Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2004, 686 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2004, 686 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de noodwetgeving op het terrein van Verkeer en Waterstaat en van Economische Zaken te moderniseren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Vervoersnoodwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onder b, 3°, komt te luiden:
3°. spoorvoertuigen;.
2. Het eerste lid, onder b, 4°, vervalt.
3. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt, vervallen de onderdelen d en e van het eerste lid.
4. Onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid vervalt het tweede lid.
In artikel 2, eerste lid, wordt «de artikelen 8 tot en met 15 en artikel 17» vervangen door: de artikelen 8, 9, 10, 12, 13, 15 en 17 gezamenlijk of afzonderlijk.
Artikel 3 komt te luiden:
1. De in deze wet aan Onze Minister toegekende bevoegdheden worden ter zake van de uitvoering van de militaire taak uitgeoefend door Onze Minister en Onze Minister van Defensie gezamenlijk.
2. Indien bij toepassing van het eerste lid geen overeenstemming bestaat omtrent de uitoefening van bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, beslist Onze Minister van Defensie.
3. Indien krachtens artikel 18, eerste lid, een vergoeding wordt toegekend vanwege de uitoefening van bevoegdheden ter uitvoering van de militaire taak, dan komt deze voor rekening van Onze Minister van Defensie.
Artikel 8 komt te luiden:
1. Onze Minister kan bepalen dat vervoer van personen en goederen en het gebruik van vervoermiddelen slechts mag geschieden krachtens een door hem verleende vergunning, alsmede dat houders van vervoermiddelen deze slechts van een door hem aangewezen lig- of standplaats mogen verwijderen of verwijderd houden krachtens een door hem verleende vergunning.
2. Bij toepassing van het eerste lid kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de Wet personenvervoer 2000, de Wet goederenvervoer over de weg, de Wet vervoer binnenvaart en de Spoorwegwet.
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «door of vanwege de Directeur» vervangen door: door hem.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij toepassing van het eerste lid kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de Wet personenvervoer 2000, de Wet goederenvervoer over de weg, de Wet vervoer binnenvaart en de Spoorwegwet.
3. Het vierde lid vervalt.
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 11 wordt «het College» telkens vervangen door: Onze Minister.
2. In het tweede lid wordt «voorschriften vaststellen» vervangen door: bij ministeriële regeling regels stellen.
3. Het derde lid vervalt.
Artikel 13 komt te luiden:
Onze Minister kan aan een beheerder van infrastructuur die open staat voor het verkeer te land, onderscheidenlijk op binnenwater aanwijzingen geven betreffende het beheer, alsmede andere met betrekking tot het verkeer over die infrastructuur toegekende taken en bevoegdheden. Daarbij kan van de op die infrastructuur en die taken en bevoegdheden betrekking hebbende wetgeving worden afgeweken.
Artikel 14 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk en hoofdstuk IV zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. Zo nodig oefent de toezichthouder de in de artikelen 5:17 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheden uit met behulp van de sterke arm.
4. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de krachtens dit hoofdstuk en hoofdstuk IV opgelegde verplichtingen.
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 2° wordt «door of vanwege Onze Minister» vervangen door: door hem.
2. In onderdeel 3° wordt «door hem of zijnentwege» vervangen door: door hem.
In artikel 17 wordt «door hem of zijnentwege, dan wel door of vanwege de Directeur» vervangen door: door hem.
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister kan aan de houder van vervoermiddelen of aan de beheerder van infrastructuur aan wie een aanwijzing is gegeven krachtens artikel 10, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 13, een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen ter zake van buitengewone kosten door betrokkene gemaakt vanwege de naleving van de aanwijzing.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:
2. Onze Minister kan aan degene die een verplichting nakomt welke is opgelegd krachtens de hoofdstukken III en IV, een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen ter zake van buitengewone kosten door betrokkene gemaakt vanwege de nakoming van de verplichting.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen op voordracht van Onze Minister regels worden gesteld ter zake van de toepassing van het eerste en tweede lid.
3. In het vijfde lid wordt «een vergoeding of een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid» vervangen door: een vergoeding of een uitkering als bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid.
Artikel 20, eerste lid, komt te luiden:
1. Overtreding van het bij of krachtens artikel 8, 9, 10, eerste lid, 12, 13, 16 of 17 bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 21, eerste lid, komt te luiden:
1. Opzettelijke overtreding van het bij of krachtens artikel 8, 9, 10, eerste lid, 12, 13, of 17 bepaalde wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.
Artikel 23 komt te luiden:
Artikel 27 komt te luiden:
1. Op voordracht van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie worden bij algemene maatregel van bestuur de autoriteiten aangewezen die krachtens algemeen mandaat of krachtens mandaat voor een bepaald geval en met inachtneming van de bij die maatregel gestelde regelen, in enig gebied de in de artikelen 8 tot en met 17 omschreven bevoegdheden uitoefenen namens Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie.
2. Een algemeen mandaat als bedoeld in het eerste lid wordt niet voor onbepaalde tijd gegeven. Zij bevat tenminste de naam of de functie van de mandataris, de bevoegdheid die wordt gemandateerd en de periode waarin het mandaat geldt.
3. Een mandaat voor een bepaald geval als bedoeld in het eerste lid bevat tenminste de naam of de functie van de mandataris, de bevoegdheid die wordt gemandateerd, de periode waarin het mandaat geldt en het geval waarin de bevoegdheid kan worden uitgeoefend.
Artikel 28 komt te luiden:
1. Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting vervalt van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak.
2. Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting die niet voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, vervalt eveneens van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet is opgelegd in het belang van de bestrijding van een ramp, een zwaar ongeval of van een verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
De Spoorwegwet wordt als volgt gewijzigd:
Onder vervanging van een puntkomma aan het slot van onderdeel d door een punt, vervalt artikel 116, onderdeel e.
De Havennoodwet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2, eerste lid, wordt «de artikelen 6 tot en met 12» vervangen door: de artikelen 6 en 8 gezamenlijk of afzonderlijk.
Artikel 3 komt te luiden:
1. De in deze wet aan Onze Minister toegekende bevoegdheden worden ter zake van de uitvoering van de militaire taak uitgeoefend door Onze Minister en Onze Minister van Defensie gezamenlijk.
2. Indien bij toepassing van het eerste lid geen overeenstemming bestaat omtrent de uitoefening van bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, beslist Onze Minister van Defensie.
3. Indien krachtens artikel 14, eerste lid, een vergoeding wordt toegekend vanwege de uitoefening van bevoegdheden ter uitvoering van de militaire taak, dan komt deze voor rekening van Onze Minister van Defensie.
In artikel 6, tweede lid, wordt «Aanwijzingen van algemene strekking» vervangen door: Aanwijzingen.
Artikel 7 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 6 of artikel 8 zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. Zo nodig oefent de toezichthouder de in de artikelen 5:17 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheden uit met behulp van de sterke arm.
4. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de krachtens artikel 6 of artikel 8 opgelegde verplichtingen.
In artikel 12 vervalt «, de Districtshavencommissaris, de Locale Havencommissaris of andere, daartoe door Onze Minister schriftelijk gemachtigde personen,».
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «het College, bedoeld in artikel 5» vervangen door: Onze Minister.
2. In het tweede lid wordt «Het College kan voorschriften vaststellen» vervangen door: Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen.
3. Het derde lid vervalt.
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister kan aan degene aan wie een aanwijzing is gegeven krachtens artikel 6, een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen ter zake van buitengewone kosten door betrokkene gemaakt vanwege de naleving van de aanwijzing.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen op voordracht van Onze Minister regels worden gesteld ter zake van de toepassing van het eerste lid.
3. In het vierde lid wordt «een vergoeding of een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid» vervangen door: een vergoeding of een uitkering als bedoeld in het eerste of derde lid.
Artikel 22 komt te luiden:
1. Op voordracht van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie worden bij algemene maatregel van bestuur de autoriteiten aangewezen die krachtens algemeen mandaat of krachtens mandaat voor een bepaald geval en met inachtneming van de bij die maatregel gestelde regelen, in enig gebied de in de artikelen 6, 7, 8, en 13 omschreven bevoegdheden uitoefenen namens Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie.
2. Een algemeen mandaat als bedoeld in het eerste lid wordt niet voor onbepaalde tijd gegeven. Zij bevat tenminste de naam of de functie van de mandataris, de bevoegdheid die wordt gemandateerd en de periode waarin het mandaat geldt.
3. Een mandaat voor een bepaald geval als bedoeld in het eerste lid bevat tenminste de naam of de functie van de mandataris, de bevoegdheid die wordt gemandateerd, de periode waarin het mandaat geldt en het geval waarin de bevoegdheid kan worden uitgeoefend.
Artikel 23 komt te luiden:
1. Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting vervalt van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak.
2. Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting die niet voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, vervalt eveneens van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet is opgelegd in het belang van de bestrijding van een ramp, een zwaar ongeval of van een verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
De Luchtvaartwet wordt als volgt gewijzigd:
Hoofdstuk V van de Luchtvaartwet komt te luiden:
1. Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de artikelen 58, 59, 60 en 61 gezamenlijk of afzonderlijk in werking worden gesteld.
2. Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.
3. Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
4. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
5. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
6. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.
1. Onze Minister kan bepalen, dat houders van luchtvaartuigen op daartoe strekkende aanwijzing door Onze Minister verplicht zijn met deze vervoermiddelen het vervoer van bepaalde personen of zaken te bewerkstelligen en de vervoermiddelen daartoe volledig uitgerust op een aangewezen plaats ter beschikking te stellen; deze plaats, alsmede de plaats van bestemming kunnen buiten Nederland zijn gelegen.
2. De aanwijzing wordt zo mogelijk schriftelijk gegeven; een op andere wijze gegeven aanwijzing wordt zo spoedig mogelijk door een schriftelijke aanwijzing gevolgd. Voor de aanvang van het vervoer wordt de vervoerder medegedeeld te wiens behoeve het vervoer plaats vindt.
3. Met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde vervoer gelden tussen de vervoerder en hem te wiens behoeve het vervoer plaats vindt de voor soortgelijk vervoer rechtens geldende dan wel gebruikelijke tarieven en voorwaarden; bij gebreke zowel van gebruikelijke als van rechtens geldende tarieven en voorwaarden gelden de door Onze Minister vastgestelde tarieven en voorwaarden.
4. Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen ter aanvulling of ter vervanging van de rechtens geldende of gebruikelijke tarieven en voorwaarden.
5. Onze Minister kan aan de houder van luchtvaartuigen aan wie een aanwijzing is gegeven krachtens het eerste lid, een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen ter zake van buitengewone kosten door betrokkene gemaakt vanwege de naleving van de aanwijzing.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen op voordracht van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie regels worden gesteld ter zake van de toepassing van het vijfde lid.
1. Onze Minister van Defensie kan ten aanzien van militaire luchtvaartuigen en de leden van hun bemanning, alsmede ten aanzien van militaire luchtvaartterreinen afwijken van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
2. Onze Minister van Defensie kan, onverminderd de bevoegdheden bij andere wetten verleend, bepalen dat houders van luchtvaartuigen op daartoe strekkende aanwijzing door Onze Minister van Defensie verplicht zijn met deze vervoermiddelen het vervoer van bepaalde personen of zaken te bewerkstelligen en de vervoermiddelen daartoe volledig uitgerust op een aangewezen plaats ter beschikking te stellen; deze plaats, alsmede de plaats van bestemming kunnen buiten Nederland zijn gelegen. Het tweede tot en met vijfde lid van artikel 58 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor Onze Minister wordt gelezen: Onze Minister van Defensie.
3. Onze Minister van Defensie is, onverminderd de bevoegdheden bij andere wetten verleend, bevoegd ten behoeve van de krijgsmacht de terbeschikkingstelling te vorderen van luchtvaartterreinen met bijbehorende gebouwen en inrichtingen alsmede van de zich in die gebouwen en inrichtingen bevindende roerende goederen. Het tweede tot en met vijfde lid van artikel 58 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor Onze Minister wordt gelezen: Onze Minister van Defensie.
4. Gedurende de tijd, dat ingevolge het tweede en derde lid ten behoeve van de krijgsmacht luchtvaartuigen zijn aangewezen en luchtvaartterreinen ter beschikking zijn gesteld, worden deze beschouwd als militaire luchtvaartuigen en als militaire luchtvaartterreinen.
1. Onze Minister van Defensie is, onverminderd de bevoegdheden bij andere wetten verleend, bevoegd:
a. aanwijzingen te geven aan rechthebbenden ten aanzien van luchtvaartterreinen met betrekking tot het beheer en het gebruik van die luchtvaartterreinen;
b. aanwijzingen te geven aan rechthebbenden ten aanzien van roerende en onroerende zaken, welke zich op luchtvaartterreinen bevinden, met betrekking tot het beheer en het gebruik van die zaken;
c. werken te doen uitvoeren op luchtvaartterreinen;
d. voorzieningen te doen uitvoeren aan de zich op luchtvaartterreinen bevindende roerende en onroerende zaken, en
e. luchtvaartterreinen en de daarbij behorende gebouwen en inrichtingen, met inbegrip van woongedeelten, alsmede fabrieken, werkplaatsen en aanhorigheden, welke dienstbaar zijn aan de luchtvaart, te doen betreden voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. In afwijking van artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden is het militaire gezag bevoegd zonder machtiging binnen te treden. Het militaire gezag is bevoegd een machtiging als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet op het binnentreden te geven. Artikel 3 van die wet is van toepassing.
2. Op de maatregelen getroffen krachtens dit artikel zijn het tweede tot en met vijfde lid van artikel 58 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor Onze Minister wordt gelezen: Onze Minister van Defensie.
3. Op de maatregelen getroffen krachtens dit artikel is tevens het zesde lid van artikel 58 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de voordracht geschiedt door Onze Minister van Defensie.
1. Onze Minister van Defensie is bevoegd opdrachten te geven aan personen die in het bezit zijn van een ingevolge deze wet uitgereikt bewijs van bevoegdheid alsmede aan personen, behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van personeel dat werkzaam is ten behoeve van de luchtvaart.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de aard en de duur van de opdrachten alsmede de wijze waarop en de voorwaarden waaronder zij kunnen worden gegeven, zomede betreffende de schadeloosstelling in verband met de verstrekte opdrachten. De rechtspositie van de personen, die een opdracht hebben ontvangen, wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld.
1. Voordat Onze Minister van Defensie een hem krachtens dit hoofdstuk ten aanzien van burgerluchtvaart toekomende bevoegdheid uitoefent, richt hij een verzoek aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat om aan de behoefte gesteld door Onze Minister van Defensie te voldoen. Onze Minister van Defensie oefent de bevoegdheden krachtens dit hoofdstuk ten aanzien van burgerluchtvaart niet uit dan nadat Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te kennen heeft gegeven niet te zullen voldoen aan dit verzoek.
2. In dringende omstandigheden kan Onze Minister van Defensie afwijken van het eerste lid. Hij stelt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat daarvan terstond in kennis. Zodra de omstandigheden dat naar het oordeel van Onze Minister van Defensie en van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat toelaten, wordt aan de door Onze Minister van Defensie gestelde behoefte voldaan door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
3. Indien een in deze wet toegekende bevoegdheid door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wordt uitgeoefend ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, vindt toekenning van een vergoeding krachtens artikel 58, vijfde lid, plaats in overeenstemming met Onze Minister van Defensie. Deze vergoeding komt voor rekening van Onze Minister van Defensie.
Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «gedane vordering» vervangen door: gegeven aanwijzing.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Hij die opzettelijk in strijd handelt met een ingevolge artikel 59 gegeven aanwijzing of gedane vordering, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.
3. Onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. Hij die opzettelijk in strijd handelt met een ingevolge artikel 60 gegeven aanwijzing, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «gedane vordering» vervangen door: gegeven aanwijzing.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Hij die in strijd handelt met een ingevolge artikel 59 gegeven aanwijzing of gedane vordering, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie.
3. Onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. Hij, die in strijd handelt met een ingevolge artikel 60 gegeven aanwijzing, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 9.2, eerste lid, wordt «de artikelen 9.3 of 9.4 en 9.5» vervangen door: de artikelen 9.3, 9.4 en 9.5 gezamenlijk of afzonderlijk.
Artikel 9.6 komt te luiden:
1. Onze Minister kan aan de LVNL een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen ter zake van buitengewone kosten door de LVNL gemaakt vanwege de naleving van de aanwijzing gegeven krachtens artikel 9.3.
2. Onze Minister van Defensie kan aan de LVNL een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen ter zake van buitengewone kosten door de LVNL gemaakt vanwege de naleving van de aanwijzing gegeven krachtens artikel 9.4.
Na artikel 9.6 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:
1. In afwijking van artikel 1.4 richt Onze Minister van Defensie, voordat hij de hem krachtens artikel 9.4 toekomende bevoegdheid uitoefent, een verzoek aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat om aan de behoefte gesteld door Onze Minister van Defensie te voldoen. Onze Minister van Defensie oefent de bevoegdheid krachtens artikel 9.4 niet uit dan nadat Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te kennen heeft gegeven niet te zullen voldoen aan dit verzoek.
2. In dringende omstandigheden kan Onze Minister van Defensie afwijken van het eerste lid. Hij stelt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat daarvan terstond in kennis. Zodra de omstandigheden dat naar het oordeel van Onze Minister van Defensie en van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat toelaten, wordt aan de door Onze Minister van Defensie gestelde behoefte voldaan door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
3. Indien de in artikel 9.3 toegekende bevoegdheid door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wordt uitgeoefend op verzoek van Onze Minister van Defensie als bedoeld in het eerste lid, vindt toekenning van een vergoeding krachtens artikel 9.6, eerste lid, plaats in overeenstemming met Onze Minister van Defensie. Deze vergoeding komt voor rekening van Onze Minister van Defensie.
Artikel 73 van de Waterstaatswet 1900 komt te luiden:
1. Indien de beheerder, niet zijnde gedeputeerde staten, toepassing heeft gegeven aan artikel 72, eerste lid, geeft hij hiervan onverwijld kennis aan gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten geven hiervan onverwijld kennis aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat met uitzondering van het geval waarin de kennisgeving van Onze Minister zelf afkomstig is.
2. Indien gedeputeerde staten of Onze commissaris in de provincie toepassing hebben gegeven aan artikel 72, eerste respectievelijk tweede lid, geven zij hiervan onverwijld kennis aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
De Scheepvaartverkeerswet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 37, eerste lid, komt te luiden:
1. Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, voor het gehele land of een gedeelte daarvan de artikelen 37a, eerste lid, en 38 gezamenlijk of afzonderlijk in werking worden gesteld.
Na artikel 37 wordt een nieuw artikel 37a ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van het bij of krachtens deze wet bepaalde kan Onze Minister de maatregelen treffen die hij nodig acht in het belang van een ordelijk verloop van het scheepvaartverkeer.
2. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de door hem krachtens het eerste lid getroffen maatregelen.
De Wet van 10 juli 1952 (Stb. 407), ter verzekering van het beschikbaar blijven van goederen voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden, wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2, eerste lid, aanhef, wordt «in geval van buitengewone omstandigheden» vervangen door: ter voorbereiding op noodsituaties.
In de artikelen 2b en 14 wordt «militaire verdediging» vervangen door: uitvoering van de militaire taak.
Na artikel 14 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:
De Prijzennoodwet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 3, eerste lid, wordt «de artikelen 5 tot en met 15» vervangen door: de artikelen 5 en 8 gezamenlijk of afzonderlijk.
Artikel 16 komt te luiden:
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de autoriteiten aangewezen die krachtens algemeen mandaat of krachtens mandaat voor een bepaald geval en met inachtneming van de bij die maatregel gestelde regelen, in enig gebied de bevoegdheden uitoefenen welke krachtens deze wet, de Hamsterwet, de Noodwet voedselvoorziening, de Vorderingswet, de Landbouwwet en de In- en uitvoerwet toekomen aan Onze Minister.
2. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden tevens de autoriteiten aangewezen die krachtens algemeen mandaat of krachtens mandaat voor een bepaald geval en met inachtneming van de bij die maatregel gestelde regelen, in enig gebied de bevoegdheden uitoefenen welke krachtens deze wet, de Vorderingswet en de In- en uitvoerwet toekomen aan een van Onze andere Ministers, niet zijnde Onze Minister-President of Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
3. Een algemeen mandaat als bedoeld in het eerste en het tweede lid wordt niet voor onbepaalde tijd gegeven. Zij bevat tenminste de naam of de functie van de mandataris, de bevoegdheid die wordt gemandateerd en de periode waarin het mandaat geldt.
4. Een mandaat voor een bepaald geval als bedoeld in het eerste en het tweede lid bevat tenminste de naam of de functie van de mandataris, de bevoegdheid die wordt gemandateerd, de periode waarin het mandaat geldt en het geval waarin de bevoegdheid kan worden uitgeoefend.
In artikel 23 wordt na het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt:
3. De artikelen 5 tot en met 15 treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
De Distributiewet 1939 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
Onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de bestaande tekst wordt een lid toegevoegd dat luidt:
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder goederen: elektriciteit.
Artikel 2 komt te luiden:
1. Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting vervalt van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak.
2. Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting die niet voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, vervalt eveneens van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet is opgelegd in het belang van de bestrijding van een ramp, een zwaar ongeval of van een verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
Na artikel 10 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
1. In buitengewone omstandigheden kan Onze Minister soorten van goederen als distributiegoederen aanwijzen. Ten aanzien van deze soorten van goederen geeft hij, in afwijking van artikel 4, aan een onderneming of een vrije-beroepsbeoefenaar een aanwijzing die deze ertoe verplicht om binnen een bij de aanwijzing gestelde termijn een daarbij aangegeven hoeveelheid distributiegoederen te winnen, te vervaardigen, te bewerken, te verwerken, of te herstellen, alsmede te leveren aan de staat, dan wel aan een andere rechtspersoon of natuurlijke persoon.
2. In buitengewone omstandigheden kan Onze Minister aan een onderneming of een vrije-beroepsbeoefenaar een aanwijzing geven die deze ertoe verplicht om binnen een daarbij aan te geven termijn ten behoeve van de staat of een daarbij aan te geven andere rechtspersoon of natuurlijke persoon andere handelingen te verrichten dan die bedoeld in het eerste lid. In de aanwijzing worden de opgedragen handelingen zo nauwkeurig mogelijk omschreven.
3. De aanwijzing wordt zo mogelijk schriftelijk gegeven. Een op een andere wijze gegeven aanwijzing wordt zo spoedig mogelijk door een schriftelijke aanwijzing gevolgd.
4. Met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde winnen, vervaardigen, bewerken, verwerken, herstellen en leveren van distributiegoederen en de in het tweede lid bedoelde andere handelingen gelden tussen de onderneming of vrijeberoepsbeoefenaar en degene aan wie de distributiegoederen worden geleverd of ten behoeve van wie de andere handelingen worden verricht de voor soortgelijke handelingen rechtens geldende dan wel gebruikelijke tarieven en voorwaarden. Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ter aanvulling of ter vervanging van de rechtens geldende dan wel gebruikelijke tarieven en voorwaarden.
5. Onze Minister kan aan de onderneming of vrijeberoepsbeoefenaar aan wie een aanwijzing is gegeven krachtens het tweede lid, een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen ter zake van buitengewone kosten door betrokkene gemaakt vanwege de naleving van de aanwijzing.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen op voordracht van Onze Minister regels worden gesteld ter zake van de toepassing van het vijfde lid.
1. Op voordracht van Onze Minister worden bij algemene maatregel van bestuur de autoriteiten aangewezen die krachtens algemeen mandaat of krachtens mandaat voor een bepaald geval en met inachtneming van de bij die maatregel gestelde regelen, in enig gebied de bevoegdheden uitoefenen die krachtens deze wet toekomen aan Onze Minister.
2. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden tevens de autoriteiten aangewezen die krachtens algemeen mandaat of krachtens mandaat voor een bepaald geval en met inachtneming van de bij die maatregel gestelde regelen, in enig gebied de bevoegdheden uitoefenen die krachtens deze wet toekomen aan een van Onze andere Ministers, niet zijnde Onze Minister-President of Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
3. Een algemeen mandaat als bedoeld in het eerste en het tweede lid wordt niet voor onbepaalde tijd gegeven. Zij bevat tenminste de naam of de functie van de mandataris, de bevoegdheid die wordt gemandateerd en de periode waarin het mandaat geldt.
4. Een mandaat voor een bepaald geval als bedoeld in het eerste en het tweede lid bevat tenminste de naam of de functie van de mandataris, de bevoegdheid die wordt gemandateerd, de periode waarin het mandaat geldt en het geval waarin de bevoegdheid kan worden uitgeoefend.
1. De in artikel 10a aan Onze Minister toegekende bevoegdheden worden ter zake van de uitvoering van de militaire taak uitgeoefend door Onze Minister en Onze Minister van Defensie gezamenlijk.
2. Indien bij toepassing van het eerste lid geen overeenstemming bestaat omtrent de uitoefening van bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, beslist Onze Minister van Defensie.
3. Indien krachtens artikel 10a, vijfde lid, een vergoeding wordt toegekend vanwege bevoegdheden die zijn uitgeoefend ter uitvoering van de militaire taak, dan komt deze voor rekening van Onze Minister van Defensie.
Paragraaf 2a komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 10a, 10c, 15, tweede, vierde en vijfde lid, 16 en 17 zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren of, voor zover het de voedselvoorziening betreft, de bij besluit van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. Zo nodig oefent de toezichthouder de in de artikelen 5:17, 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheden uit met behulp van de sterke arm.
4. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de krachtens de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 10a, 10c, 15, tweede, vierde en vijfde lid, 16 en 17 opgelegde verplichtingen.
Na artikel 22b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, voor het gehele land of een gedeelte daarvan de artikelen 4 tot en met 8 en artikel 10a gezamenlijk of afzonderlijk in werking worden gesteld.
2. Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.
3. Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
4. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
5. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
6. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt, onder schrapping van de aanduiding «1.», na de eerste volzin een nieuwe volzin ingevoegd, luidende: De overige artikelen treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2. Het tweede tot en met zevende lid vervallen.
De Hamsterwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, eerste lid, komt te luiden:
1. Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kan, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, voor het gehele land of een gedeelte daarvan artikel 3 in werking worden gesteld.
In artikel 3, tweede lid, wordt «Onze Minister van Landbouw en Visserij» vervangen door: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Na artikel 6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister van Economische Zaken aangewezen ambtenaren of, voor zover het de voedselvoorziening betreft, de bij besluit van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. Zo nodig oefent de toezichthouder de in de artikelen 5:17, 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheden uit met behulp van de sterke arm.
4. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de krachtens deze wet opgelegde verplichtingen.
Artikel 11 komt te luiden:
1. Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting vervalt van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak.
2. Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting die niet voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, vervalt eveneens van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet is opgelegd in het belang van de bestrijding van een ramp, een zwaar ongeval of van een verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
Na het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. De artikelen 3 tot en met 5 treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
De Vorderingswet 1962 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «militaire verdediging» vervangen door: uitvoering van de militaire taak.
2. In het tweede lid vervalt «alsmede van de voorbereiding op deze bestrijding en beperking».
Artikel 31 komt te luiden:
1. Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting vervalt van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak.
2. Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting die niet voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, vervalt eveneens van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet is opgelegd in het belang van de bestrijding van een ramp, een zwaar ongeval of van een verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
De Wet medewerking verdedigingsvoorbereiding 1939 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 18 komt te luiden:
De Noodwet voedselvoorziening wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 18 wordt «de Distributiewet 1939, de Hamsterwet, de Vorderingswet 1962» vervangen door: de Distributiewet, de Hamsterwet, de Vorderingswet.
Artikel 33 komt te luiden:
1. Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting vervalt van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak.
2. Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting die niet voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, vervalt eveneens van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet is opgelegd in het belang van de bestrijding van een ramp, een zwaar ongeval of van een verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
Artikel 50 van de Wet bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «De Vorderingswet 1962» vervangen door: De Vorderingswet.
2. In het vijfde lid wordt «van de Vorderingswet 1962» vervangen door: van de Vorderingswet.
De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, onder 1°, wordt «de Distributiewet 1939, de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 15, tweede, vierde en vijfde lid, 16 en 17» vervangen door: de Distributiewet, de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 15, tweede, vierde en vijfde lid, 16 en 17.
In artikel 2, tweede lid, wordt «de Distributiewet 1939» telkens vervangen door: de Distributiewet.
De Wet uitvoering Internationaal Energieprogramma wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2, eerste, tweede en derde lid, wordt «van de Distributiewet 1939» vervangen door: van de Distributiewet.
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «van de Vorderingswet 1962 (Stb. 587)» vervangen door: van de Vorderingswet.
2. In het zevende lid wordt «van de Vorderingswet 1962» vervangen door: van de Vorderingswet.
De Wet gebruik vervoermiddelen 1939 wordt ingetrokken.
De Coördinatiewet uitzonderingstoestanden wordt als volgt gewijzigd:
In de bij de wet behorende lijst A en lijst B vervalt «van de Spoorwegwet: de artikelen 99 tot en met 102;».
In de bij de wet behorende lijst A en lijst B wordt «van de Luchtvaartwet: de artikelen 57a, 58, 59 en 61» telkens vervangen door: van de Luchtvaartwet: de artikelen 58 tot en met 61 gezamenlijk of afzonderlijk.
In de bij de wet behorende lijst A en lijst B wordt «van de Vervoersnoodwet: de artikelen 8 tot en met 15 en 17» telkens vervangen door: de artikelen 8, 9, 10, 12, 13, 15 en 17 gezamenlijk of afzonderlijk.
In de bij de wet behorende lijst A en lijst B wordt «van de Havennoodwet: de artikelen 6 tot en met 12» telkens vervangen door: de artikelen 6 en 8 gezamenlijk of afzonderlijk.
In de bij de wet behorende lijst A en lijst B wordt «van de Scheepvaartverkeerswet: artikel 38, geheel of gedeeltelijk, en artikel 39, eerste lid» telkens vervangen door: van de Scheepvaartverkeerswet: de artikelen 37a, eerste lid, en 38 gezamenlijk of afzonderlijk.
In de bij de wet behorende lijst A en lijst B wordt «van de Wet luchtvaart: artikelen 9.3 of 9.4 en artikel 9.5» telkens vervangen door: van de Wet luchtvaart: de artikelen 9.3, 9.4 en 9.5 gezamenlijk of afzonderlijk.
In de bij de wet behorende lijst A en lijst B wordt «van de Distributiewet 1939: de artikelen 2 tot en met 10, 13 tot en met 22a» telkens vervangen door: van de Distributiewet: de artikelen 4 tot en met 8 en 10a gezamenlijk of afzonderlijk.
In de bij de wet behorende lijst A en lijst B wordt «van de Hamsterwet: de artikelen 3 tot en met 5» telkens vervangen door: van de Hamsterwet: artikel 3.
In de bij de wet behorende lijst A en lijst B wordt «van de Vorderingswet 1962: artikel 3a» telkens vervangen door: van de Vorderingswet: artikel 3a.
In de bij de wet behorende lijst A en lijst B wordt «van de Prijzennoodwet: de artikelen 5 tot en met 15» telkens vervangen door: van de Prijzennoodwet: de artikelen 5 en 8 gezamenlijk of afzonderlijk.
Artikel 16 van de Oorlogswet voor Nederland wordt als volgt gewijzigd:
Onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de bestaande tekst wordt een lid toegevoegd dat luidt:
2. Het militair gezag is bevoegd bevel te geven tot het geheel of gedeeltelijk onbruikbaar maken van spoorweginfrastructuur, onder zo spoedig mogelijke verstrekking van een schriftelijk bewijsstuk. Zo spoedig als het staatsbelang het toelaat wordt de spoorweginfrastructuur op bevel van het militair gezag en op kosten van het Rijk hersteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
K. M. H. Peijs
De Minister van Economische Zaken,
L. J. Brinkhorst
Uitgegeven de achtentwintigste december 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-686.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.