulks overigens naar het oordeel van Onze Minister niet nodig is.

Artikel 3

De administratieplichtigen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, zijn gehouden bij de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, de naam, het adres en, indien dat bekend is, het door de fiscale woonstaat toegekende fiscaal identificatienummer van degene op wie de gegevens en inlichtingen betrekking hebben, te verstrekken. Indien het fiscaal identificatienummer niet bekend is, worden de naam en het adres van degene op wie de gegevens en inlichtingen betrekking hebben, aangevuld met de vermelding van diens geboorteplaats en geboortedatum, zoals vermeld in het paspoort of op een officiële identiteitskaart.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2012 en vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot gegevens en inlichtingen die betrekking hebben op feiten die zich na 31 december 2011 voordoen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 22 december 2011

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers

Uitgegeven de negenentwintigste december 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Samenvatting

Belastingplichtigen kunnen hun inkomen zowel in Nederland als daarbuiten genereren. Voor de belastingheffing over de grens werkt de Belastingdienst samen met belastingautoriteiten uit andere landen. Een belangrijk instrument hierbij is de informatie-uitwisseling tussen belastingdiensten. In dit besluit worden administratieplichtigen aangewezen die automatisch inlichtingen moeten verstrekken aan de Belastingdienst ten behoeve van deze informatie-uitwisseling met het buitenland. Ook de inlichtingen die deze administratieplichtigen moeten verstrekken, worden aangewezen in dit besluit. De automatische aanlevering van inlichtingen aan de Belastingdienst maakt het mogelijk de informatie-uitwisseling met andere landen te intensiveren.

2. Inleiding

Informatie-uitwisseling is een belangrijk instrument om over de grenzen heen samen te werken bij de belastingheffing. In belastingverdragen worden met het oog daarop voorzieningen getroffen voor administratieve samenwerking in de vorm van fiscale informatie-uitwisseling. Daarnaast zijn in de afgelopen jaren verdragen gesloten die specifiek tot doel hebben uitwisseling van informatie in belastingzaken mogelijk te maken. Zo heeft Nederland een netwerk van informatie-uitwisselingsverdragen met (voormalige) belastingparadijzen opgebouwd dat kan voorzien in de Nederlandse behoefte aan informatie uit die landen.1 Dit betreft in principe informatie-uitwisseling op verzoek. Daarnaast is de Nederlandse inzet erop gericht met meer staten tot automatische informatieverstrekking over te gaan dan momenteel het geval is. Dit is ook één van de belangrijke doelstellingen van de nieuwe richtlijn op het gebied van wederzijde bijstand bij de heffing van belastingen.2

Vanzelfsprekend wil Nederland zelf ook voldoen aan de standaarden die het van andere staten verwacht. Daarom is in het Belastingplan 2011 artikel 8, derde lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) gewijzigd. In dat artikel is geregeld dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur administratieplichtigen kunnen worden aangewezen die eigener beweging aan de Belastingdienst inlichtingen dienen te verstrekken met het oog op doorverstrekking van die inlichtingen op basis van door richtlijnen en verdragen mogelijk gemaakte automatische inlichtingenuitwisseling. De keuze voor nadere uitwerking in lagere regelgeving sluit aan bij de binnenlandse situatie waarin de aanwijzing inzake de automatische aanleververplichting eveneens in lagere regelgeving is opgenomen, namelijk in artikel 22 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB 2001). Lagere regelgeving biedt het voordeel dat snel en efficiënt kan worden ingesprongen op onder andere (nieuwe) mogelijkheden die administratieplichtigen hebben om bepaalde gegevens aan te leveren. De richtlijnen en andere internationale regelingen, die hun weerslag in de Nederlandse wetgeving hebben gevonden in de WIB, bieden hierbij voldoende waarborgen tegen ongeoorloofd gebruik van de verstrekte inlichtingen. Bovendien geldt eveneens een geheimhoudingsplicht voor deze inlichtingen.

Dit besluit strekt tot aanwijzing van de administratieplichtigen, de te leveren categorieën gegevens en de datum waarop deze gegevens geleverd dienen te worden. Na de aanwijzing van de administratieplichtigen en de categorieën gegevens kan Nederland de automatische gegevenslevering aan buitenlandse verdragspartners en EU-partners intensiveren. Voor de automatische gegevensaanlevering die op grond van de nieuwe richtlijn op het gebied van wederzijde bijstand bij de heffing van belastingen vanaf 1 januari 2014 moet plaatsvinden zijn overigens vooralsnog geen categorieën gegevens aangewezen op grond van artikel 8 van de WIB, omdat deze gegevenscategorieën reeds aangeleverd worden aan of toegankelijk zijn voor de Belastingdienst.

3. Administratieplichtigen en categorieën gegevens

De in artikel 8, derde lid, WIB opgenomen delegatiegrondslag is vergelijkbaar met de delegatiegrondslag in artikel 10.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 dat het eigener beweging verstrekken van informatie door administratieplichtigen in voor de Nederlandse belastingheffing van belang zijnde situaties regelt. Zoals aangegeven is aan artikel 10.8 van de Wet IB 2001 uitvoering gegeven in artikel 22 van het UBIB 2001. Hierin zijn de administratieplichtigen aangewezen, alsmede de soort inlichtingen die aangeleverd moeten worden. Administratieplichtigen zijn onder meer banken, financiële instellingen en verzekeraars. De gegevens en inlichtingen die zij moeten verstrekken zien op de producten die zij leveren, zoals beleggingsproducten, spaarproducten, rentes en tegoeden. In het onderhavige besluit, dat uitvoering geeft aan artikel 8, derde lid, van de WIB, wordt voor wat betreft de aanwijzing van administratieplichtigen aangesloten bij de informatieverstrekking in binnenlands verband.

Over de wijze waarop de categorieën gegevens automatisch gaan worden uitgewisseld heeft overleg plaatsgevonden met de Nederlandse financiële instellingen. De financiële instellingen hebben aangegeven dat zij zo veel mogelijk willen aansluiten bij de binnenlandse aanlevering (artikel 22 van het UBIB 2012). De uitvoeringslast voor deze instellingen wordt hierdoor beperkt, omdat zij met relatief geringe aanpassingen in hun systemen kunnen volstaan. Voor de aanwijzing van de aan te leveren gegevens en inlichtingen in het onderhavige besluit wordt daarom verwezen naar artikel 22, tweede lid, van het UBIB 2001.

Ingevolge de Fiscale verzamelwet 2011 worden artikel 10.8 van de Wet IB 2001 en artikel 8 van de WIB per 1 januari 2012 gewijzigd. Opgenomen wordt in beide artikelen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de gegevens en inlichtingen dienen te worden verstrekt. In het onderhavige besluit wordt ook aan deze bepaling op dezelfde wijze uitvoering gegeven als dat in artikel 22 van het UBIB 2001 gebeurt. In overleg met de financiële instellingen is in de buitenlandse context aangesloten bij dezelfde wijze en bij hetzelfde moment van verstrekking als in binnenlands verband.

4. Budgettaire aspecten, administratieve lasten en uitvoeringskosten

Over de vormgeving van de in dit besluit opgenomen verplichtingen is nauw contact geweest met vertegenwoordigers van de financiële instellingen. Aan de hand van de uitkomsten van dit overleg is ervoor gekozen om in de internationale context zo goed mogelijk aan te sluiten bij de renseigneringsverplichtingen die de financiële instellingen reeds hebben ten aanzien van ingezetenen. Ook voor de Belastingdienst is de gekozen vormgeving uitvoerbaar. De administratieve lasten en uitvoeringskosten voor de Belastingdienst en de betrokken bedrijven zijn reeds meegenomen in de memorie van toelichting bij het Belastingplan 20113, waarin artikel 8 van de WIB werd gewijzigd.

II Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1, eerste lid, wordt aangegeven op welk artikel van de WIB het onderhavige besluit berust. Voorts wordt in artikel 1, tweede lid, aangegeven dat waar in dit besluit en de bijbehorende toelichting de wet genoemd staat de WIB wordt bedoeld.

Artikel 2

In artikel 2, eerste lid, van dit besluit wordt bepaald wie als administratieplichtigen worden aangewezen. Het gaat hierbij om dezelfde administratieplichtigen die ook reeds op grond van artikel 22, eerste lid, van het UBIB 2001, in nationaal verband gegevens aanleveren.

In het tweede lid van artikel 2 wordt voor de te verstrekken gegevens en inlichtingen verwezen naar de gegevens en inlichtingen die op grond van artikel 22, tweede lid, van het UBIB 2001 al voor ingezetenen dienen te worden verstrekt. In de nota van toelichting bij het besluit van 23 december 2010, tot wijziging van enige fiscale uitvoeringsbesluiten (Stb. 2010, 885), is de wijziging van artikel 22, tweede lid, van het UBIB 2001 uitgebreid toegelicht.

In het tweede lid wordt tevens verwezen naar de definitie van rente zoals opgenomen in artikel 22, derde lid, van het UBIB 2001. Deze definitie wijkt af van het begrip rentebetaling zoals dat gehanteerd wordt in de Europese spaarrenterichtlijn en is geïmplementeerd in artikel 4a en 4b WIB, aangezien het rentebegrip van de spaarrenterichtlijn zich onder meer ook uitstrekt tot dividendachtige uitkeringen. De spaarrenterichtlijn voorziet er voorts alleen in dat gegevens worden aangeleverd over rentebetalingen aan EU-ingezetenen.

In het derde lid worden, zoals ook opgemerkt in het algemeen deel van de toelichting, regels opgenomen over het tijdstip van aanlevering en de wijze van aanlevering. De aanlevering zal in beginsel digitaal plaatsvinden, evenals de aanlevering ten behoeve van de binnenlandse heffing. Voor het tijdstip van aanlevering wordt eenzelfde termijn gehanteerd als die per 1 januari 2012 voor levering van gegevens in binnenlandse situaties geldt.

In het vierde lid worden enkele situaties opgenomen waarin een administratieplichtige de verstrekking van gegevens en inlichtingen achterwege kan laten. Deze bepalingen worden opgenomen om enige flexibiliteit te bieden aan de praktijk, zodat de gegevensverstrekking in goed overleg kan geschieden. Zo kan verstrekking op grond van onderdeel a achterwege blijven als naar het oordeel van de Minister van Financiën de ontvangst van de gegevens en inlichtingen niet opweegt tegen de gemaakte inspanningen. Te denken valt bijvoorbeeld aan gegevens die weinig voorkomen. Daarnaast kan het gegevens en inlichtingen betreffen die door de Minister van Financiën zijn aangewezen als van verstrekking vrijgestelde gegevens of inlichtingen (onderdeel c) en gegevens die tijdelijk niet beschikbaar zijn (onderdeel b). De bepaling die in onderdeel d van het vierde lid wordt opgenomen geeft de Minister van Financiën de ruimte om in bepaalde gevallen aan te geven dat er geen gegevens en inlichtingen verstrekt hoeven te worden.

Artikel 3

Op basis van fiscale identificatienummers (in Nederland BSN-nummer en sofinummer) kunnen de gegevens van de financiële instellingen worden herleid tot individuele personen. Ten behoeve van de binnenlandse heffing leveren de financiële instellingen het BSN-nummer en sofinummer mee van degene op wie de gegevens betrekking hebben. Ten behoeve van verdragspartners dienen de naam, het adres en, indien dat bekend is, het buitenlandse fiscale identificatienummer te worden meegeleverd. Niet alle landen verstrekken echter een fiscaal identificatienummer aan hun belastingplichtigen. Indien buitenlandse cliënten van Nederlandse financiële instellingen niet over een fiscaal identificatienummer beschikken, worden tevens de geboorteplaats en geboortedatum vermeld. Op die wijze kunnen de verdragspartners de gegevens beter identificeren en verifiëren zodat de gegevens zo snel en efficiënt mogelijk verwerkt kunnen worden.

Artikel 5

In dit artikel wordt de inwerkingtreding geregeld. Het besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Om administratieplichtigen voldoende tijd te geven hun systemen aan te passen, vindt de gegevenslevering op basis van artikel 8, derde lid, van de WIB voor de eerste maal plaats in 2013. Het besluit vindt dus voor het eerst toepassing met betrekking tot jaren die aanvangen op of na 1 januari 2012.

De Staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 7.

X Noot
2

Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van richtlijn 77/799/EEG, PbEU L 84.

X Noot
3

Kamerstukken II 2010/11, 32 504, nr. 3, blz. 21.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven