Besluit van 22 augustus 2011 tot wijziging van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen in verband met de mogelijkheid tot vergoeding van kosten voor een gemeubileerde verblijfsvoorziening

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2011, 2011-2000206817, CZW/WBI;

Gelet op artikel 2, tweede lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 8 juli 2011, nr. W04.11.0252/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 augustus 2011, nr. 2011-2000299581;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, derde en vierde lid, komt te luiden:

  • 3. In plaats van de in het eerste en tweede lid bedoelde voorziening kunnen bewindslieden die niet zijn verhuisd en van wie de woning zich op een afstand van ten minste 50 kilometer van het ministerie bevindt en die op het tijdstip van benoeming reeds een gemeubileerde verblijfsvoorziening binnen een afstand van 25 kilometer van het ministerie in eigendom hebben, aanspraak maken op een bedrag ter vergoeding voor verblijfkosten waarvan de hoogte afhankelijk is van de afstand van de woonplaats of deel van de woonplaats van de betrokkene tot het gebouw van het betreffende ministerie.

  • 4. De hoogte van het in het derde lid bedoelde bedrag wordt als volgt berekend:

    50 kilometer: 40 * X

    75 kilometer: 85 * X

    150 kilometer en meer: 140 * X

    waarbij X gelijk is aan de het voor dienstreizen van het burgerlijk rijkspersoneel geldende bedrag voor vergoeding wegens verblijfskosten in verband met logies. De vergoeding, behorend bij afstanden, afgerond op hele kilometers, tussen de in bovenstaand schema genoemde afstanden, wordt berekend naar evenredigheid met het verschil tussen de in het schema aangegeven vergoedingen bij de naast hogere en naast lagere afstand. Het bedrag van de vergoeding wordt afgerond op hele euro’s.

B

Aan artikel 3 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Een verstrekking als bedoeld in het eerste of tweede lid of een vergoeding als bedoeld in het tweede of derde lid wordt in aanmerking genomen als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964.

C

Artikel 4, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Artikel 3, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

D

Artikel 4, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Artikel 3, tweede en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

E

Artikel 15a wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, wordt «3, derde lid» vervangen door: 3, vijfde lid.

2. Na onderdeel c wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. wordt de vergoeding, bedoeld in artikel 3, derde lid, vermenigvuldigd met 100/P, waarbij P wordt berekend door het getal 100 te verminderen met het getal van het hoogste tarief, bedoeld in kolom IV van artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2010.

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2011.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdelen A en C, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werkt terug tot en met 14 oktober 2010.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 22 augustus 2011

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de tweede september 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

In artikel 3 van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen wordt een nieuw derde en vierde lid ingevoegd, om mogelijk te maken dat in plaats van de verstrekking van een pied-à-terre in natura aanspraak kan worden gemaakt op een vergoeding voor een pied-à-terre indien de betrokkene reeds een dusdanige woning in eigendom heeft. Evenals bij de verstrekking in natura is daarvoor voorwaarde dat de afstand van de woning (in de woonplaats) van de betrokkene tot het ministerie minimaal 50 kilometer bedraagt. Tevens is voorwaarde dat de betrokkene op het tijdstip van benoeming reeds bij benoeming als bewindspersoon in het bezit is van een gemeubileerde verblijfsvoorziening en dat deze voorziening is gelegen binnen 25 kilometer van het ministerie. Hiermee wordt een betere overgang gerealiseerd voor degenen die in (de omgeving van) Den Haag al een gemeubileerde verblijfsvoorziening in eigendom hebben, en vervolgens een benoeming tot minister of staatssecretaris aanvaarden. De vergoeding wordt berekend overeenkomstig de vergoeding in artikel 8 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, met het verschil dat de vergoeding voor bewindslieden alleen de component voor logies bevat. De vergoeding voor leden van de Tweede Kamer bevat tevens een component voor maaltijdvergoeding en kleine uitgaven overdag en ’s avonds, die in dit geval niet behoort te gelden voor bewindspersonen omdat de vergoeding uitsluitend is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten voor een verblijfsvoorziening.

De vergoeding wordt als nettobedrag verstrekt en ingevolge het nieuwe vijfde lid vanaf 1 januari 2011 aangemerkt als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964. Tot 1 januari 2014 kan de inhoudingsplichtige echter kiezen de werkkostenregeling niet in te voeren. Zo lang de werkkostenregeling niet is ingevoerd, gelden de bepalingen bij en krachtens de Wet op de loonbelasting zoals deze luidden vóór 1 januari 2011. Op grond van artikel 15b, eerste lid, onder i, van de Wet op de loonbelasting 1964 gold toen een vrijstelling voor dergelijke vergoedingen gedurende een periode van maximaal 2 jaar. Op grond van artikel 82, eerste lid, onderdeel j, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 in combinatie met artikel 31, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2010, wordt de vergoeding na die 2 jaar aangemerkt als eindheffingsbestanddeel. Zodra de werkkostenregeling gaat gelden, wordt deze vergoeding op grond van het nieuwe artikel 3, vijfde lid, aangewezen als eindheffingsbestanddeel in de zin van artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op loonbelasting 1964 zoals dit artikel luidt vanaf 1 januari 2011.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 3, vierde lid (oud), betreffende het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling te schrappen, omdat artikel 2, tweede lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen daarvoor geen grondslag geeft.

Artikel I, onderdelen A en C, werken terug tot en met 14 oktober 2010, zodat vanaf het aantreden van het nieuwe kabinet gebruik kan worden gemaakt van de nieuwe vergoedingsmogelijkheid. Aangezien enkele van de te wijzigen artikelen in het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen per 1 januari 2011 zijn aangepast aan de werkkostenregeling (Stb. 2010, 795) werken de wijzigingen van de per 1 januari gewijzigde artikelen terug tot en met die datum.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven