Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2008, 384 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2008, 384 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 juli 2008, nummer 2008-0000287074, directoraat-generaal Veiligheid, directie Politie, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid;
Gelet op artikel 50, eerste lid van de Politiewet 1993 en artikel 10, vijfde lid, eerste en tweede volzin, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs;
De Raad van State gehoord (advies van 23 juli 2008, nr. W04.08.0300/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 3 september 2008, nummer 2008-0000386388, directoraat-generaal Veiligheid, directie Politie, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit algemene rechtspositie politie wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 12, vierde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «dan wel een andere door het bevoegd gezag aangewezen kerkelijke, nationale, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdag,».
B
In artikel 17, eerste lid, wordt 165,6 vervangen door: 172,8.
C
Artikel 28e komt als volgt te luiden:
D
In artikel 58, vierde lid wordt de zinsnede «Het bevoegd gezag stelt nadere regels» vervangen door: Onze Minister stelt nadere regels vast.
E
Na artikel 60 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Het bevoegd gezag verstrekt op aanvraag van de ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid onder c en d, die in verband met zijn Turkse nationaliteit verplicht is om zijn militaire dienstplicht in Turkije te vervullen, faciliteiten om hem in de gelegenheid te stellen deze dienstplicht af te kopen.
2. Onze Minister stelt ter uitvoering van dit artikel nadere regels vast.
F
Aan artikel 62 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Onze Minister stelt bij ministeriele regeling een modelovereenkomst vast die wordt gebruikt indien een ambtenaar wordt gedetacheerd.
G
In artikel 67, vijfde lid, wordt de zinsnede «Het bevoegd gezag» vervangen door: Onze Minister.
H
Aan artikel 69 wordt een vijfde lid toegevoegd luidende:
5. Onze Minister stelt ter uitvoering van dit artikel nadere regels vast.
I
In artikel 69a, zesde lid, wordt de zinsnede «Het bevoegd gezag stelt een regeling vast» vervangen door: Onze Minister stelt nadere regels vast.
J
Na artikel 99 i wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien het bevoegd gezag op grond van artikel 12, vierde lid, onderdeel b, voor 1 januari 2007 een of meer feest- of gedenkdagen had aangewezen anders dan Goede Vrijdag, wordt voor de ambtenaren van dat korps het aantal te werken uren per jaar verminderd:
a. met 75% van 7,2 uur in 2009 en de daaropvolgende twee jaren respectievelijk met 50% en 25% van 7,2 uur, vanwege de eerste aangewezen feest- of gedenkdag
b. met 100% van 7,2 uur in 2009 tot en met 2011 en met 85% van 7,2 uur in 2012 en de daaropvolgende vier jaren respectievelijk met 65%, 50%, 35% en 15% van 7,2 uur, vanwege de tweede aangewezen feest- of gedenkdagen.
2. Indien het bevoegd gezag aangewezen feest- of gedenkdagen anders dan Goede Vrijdag voor 1 januari 2007 heeft toegevoegd aan de aanspraak op vakantie op grond van artikel 17, eerste lid, van dit besluit, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
3. Voor een ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking wordt de in het eerste en tweede lid bedoelde vermindering van het aantal te werken uren per jaar naar evenredigheid toegepast.
Het Besluit bezoldiging politie wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3 komt als volgt te luiden:
1. Voor de aspirant geldt een salarisschaal die is opgenomen in bijlage II van dit besluit.
2. Bij aanstelling wordt het salaris vastgesteld:
a. op het minimumbedrag van schaal 2a, voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 2;
b. op het minimumbedrag van schaal 3a, voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 3;
c. op het minimumbedrag van schaal 4a, voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 4;
d. op het minimumbedrag van schaal 5a, voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 5;
e. op het minimumbedrag van schaal 6a, voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 6;
3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt voor de aspirant die direct voorafgaand aan de datum van aanstelling ten minste twaalf maanden aaneengesloten inkomen uit arbeid genoot het salaris bij aanstelling vastgesteld op een salarisregel die, vermeerderd met de vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering, gelijk is dan wel direct ligt onder dit genoten inkomen:
a. in de volgens het tweede lid bij het opleidingsniveau behorende salarisschaal, of
b. in de na afronding van de opleiding toepasselijke salarisschaal zoals bedoeld in het zevende lid, maar maximaal op salarisregel 5 van die salarisschaal.
4. Voor de hoogte van het inkomen uit arbeid, bedoeld in het derde lid, wordt uitgegaan van het gemiddelde vaste bruto inkomen over de periode van twaalf maanden, vermeerderd met de vakantie-uitkering en met een eventuele eindejaarsuitkering of dertiende maand.
5. Indien de aspirant, bedoeld in het tweede lid, naar het oordeel van het bevoegd gezag naar behoren functioneert, wordt het salaris telkens na het verstrijken van de periode die in de desbetreffende salarisschaal staat vermeld verhoogd tot het naasthogere bedrag in de schaal.
6. Indien de aspirant
a. die is ingeschaald zoals bedoeld in het derde lid onderdeel a, naar het oordeel van het bevoegd gezag naar behoren functioneert, wordt het salaris telkens na één jaar verhoogd tot het naasthogere bedrag in de bij het opleidingsniveau behorende salarisschaal. Zodra het maximum van die salarisschaal is bereikt wordt het salaris telkens na één jaar verhoogd tot het naasthogere bedrag in de na afronding van de opleiding toepasselijke salarisschaal, tot maximaal salarisregel 5 van die schaal.
b. die is ingeschaald zoals bedoeld in het derde lid onderdeel b, naar het oordeel van het bevoegd gezag naar behoren functioneert, wordt het salaris telkens na één jaar verhoogd tot het naasthogere bedrag in de na afronding van de opleiding toepasselijke salarisschaal, tot maximaal salarisregel 5 van die schaal.
7. Na het succesvol afronden van de opleiding vindt aanstelling plaats:
a. in een functie waaraan salarisschaal 4 is verbonden van de aspirant die een opleiding heeft afgerond op niveau 2;
b. in een functie waaraan salarisschaal 6 is verbonden van de aspirant die een opleiding heeft afgerond op niveau 3;
c. in een functie waaraan salarisschaal 7 is verbonden van de aspirant die een opleiding heeft afgerond op niveau 4;
d. in een functie waaraan ten minste salarisschaal 8 is verbonden van de aspirant die een opleiding heeft afgerond op niveau 5;
e. in een functie waaraan ten minste salarisschaal 9 is verbonden van de aspirant die een opleiding heeft afgerond op niveau 6,
waarbij het salaris wordt vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan of hoger is dan het bij het desbetreffende opleidingsniveau behorende garantiebedrag zoals genoemd in bijlage III van dit besluit.
8. In uitzonderlijke individuele situaties kan het bevoegd gezag ten gunste van de aspirant afwijken van de leden twee tot en met zes.
B
In artikel 6, achtste lid wordt in de eerste volzin de zinsnede «gedurende langere tijd» vervangen door: ten minste een jaar. In de laatste volzin wordt de zinsnede «Het bevoegd gezag» vervangen door: Onze Minister.
C
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:
1. Ingeval van indeling in een hogere schaal wordt, met inachtneming van artikel 11, het salaris van de ambtenaar in de nieuwe schaal vastgesteld op het bedrag gelegen onmiddellijk boven het salaris dat de ambtenaar in de oude schaal heeft genoten, dan wel zou hebben genoten.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien de uit zodanige vaststelling voortvloeiende salarisverhoging minder zou bedragen dan de eerstvolgende periodieke verhoging in de oude salarisschaal, dan wel de laatste periodieke verhoging in de oude schaal voor de ambtenaar die op het maximumsalaris van de oude salarisschaal was ingeschaald, wordt het salaris vastgesteld op het naasthogere bedrag in de nieuwe salarisschaal.
D
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «waarvan het maximum salaris lager is dan het maximumsalaris van salarisschaal 13» vervangen door: lager dan salarisschaal 13.
2. Het tweede lid komt als volgt te luiden:
2. Aan de ambtenaar die is ingedeeld in salarisschaal 13 of 14 van bijlage I van dit besluit wordt de in dit artikel bedoelde vergoeding toegekend indien hij overwerk verricht in het kader van:
a. deelname aan een rampenstaf;
b. deelname aan grootschalig bijzonder optreden;
c. inzet als lid van een mobiele eenheid;
d. deelname aan een team grootschalige opsporing.
E
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «waarvan het maximum salaris lager is dan het maximumsalaris van salarisschaal 12» vervangen door: lager dan salarisschaal 12.
2. Het vierde lid komt als volgt te luiden:
4. Aan de ambtenaar die is ingedeeld in een salarisschaal lager dan salarisschaal 12 van bijlage I van dit besluit en geen lid is van de mobiele eenheid wordt de vergoeding zoals bedoeld in het derde lid toegekend indien hij in afwijking van zijn reguliere werkzaamheden wordt ingezet ten behoeve van de mobiele eenheid en:
a. de mobiele eenheid is opgeroepen in het kader van een grootschalig of bijzonder optreden, en
b. de betrokken ambtenaar voorafgaand aan de oproep door het bevoegd gezag is aangewezen voor een inzet als bedoeld in onderdeel a, waarbij voor die ambtenaar eenzelfde gevaarzetting is ingeschat als voor de in het eerste lid bedoelde ambtenaar.
F
Na artikel 49c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Het Besluit rechtspositie vrijwillige politie wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 22a, zesde lid, wordt de zinsnede «Het bevoegd gezag» vervangen door: Onze Minister.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.
2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdeel F, en artikel II, onderdeel D, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2008.
3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel II onderdelen A en F, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 augustus 2008 voor zover het betreft degene die op of na die datum wordt aangesteld als aspirant.
4. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdelen E, H en I, artikel II, onderdelen C en E, en artikel III, in werking met ingang van 1 oktober 2008.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 15 september 2008
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst
Uitgegeven de dertigste september 2008
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden Politie (2005–2007) is de afspraak opgenomen om arbeidsvoorwaarden in het vervolg alleen nog centraal vast te stellen en regionale verschillen af te bouwen. Dit uit oogpunt van rechtsgelijkheid en efficiency en om de uitwisseling en samenwerking van het politiepersoneel eenvoudiger te maken.
Om de regionale verschillen af te bouwen is het project Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie gestart. Via dit project worden bestaande regionale arbeidsvoorwaardelijke regelingen in kaart gebracht, geanalyseerd en geharmoniseerd tot nieuwe landelijke arbeidsvoorwaarden. Hierbij is gezocht naar de grootste gemene deler waarbij tevens rekening is gehouden met uitvoerbaarheid, beperking van de administratieve lasten en actuele behoeften en ontwikkelingen.
Het onderhavige besluit bevat het resultaat van de eerste tranche van geharmoniseerde nieuwe landelijke regelingen. Een deel van de hiermee samenhangende aanspraken is in dit besluit zelf opgenomen: salaris en inschaling van aspiranten, vervallen regionale feestdagen, inschaling na een bevordering, overwerkvergoeding voor ambtenaren in schaal 13 en 14 en het toekennen van de ME-vergoeding aan bepaalde categorieën niet ME-ers. Voor een ander deel is in dit besluit de bevoegdheid voor het bevoegd gezag om nadere regels te stellen vervangen door de mogelijkheid voor de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om dat te doen. Dit betreft de onderwerpen studiefaciliteiten (inclusief terugbetalingsverplichting), afkoop van de Turkse militaire dienstplicht, ruilmogelijkheden in arbeidsvoorwaarden, een model-detacheringsovereenkomst, rechtskundige hulp, schade aan persoonlijke eigendommen en functieonderhoud.
De politievakorganisaties hebben zowel ingestemd met het onderhavige besluit als met de inhoud van de nieuwe door de minister te stellen nadere regels.
Wijzigingen in het Besluit algemene rechtspositie politie.
De bevoegdheid om in het korps extra feestdagen aan te wijzen komt vanwege de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden te vervallen.
In veel korpsen is in het verleden Goede Vrijdag aangewezen als extra feestdag. In plaats van de aangewezen Goede Vrijdag wordt er voor alle ambtenaren 7,2 uur aan de jaarlijkse aanspraak op vakantie toegevoegd. Deze stijgt daardoor van 165,6 uur naar 172,8 uur per jaar bij een volledige betrekkingsomvang.
Met het oog op een verdere harmonisering van de arbeidsvoorwaarden is besloten tot het opstellen van een landelijke regeling Ruilmogelijkheden arbeidsvoorwaarden politie (RAP) ter uitvoering van artikel 28e van het Barp. De limitatieve opsomming van doelen en bronnen alsmede de bepaling over de waardering van de aanspraken waarvan wordt afgezien, worden vanuit het Barp verplaatst naar deze regeling. Hierdoor wordt het mogelijk om sneller in te spelen op wijzigingen in de fiscaliteit. Artikel 28e bevat derhalve nog slechts een verwijzing naar de RAP.
De landelijke regeling vervangt de voorheen door de korpsen zelf vastgestelde regelingen. Er is voor de korpsen geen ruimte meer om een eigen (uitvoerings)regeling vast te stellen met afwijkende bronnen of doelen, dan wel de in de landelijke regeling opgenomen aanspraken op een nadere wijze in te perken of uit te breiden.
In artikel 58, vierde lid, was is geregeld dat het bevoegd gezag nadere regels stelt over de studiefaciliteiten. In het kader van de harmonisatie wordt nu geregeld dat de Minister deze nadere regels stelt. In de nadere regels voor het toekennen van studiefaciliteiten wordt een onderscheid gemaakt tussen functiegerichte opleidingen, loopbaangerichte opleidingen en overige opleidingen. De faciliteiten betreffen met name het verlenen van studieverlof en het verstrekken van een vergoeding voor studiekosten en reiskosten.
Voor de uitvoering van de politietaken is het van belang dat de samenstelling van het personeel sprake een afspiegeling vormt van de bevolking. Dit betekent dat er belang wordt gehecht aan de werving en het behoud van (onder andere) allochtone Nederlanders. Bij mannelijk politiepersoneel met zowel de Nederlandse als Turkse nationaliteit wordt dit belang doorkruist door de verplichte Turkse dienstplicht. Veel Turkse mannen in Nederland maken gebruik van de mogelijkheid tot afkoop van de Turkse dienstplicht. Afkoop is ook in het belang van de politiewerkgever. Daarom wordt aan Turkse dienstplichtigen faciliteiten geboden die het gemakkelijker maken om te kiezen voor afkoop: buitengewoon verlof voor de duur van de basisopleiding en een renteloze lening om de afkoopsom te kunnen voldoen. Deze faciliteiten waren voorheen door de regionale politiekorpsen afzonderlijk geregeld maar worden vanwege de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden nu op landelijk niveau vastgesteld.
Op grond van artikel 62 van het Barp kan een politieambtenaar worden gedetacheerd. In het kader van de harmonisatie van de diverse korpsregelingen op dit terrein, is een model detacheringsovereenkomst afgesproken. Teneinde het gebruik van deze modelovereenkomst te formaliseren is een nieuw derde lid toegevoegd. De modelovereenkomst bevat alle aspecten die moeten worden afgesproken tussen het uitlenend korps, de inlenende organisatie en de te detacheren ambtenaar: van afspraken over de werkzaamheden tijdens de detachering tot de terugkeer van de ambtenaar bij het uitlenend korps.
In artikel 67, vijfde lid, was geregeld dat het bevoegd gezag nadere regels stelt over de terugvordering van opleidingskosten. In het kader van de harmonisatie wordt hier geregeld dat de Minister deze nadere regels stelt. De terugvordering zal niet gelden voor functiegerichte opleidingen, met uitzondering van functiegerichte opleidingen waarvan de kennis niet specifiek de politie betreft (bijvoorbeeld ICT-opleidingen, vliegopleidingen). Van terugbetaling is in beginsel ook geen sprake als er sprake is van ontslag om medische of sociale redenen; na het ontslag direct een WW-uitkering, WAO-WIA-uitkering of pensioen ingaat of als de ambtenaar de politiedienst verlaat en de opleiding werd gevolgd in het kader van uitstroombevordering.
Het komt voor dat aan persoonlijk eigendom van ambtenaren tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden schade wordt toegebracht. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan brillen, horloges of kleding. Op grond van artikel 69 hebben ambtenaren recht op vergoeding van die schade, tenzij deze op derden kan worden verhaald. In verband met de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden worden de eigen regelingen van korpsen vervangen door een nieuwe landelijke regeling. Met de toevoeging van een vijfde lid aan artikel 69 wordt geregeld dat de Minister hiervoor een regeling kan stellen.
In artikel 69a is geregeld dat een politieambtenaar een tegemoetkoming kan krijgen in de kosten van rechtskundige hulp. Het zesde lid bepaalde dat het bevoegd gezag een regeling vast kon stellen met betrekking tot tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp. In het kader van de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden wordt nu bepaald dat de Minister deze regeling vast stelt. Deze regeling is deels gebaseerd op de voorbeeldregeling in de Nota van Toelichting op de wijziging van het Barp in verband met het verlenen van een tegemoetkoming in de kosten van rechtslundige hulp aan politieambtenaren, Staatsblad 1999, 142.
In een aantal korpsen waren – naast Goede Vrijdag – ook één of twee andere feestdagen aangewezen. Voor deze korpsen wordt een overgangsregeling getroffen waarbij het aantal per jaar te werken uren over een periode van enkele jaren wordt verhoogd naar het landelijke reguliere niveau. Indien één dag was aangewezen geldt een overgangsperiode van drie jaar. Vervolgens geldt – te rekenen vanaf 2012 – een afbouwperiode van vijf jaar voor de tweede feestdag die in sommige korpsen was aangewezen.
In enkele gevallen waren deze dagen toegevoegd aan het reguliere vakantieverlof en niet meer toegewezen aan de specifieke regionale feestdag. Voor die situaties moet overeenkomstig het eerste lid worden gehandeld. Zijn er maximaal 7,2 uur toegevoegd aan het reguliere verlof dan geldt de overgangsperiode van drie jaar. Zijn het meer dan 7,2 uur dan geldt voor de meerdere uren vervolgens de aansluitende overgangsperiode van vijf jaar.
In het derde lid is geregeld dat de afbouw van de regionale feestdagen voor ambtenaren met een andere betrekkingsomvang dan een volledige betrekkingsomvang naar rato geldt. Bij een volledige betrekkingsomvang is een werkdag 7,2 uur. Bij een andere betrekkingsomvang is dit een evenredig aantal uren.
Wijzigingen in het Besluit bezoldiging politie
De wijziging van artikel 3 van het Bbp dient ter vervanging van regionale afspraken over de beloning van aspiranten en hun inschaling na afronding van de opleiding. Uitgangspunt bij de inschaling van aspiranten blijft het minimumbedrag van de bij het opleidingsniveau behorende salarisschaal.
Met de wijziging is voorzien in de mogelijkheid een aspirant met werkervaring en daaraan verbonden inkomen hoger in te schalen dan op het minimum van de bij het opleidingsniveau behorende salarisschaal. Het gaat daarbij om aspiranten die ten minste twaalf maanden aaneengesloten inkomen uit arbeid hebben genoten. Voor de periode van twaalf maanden wordt terug gerekend vanaf de datum van aanstelling als aspirant. Met de periode van ten minste twaalf maanden wordt beoogd een inkomensgarantie te geven aan aspiranten die langere tijd een inkomen hebben genoten. Voor de aspirant die niet in aanmerking komt voor deze inkomensgarantie, is artikel 3 Bbp ongewijzigd. Deze aspirant wordt volgens het tweede lid ingeschaald op het minimumbedrag van de bij het opleidingsniveau behorende salarisschaal.
Daarnaast voorziet de wijziging van artikel 3 in de harmonisering van het functieniveau van de aspirant na het succesvol afronden van de opleiding. Voorheen besliste ieder korps zelf over het functieniveau na de opleiding.
Voor de aspirant die voorafgaand aan de aanstelling ten minste twaalf maanden aaneengesloten inkomen uit arbeid heeft genoten, is de inschaling geregeld in het derde lid. Met inachtneming van de hoogte van het eerder genoten inkomen uit arbeid vindt inschaling plaats in de salarisregel die gelijk is aan het eerder genoten inkomen dan wel daar direct onder ligt. Het is niet de bedoeling hoger in te schalen dan het eerder genoten inkomen. Afhankelijk van de hoogte van dat inkomen vindt inschaling plaats in de bij het opleidingsniveau behorende salarisschaal (onderdeel a) of in de salarisschaal die na afronding van de opleiding van toepassing wordt (onderdeel b). Om te grote inkomensverschillen tussen aspiranten te voorkomen, aan te sluiten bij de opleidingssituatie en voldoende perspectief van inkomensgroei in de salarisschaal te houden na afronding van de opleiding, is tevens bepaald dat inschaling maximaal op salarisregel 5 van deze salarisschaal kan plaatsvinden.
In het derde lid is bepaald dat bij het kiezen van de juiste salarisregel rekening moet worden gehouden met de vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering. Het vierde lid bepaalt wat onder het voorheen genoten inkomen uit arbeid wordt verstaan. Uitgangspunt is het vaste bruto inkomen dat gemiddeld in de periode van twaalf maanden is genoten. Daarnaast wordt rekening gehouden met de vakantie-uitkering en een eventuele eindejaarsuitkering of dertiende maand. Andere inkomenscomponenten, zoals toelagen of vergoedingen voor overwerk, onregelmatige diensten of bereikbaarheidsdiensten, winstdelingen, gratificaties, waarnemingsvergoedingen, onkostenvergoedingen dan wel andere financiële tegemoetkomingen, blijven buiten beschouwing. Omdat het een inkomensgarantie betreft wordt geen rekening gehouden met het aantal uren dat de aspirant in de twaalf voorafgaande maanden heeft gewerkt of met mogelijke afwijkingen van de 36-urige werkweek tijdens het praktische opleidingsdeel.
Een aspirant wordt aangesteld voor een opleiding op niveau 3.
In de twaalf maanden voorafgaan aan de aanstelling heeft hij een gemiddeld vast inkomen genoten van € 1450,– per maand. Daarnaast had hij recht op een vakantie-uitkering van 8% en een dertiende maand van 8,3%.
In totaal heeft hij dus:
– gemiddeld salaris per maand: | € 1450,– |
---|---|
– 8% vakantie-uitkering: | € 116,– |
– 8,3% eindejaarsuitkering: | € 120,35 |
Totaal: | € 1686,35 |
Dit totaal wordt vergeleken met het vaste inkomen in de tijdens de opleiding geldende salarisschaal, en zo nodig in de salarisschaal die na afronding van de opleiding van toepassing wordt. Hierbij moet natuurlijk ook rekening worden gehouden met de vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering bij de politie (inclusief de minimale vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering). Met het ontvangen van mogelijke operationele toelage of overwerkvergoeding tijdens het praktische opleidingsdeel wordt geen rekening gehouden bij de inschaling omdat de inkomensgarantie alleen betrekking heeft op het vaste inkomen.
De salarisregel met de vermelding «van 12 tot 24 maanden» in schaal 3a, (salaristabel per 1 juni 2007) levert de gewenste inschaling in waarbij het vaste inkomen direct onder het vaste gemiddelde inkomen ligt dat de twaalf maanden voorafgaand aan de aanstelling is genoten:
– maandsalaris | € 1420,– |
---|---|
– vakantie-uitkering | € 130,68 (minimum vu) |
– eindejaarsuitkering | € 130,68 (minimum eju) |
Totaal: | € 1681,36 |
De aspirant die bij aanvang van de opleiding geen inkomen had wordt ingeschaald in de bij de opleiding behorende salarisschaal. Volgens het vijfde lid wordt het salaris telkens na afloop van de periode zoals genoemd in bijlage II van het Bbp verhoogd tot het naasthogere bedrag als de aspirant naar het oordeel van bevoegd gezag naar behoren functioneert. Dit is geen wijziging ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Als de aspirant vanwege het inkomen dat hij voorheen had hoger is ingeschaald dan op het minimumbedrag van deze salarisschaal, wordt het salaris, mits de aspirant naar behoren functioneert, telkens na één jaar verhoogd. Omdat de bij de opleiding behorende schaal daarvoor veelal onvoldoende ruimte biedt wordt, nadat het maximumbedrag van die salarisschaal bereikt is, de overstap gemaakt naar de salarisschaal die na de opleiding van toepassing. Wanneer salarisregel vijf van die schaal is bereikt kunnen gedurende de opleiding geen periodieke verhogingen meer worden toegekend, ongeacht het functioneren van de aspirant.
Bij het vaststellen van het naar behoren functioneren worden natuurlijk de studieresultaten betrokken. Het kan daarbij echter niet zo zijn dat – bijvoorbeeld door de resultaten van bepaalde leermodules eerst af te wachten – het betrekken van de studieresultaten bij het beoordelen van het functioneren, leidt tot uitstel van het toekennen van de periodieke verhoging.
Een aspirant die een opleiding volgt op niveau 4 is ingeschaald in salarisschaal 4a, op de salarisregel met de vermelding «van 24 tot 36 maanden». De aspirant functioneert naar het oordeel van bevoegd gezag naar behoren, zodat de volgende periodieke verhogingen worden toegekend:
– na afloop van het eerste opleidingsjaar: naar «na 36 maanden» van salarisschaal 4a
– na afloop van het tweede opleidingsjaar: naar salarisregel 0 van salarisschaal 7
– na afloop van het derde opleidingsjaar: naar salarisregel 1 van salarisschaal 7
– na afloop van het laatste opleidingsjaar: naar salarisregel 2 van salarisschaal 7.
Zou de betreffende aspirant bij de aanvang van zijn opleiding al zijn geplaatst op salarisregel 3, dan kan het laatste jaar tijdens de opleiding geen periodiek meer worden gemaakt omdat dat het maximum van salarisregel 5 is bereikt. Pas na afronding van de opleiding kan bij voldoende functioneren de stap worden gemaakt naar salarisregel 6.
Net als voorheen blijft het voor het bevoegd gezag mogelijk om af te wijken van de regels voor de inschaling van aspiranten. De hiervoor gekozen formulering is echter scherper dan voorheen. Alleen in uitzonderlijke individuele gevallen kan het bevoegd gezag nog ten gunste van de aspirant afwijken. Of daarvan sprake is kan alleen worden beoordeeld aan de hand van een concrete individuele situatie. Er is dus geen mogelijkheid meer om een korpsspecifieke regeling te treffen.
Nadat de opleiding succesvol is afgerond wordt de voormalig aspirant geplaatst in een functie waaraan een aan het opleidingsniveau verbonden salarisschaal is verbonden, en wel tenminste op het garantiebedrag zoals sinds de introductie van het huidige politieonderwijs in 2002 is genoemd in bijlage III van het Bbp. De mogelijkheid voor korpsen om zelf te bepalen op welk functieniveau de voormalig aspirant wordt geplaatst is hiermee vervallen. Alleen in individuele gevallen kan het bevoegd gezag nog beslissen dat – omdat nog geen sprake is van volledige functievervulling – tijdelijk een lagere salarisschaal geldt. Omdat het succesvol afronden van de opleiding in beginsel inhoudt dat volledige functievervulling op het in het achtste lid voorgeschreven niveau mogelijk is, kan dit alleen op individuele basis aan de orde zijn. Omdat in het Besluit rangen politie de rang is gekoppeld aan de waardering van de uitgeoefende functie en niet aan de voor de ambtenaar geldende salarisschaal, heeft in dat geval de voormalig aspirant toch recht op de bij zijn functie behorende rang.
Voor de opleidingsniveau’s 5 en 6 is het mogelijk om de voormalig aspirant te plaatsen in een functie waaraan een hogere salarisschaal is verbonden. Hiervoor is gekozen omdat voor deze opleidingsniveau’s regelmatig individuele loopbaantrajecten worden afgesproken. Met de gekozen formulering wordt een basis-niveau afgesproken maar is er tevens ruimte om de voormalig aspirant vanwege een dergelijk loopbaantraject op een hogere functie te plaatsen.
In artikel 6, achtste lid, was geregeld dat het bevoegd gezag nadere regels vast stelt over de behandeling van de aanvraag om functieonderhoud. In het kader van de harmonisatie wordt hier geregeld dat de Minister deze nadere regels vast stelt. De formulering dat er gedurende langere tijd werkzaamheden moeten zijn verricht die afwijken van de functie is aangepast aan de termijn die hiervoor wordt gesteld in de nieuwe geharmoniseerde landelijke regeling voor functieonderhoud: tenminste een jaar.
De oude tekst van artikel 10 kende geen bijzondere bepaling over de inschaling na een bevordering van de medewerker die op het maximum van de oude salarisschaal was ingeschaald, anders dan de algemene bepaling van inschaling in het naasthogere bedrag. Dit had tot gevolg dat het salaris van deze medewerker na bevordering in de hogere salarisschaal in sommige gevallen slechts met enkele euro’s zou worden verhoogd. De meeste korpsen hadden beleid om te realiseren dat het salaris van deze medewerkers na bevordering naar de hogere salarisschaal ten minste met een bepaald vast bedrag dan wel met het bedrag gelijk aan een (gemiddelde) periodiek zou worden verhoogd. Met het gewijzigde artikel 10, eerste lid van het Bbp is nu landelijk geregeld dat het salaris van de medewerker die voorafgaand aan de bevordering op het maximum van zijn salarisschaal was ingeschaald, na bevordering naar een hogere salarisschaal ten minste wordt verhoogd met het bedrag van de laatste periodieke verhoging in de oude salarisschaal. Tevens is vastgelegd dat voor de medewerker die nog niet op het maximum van zijn schaal was ingeschaald de uit de bevordering voortvloeiende salarisverhoging ten minste gelijk moet zijn aan de eerstvolgende periodieke verhoging die hij in de oude salarisschaal zou hebben genoten.
Een voorbeeld ter verduidelijking. Een medewerker op het maximum van salarisschaal 8 (periodiek 13) heeft een salaris van € 3032,– bruto per maand. Bij een bevordering naar salarisschaal 9 zou inschaling op het naasthogere bedrag resulteren in een inschaling in schaal 9, periodiek 10 met een salaris van € 3042,–. Een verhoging van € 10,– bruto per maand. Met de nieuwe tekst van artikel 10 van het Bbp dient de medewerker ten minste te worden ingeschaald op een bedrag dat € 80,– bruto, zijnde het bedrag van de laatste periodiek in de oude salarisschaal 8, hoger ligt dan het oude salaris. Met een inschaling in schaal 9, periodiek 11 is dit het geval. Met een bijbehorend salaris van € 3134,– bruto per maand bedraagt de salarisverhoging dan € 102,– bruto per maand.
Deze bepaling van artikel 10 van het Bbp is uiteraard ook van toepassing in geval van een bevordering van meer dan één schaal.
Veel korpsen hadden door middel van een eigen regeling voorzien in de mogelijkheid die artikel 27, tweede lid bood om aan ambtenaren in de schalen 13 en 14 in bijzondere situaties een overwerkvergoeding toe te kennen. Met het gewijzigde artikel 27, tweede lid is nu landelijk en limitatief vastgelegd in welke bijzondere werksituaties ambtenaren in de schalen 13 en 14 in aanmerking komen voor een vergoeding voor overwerk als bedoeld in artikel 27, eerste lid van het Bbp. De keuze voor het opnemen van een overwerkvergoeding in deze bijzondere situaties is ingegeven door het feit dat de werkuren in deze situaties niet door de ambtenaren zelf kunnen worden beïnvloed. Uiteraard zijn de overige leden van artikel 27 van het Bbp eveneens van toepassing op de overwerkvergoeding voor deze groep ambtenaren.
Bij de wijziging van dit artikel is van de gelegenheid gebruik gemaakt het eerste en tweede lid eenvoudiger te redigeren voor wat betreft de afbakening van de doelgroep. De oorspronkelijke formulering ging nog uit van het bestaan van meerdere bijlagen met salarisschalen. Daarvan is echter sinds 1 juli 1997 geen sprake meer: er is nu één bijlage met reguliere salarisschalen, één bijlage met salaristabellen voor aspiranten en één bijlage met garantiebedragen voor aspiranten.
Geregeld wordt dat ambtenaren die geen lid zijn van de mobiele eenheid maar wel worden ingezet bij een (grootschalig) ME optreden, in aanmerking komen voor de ME-vergoeding. Voorheen hadden de korpsen de keuze om hierin te voorzien maar vanwege de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden wordt nu landelijk en limitatief vastgelegd in welke bijzondere werksituaties ambtenaren die geen lid zijn van de ME toch in aanmerking komen voor de ME-vergoeding.
Bij de toekenning gelden een tweetal voorwaarden waaraan voldaan moet worden:
• de mobiele eenheid is opgeroepen in het kader van een grootschalig of bijzonder optreden;
• de betrokken ambtenaar is voorafgaand aan de oproep door het bevoegd gezag aangewezen, waarbij voor die ambtenaar eenzelfde gevaarzetting is ingeschat als voor de ME-ers.
Door deze formulering is het bij de toekenning van de vergoeding aan niet-ME-ers leidend dat de ME-ers de dagvergoeding ontvangen. Het maakt voor de toekenning immers niet uit als achteraf blijkt dat daadwerkelijk ME optreden niet nodig was of dat achteraf geen sprake is geweest van risicovolle omstandigheden. Het zijn de inschatting vooraf en de oproep van ME-eenheden die van belang zijn voor het toekennen van de vergoeding. Daarnaast moet de ambtenaar voor een ME-inzet in het kader van grootschalig en/of bijzonder optreden voorafgaand aan de oproep zijn aangewezen door het bevoegd gezag. In de praktijk zal een dergelijke aanwijzing worden gedaan door de portefeuillehouder Bureau conflict en crisisbeheersing. Om te voorkomen dat binnen het korps onduidelijkheid bestaat over deze aanwijzing is het van belang hierover met de Ondernemingsraad te spreken.
Omdat er sprake moet zijn van een ingeschatte verhoogde gevaarzetting voor de ambtenaar vanwege de inzet, voldoet ondersteunend personeel dat bijvoorbeeld op het hoofdkantoor vanwege de betreffende ME-inzet werkzaam is ter ondersteuning van de portefeuillehouder Bureau conflict- en crisisbeheersing niet aan de criteria om in aanmerking te komen voor de dagvergoeding. Omdat de ingeschatte verhoogde gevaarzetting voor de ambtenaar gelijk moet zijn aan die voor ME-ers, is niet de functie leidend voor de toekenning van de vergoeding maar de omstandigheden waaronder de werkzaamheden worden uitgeoefend. Ter illustratie de volgende voorbeelden:
• Bij een verbindingsman die bij de inzet ter plekke de communicatiemiddelen verzorgt wordt op voorhand wel een aan ME-ers gelijke gevaarzetting ingeschat. Bij een verbindingsman die dit op het hoofdkantoor doet is dit niet het geval.
• Bij een arrestantenverzorger die bij de inzet ter plekke zich ontfermt over de arrestanten wordt op voorhand wel een aan ME-ers gelijke gevaarzetting ingeschat. Bij een arrestantenverzorger die dit doet in een cellencomplex van het korps is dit niet het geval.
Net als bij de wijziging van artikel 27 is van de gelegenheid gebruik gemaakt het eerste lid eenvoudiger te redigeren voor wat betreft de afbakening van de doelgroep.
Bij het in werking treden van de nieuwe landelijke afspraken voor de inschaling van aspiranten na afronding van de opleiding is een overgangsbepaling gewenst. Bepaald is dat alle ambtenaren die opleidingsniveau 4 succesvol hebben afgerond, uiterlijk per 1 augustus 2011 dienen te zijn aangesteld in een functie waaraan salarisschaal 7 is verbonden. Deze overgangsbepaling laat onverlet dat de ambtenaar na het afronden van de opleiding ook aanspraak heeft op het bij het opleidingsniveau behorende garantiebedrag zoals opgenomen in bijlage III van het Bbp.
Met deze overgangsbepaling wordt voorkomen dat ambtenaren die op of na 1 augustus 2008 aan de opleiding zijn begonnen vanwege de nieuwe landelijke regeling eerder de rang van hoofdagent hebben verkregen dan hun collega’s die eerder aan de opleiding zijn begonnen maar vanwege de regeling in hun korps na afronding van de opleiding eerst een periode in een lagere functie zijn geplaatst.
Er is sprake van ten minste een functie waaraan schaal 7 is verbonden omdat het ook mogelijk is dat de ambtenaar na het afronden van de opleiding promotie heeft gemaakt of nog zal maken. Het is natuulijk niet de bedoeling om dit via de overgangsbepaling per 1 augustus 2011 ongedaan of onmogelijk te maken.
Van de overgangsbepaling kan alleen worden afgeweken in de individuele situaties waarin de rechtspositie voorziet:
• indien er nog geen sprake is van volledige functievervulling kan bezoldiging plaatsvinden in een lagere schaal dan waar op grond van de functie aanspraak bestaat (artikel 6, derde lid van het Bbp) maar geldt voor de ambtenaar op grond van het Besluit rangen politie wel de bij de functie behorende rang.
• indien er sprake is van een straf waardoor de ambtenaar in een lagere salarisschaal wordt geplaatst (artikel 77, eerste lid, onderdeel i van het Barp).
Wijzigingen in het Besluit rechtspositie vrijwillige politie
In artikel 22 is geregeld dat een politieambtenaar een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp kan krijgen. Het zesde lid bepaalde dat het bevoegd gezag een regeling vast stelt met betrekking tot tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp. In het kader van de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden wordt nu bepaald dat de Minister deze regeling vast stelt. Het betreft hier dezelfde regeling als voor reguliere ambtenaren.
In dit artikel is de inwerkingstredingsdatum aangegeven. Voor een beperkt aantal onderwerpen is daarbij sprake van terugwerkende kracht. Dit is niet bezwaarlijk omdat dit voor ambtenaren begunstigende aanpassingen betreffen die ruim voor de ingangsdatum zijn gecommuniceerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2008-384.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.