Besluit van 16 november 2010, houdende regels met betrekking tot de overeenkomstige toepassing van het krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bij algemene maatregel van bestuur bepaalde ten aanzien van de leden met rechtspraak belast en de gerechtsauditeurs van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Besluit rechtspositie leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs CRvB en CBb)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 6 september 2010, nr. 5667020/10/6;

Gelet op de artikelen 4, derde lid, en 5 van de Beroepswet en 5, derde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 28 oktober 2010, nr. W03.10.0437/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 10 november 2010, nr. 5674359/10/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Op de leden met rechtspraak belast van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven is het krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bij algemene maatregel van bestuur bepaalde, voor zover betrekking hebbend op rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, met uitzondering van de artikelen 2g, derde lid, 2i, derde lid, 6f en 29a, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • a. het bestuur van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit;

  • b. zij met betrekking tot hun salaris, ambtskostuum en titulatuur worden gelijkgesteld met degenen die hetzelfde ambt vervullen bij een gerechtshof;

  • c. de eed of belofte wordt afgelegd ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven en niet wordt afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie;

  • d. het formulier volgens welke de eed of belofte wordt afgelegd na het afleggen hiervan wordt ondertekend door het lid met rechtspraak belast alsmede het lid met rechtspraak belast dat zitting heeft in de enkelvoudige kamer, bedoeld in onderdeel c, dan wel voorzitter is van de meervoudige kamer, bedoeld in onderdeel c;

  • e. het bestuur van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven een register bijhoudt waarin de besluiten betreffende de benoeming van de daar beëdigde leden met rechtspraak belast en de formulieren betreffende de door die leden met rechtspraak belast afgelegde eed of belofte worden bewaard;

  • f. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 2e, tweede en derde lid, en 3 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren van wie het een benoeming in een bij een gerechtshof of rechtbank te vervullen ambt betreft;

  • g. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 4, 6d, tweede lid, 8, 33d, 33g, 33l, vierde lid, 33n, zesde lid, 33o, vierde lid, 37a, derde lid, en 38b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden gelijkgesteld met bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijke ambtenaren;

  • h. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 9, 14, vijfde lid, 14a, tweede lid, 16 en 27b, derde lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden gelijkgesteld met bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijke ambtenaren dan wel gewezen rechterlijke ambtenaren die laatstelijk bij een gerechtshof of rechtbank werkzaam zijn geweest; en

  • i. voor de overeenkomstige toepassing van artikel 37b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren onder functionele autoriteit het bestuur van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, uitgezonderd het niet-rechterlijk lid, wordt verstaan.

Artikel 2

Op de gerechtsauditeurs bij de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven is het krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bij algemene maatregel van bestuur bepaalde, voor zover betrekking hebbend op gerechtsauditeurs, met uitzondering van de artikelen 2g, derde lid, 2i, derde lid, 34b, eerste lid, onderdeel i, 36c, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, en 36m, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • a. het bestuur van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit;

  • b. de eed of belofte wordt afgelegd ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven en niet wordt afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad;

  • c. het formulier volgens welke de eed of belofte wordt afgelegd na het afleggen hiervan wordt ondertekend door de gerechtsauditeur alsmede het lid met rechtspraak belast dat zitting heeft in de enkelvoudige kamer, bedoeld in onderdeel b, dan wel voorzitter is van de meervoudige kamer, bedoeld in onderdeel b;

  • d. het bestuur van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven een register bijhoudt waarin de besluiten betreffende de benoeming van de daar beëdigde gerechtsauditeurs en de formulieren betreffende de door die gerechtsauditeurs afgelegde eed of belofte worden bewaard;

  • e. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 2e, tweede en derde lid, en 3 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren van wie het een benoeming in een bij een gerechtshof of rechtbank te vervullen ambt betreft;

  • f. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 4, 6d, tweede lid, 8, 33d, 33g, 33l, vierde lid, 33n, zesde lid, 33o, vierde lid, 34c, tweede lid, 34h, vierde lid, 36a, derde lid, 37a, derde lid, en 38b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden gelijkgesteld met bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijke ambtenaren; en

  • g. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 9, 14, vijfde lid, 14a, tweede lid, 16 en 27b, derde lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden gelijkgesteld met bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijke ambtenaren dan wel gewezen rechterlijke ambtenaren die laatstelijk bij een gerechtshof of rechtbank werkzaam zijn geweest.

Artikel 3

Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden regels gesteld met betrekking tot de overeenkomstige toepassing van het krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bij ministeriële regeling bepaalde ten aanzien van de in de artikelen 1 en 2 bedoelde leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs.

Artikel 4

Het Beroepsreglement wordt gewijzigd als volgt:

A

De artikelen 28b en 31a vervallen.

B

In artikel 30 vervalt «deel uitmaken van» en «of deze raad».

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2010.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rechtspositie leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs CRvB en CBb.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 16 november 2010

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Uitgegeven de vijfentwintigste november 2010

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Tot voor kort werd in de artikelen 4 van de Beroepswet (Bw) en 5 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (Wbb) geregeld dat het bij en krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) bepaalde zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing was op de bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) werkzame leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs. Deze overeenkomstige toepassing betrof derhalve zowel het bepaalde in de Wrra zelf als datgene wat aangaande de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren is geregeld in de op de Wrra berustende regelgeving. Vanwege de Wet van 11 december 2008 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 2009, 8), die met ingang van 1 juli 2010 in werking is getreden (Stb. 2010, 225), zijn beide artikelen uit een oogpunt van flexibilisering echter in die zin gewijzigd, dat hierin alleen nog wordt geregeld dat het in de Wrra bepaalde, met inbegrip van enkele aanvullingen en uitzonderingen, van overeenkomstige toepassing is op voormelde leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs, en dat de overeenkomstige toepassing van de op de Wrra berustende regelgeving voortaan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb) wordt geregeld. Door de overeenkomstige toepasselijkheid van op de Wrra berustende regelgeving op hetzelfde niveau te regelen als dat van de regelgeving die overeenkomstig toepasselijk wordt verklaard, wordt bereikt dat bijvoorbeeld in geval van wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) eventueel ten behoeve van de bij de CRvB of het CBb werkzame leden met rechtspraak belast of gerechtsauditeurs benodigde afwijkingen daarvan of aanvullingen daarop, niet meer tot wijziging van de Bw of de Wbb hoeven te leiden.

Dit besluit regelt de overeenkomstige toepassing van het bepaalde in op de Wrra berustende amvb’s, met inbegrip van enkele aanvullingen en afwijkingen, ten aanzien van de leden met rechtspraak belast van de CRvB en het CBb (artikel 1) en de gerechtsauditeurs van diezelfde colleges (artikel 2), en voorziet in de grondslag om bij ministeriële regeling eenzelfde overeenkomstige toepassing met betrekking tot het krachtens de Wrra bij ministeriële regeling bepaalde te regelen (artikel 3). De in de artikelen 1 en 2 geregelde overeenkomstige toepasselijkheid betreft met name het Brra alsmede het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, het Kostuum- en titulatuurbesluit rechterlijke organisatie en het Besluit adviescommissie ongeschiktheidsontslag rechterlijke ambtenaren, voor zover deze besluiten betrekking hebben op de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast onderscheidenlijk gerechtsauditeurs. In de artikelen 1 en 2 van dit besluit worden enkele artikelen in het Brra van overeenkomstige toepassing uitgezonderd, omdat daarin een regeling wordt getroffen voor onderwerpen die voor degenen met een rechterlijk ambt bij de CRvB of het CBb, anders dan voor degenen die bijvoorbeeld bij een gerechtshof een rechterlijk ambt vervullen, geen betekenis hebben (bv. vaststelling van het gerecht waarbij een ambt wordt vervuld). Voorts bevatten deze artikelen voor enkele onderwerpen (beëdiging, evaluatiegesprekken) een verduidelijking in welke zin de voor rechterlijke ambtenaren geldende artikelen overeenkomstige toepassing vinden, die voorheen in de (oude) artikelen 4 van de Bw en 5 van de Wbb was opgenomen. In lijn met het bepaalde in de (nieuwe) artikelen 4 van de Bw en 5 van de Wbb wordt in de artikelen 1 en 2 van dit besluit tevens bepaald dat de leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs van de CRvB en het CBb voor de overeenkomstige toepassing van een aantal nieuwe of gewijzigde artikelen in het Brra gelijk worden gesteld met degenen die een rechterlijk ambt bij een gerechtshof of rechtbank vervullen of laatstelijk hebben vervuld. Hiervoor is met name aanleiding vanwege de wijzigingen van het Brra ingevolge het Besluit van 1 juni 2010 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere besluiten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 210), dat eveneens met ingang van 1 juli 2010 in werking is getreden (Stb. 2010, 225). Tenslotte strekt dit besluit tot het schrappen van enkele bepalingen uit het Beroepsreglement, aangezien afzonderlijke regeling van de betrokken onderwerpen (beëdiging, werkverdeling, etc.) voor de leden met rechtspraak belast en de gerechtsauditeurs van de CRvB niet meer nodig is met het oog op het voortaan in de artikelen 1 en 2 van dit besluit en het (nieuwe) artikel 4 van de Bw hierover bepaalde (artikel 4). Aan dit besluit wordt met het oog op het voorgaande terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2010 verleend (artikel 5).

Voor zover aan dit besluit financiële gevolgen zijn verbonden, worden deze opgevangen binnen de voor de sector Rechterlijke Macht beschikbare arbeidsvoorwaardengelden.

Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het behelst alleen een aanpassing van de regeling van de rechtspositie van de bij de CRvB en het CBb werkzame leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs.

Over de inhoud van dit besluit is overeenkomstig artikel 51 van de Wrra overeenstemming met de Sectorcommissie rechterlijke macht bereikt. De Raad voor de rechtspraak heeft positief geadviseerd over het ontwerp van dit besluit.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven