Besluit van 28 september 2010 tot wijziging van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken in verband met de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 1 juni 2010, nr. DJZ/BR/0132-10,

Gelet op artikel 3, eerste en tweede lid, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken;

De Raad van State gehoord (advies van 15 juli 2010, nr. W02.10.0231/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 23 september 2010, nr. DJZ/BR/0646-10;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt als volgt gewijzigd:

A

De opschriften van de Afdelingen 1 tot en met 5 en de afdelingsgewijze indeling vervallen.

B

Het opschrift van paragraaf 1 komt te luiden:

Paragraaf 1. Algemeen

C

In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma een nieuw onderdeel c toegevoegd, luidende:

c. verstrekking:

verlening, dan wel ingeval de subsidie direct wordt vastgesteld, vaststelling.

D

Artikel 3 vervalt.

E

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, en in het tweede lid worden «verleend» en «subsidieverlening» vervangen door «verstrekt» respectievelijk «subsidieverstrekking».

2. Er wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Instellingssubsidies kunnen slechts worden verstrekt aan instellingen die zich geheel of in overwegende mate richten op het uitvoeren van activiteiten waarvoor krachtens artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidie kan worden verstrekt. Samenloop van een instellingssubsidie en een activiteitensubsidie krachtens artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken is uitsluitend mogelijk in bij ministeriële regeling voorziene gevallen.

F

In artikel 6, eerste en vierde lid, worden «verlening» en «subsidieverlening» vervangen door «verstrekking» respectievelijk «subsidieverstrekking».

G

In artikel 7 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

2. Het nieuwe tweede lid komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister bij de bekendmaking van zijn beleidsregels of van het subsidieplafond bepalen dat met het oog op een onderlinge afweging van aanvragen dan wel met het oog op een spreiding van uitgaven over het subsidietijdvak, op aanvragen die voor afloop van de bij de bekendmaking vastgestelde termijn zijn ontvangen, uiterlijk op een of meer bepaalde data wordt beslist. Daarbij kan Onze Minister bepalen dat de aanvragen worden gerangschikt aan de hand van bij de bekendmaking aangeduide maatstaven.

3. Toegevoegd wordt een nieuw derde lid, luidende:

  • 3. Indien toepassing is gegeven aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, geldt voor de toepassing van het eerste en tweede lid als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

H

In artikel 8 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het derde lid, onder d, wordt «subsidieverlening» vervangen door: subsidieverstrekking.

2. Het vierde lid vervalt.

I

Aan het slot van artikel 9 wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat in afwijking van de eerste volzin subsidie kan worden verstrekt voor nader omschreven activiteiten met een spoedeisend karakter.

J

In artikel 10 wordt «verlening» telkens vervangen door: verstrekking.

K

In artikel 11 wordt «verleend» vervangen door: verstrekt.

L

Het opschrift van paragraaf 5 komt te luiden:

Paragraaf 5. Tijdvak; begrotingsvoorbehoud

M

In artikel 12 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. «verleend» en «subsidieverlening» worden vervangen door «verstrekt» respectievelijk «subsidieverstrekking».

2. «subsidieverleningstijdvak» wordt vervangen door: tijdvak.

N

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

  • 1. Subsidieverlening gaat vooraf aan subsidievaststelling, onverminderd artikel 39, tweede lid.

  • 2. Aan subsidieverlening ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, kan de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden verbonden.

O

In artikel 14, eerste en tweede lid, wordt «verleend» telkens vervangen door: verstrekt.

P

Paragraaf 7 en artikel 19 vervallen onder vernummering van paragraaf 8 tot paragraaf 7.

Q

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «subsidieverlening» vervangen door: subsidieverstrekking.

2. Het tweede en derde lid komen als volgt te luiden:

  • 2. Bij de subsidieverstrekking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger recht doet aan de volkenrechtelijke positie van het Koninkrijk.

  • 3. Bij de subsidieverstrekking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger in voorkomend geval blijk geeft van de bereidheid om zijn activiteiten af te stemmen op de activiteiten van andere organisaties.

R

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

Bij de subsidieverstrekking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger een kostendekkende vergoeding in rekening brengt voor de beschikbaarstelling van goederen aan derden of het verrichten van diensten voor derden.

S

In artikel 22 wordt «In de beschikking tot subsidieverlening» vervangen door «Bij de subsidieverstrekking» en «subsidieverleningstijdvak» door «tijdvak waarvoor subsidie wordt verstrekt».

T

In artikel 23 wordt «In de beschikking tot subsidieverlening» vervangen door «Bij de subsidieverstrekking» en «verleend» door «verstrekt».

U

Artikel 24 komt te luiden:

Artikel 24

Bij de subsidieverstrekking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger bij publicaties inzake gesubsidieerde activiteiten en in correspondentie met derden die bij de uitvoering van de activiteiten zijn betrokken, melding maakt van de omstandigheid dat de activiteiten geheel of gedeeltelijk bekostigd zijn uit een subsidie verstrekt door Onze Minister, tenzij de aard van de activiteiten, de hoedanigheid van de ontvanger of andere gewichtige omstandigheden zich daartegen verzetten.

V

In paragraaf 7 (nieuw) worden na artikel 24 twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 24a

Aan de subsidieverstrekking kunnen verplichtingen als bedoeld in artikel 4:39, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht worden verbonden, met het oog op de belangen, genoemd in artikel 2, onder a tot en met h, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken en in artikel 8, tweede lid.

Artikel 24b

Bij de subsidieverlening wordt bepaald dat de subsidieontvanger onverwijld een schriftelijke melding doet zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

W

Na artikel 24b (nieuw) wordt een nieuwe paragraafaanduiding ingevoegd, luidende:

Paragraaf 8. Aanvragen; termijnen

X

In artikel 25 vervallen het tweede lid en de aanduiding «1.» voor de resterende tekst en wordt «verlening» vervangen door: verstrekking.

Y

In artikel 26 wordt in de eerste volzin «het subsidieverleningstijdvak» vervangen door «het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd» en in de slotzin door «het tijdvak».

Z

In artikel 27 wordt «het subsidieverleningstijdvak» vervangen door: het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd.

AA

De artikelen 29 tot en met 33 worden vervangen door:

Artikel 29

De artikelen 26 tot en met 28 zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag voor een instellingssubsidie, met dien verstande dat de gegevens betrekking hebben op alle werkzaamheden van de instelling en de integrale kosten daarvan. Een aanvraag voor een instellingssubsidie gaat voor de eerste maal vergezeld van:

  • a. een afschrift van de statuten dan wel de reglementen van de subsidieaanvrager, zoals deze laatstelijk zijn vastgesteld of gewijzigd en

  • b. de meest recente jaarrekening dan wel een overzicht van de financiële situatie van de subsidieaanvrager.

Artikel 30

  • 1. Onze Minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister kan deze termijn verlengen tot ten hoogste:

    • a. tweeëntwintig weken indien de activiteiten mede worden bekostigd door de Europese Unie of met het oog op de beslissing advies wordt ingewonnen dan wel een nader onderzoek plaatsvindt, of

    • b. veertig weken indien met het oog op de beslissing internationaal advies wordt ingewonnen.

  • 2. Indien artikel 7, eerste lid, van toepassing is en de aanvraag eerder dan dertien weken voor aanvang van het subsidietijdvak waarin de activiteiten zullen aanvangen wordt ingediend, schort Onze Minister de behandeling van de aanvraag op tot dertien weken voor aanvang van het subsidietijdvak en geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de dag waarop de termijn van dertien weken aanvangt.

  • 3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien artikel 7, tweede lid, van toepassing is.

  • 4. Met het oog op de toepassing van artikel 8, eerste lid, kan Onze Minister in afwijking van artikel 7, eerste lid, de beslissing op de aanvraag aanhouden, onverminderd het eerste lid.

Artikel 31

  • 1. De aanvraag tot vaststelling van een activiteitensubsidie geschiedt binnen zes maanden na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie werd verleend dan wel na afloop van de activiteiten dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 4:44, eerste lid, onder b of c, van de Algemene wet bestuursrecht, telkens binnen zes maanden na afloop van elk kalenderjaar.

  • 2. Onze Minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister kan deze termijn verlengen tot ten hoogste tweeëntwintig weken.

Artikel 32

Indien toepassing is gegeven aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, vangt de termijn om op een aanvraag tot verlening of vaststelling te beslissen aan zodra de aanvraag is aangevuld.

Artikel 33

Betaling van voorschotten vindt plaats in termijnen waarvan hoogte en betalingstijdstip in de beschikking tot subsidieverlening worden vastgelegd.

BB

De artikelen 34 tot en met 42 worden vervangen door twee nieuwe paragrafen, luidende:

Paragraaf 9. Subsidies lager dan € 25.000

Artikel 39
  • 1. Subsidies voor een bedrag lager dan € 25.000 worden als vast bedrag verstrekt.

  • 2. De subsidie wordt:

    • a. direct vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening of

    • b. ambtshalve vastgesteld, uiterlijk op een in een voorafgaande beschikking tot subsidieverlening vermelde datum, doch niet later dan tweeëntwintig weken nadat de activiteiten op grond van de beschikking moeten zijn verricht.

  • 3. Een subsidie als bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt binnen zes weken na vaststelling in één termijn betaald, doch niet eerder dan na aanvang van het subsidietijdvak.

Artikel 40
  • 1. Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onder b, wordt gegeven, vermeldt de beschikking de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2. Bij de subsidieverlening wordt bepaald dat de subsidieontvanger desgevraagd op in de beschikking vermelde wijze aantoont dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 3. Bevoorschotting vindt plaats tot honderd procent van het verleende bedrag in termijnen waarvan hoogte en betalingstijdstip in de beschikking tot subsidieverlening worden vastgelegd.

Paragraaf 10. Subsidies tussen € 25.000 en € 125.000

Artikel 41
  • 1. Subsidies voor een bedrag van ten minste € 25.000 tot ten hoogste € 125.000 worden verstrekt in de vorm van een vast bedrag of een vast bedrag overeenkomstig een in de beschikking te bepalen grondslag die is gerelateerd aan de gerealiseerde resultaten.

  • 2. Bij de subsidieverstrekking wordt bepaald dat de subsidieontvanger op in de beschikking vermelde wijze aantoont dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 3. Indien de kosten en opbrengsten in verband met de aard van de activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet kan worden vereist, kan in de beschikking worden bepaald dat de subsidieontvanger op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten aantoont dat de activiteiten zijn verricht.

CC

Na artikel 41 (nieuw) wordt een nieuwe paragraafaanduiding, ingevoegd luidende:

Paragraaf 11. Slotbepalingen

DD

Artikel 43 vervalt.

ARTIKEL II

Na inwerkingtreding van dit besluit berust de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 mede op de artikelen 4, derde lid, en 9 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en vindt voor het eerst toepassing op de verstrekking van subsidies voor het subsidietijdvak dat met ingang van 1 januari 2011 aanvangt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 28 september 2010

Beatrix

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Uitgegeven de tweeëntwintigste oktober 2010

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Aanwijzingen voor subsidieverstrekking

Op 15 december 2009 stelde de Minister-President, Minister van Algemene Zaken Aanwijzingen voor subsidieverstrekking1 vast. De Aanwijzingen zijn op 1 januari 2010 in werking getreden en zijn van toepassing op alle subsidies die onder ministeriële verantwoordelijkheid worden verstrekt, met uitzondering van:

  • a. subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt voor 1 januari 2010 en

  • b. subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt op of na 1 januari 2010 en voor 1 januari 2012 op grond van regelingen die voor 1 januari 2010 in werking zijn getreden.

De Aanwijzingen vloeien voort uit het uniforme kader voor een eenvoudiger uitvoering en beheer van subsidies (Kamerstukken II 2008/09, 31 865, nr. 5). Dit subsidiekader uniformeert en vereenvoudigt de regels voor de uitvoering en verantwoording van rijkssubsidies.

De Aanwijzingen moeten in acht worden genomen door de ministers en staatssecretarissen en de onder hen ressorterende dienstonderdelen en personen die bij de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van subsidieverstrekking zijn betrokken, zowel bij het opstellen van subsidieregelgeving als bij de toepassing van die regelgeving. Bestaande regelgeving moet voor 1 januari 2012 zijn aangepast.

Het subsidiekader kent drie standaard uitvoerings- en verantwoordingsarrangementen, waarvan de toepassing wordt bepaald door de hoogte van het subsidiebedrag. Het subsidiekader gaat uit van proportionaliteit tussen het subsidiebedrag en de lasten. Hoe lager het subsidiebedrag per ontvanger is, hoe minder of hoe eenvoudiger voorschriften worden gesteld en hoe efficiënter de verantwoording wordt ingericht:

  • tot € 25.000 directe vaststelling of desgevraagd verantwoording over de prestatie;

  • vanaf € 25.000 tot € 125.000 verantwoording over de prestatie;

  • vanaf € 125.000 verantwoording over kosten en prestaties.

Voorts brengt het kader uniformering en vereenvoudiging van begrippen en verplichtingen in het subsidieproces mee ten aanzien van termijnen, voorschotten, rapportages, en voorziet het in rijksbreed beleid, gericht op het voorkomen van misbruik.

Invoering van de Aanwijzingen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken

Het subsidiekader en de neerslag daarvan in de Aanwijzingen hebben ook gevolgen voor de subsidiepraktijk van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze subsidiepraktijk zal langs twee wegen in overeenstemming worden gebracht met de Aanwijzingen: door aanpassing van de regelgeving en, in samenhang daarmee, door bij de toepassing van de regelgeving, bij het opstellen van de afzonderlijke beschikkingen, de daarop betrekking hebbende bepalingen van de Aanwijzingen na te leven. Wat dit laatste betreft zullen de bij het ministerie gangbare model-subsidiebeschikkingen met de Aanwijzingen in overeenstemming worden gebracht. Voorts zal bij de vormgeving en toepassing van het «misbruikbeleid» recht gedaan worden aan de Aanwijzingen. Dit valt buiten de reikwijdte van de aanpassing van de regelgeving en zal in het vervolg van deze nota buiten beschouwing blijven.

De aanpassing van de regelgeving krijgt haar beslag in de onderhavige wijziging van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Binnen het geheel van de subsidieregelgeving van het ministerie raken de Aanwijzingen immers uitsluitend het Subsidiebesluit. Ter toelichting moge het volgende overzicht van het – gelaagde – subsidieregelgevingscomplex van het ministerie dienen. Dit samenstel van regels kent regelgeving op vier niveaus.

Overzicht van de subsidieregelgeving van het Ministerie van Buitenlandse Zaken

– Niveau I. Wet in formele zin

De Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken bevat de grondslag om bij algemene maatregel van bestuur en bij ministeriële regeling vast te leggen waarvoor en aan wie subsidies kunnen worden verleend en om subsidieplafonds en regels van procedurele aard vast te stellen.

– Niveau II. Algemene maatregel van bestuur

Het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken bevat algemene bepalingen ten aanzien van subsidieontvangers, bekendmaking van beleidsregels en subsidieplafonds, en bevat regels voor termijnen, verdelingsmechanismen, algemene beoordelingscriteria, subsidiabele kosten en bevoorschotting. Het besluit regelt voorts welke verplichtingen voor ontvangers aan de subsidie verbonden kunnen worden, voor zover dat niet al uit de Algemene wet bestuursrecht voortvloeit.

– Niveau III. Ministeriële regeling

De Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 identificeert op hoofdlijnen in een tiental afdelingen de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verleend, zoals bevordering van de naleving van mensenrechten, structurele armoedebestrijding in ontwikkelingslanden en bevordering van de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot de buitenlandse betrekkingen etc.

– Niveau IV. Beleidsregels en subsidieplafonds

Met het oog op de toepassing van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn diverse beleidsregels en subsidieplafonds vastgesteld. Deze beleidsregels en subsidieplafonds bevatten een nadere specificering van de activiteiten waarvoor ingevolge de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 subsidie kan worden verleend, begrenzen de daarvoor beschikbare subsidiemiddelen en omvatten bepalingen inzake de verdelingssystematiek, de subsidietijdvakken e.d. De beleidsregels en plafonds hebben alle een tijdelijke werkingsduur.

Reikwijdte van de aanpassing

De onderhavige wijziging is een noodzakelijke maar niet een voldoende stap om de naleving van de Aanwijzingen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken te waarborgen: het is een noodzakelijke stap omdat het Subsidiebesluit zoals het voor totstandkoming van het onderhavige besluit luidde belemmeringen voor de toepassing van de Aanwijzingen bevatte. Aanpassing van het besluit is echter niet voldoende: van minstens zo veel gewicht is de neerslag van de Aanwijzingen in de afzonderlijke subsidiebeschikkingen. Zoals hiervoor vermeld, zullen de daarvoor in aanmerking komende modelbeschikkingen worden aangepast.

Uit oogpunt van kenbaarheid van de verplichtingen die uit een subsidierelatie voor de subsidieontvanger voortvloeien, is het streven erop gericht om deze verplichtingen zoveel mogelijk in de beschikking zelf neer te leggen. Dat brengt mee dat de subsidieontvanger uit één document zijn verplichtingen kan kennen. Met het oog hierop zal het Subsidiebesluit zo veel mogelijk «verplichtingenarm» worden ingericht en worden daarin geen verplichtingen opgenomen die evengoed, en uit oogpunt van kenbaarheid voor de ontvanger zelfs beter, in de beschikking kunnen worden verwerkt.

Gelet op het voorgaande zal het besluit de subsidieontvanger derhalve niet meer verplichten tot het verstrekken van een financiële verantwoording. Als het niettemin wenselijk of noodzakelijk is om een dergelijke verplichting aan de subsidie te verbinden – bijvoorbeeld bij subsidies waarmee een bedrag van meer dan € 125.000 is gemoeid of omdat de Europese Commissie daarop aandringt, in het geval een subsidie staatssteun zal kunnen meebrengen – zal een dergelijke verplichting alsnog in de beschikking worden neergelegd.

De Aanwijzingen die betrekking hebben op de aan de subsidie verbonden verplichtingen worden als volgt in het Subsidiebesluit en in de subsidiebeschikkingen verankerd. Zoals hiervoor vermeld, is het besluit «verplichtingenarm» ingericht. In de redactie van het besluit is daarmee rekening gehouden door in de daarvoor in aanmerking komende gevallen aan de subsidieverlener de bevoegdheid te geven dan wel de verplichting op te leggen om specifieke verplichtingen aan de subsidie te verbinden. Zie bijvoorbeeld de artikelen 21 tot en met 24b.

Wellicht ten overvloede zij erop gewezen dat aan Aanwijzingen die strekken tot een nalaten – zoals Aanwijzingen 9 en 10 – uitvoering zal worden gegeven door in de daarvoor in aanmerking komende gevallen «nalatig» te zijn. Tenslotte resteren enkele Aanwijzingen die uitsluitend betrekking hebben op de «interne gang van zaken»: Aanwijzingen 11 en 20. Aan die Aanwijzingen kan en zal zonder juridische verankering in het besluit of in de beschikkingen uitvoering worden gegeven.

Aanwijzing 7

Artikel 39

Aanwijzing 8

Artikel 40

Aanwijzing 9

Nalaten

Aanwijzing 10

Nalaten

Aanwijzing 12

Artikel 41

Aanwijzing 13

Nalaten

Aanwijzing 14

Nalaten

Aanwijzing 15

Artikel 41

Aanwijzing 16

Artikel 24b

Aanwijzing 17

Artikel 30

Aanwijzing 18

Artikelen 33, 39, derde lid, 40, derde lid

Aanwijzing 19

Operationalisering artikelen 14 en 15

Administratieve lasten

De onderhavige aanpassing van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking brengt voor alle subsidieprogramma’s van het departement een verlaging van administratieve lasten mee. Het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken bevat immers algemene bepalingen ten aanzien van subsidieontvangers, voorschriften voor de bekendmaking van beleidsregels en subsidieplafonds en bevat regels voor termijnen, verdelingsmechanismen, algemene beoordelingscriteria, subsidiabele kosten en bevoorschotting. Het besluit regelt voorts welke verplichtingen voor ontvangers aan de subsidie verbonden kunnen worden, voor zover dat niet al uit de Algemene wet bestuursrecht voortvloeit. Naast deze aanpassing van het Subsidiebesluit bestaat geen noodzaak of aanleiding om de overige subsidieregelgeving van het departement aan te passen.

In verband hiermee is het voorstel aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten voorgelegd. Bij de daarvoor in aanmerking passages in deze paragraaf is uiteengezet op welke wijze de bevindingen van het college zijn verwerkt.

De invoering van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking als uitvloeisel van het uniforme subsidiekader zal een lastenverlichting meebrengen die wordt geraamd op 30% van de administratieve lasten voor de subsidieontvangers en 20% van de uitvoeringslasten voor de subsidieverleners. Dit komt voor alle rijkssubsidies gezamenlijk neer op een totale structurele besparing van per saldo € 75 miljoen per jaar (€ 57 miljoen administratieve lasten en € 18 miljoen uitvoeringslasten). De percentages zijn berekende gemiddelden voor alle rijkssubsidies. De besparingen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken vormen hiervan een deel. Volgens het subsidieoverzicht Rijk 2010 (kamerst. 2009/10, 32 335, nr. 1) bedragen de subsidieuitgaven van de rijksoverheid in 2010 € 6.059.597.269, het aandeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken daarin bedraagt € 1.443.523.020, ongeveer 24%. Een dienovereenkomstige besparing van administratieve lasten en uitvoeringslasten zou neerkomen op € 13.7 (waarvan € 0.7 miljoen voor het bedrijfsleven), respectievelijk € 4.3 miljoen. Deze bedragen vormen uiteraard een benadering en kunnen niet worden aangemerkt als een exacte weergave van de omvang van de besparingen. De omstandigheid dat het ministerie van Buitenlandse Zaken ongeveer een kwart van de rijkssubsidies voor zijn rekening neemt, verdeeld over enkele tientallen subsidieprogramma’s, die naar omvang – zowel voor de afzonderlijke programma’s als geheel als voor de daarop gebaseerde beschikkingen tot subsidieverlening – een grote spreiding vertonen, biedt evenwel steun voor de aanname dat de samenstelling van «het subsidiepakket» van Buitenlandse Zaken uit oogpunt van administratieve lasten niet significant afwijkt van die van het gehele «rijkspakket». De door Actal in overweging gegeven aanpak om de administratieve lasten te kwantificeren, namelijk aan de hand van een cijfermatige analyse op handelingenniveau voor alle door het ministerie uitgevoerde subsidieprogramma’s afzonderlijk, zou – gelet op de cumulatie van aannames waarop een dergelijke analyse zou moeten steunen – niet tot beter onderbouwde uitkomsten leiden en een onevenredige toename van bestuurslasten meebrengen. De omvang van de bezwaar- en beroepslasten zal niet in betekenende mate worden geraakt door de voorgenomen wijzigingen: de ervaring leert dat bezwaar- en beroepszaken vrijwel uitsluitend betrekking hebben op beschikkingen tot gehele of gedeeltelijke weigering van de gevraagde subsidie.

Aangezien de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking een uniform – en een verplicht – kader voor de verstrekking van rijkssubsidies bieden, ligt het niet in de rede om een onderzoek naar alternatieven voor de invoering van dit kader uit te voeren. Om die reden is de aanbeveling van Actal om in de toelichting aan dergelijke alternatieven aandacht te besteden niet overgenomen. Waar de Aanwijzingen keuzeruimte bieden, zal bij het gebruikmaken van die ruimte uiteraard aan het belang van het terugdringen van administratieve lasten recht worden gedaan. In het licht van de bevindingen van de evaluatie van de Aanwijzingen die in 2012 zal plaatsvinden, kan worden bezien of aanleiding bestaat tot een verdergaande terugdringing van administratieve lasten die aan subsidiëring zijn verbonden.

Artikel I

C
Artikel 1

Als in het besluit de term «verstrekking» wordt gebezigd, kan daarmee zowel de verlening als, in het geval de subsidie direct wordt vastgesteld, de vaststelling worden bedoeld. Als een bepaling uitsluitend betrekking kan hebben op «verlening» of «vaststelling» blijkt dat uit het gebruik van een van deze termen.

D, I

Aan het oorspronkelijke artikel 3, dat een algemene afwijkingsbepaling bevatte, bestaat geen behoefte meer. Van deze afwijkingsmogelijkheid is slechts één maal gebruik gemaakt. Voor subsidies met het oog op de verstrekking van noodhulp is in de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 afgeweken van de bepaling in artikel 9 dat geen «achterafsubsidie» wordt verstrekt. Door een toevoeging aan artikel 9 is het wegvallen van artikel 3 ondervangen.

E

De bepaling in het nieuwe derde lid van artikel 4 was aanvankelijk als artikel 34 in het besluit opgenomen. Toegevoegd is een bepaling dat, uitzonderingen daargelaten, samenloop van een instellingssubsidie en een activiteitensubsidie niet geoorloofd is.

G

Bepalingen met betrekking tot termijnen zijn in paragraaf 8 verwerkt. Het oorspronkelijke tweede lid van artikel 7 kan daardoor vervallen.

Het nieuwe derde lid stelt buiten twijfel dat de datum waarop de aanvraag volledig is als datum van ontvangst van een aanvraag wordt aangemerkt. Dit is vooral van belang indien voor het indienen van aanvragen een termijn is vastgesteld of indien de volgorde van indiening van belang is voor het uitputten van een subsidieplafond. In artikel 33 is een vergelijkbare bepaling neergelegd voor de aanvang van een beslistermijn.

H

Bepalingen met betrekking tot termijnen zijn in paragraaf 8 verwerkt. Het oorspronkelijke vierde lid van artikel 8 is in artikel 30 als vierde lid verwerkt.

N

De bepaling in artikel 13, eerste lid, was aanvankelijk verwerkt in artikel 16.

P

De materie die in paragraaf 7 was neergelegd, is nu verwerkt in paragraaf 8. Artikel 19 kan vervallen omdat verplichtingen voor de subsidieontvanger in de subsidiebeschikking worden neergelegd.

R

Deze wijziging brengt een herschikking mee van een bepaling die tot dusverre elders in het besluit was neergelegd: het nieuwe artikel 21 was artikel 37 (oud).

U

Artikel 24 wordt opnieuw vastgesteld, met inachtneming van het uitgangspunt dat het besluit verplichtingenarm wordt ingericht.

V

In een nieuw artikel 24a is bepaald dat aan de subsidie verplichtingen kunnen worden verbonden die niet betrekking hebben op het doel van de verstrekte subsidie maar die strekken tot de bescherming van een of meer van de overige belangen die ingevolge de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken en artikel 8 van het Subsidiebesluit Ministerie van het Buitenlandse Zaken bij subsidieverstrekking een rol kunnen spelen. Ingevolge artikel 4:39, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen dergelijke verplichtingen uitsluitend betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteiten worden verricht. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij de subsidieverstrekking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger noch direct noch indirect gebruik maakt van kinderarbeid.

Het nieuwe artikel 24b bevat de verplichting tot het opleggen van de meldingsplicht, bedoeld in Aanwijzingen 8, 12 en 16.

W tot en met AA

In paragraaf 8 zijn de bepalingen omtrent de termijnen bijeengebracht en in overeenstemming gebracht met de Aanwijzingen.

BB

De paragrafen 9 en 10 bevatten de uit de Aanwijzingen voortvloeiende regimes voor subsidies lager dan € 25.000 respectievelijk subsidies tussen € 25.000 en € 125.000.

Het vervallen van de artikelen 34 tot en met 38 is een uitvloeisel van een herschikking van bepalingen: artikel 34 is deels verwerkt in het nieuwe vierde lid van artikel 4 en deels in het nieuwe artikel 29, artikel 35, tweede lid, is verwerkt in het nieuwe artikel 30, tweede lid, artikel 36 is verwerkt in het nieuwe artikel 28, eerste lid, artikel 37 is verwerkt in het nieuwe artikel 24, artikel 38 is vervallen in verband met het streven om het besluit «verplichtingenarm» in te richten.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven