Besluit van 26 februari 2011 tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie, het Besluit rechtspositie vrijwillige politie en het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie in verband met de tweede tranche van de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden (HAP II Besluit)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 23 december 2010, nr. 5680316/10/6, directie Wetgeving;

Gelet op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 en artikel 10, vijfde lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 januari 2011, no. W03.10.0585/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 8 februari 2011, nr. 5684204/11/6, directie Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit algemene rechtspositie politie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 10, derde lid, vervalt «volgens Onze Minister te stellen criteria» en wordt de volgende zin toegevoegd: Het bevoegd gezag wijst de in de eerste zin bedoelde functies aan in overeenstemming met bij regeling van Onze Minister te stellen regels.

B

In artikel 14, eerste lid, wordt «165,6 vakantie-uren» vervangen door: 172,8 vakantie-uren.

C

Artikel 56, eerste en tweede lid, komen te luiden:

  • 1. De verstrekking van uniformkleding aan de aspirant, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die door het bevoegd gezag is aangewezen, geschiedt door de zorg van het bevoegd gezag. De verstrekking van uniformkleding geschiedt kosteloos. Onze Minister kan ter zake van de verstrekking van uniformkleding nadere regels vaststellen, alsmede ter zake van het onderhoud van uniformkleding regels vaststellen.

  • 2. De verstrekking van dienstkleding aan de aspirant, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de bijzondere ambtenaar van politie en de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die door het bevoegd gezag is aangewezen, geschiedt door de zorg van het bevoegd gezag. De verstrekking van dienstkleding geschiedt kosteloos. Onze Minister kan ter zake van de verstrekking van dienstkleding nadere regels vaststellen, alsmede ter zake van het onderhoud van dienstkleding regels vaststellen.

ARTIKEL II

Het Besluit bezoldiging politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «verricht» vervangen door: vervult.

2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 6. Het oordeel van het bevoegd gezag over het vervullen van de functie door de ambtenaar, bedoeld in het tweede of derde lid, is gebaseerd op een bekrachtigde beoordeling als bedoeld in artikel 71, tweede en vijfde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, die betrekking heeft op een tijdvak dat eindigt binnen een jaar vóór de datum van het oordeel, bedoeld in het tweede of derde lid.

  • 7. Voor de ambtenaar die na het succesvol afronden van de opleiding is aangesteld met toepassing van artikel 3, zevende lid, vindt de eerstvolgende salarisverhoging in afwijking van het vierde lid plaats een jaar na de laatste salarisverhoging, bedoeld in artikel 3, vijfde of zesde lid.

  • 8. In afwijking van het zevende lid vindt voor de ambtenaar die tijdens de opleiding was ingeschaald op grond van artikel 3, derde lid, onderdeel b, de eerstvolgende salarisverhoging plaats in de eerstvolgende kalendermaand na het voltooien van de opleiding waarin een geheel aantal jaren is verstreken sinds de aspirant het maximum salarisbedrag op grond van artikel 3, zesde lid, onderdeel b, heeft bereikt.

B

In artikel 29, eerste lid, vervalt: ter handhaving van de openbare orde.

C

Artikel 29, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt: in afwijking van zijn reguliere werkzaamheden.

2. In de aanhef wordt «wordt ingezet ten behoeve van de mobiele eenheid» vervangen door: daadwerkelijk wordt ingezet ten behoeve van de mobiele eenheid.

3. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. de betrokken ambtenaar door het bevoegd gezag wordt opgeroepen voor een inzet als bedoeld in onderdeel a, waarbij voor die ambtenaar achteraf wordt vastgesteld dat gevaarzetting heeft gegolden ter handhaving van de openbare orde.

ARTIKEL III

Het Besluit rechtspositie vrijwillige politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 15, eerste en tweede lid, komen te luiden:

  • 1. De verstrekking van uniformkleding aan de vrijwillige ambtenaar van politie geschiedt door de zorg van het bevoegd gezag. De verstrekking van uniformkleding geschiedt kosteloos. Onze Minister kan ter zake van de verstrekking van uniformkleding nadere regels vaststellen, alsmede ter zake van het onderhoud van uniformkleding regels vaststellen.

  • 2. De verstrekking van dienstkleding aan de vrijwillige ambtenaar van politie geschiedt door de zorg van het bevoegd gezag. De verstrekking van dienstkleding geschiedt kosteloos. Onze Minister kan ter zake van de verstrekking van dienstkleding nadere regels vaststellen, alsmede ter zake van het onderhoud van dienstkleding regels vaststellen.

B

Artikel 44 komt te luiden:

Artikel 44

  • 1. De hoofdstukken II en III van het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie zijn van overeenkomstige toepassing op vrijwillige ambtenaren van politie.

  • 2. Het bevoegd gezag kan besluiten om in individuele gevallen af te wijken van de hoofdstukken II en III van het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie, indien de afwijking strekt tot het vermijden van onbillijkheden van overwegende aard welke uit de toepassing van die regels zouden voortkomen.

ARTIKEL IV

Het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14a

  • 1. De aspirant heeft aanspraak op vergoeding van kosten voor tijdelijke huisvesting, die gelijk is aan 90% van het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van € 340,34 per maand, indien:

    • a. naar het oordeel van het bevoegd gezag de aspirant niet dagelijks heen en weer kan reizen tussen de woning en de plaats waar de initiële opleiding wordt gevolgd; en

    • b. het bevoegd gezag geen voorziening voor verblijf in de omgeving van de plaats waar de initiële opleiding wordt gevolgd, aan de aspirant verstrekt.

  • 2. De aspirant, bedoeld in het eerste lid, heeft maximaal eenmaal per week aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten naar zijn oorspronkelijke woning. De tegemoetkoming is gelijk aan de kosten voor openbaar vervoer in de tweede vervoersklasse of, bij gebruik van eigen vervoer, € 0,18 per kilometer.

  • 3. Indien de aspirant een vervoersbewijs wenst op basis van eerste klasse of indien de aspirant een vervoersbewijs wenst welke ruimere mogelijkheden biedt dan bedoeld in het tweede lid, komen de meerkosten hiervan voor rekening van de aspirant.

  • 4. De vergoedingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verstrekt op basis van overgelegde bewijsstukken.

B

In artikel 38, eerste lid, wordt «genoemd in de artikelen 13, tweede lid, en 14, eerste lid,» vervangen door: genoemd in de artikelen 13, tweede lid, 14, eerste lid, en 14a, eerste lid,.

ARTIKEL V

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdeel B, werkt terug tot en met 1 januari 2009.

  • 3. Artikel II, onderdeel C, eerste lid, werkt terug tot en met 1 oktober 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 26 februari 2011

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Uitgegeven de achtste maart 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden Politie 2005–2007 (hierna: Akkoord) is afgesproken om arbeidsvoorwaarden in het vervolg alleen nog centraal vast te stellen en regionale verschillen af te bouwen. Doelstelling is het verbeteren van efficiency en het eenvoudiger maken van de uitwisseling van het politiepersoneel ten behoeve van de samenwerking tussen korpsen. Om regionale verschillen af te bouwen en regionale regelingen in te trekken, is het project Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie gestart. In dit project worden bestaande regionale arbeidsvoorwaardelijke regelingen in kaart gebracht, geanalyseerd en geharmoniseerd tot nieuwe landelijke arbeidsvoorwaarden. Hierbij is gezocht naar de grootste gemene deler waarbij tevens rekening is gehouden met uitvoerbaarheid, beperking van de administratieve lasten en actuele behoeften en ontwikkelingen.

Met ingang van 1 maart 2007 zijn de Regionaal Georganiseerde Overleggen (RGO’s) formeel opgeschort. In de circulaire 2006-385284 van 27 november 2006 is aangegeven dat het niet mogelijk is dat er na 31 december 2006 nog arbeidsvoorwaardelijke of rechtspositionele regelingen tot stand komen in de korpsen. Beoogd is dergelijke regelingen met de Ondernemingsraad niet af te spreken, omdat dit in strijd is met de afspraken van het Arbeidsvoorwaardenakkoord politie 2005–2007. Daarmee zou immers de afgesproken landelijke uniformering van de arbeidsvoorwaarden deels weer teniet worden gedaan.

Vooralsnog zijn bijna tachtig regelingen benoemd die in aanmerking komen voor harmonisatie. Met de politievakorganisaties is afgesproken dit totaalpakket op te delen. Op 20 maart 2008 is met de politievakorganisaties overeenstemming bereikt over de eerste tranche van te harmoniseren regelingen en op 23 april 2008 is tevens overeenstemming bereikt over de onderliggende regelgeving. De afspraken over de eerste tranche zijn vastgelegd in de circulaire 2008-192603 van 24 april 2008 en hebben geleid tot het Besluit van 15 september 2008 tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie en het Besluit rechtspositie vrijwillige politie in verband met de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden (Stb. 384), hierna: Besluit van 15 september 2008.

Vanaf medio 2009 is met de politievakorganisaties overeenstemming bereikt over een aantal van de te harmoniseren regelingen van de tweede tranche. Overeenstemming is onder meer bereikt over het onderhoud van bepaalde kledingstukken door zorg van het bevoegd gezag, de periodiekdatum, de toekenning ME-vergoeding, de verstrekking en onderhoud van uniformkleding van vrijwillige politie, de van toepassingverklaring van het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie op de vrijwillige ambtenaren van politie en de vergoedingen voor aspiranten voor huisvesting en gezinsbezoek bij lange reisafstand tussen woning en opleiding. Het onderhavige besluit strekt er toe de diverse rechtspositionele besluiten aan te passen aan bovengenoemde afspraken.

Wat betreft de financiële middelen wordt verwezen naar de circulaire van 24 april 2008 evenals naar de nadere afspraken die zijn vastgelegd in de circulaire van 27 november 2006. Met betrekking tot de bestemming van de financiële middelen die gemoeid waren met de regionale regelingen geldt dat in het Akkoord is afgesproken dat de arbeidsvoorwaardenruimte die in het verleden vanuit het landelijk overleg is toegewezen aan het regionale overleg beschikbaar blijft voor het domein van personeelsbeleid en arbeidsvoorwaarden. Tot deze middelen wordt ook het beslag van de afspraken rond de harmonisatie in 1994 vanwege de regiovorming gerekend.

Over dit besluit is overeenstemming met de politievakorganisaties bereikt.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een wetstechnische omissie te herstellen. Blijkens de onderliggende regeling is de bedoeling geweest criteria te stellen volgens welke het bevoegd gezag aanwijzingen dient te doen in plaats van criteria omtrent de aanspraak. Met deze wijziging wordt deze omissie hersteld.

Artikel I, onderdeel B

Eén van de afspraken gemaakt als onderdeel van de eerste tranche van landelijk te harmoniseren regelingen is dat de bevoegdheid om in het korps extra feestdagen aan te wijzen komt te vervallen. In veel korpsen is in het verleden Goede Vrijdag aangewezen als extra feestdag. Deze aanwijzing per korps is vervangen door een verhoging van het recht op vakantie van 165,6 uur naar 172,8 uur bij een voltijds aanstelling. Hiertoe is bij het Besluit van 15 september 2008 tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie en het Besluit rechtspositie vrijwillige politie in verband met de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden (Stb. 384) artikel 17, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) gewijzigd. Destijds is deze verhoging niet toegepast op aspiranten. In onderhavig besluit wordt in artikel 14, eerste lid, van het Barp deze verhoging alsnog voor aspiranten opgenomen en wordt aan de wijziging terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2009, hetzelfde moment waarop de wijziging van het aantal verlofuren genoemd in artikel 17, eerste lid, van het Barp van kracht is geworden.

Artikel I, onderdeel C, en artikel III, onderdeel A

Over het onderhoud van kleding is de afspraak gemaakt dat dit voor bepaalde kledingstukken zal geschieden door de zorg van het bevoegd gezag en voor andere kledingstukken door de betrokken ambtenaar zelf. Artikel 56 van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 15 van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie worden hiermee in overeenstemming gebracht, aangezien in genoemde artikelen nog werd uitgegaan van onderhoud door de zorg van het bevoegd gezag. De afspraken wie verantwoordelijk is voor het onderhoud van welke kledingstukken zal verder worden uitgewerkt in de Kledingregeling voor de politie.

Artikel II, onderdeel A (artikel 9, tweede lid)

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om in artikel 9, tweede lid, een redactionele verbetering aan te brengen.

Artikel II, onderdeel A (artikel 9, zesde lid)

In het kader van de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden bij de politie is afgesproken dat in het geval een ambtenaar naast de jaarlijkse salarisverhoging met één periodiek door het bevoegd gezag een extra periodiek wordt toegekend of in het geval door het bevoegd gezag de jaarlijkse salarisverhoging niet wordt toegekend, een dergelijke beslissing vooraf moet zijn gegaan door een recente bekrachtigde beoordeling als bedoeld in artikel 71, tweede en vijfde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie. Deze beoordeling mag niet ouder zijn dan een jaar te rekenen vanaf de datum waarop het bevoegd gezag besluit over het toekennen van de periodiek. De verplichting tot beoordelen is opgenomen in een aan artikel 9 toegevoegd zesde lid van het Besluit bezoldiging politie.

Artikel II, onderdeel A (artikel 9, zevende lid)

In deze bepalingen is de afspraak opgenomen dat bij aspiranten die de opleiding hebben voltooid de datum van de jaarlijkse salarisverhoging gehandhaafd blijft op de eerste dag van de maand waarin ze als aspirant zijn begonnen. Stel: een aspirant die op 1 september 2007 met de opleiding is gestart en deze heeft voltooid op 1 juni 2010, wordt op 1 juni 2010 ingeschaald op de wijze als geregeld in artikel 3, zevende lid van het Bbp. De eerstvolgende jaarlijkse salarisverhoging, ook wel salarisperiodiek genoemd, krijgt de inmiddels afgestudeerde op 1 september 2010 en vervolgens op 1 september van de volgende jaren. Is de aspirant echter op 1 oktober 2010 afgestudeerd, vindt de jaarlijkse verhoging voor het eerst weer plaats op 1 september 2011 en vervolgens op 1 september van de volgende jaren.

Onder succesvol afronden van de opleiding wordt verstaan het behalen van de laatste proeve van bekwaamheid van de opleiding, waarbij het behalen kan worden aangetoond. De inschaling met inachtneming van artikel 3, zevende lid, van het Bbp vindt plaats de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de opleiding succesvol is afgerond.

Het achtste lid ziet op de aspiranten die tijdens de opleiding een salaris genieten overeenkomstig een salarisschaal van bijlage I van dit besluit en die al langer dan een jaar voor het afronden van de opleiding het maximum salarisniveau als bedoeld in artikel 3, zesde lid, onderdeel b hebben bereikt. Voor deze groep ambtenaren geldt dat de eerstvolgende salarisverhoging na het afronden van de opleiding plaats vindt in dezelfde kalendermaand van een later jaar dan waarin met de opleiding is gestart dan wel de laatste verhoging tijdens de opleiding heeft plaatsgevonden.

Artikel II, onderdeel B

In het kader van de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden bij de politie is afgesproken dat de ME-vergoeding niet alleen wordt toegekend bij daadwerkelijke inzet van de mobiele eenheid ter handhaving van de openbare orde, maar in alle gevallen wordt toegekend aan agenten die daadwerkelijk worden ingezet als lid van een mobiele eenheid. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een zoekactie naar een vermist persoon of lijk waarbij een ME-eenheid wordt ingezet.

Artikel II, onderdeel C

De wijziging van het vierde lid betreft het herstel van een foutieve redactie in het Besluit van 15 september 2008. De huidige redactie suggereert dat de vergoeding alleen wordt toegekend bij het verrichten van werkzaamheden die niet tot het reguliere werk behoren. Dit is bij de afspraken over de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden eerste tranche niet beoogd. Aan de wijziging van het vierde lid wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 oktober 2008.

Artikel II, onderdeel D

In het kader van de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden bij de politie is afgesproken dat er duidelijkheid moet bestaan over de voorwaarden waaronder een ambtenaar die geen lid is van de mobiele eenheid maar wel wordt ingezet bij een (grootschalig) ME optreden (de zogenaamde niet-ME’er), in aanmerking komt voor een vergoeding. In de praktijk is gebleken dat de huidige tekst van artikel 29, vierde lid, van het Bbp in samenhang met de toelichting (Besluit van 15 september 2008 tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie en het Besluit rechtspositie vrijwillige politie in verband met de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden, Stb. 384) tot onduidelijkheid leidt. In het overleg in het kader van de harmonisatie is naar voren gekomen dat, hoewel bij de inzet van de ME vaak vooraf een staf grootschalig bijzonder optreden (sgbo) is ingesteld en in veel gevallen het ondersteunend personeel op voorhand kan worden aangewezen, dit niet in alle gevallen mogelijk zal zijn en dat als een niet-ME’er niet voorafgaand is aangewezen hij niet de vergoeding krijgt, terwijl zich wel eenzelfde gevaarzetting heeft voorgedaan als bij een niet-me’er die wel op voorhand is aangewezen. Het is nu de bedoeling dat een niet-ME’er pas in aanmerking komt voor een vergoeding als er sprake is van daadwerkelijke inzet waarbij er sprake is van gevaarzetting ter handhaving van de openbare orde en niet, zoals nu in artikel 29, vierde lid, is neergelegd, op voorhand wordt aangewezen met een inschatting van de gevaarzetting. Immers of er sprake is van gevaarzetting ter handhaving van de openbare orde, kan pas achteraf worden vastgesteld.

Bij de toekenning van de vergoeding aan de niet-ME’er blijft als voorwaarde gelden dat er sprake moet zijn van een oproep van de mobiele eenheid in het kader van een grootschalig of bijzonder optreden (artikel 29, vierde lid, onderdeel a). De tweede voorwaarde (onderdeel b) is gewijzigd en houdt in dat het bevoegd gezag de niet-ME er oproept voor een inzet, waarbij achteraf door het bevoegd gezag wordt vastgesteld dat er sprake was van gevaarzetting ter handhaving van de openbare orde. Dit betekent dat er verschil kan zijn in de toekenning van een vergoeding tussen een lid van de mobiele eenheid en een niet-ME er. Dit is een belangrijke wijziging in vergelijking met de oude situatie.

Er dient sprake te zijn van gevaarzetting voor de niet-ME’er vanwege de inzet ter handhaving van de openbare orde. De vergoeding is niet afhankelijk van de functie maar van de omstandigheden waaronder die functie wordt vervuld. Daarom voldoet ondersteunend personeel, dat bijvoorbeeld op het hoofdkantoor vanwege de ME-inzet werkzaam is, niet aan de criteria om in aanmerking te komen voor de dagvergoeding. Het gaat om de omstandigheden waaronder de werkzaamheden worden uitgeoefend. Ter illustratie de volgende voorbeelden:

  • Er blijken ter plaatse, waar de ME optreedt in geval van een grootschalig popevenement waarbij te veel mensen zijn toegelaten, te weinig verbindingsmensen te zijn; wanneer een verbindingsfunctionaris de opdracht krijgt om – in plaats van aan het bureau – alsnog ter plaatse te gaan. In deze situatie heeft de verbindingsfunctionaris, ondanks dat vooraf geen aanwijzing heeft plaatsgevonden, recht op de vergoeding, er van uitgaande dat er sprake is van gevaarzetting ter handhaving van de openbare orde.

  • Gaandeweg een voetbalwedstrijd, waarvoor de ME is opgeroepen, acht de algemeen commandant het noodzakelijk dat (meer) ondersteunend personeel ter plaatse komt omdat hooligans in actie komen. Daartoe krijgen vier (executieve) eenheden, tot dan toe belast met noodhulp, en twee motorrijders, tot dan toe belast met verkeershandhaving, de opdracht om ter plaatse de ME te gaan ondersteunen. Ook in deze situatie kon logischerwijze geen aanwijzing vooraf plaatsvinden, maar ontstaat wel recht op de vergoeding, omdat er sprake is van gevaarzetting ter handhaving van de openbare orde.

  • Een arrestantenverzorger die dit werk normaliter doet op een cellencomplex van het korps, wordt opgeroepen bij een inzet van de ME en ontfermt zich ter plaatse over hooligans. Deze arrestantenverzorger heeft in deze situatie recht op de vergoeding omdat er sprake is van gevaarzetting ter handhaving van de openbare orde.

Artikel III, onderdeel B

In het kader van de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden bij de politie is afgesproken dat aan vrijwillige ambtenaren van politie dezelfde vergoeding voor woon-werkverkeer wordt verstrekt als aan de ambtenaren in dienst van de politie. De regeling betreffende het woon-werkverkeer voor de politie is geregeld in hoofdstuk II van het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie. Artikel 44 wordt in die zin gewijzigd dat naast hoofdstuk III ook hoofdstuk II van voornoemd besluit van toepassing is op de ambtenaren van de vrijwillige politie.

Artikel 37 van het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie geeft het bevoegd gezag in individuele gevallen bij ambtenaren in dienst van de politie de mogelijkheid af te wijken van besluiten genomen op grond van onder meer de hoofdstukken II en III van het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie, indien de afwijking strekt tot het vermijden van onbillijkheden van overwegende aard welke uit de toepassing van dit besluit zouden voortkomen. Met de toevoeging van het tweede lid aan artikel 44 van het Besluit vrijwillige politie wordt de mogelijkheid om af te wijken van besluiten op grond van de hoofdstukken II en III van het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie ook mogelijk voor ambtenaren van de vrijwillige politie.

Artikel IV

In het kader van de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden bij de politie is afgesproken dat het bevoegd gezag op verzoek van de aspirant kan besluiten tot het toekennen van een vergoeding voor tijdelijke huisvesting indien het dagelijks heen en weer reizen tussen de woonplaats en de plaats waar de initiële opleiding wordt gevolgd, naar het oordeel van het bevoegd gezag bezwaarlijk is. Hiertoe wordt aan het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie een nieuw artikel 14a toegevoegd. Redenen die bij de beslissing een rol spelen, zijn:

  • de duur van de reis;

  • de reisafstand;

  • of betrokkene over al dan niet eigen vervoer beschikt;

  • de beschikbaarheid van openbaar vervoer;

  • overige persoonlijke omstandigheden, zoals de mogelijkheid al dan niet thuis in rust te kunnen studeren.

Uitgangspunt is dat het bevoegd gezag en de aspirant gezamenlijk moeten bespreken wat voor de aspirant de beste oplossing is.

Het bedrag van € 340,34 is gelijk aan de maximale tegemoetkoming voor pensionkosten zoals deze was opgenomen in artikel 13, eerste lid, van de Regeling vergoeding verplaatsingskosten politie.

Opgemerkt wordt nog dat naast de aanspraak geregeld in het nieuwe artikel 14a ook aanspraak bestaat op vergoeding van reiskosten tussen de tijdelijke verblijfplaats en de plaats van opleiding op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie.

In artikel 38, eerste lid, (onderdeel B) van het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie wordt bepaald dat het in artikel 14a, eerste lid, genoemde bedrag, net als de bedragen genoemd in de artikelen 13, tweede lid, en 14, eerste lid, jaarlijks wordt aangepast overeenkomstig de geschoonde consumentenprijsindex voor restaurants en accommodaties, vastgesteld door het Centraal bureau voor de statistiek.

Artikel V

Dit besluit treedt in werking de dag na publicatie in het Staatsblad. Aan de wijziging van artikel 29, vierde lid, van het Bbp is terugwerkende kracht verleend tot en met 1 oktober 2008. Aan de wijziging van artikel 14, eerste lid, van het Barp is terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2009. Zie de toelichting bij artikel II, onderdeel C respectievelijk artikel I, onderdeel A.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven