Besluit van 28 september 2010, houdende aanwijzing van de autoriteiten, bedoeld in de artikelen 27 van de Vervoersnoodwet en 22 van de Havennoodwet alsmede actualisering van de aanwijzing krachtens artikel 16 van de Prijzennoodwet (Aanwijzingsbesluit noodwetgeving Verkeer en Waterstaat)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie van 14 juli 2010, nr. CEND/HDJZ-2010/1006 sector AWW, Hoofddirectie Juridische Zaken, mede namens Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 27, eerste lid, van de Vervoersnoodwet, 22, eerste lid, van de Havennoodwet en 16, tweede lid, van de Prijzennoodwet;

De Raad van State gehoord (advies van 17 augustus 2010, nr. W09.10.0351/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie van 22 september 2010, nr. CEND/HDJZ-2010/1309 sector AWW, Hoofddirectie Juridische Zaken, mede namens Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder regionale dienst: regionale dienst van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat, ingesteld door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat krachtens artikel 8 van het Organiek Besluit Rijkswaterstaat.

Artikel 2

  • 1. Als de autoriteiten, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Vervoersnoodwet worden voor Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen de hoofdingenieur-directeuren van de regionale diensten, ieder voor het gezagsgebied van de regionale dienst waarvoor hij is aangesteld.

  • 2. Als de autoriteiten, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Vervoersnoodwet worden voor Onze Minister van Defensie aangewezen de regionale militaire commandanten, ieder voor het gezagsgebied waarvoor hij is aangesteld.

Artikel 3

  • 1. Als de autoriteiten, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Havennoodwet worden voor Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen:

    • a. de hoofdingenieur-directeuren van de regionale diensten, ieder voor de havens binnen het gezagsgebied van de regionale dienst waarvoor hij is aangesteld;

    • b. de havenmeester van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. voor:

      • 1°. de haven van Rotterdam;

      • 2°. het zeegebied in de aanloop van de Maasmond, ten noorden begrensd door de lijn vanuit de positie 100 m oostelijk van het havenlicht op de kop van de Noorderdam (51°59'.7 NB, 04°03'.0 OL) via de Indusbank-N boei (52°03'.0 NB, 04°03'.8 OL) naar de positie 52°10'.0 NB, 04°05'.3 OL en vandaar in de richting 280°, ten westen door de territoriale grens en ten zuiden door een lijn vanaf de positie 51°57'.7 NB 04°00'.5 OL via lichteiland Goeree (51°55'.6 NB, 03°40'.2 OL) naar de territoriale grens; de Maasmond, het Beerkanaal, het Calandkanaal, het Hartelkanaal, de Nieuwe Waterweg, de Nieuwe Maas voor zover gelegen benedenstrooms kilometerraai 991,7, de Oude Maas voor zover gelegen benedenstrooms kilometerraai 998, en de aan deze scheepvaartwegen gelegen havens en verbindingen, voorzover die in beheer zijn bij het Rijk;

    • c. de havenmeester van de Haven Amsterdam voor:

      • 1°. het havengebied waarover het Openbaar Lichaam Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied het nautisch beheer heeft;

      • 2°. het gedeelte van de territoriale zee met een straal van 12 zeemijlen vanuit de koppen van de havenhoofden te IJmuiden, de IJ-Geul, de buitenhaven van IJmuiden, het Noorder- en Zuiderbuitenkanaal, het verbindingskanaal daartussen en de buitentoeleidingskanalen naar de Noordzeesluizen te IJmuiden, alsmede het buitenspuikanaal, de Noordzeesluizen te IJmuiden, de binnentoeleidingskanalen naar de Noordzeesluizen te IJmuiden, de 1e, 2e en 3e rijksbinnenhaven, het binnenspuikanaal en de Staalhaven, alsmede het binnenspuikanaal te IJmuiden, zijkanaal A naar Beverwijk en zijkanaal G naar Zaandam tot aan de dr. J.M. den Uyl brug, het Noordzeekanaal en het IJ, voor zover gelegen ten westen van kilometerraai 21.250 en de aan de genoemde scheepvaartwegen gelegen havenbekkens, voor zover die in beheer zijn bij het Rijk;

    • d. het Hoofd Facilitair Steunpunt Nieuwe Haven van de Koninklijke Marine te Den Helder voor de Rijkszeehaven het Nieuwe Diep, de scheepvaartwegen Schulpengat, Molengat, Rede van Den Helder, de Marinehaven Willemsoord en de Veerhaven van Den Helder, aan de westzijde begrensd door een lijn door de punten:

      • 1°. 52°52'.9 NB, 04°42'.9 OL (lichtopstand «Grote Kaap»);

      • 2°. 52°52'.9 NB, 04°38'.0 OL;

      • 3°. 52°54'.7 NB, 04°34'.8 OL;

      • 4°. 52°56'.8 NB, 04°33'.9 OL;

      • 5°. 53°00'.3 NB, 04°35'.4 OL;

      • 6°. 53°03'.6 NB, 04°39'.3 OL;

      • 7°. 53°03'.8 NB, 04°43'.4 OL (paal 15, Texel), en

        aan de oostzijde begrensd door een lijn door de punten:

      • 8°. 53°01'.4 NB, 04°48'.7 OL;

      • 9°. 53°00'.7 NB, 04°50'.8 OL;

      • 10°. 52°59'.7 NB, 04°52'.3 OL;

      • 11°. 52°59'.3 NB, 04°52'.6 OL;

      • 12°. 52°58'.2 NB, 04°50'.0 OL;

      • 13°. 52°57'.9 NB, 04°48'.1 OL;

    • e. de directeur Kustwacht voor de Nederlandse territoriale zee, behoudens de onder b, onderdeel 2°, de onder c, onderdeel 2°, en de onder d genoemde gebieden, voorzover die in de Noordzee zijn gelegen.

  • 2. Als de autoriteiten, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Havennoodwet worden voor Onze Minister van Defensie aangewezen de regionale militaire commandanten, ieder voor de havens binnen het gezagsgebied waarvoor hij is aangesteld.

Artikel 4

De in de artikelen 2 en 3 aangewezen autoriteiten oefenen de krachtens de artikelen 27 van de Vervoersnoodwet en 22 van de Havennoodwet gemandateerde bevoegdheden zoveel mogelijk uit na overleg met de voorzitters van de veiligheidsregio’s die binnen het gezagsgebied van de betrokken autoriteit zijn gelegen.

Artikel 5

De in de artikelen 2 en 3 aangewezen autoriteiten maken de regelingen die zij hebben vastgesteld krachtens artikel 16 van de Vervoersnoodwet en artikel 8 van de Havennoodwet zo mogelijk bekend in een of meer in het betrokken gebied verschijnende dag- of weekbladen. De regelingen treden niet in werking alvorens zij op die wijze, dan wel indien dit niet mogelijk is, op een andere door hen bepaalde wijze, zijn bekendgemaakt.

Artikel 6

Artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit economische noodwetgeving wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt als volgt te luiden:

Artikel 1

Als de autoriteiten, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Prijzennoodwet worden, met de titel van economisch commissaris aangewezen de directeuren van de kamers van koophandel en fabrieken, ieder voor het gebied waarvoor de kamer van koophandel en fabrieken waarvan hij directeur is op grond van artikel 2 van het Besluit instelling, gebiedsindeling en bestuursgrootte kamers van koophandel en fabrieken is ingesteld.

B

In artikel 2 komen de onderdelen e en f te luiden:

e. Defensie:

de regionale militaire commandanten, ieder voor het gezagsgebied waarvoor hij is aangesteld;

f. Verkeer en Waterstaat:

de hoofdingenieur-directeuren van de regionale diensten van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat, ingesteld krachtens artikel 8 van het Organiek Besluit Rijkswaterstaat, ieder voor het gezagsgebied van de regionale dienst waarvoor hij is aangesteld.

C

Artikel 3, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1. De in de artikelen 1 en 2 aangewezen autoriteiten oefenen de krachtens artikel 16 van de Prijzennoodwet gemandateerde bevoegdheden zoveel mogelijk uit na overleg met de voorzitters van de veiligheidsregio’s die binnen het gezagsgebied van de betrokken autoriteit zijn gelegen.

D

Artikel 5 vervalt.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Aanwijzingsbesluit noodwetgeving Verkeer en Waterstaat.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 28 september 2010

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings

De Minister van Defensie,

E. van Middelkoop

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de derde november 2010

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Bij wet van 2 december 2004 tot modernisering noodwetgeving Verkeer en Waterstaat en Economische Zaken (Stb. 686) (hierna te noemen: de Moderniseringswet) is de regeling gemoderniseerd voor het aanwijzen van autoriteiten die in buitengewone omstandigheden bevoegdheden van de betrokken minister kunnen uitoefenen in een bepaald gebied (van oudsher aangeduid als «rijksheren»). Deze rijksheren moeten ook in de nieuwe regeling bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen.

Voor de Minister van Verkeer en Waterstaat waren in het op de Prijzennoodwet gebaseerde Aanwijzingsbesluit economische noodwetgeving nog steeds de rijkshoofdinspecteurs voor het verkeer aangewezen. Deze aanwijzing was verouderd en behoefde actualisering. Hetzelfde gold voor de aanduiding van de zogeheten economisch commissaris als rijksheer voor de Minister van Economische Zaken. Ook de voor de Minister van Defensie in dat besluit opgenomen aanwijzing van provinciale militaire commandanten was door de tijd achterhaald. Voor de Vervoersnoodwet en de Havennoodwet had nog geen aanwijzing plaatsgehad.

Het onderhavige besluit voorziet in aanwijzing van rijksheren voor de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie voor de Vervoersnoodwet en de Havennoodwet. Tevens wordt de aanwijzing van rijksheren in het Aanwijzingsbesluit economische noodwetgeving geactualiseerd. Dat besluit wordt verder aangepast aan de Moderniseringswet, de Wet veiligheidsregio’s en de inmiddels gewijzigde Ambtsinstructie commissaris van de Koning. De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft de nota van toelichting mede namens de Minister van Economische Zaken ondertekend.

2. Aanwijzing rijksheren

De aanwijzing van de rijkshoofdinspecteur voor het verkeer als rijksheer voor de Minister van Verkeer en Waterstaat uit hoofde van de Prijzennoodwet was, zoals hierboven aangegeven, verouderd; deze functionaris bestaat vandaag de dag niet meer. De Prijzennoodwet maakt het mogelijk dat aangewezen rijksheren, namens hun eigen vakminister, de buitengewone bevoegdheden uitoefenen welke krachtens een aantal noodwetten toekomen aan hun vakminister. Hiertoe behoort onder meer de Vorderingswet. Zowel voor de Vorderingswet als voor de Vervoersnoodwet worden, in navolging van de memorie van toelichting bij de vorengenoemde Moderniseringswet (Kamerstukken II 2003/04, 29 514, nr. 3, blz. 12), voor de Minister van Verkeer en Waterstaat thans de hoofdingenieur-directeuren (HID-en) van de regionale diensten van Rijkswaterstaat aangewezen, ieder voor hun eigen gezagsgebied. In bovenbedoelde passage van de memorie van toelichting wordt toegelicht dat de keuze voor de HID-en samenhangt met het integrale verkeers- en vervoersbeleid dat sinds het begin van de jaren ’90 van de vorige eeuw wordt gevoerd. Hierin is de HID aanspreekbaar niet alleen op het terrein van wegen en waterwegen, maar ook op andere deelterreinen van Verkeer en Waterstaat, met name het vervoer.

Tevens is in genoemde memorie van toelichting aangegeven dat het voor de hand ligt voor de Havennoodwet de havenmeesters aan te wijzen. Deze zijn in dienst van verschillende organisaties, afhankelijk van de situatie ter plaatse. Het kunnen gemeenteambtenaren zijn, functionarissen van de Koninklijke Marine, of ambtenaren van Rijkswaterstaat (de HID-en) (blz. 20 van de memorie van toelichting). In navolging hiervan zijn voor de Minister van Verkeer en Waterstaat voor de Havennoodwet als rijksheer aangewezen de HID-en van de regionale diensten van Rijkswaterstaat, de havenmeester van het Havenbedrijf Rotterdam N.V., de havenmeester van de Haven Amsterdam, het Hoofd Facilitair Steunpunt Nieuwe Haven van de Koninklijke Marine te Den Helder en de directeur Kustwacht. In de artikelen 2 en 3 wordt aangegeven voor welk territoriaal gebied deze aanwijzing geldt. Deze autoriteiten zijn vanwege hun expertise bij uitstek geëquipeerd om in buitengewone omstandigheden in de onder hen ressorterende havengebieden de benodigde maatregelen te treffen.

Op het terrein van Defensie zijn voor de bevoegdheden van de Vervoersnoodwet, de Havennoodwet en de Vorderingswet als autoriteiten aangewezen de regionale militaire commandanten, aangezien de functie van provinciaal militair commandant niet meer bestaat.

De aangewezen rijksheren kunnen in buitengewone omstandigheden in hun eigen territoriale gebied pas optreden nadat hun mandaat is geactiveerd door de betrokken minister. Het mandaat heeft een tijdelijk karakter en kan zijn een algemeen mandaat of een mandaat voor een bepaald geval. In elk geval wordt in het mandaat aangegeven de bevoegdheid die wordt gemandateerd, de periode waarin het mandaat geldt, en bij een mandaat voor een bepaald geval, het geval waarin de bevoegdheid kan worden uitgeoefend. Verwezen wordt naar artikel 27 van de Vervoersnoodwet, artikel 22 van de Havennoodwet en naar artikel 16 van de Prijzennoodwet.

De mandaatconstructie impliceert dat de betrokken rijksheer, na afloop van de periode waarin het mandaat geldt, rekening en verantwoording aflegt aan de mandaatgever (vakminister) over de bevoegdheden die hij namens deze heeft uitgeoefend ten tijde van de gelding van het mandaat.

Voor de aangewezen rijksheren geldt een overleg- en inlichtingenverplichting met de commissaris van de Koning die coördinerend rijksheer is op grond van de Ambtsinstructie commissaris van de Koning (artikel 2). Voorts gelden de mandaatbepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (titel 10.1.1) die onder meer een inlichtingenverplichting aan de mandaatgever (vakminister) bevatten (artikel 10.6, tweede lid).

3. Artikelsgewijs

Artikelen 2 en 3

In deze artikelen zijn de rijksheren aangewezen voor de Vervoersnoodwet en de Havennoodwet alsmede het gezagsgebied waarin zij onder omstandigheden kunnen optreden.

Artikel 4

Dit artikel bevat voor de aangewezen rijksheren een overlegverplichting met de voorzitters van de veiligheidsregio’s ten aanzien van de uitoefening van hun bevoegdheden in de periode waarin het mandaat geldt. Samenwerking met de veiligheidsregio’s is essentieel voor een adequate aanpak van een ramp of crisis. Er bestaat zoals hierboven vermeld reeds een overlegverplichting met de commissaris van de Koning en de mandaatgever.

Artikel 5

Ingevolge de artikelen 16 van de Vervoersnoodwet en 8 van de Havennoodwet kunnen rijksheren regelingen vaststellen. Artikel 5 van het onderhavige besluit bevat een bepaling over de bekendmaking van dergelijke regelingen. Het is in buitengewone omstandigheden niet altijd mogelijk regelingen bekend te maken in dag- of weekbladen. In zo’n geval zal bekendmaking op een andere wijze plaats moeten vinden. De formulering komt overeen met de overeenkomstige bepaling in het Aanwijzingsbesluit economische noodwetgeving (artikel 4).

Artikel 6

Onderdeel A

In artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit economische noodwetgeving zijn de economische commissarissen aangewezen. Dit zijn de directeuren van de kamers van koophandel en fabrieken. In het aanwijzingsbesluit werden zij nog aangeduid met de term secretaris of algemeen secretaris. Deze verouderde terminologie is gewijzigd in de thans gebruikelijke aanduiding van directeur. Tevens is op 1 januari 2009 het aantal kamers van koophandel en fabrieken verminderd. De gebiedsindeling, zoals opgenomen in artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit economische noodwetgeving, is niet meer in overeenstemming met deze nieuwe indeling. De gebiedsindeling van artikel 1 van het aanwijzingsbesluit is daarom vervangen door een verwijzing naar de gebiedsindeling op grond van artikel 2 van het Besluit instelling, gebiedsindeling en bestuursgrootte kamers van koophandel en fabrieken. Een toekomstige wijziging van de gebiedsindeling op grond van laatstgenoemd besluit werkt op deze wijze automatisch door in artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit economische noodwetgeving.

Onderdeel B

Middels dit artikel is voorzien in de actualisering van de aanwijzing van rijksheren voor de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie in het Aanwijzingsbesluit economische noodwetgeving.

Onderdeel C

Artikel 3, eerste lid, van het Aanwijzingsbesluit economische noodwetgeving is aangepast aan de Wet veiligheidsregio’s en de Ambtsinstructie commissaris van de Koning.

Onderdeel D

Ingevolge de Moderniseringswet is het wettelijk vereiste van gebiedsisolatie vervangen door het procedurele systeem van mandatering. Artikel 5 kan daarom vervallen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings

De Minister van Defensie,

E. van Middelkoop


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven