Besluit van 7 december 2011, houdende vaststelling van de datum van inwerkingtreding van enkele bepalingen van de Wet College voor de rechten van de mens

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 december 2011, 2011-2000545759, DCB/CZW/WSG;

Gelet op artikel 39, eerste lid, van de Wet College voor de rechten van de mens;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De artikelen 15 en 16, tweede en derde lid, van de Wet College voor de rechten van de mens treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 december 2011

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de zestiende december 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Dit inwerkingtredingsbesluit regelt de inwerkingtreding van artikel 15 en van het tweede en derde lid van artikel 16 van de Wet College voor de rechten van de mens. Artikel 39 van die wet voorziet in de mogelijkheid om de bepalingen van de wet gefaseerd in werking te laten treden.

Ingevolge artikel 35 van de wet worden de benoemingen van de huidige negen leden en van de huidige plaatsvervangende leden van de Commissie gelijke behandeling van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot lid, respectievelijk plaatsvervangend lid van het College voor de rechten van de mens. Artikel 14 staat de benoeming toe van drie nieuwe collegeleden. De wet bevat geen beperking van het aantal plaatsvervangende collegeleden.

Bij de werving en selectie ten behoeve van de benoeming van nieuwe collegeleden en nieuwe plaatsvervangende collegeleden krijgt de in artikel 15 voorziene raad van advies een belangrijke rol. De Nationale ombudsman, de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens en de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak zijn uit hoofde van hun functie lid van de raad van advies. Naast deze drie vaste leden heeft de raad minimaal vier en maximaal acht andere leden. Deze andere leden moeten nog worden geworven en benoemd.

Na de werving en benoeming van deze leden van de raad van advies, zullen drie nieuwe collegeleden worden geworven. Bij voorkeur gaat het College voor de rechten van de mens pas van start («open») als de drie nieuwe collegeleden zijn geworven en benoemd. Op die manier kan het College vanaf het begin zijn taken op volle sterkte uitvoeren.

Om het bovenstaande mogelijk te maken, treden artikel 15 en artikel 16, tweede en derde lid, eerder in werking dan de overige artikelen van de wet. Dit maakt het mogelijk om de leden van de raad van advies te benoemen en te laten adviseren over voorgenomen benoemingen van leden van het College.

In samenhang hiermee is in artikel 39, tweede lid, van de wet geregeld dat in de periode tussen de benoeming van de leden van de raad van advies en de start van het College, de Commissie gelijke behandeling het College tijdelijk en op bepaalde punten vervangt. Het gaat dan om het horen van het College bij de benoeming van leden van de raad van advies (artikel 15, derde lid) en om de betrokkenheid van het College bij de werving en selectie van nieuwe leden van het College (artikel 16, tweede en derde lid).

De artikelen 15 en 16, tweede en derde lid, treden niet op een vast verandermoment in werking en er is geen invoeringstermijn van twee maanden. Gezien het feit dat de voorbereiding van dit voorstel in 2009 is gestart en de inwerkingtreding van deze bepalingen niet zorgt voor lasten voor burgers, publieke professionals en medeoverheden, is een afwijking van het systeem van Vaste Verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309) gerechtvaardigd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Naar boven