Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2010, 699 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2010, 699 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 juli 2010, nr. R&P/RA/2010/14081;
Gelet op artikel 82a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
De Raad van State gehoord (advies van 5 augustus 2010, no. W.12.10.0285/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 september 2010, nr. R&P/RA/2010/15925;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
een werknemer als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet SUWI;
Werkloosheidswet;
de werkgever in de zin van artikel 9 en 10 van de WW, niet zijnde een overheidswerkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van de WW;
voorstellen van werkgevers, organisaties van werkgevers dan wel organisaties die werkgevers in een sector of regio vertegenwoordigen om met ontslag bedreigde werknemers van werk naar werk te begeleiden, waarbij verenigingen van werknemers of een vertegenwoordiging van werknemers zijn betrokken;
het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep.
1. Voor de uitvoering van projecten kan Onze Minister middelen ter beschikking stellen aan werkgevers, organisaties van werkgevers, dan wel organisaties die werkgevers in een sector of regio vertegenwoordigen, die rechtspersoon zijn, met het oog op onderzoek naar de mogelijkheden van uitvoering van de re-integratietaak en de inzet van re-integratie-instrumenten door werkgevers en sectoren bij wijze van experiment als bedoeld in artikel 82a van de Wet SUWI.
2. De middelen zijn bestemd voor projecten van toeleiding naar werk bij een andere werkgever dan wel naar zelfstandig ondernemerschap van met ontslag bedreigde werknemers en werknemers die een uitkering op grond van de WW ontvangen voortvloeiend uit de beëindiging van de dienstbetrekking met bij de projecten betrokken werkgevers voor trajecten ten behoeve van deze werknemers.
1. De middelen worden door de ontvangers besteed voor arbeidsbemiddeling en re-integratiemaatregelen met toepassing van de Wet SUWI, de WW en de Wet werk en bijstand.
2. Bij de besteding van de middelen kan afgeweken worden van artikel 30a, vierde tot en met achtste lid van de Wet SUWI en de artikelen 76, derde lid, 76a, derde lid, onderdelen a en d, en 78a van de WW en artikel 8 van de Wet werk en bijstand.
3. Voor de financiering wordt afgeweken van artikel 100 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
1. De looptijd van de projecten bedraagt maximaal één jaar vanaf het moment van toekenning van de middelen.
2. De middelen worden besteed voor arbeidsbemiddeling van en re-integratiemaatregelen als bedoeld in artikel 3 voor de werknemers, die tijdens de duur van de projecten met ontslag bedreigd worden.
3. Re-integratietrajecten voor werknemers die op de datum van afloop van de projecten nog niet zijn afgerond, worden voortgezet.
1. Onze Minister maakt bekend voor welke datum verzoeken om middelen voor de projecten kunnen worden ingediend.
2. Voorwaarde voor ontvangst van de middelen is dat de uitvoering van de projecten voor 50% wordt bekostigd met eigen middelen, die niet afkomstig zijn van het Rijk, provincies of gemeenten en niet zijn aan te merken als loon voor de arbeid in dienstbetrekking, met dien verstande dat het loon voor de arbeid van de werknemers die de projecten begeleiden, wel kan worden aangewend als eigen middelen ter bekostiging van de uitvoering van de projecten.
3. Bij het verzoek wordt een projectplan overgelegd, dat in ieder geval bevat:
a. een inschatting van het aantal werknemers dat zal deelnemen;
b. de opzet van de projecten;
c. de aard en omvang van de eigen middelen, bedoeld in het tweede lid, die voor de projecten beschikbaar zijn;
d. een begroting van de benodigde middelen gerelateerd aan het aantal deelnemende werknemers.
4. Onze Minister beslist aan welke projecten middelen worden toegekend en maakt daarbij bekend welk bedrag beschikbaar is.
Onze Minister kan bepalen dat en op welk tijdstip nieuwe middelen beschikbaar zijn voor nieuwe projecten of voor voortzetting van projecten gedurende de werkingsduur van dit besluit, bedoeld in artikel 82a, derde lid, van de Wet SUWI.
1. De bij de projecten betrokken organisaties, werkgevers en werknemers verlenen hun medewerking aan het onderzoek dat Onze Minister instelt naar het verloop van de projecten en de doelmatigheid en doeltreffendheid daarvan.
2. De bij de projecten betrokken organisaties, werkgevers en werknemers verstrekken Onze Minister alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verslaglegging over het verloop de projecten met het oog op het onderzoek, bedoeld in artikel 2 en het eerste lid, en de resultaten van de projecten in de praktijk.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 21 september 2010
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
Uitgegeven de dertigste september 2010
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Werkgevers en werknemers kunnen een belangrijke rol spelen in het voorkomen van werkloosheid en het toeleiden naar een andere baan van met werkloosheid bedreigde werknemers. Op dit moment is een beweging gaande in regio’s en sectoren, waar samenwerkende partijen proberen ontslagen of met werkloosheid bedreigde werknemers van werk naar werk te helpen. Hiertoe ontwikkelen samenwerkende partijen diverse initiatieven, waarvoor financiële ondersteuning uit publieke middelen wordt gevraagd. Het bevorderen van de arbeidsmobiliteit, en het daartoe organiseren van het netwerk van werkgevers in de regio of sector is een belangrijke beweging, zeker in de huidige arbeidsmarkt, die ondersteuning verdient. Werkgevers hebben toegevoegde waarde bij het aan het van-werk-naar-werk helpen van hun werknemers in het netwerk van bedrijven in de regio en de sector. Dit geldt met name voor die werknemers die niet snel zelf ander werk vinden en daardoor het risico lopen langdurig werkloos te worden. Juist in de huidige arbeidsmarkt is de (intersectorale) mobiliteit van met ontslag bedreigden en werklozen naar nog openstaande vacatures, van groot belang.
Het kabinet wil binnen de huidige wettelijke kaders actief initiatieven ondersteunen die, complementair aan het huidige re-integratiebeleid, meerwaarde kunnen opleveren voor van werk-naar-werk transities op de arbeidsmarkt. Het kabinet zal daarom tijdelijk financiële ondersteuning geven aan projecten van samenwerkende werkgevers in regio’s en sectoren. Doel van deze ondersteuning van projecten is te onderzoeken of (samenwerkende) werkgevers een meer directe rol kunnen spelen bij herplaatsing of re-integratie bij een andere werkgever dan wel bij de toeleiding naar zelfstandig ondernemerschap van met ontslag bedreigde of tijdens de duur van het project werkloos geworden werknemers, en of zij daarbij aansprekende resultaten laten zien.
Bij de totstandkoming van de Wet SUWI is de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de re-integratie van werklozen al een uitgangspunt geweest. Naast de publieke re-integratietaak van UWV werd ruimte gegeven voor bipartiet opdrachtgeverschap op cao-niveau of sectoraal niveau. Met dit besluit wordt een nadere invulling gegeven aan een meer directe betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de re-integratie. Om de belangstelling voor de projecten te polsen, is een concept van dit besluit besproken in het overleg met de Stichting van de Arbeid. In het overleg is positief gereageerd op het conceptbesluit.
Samenwerkende of grote werkgevers in een regio/sector kunnen op basis van dit besluit een aanvraag met projectplan indienen waarbij zij, in plaats van UWV, de toeleiding naar werk bij een andere werkgever dan wel de toeleiding naar zelfstandig ondernemerschap ter hand nemen voor de met ontslag bedreigde of recent werkloos geworden werknemers. Bij de totstandkoming van deze projectplannen moeten werknemersorganisaties of een vertegenwoordiging van werknemers zijn betrokken. Ter ondersteuning van de uitvoering van deze projecten kan de Minister financiële middelen ter beschikking stellen aan de daartoe geselecteerde projecten.
Voorwaarde voor toekenning van publieke middelen is dat (samenwerkende) partijen voor minimaal 50% van de totale projectkosten aan eigen middelen inzetten als co-financiering. Hierbij kan gedacht worden aan het inzetten van (een deel van) de middelen die de werkgever anders zou reserveren in het kader van een sociaal plan (bijvoorbeeld voor ontslagvergoedingen). Hiermee worden deze middelen in een dergelijk project ingezet voor activering van werknemers en daarmee het verhogen van de arbeidsparticipatie.
Een afwijking van de wettelijke taken op gebied van re-integratie kan worden vormgegeven op grond van de innovatiebepaling in de Wet SUWI (artikel 82a). Op grond van deze innovatiebepaling kan bij algemene maatregel van bestuur experimenteerruimte worden geboden met het oog op het onderzoeken van een doeltreffender uitvoering van de WW en de Wet werk en bijstand (WWB). Hierbij kan ondermeer worden afgeweken van bepalingen over de re-integratieverantwoordelijkheid, alsmede van de inhoud van de re-integratie-instrumenten en de financiering daarvan.
In het kader van dit besluit gaat het om het tijdelijk toestaan van een andere aanpak van de re-integratieverantwoordelijkheid. Hierbij wordt onderzocht of de uitvoering van de re-integratietaak en de inzet van re-integratie-instrumenten door werkgevers en sectoren met inzet van middelen zowel afkomstig van het Rijk als van werkgevers en sectoren een effectieve wijze is van toeleiding naar werk bij een andere werkgever dan wel de toeleiding naar zelfstandig ondernemerschap van met ontslag bedreigde en tijdens de duur van het project werkloos geworden werknemers.
Dit betekent dat het indienen van een projectplan niet automatisch leidt tot toekenning van middelen. Slechts de aanvragen die naar de mening van SZW het beste resultaat kunnen leveren voor het onderzoek naar deze andere wijze van uitvoeren van de SUWI-wetten, kunnen voor financiële ondersteuning in aanmerking komen.
(Samenwerkende) werkgevers beslissen zelf hoe en voor welke met ontslag bedreigde of tijdens de duur van het project werkloos geworden werknemers de beschikbare gelden worden ingezet, zolang deze maar worden besteed aan bemiddeling of re-integratie naar ander werk.
Met ontslag bedreigde werknemers zijn werknemers die kunnen aantonen, dat hun dienstbetrekking binnen vier maanden zal eindigen (blijkend uit een ontslagaanzegging of reorganisatie). De arbeidstoeleiding en re-integratie voor deze werknemers valt onder de regie van de aanvragers vanaf het moment dat duidelijk is dat de dienstbetrekking binnen 4 maanden eindigt. Als deze werknemers gedurende het project instromen in de WW, blijven arbeidstoeleiding en re-integratie van deze werknemers onder de regie van de aanvragers vallen. Hiermee wordt voorkomen dat door werkgevers ingezette activiteiten gericht op arbeidstoeleiding en re-integratie direct moeten worden afgebroken en overgedragen aan UWV zodra werkloosheid optreedt.
Werknemers die al werkloos zijn bij aanvang van het project en waarvan de arbeidsbemiddeling en re-integratie door UWV wordt uitgevoerd, vallen niet onder dit project.
Met ontslag bedreigde werknemers nemen op basis van vrijwilligheid deel aan het project. Deze vrijwillige deelname kan eraan bijdragen dat aan het project hoofdzakelijk met ontslag bedreigde werknemers zullen deelnemen die verwachten de in het project vormgegeven arbeidstoeleiding en re-integratie nodig te hebben om ander werk te vinden. Werknemers die de voorkeur geven aan bemiddeling en re-integratiedienstverlening via UWV, kunnen daar echter voor kiezen. Werknemers die al deelnemen aan het project kunnen gedurende de looptijd van het project niet alsnog kiezen voor de bemiddeling en re-integratiedienstverlening via UWV.
Aanvragers moeten een aanvraag met Plan van Aanpak indienen. Hierin moet worden omschreven voor hoeveel personen welke inzet gepleegd gaat worden en welke resultaten daarbij worden nagestreefd. Daarbij zullen ten behoeve van de monitoring en de evaluatie ook meer kwalitatieve aspecten als bijvoorbeeld de organisatorische opzet en de procesgang inzichtelijk moeten worden gemaakt.
De minister besluit welke projecten in aanmerking komen voor financiering. De projecten moeten in ieder geval aan de volgende voorwaarden voldoen:
• Voorziet het projectplan in activiteiten die gericht zijn op re-integratie en bemiddeling naar werk bij een andere werkgever en/of andere sector dan wel gericht op de toeleiding naar zelfstandig ondernemerschap?
• Is er sprake van minimaal 50% van de totale projectkosten als inzet van private middelen ter co-financiering?;
• Zijn de belanghebbende verenigingen van werknemers of een vertegenwoordiging van werknemers betrokken bij de opzet van het project?
• De verhouding tussen de totale kosten van het project en het aantal werknemers dat deelneemt. Als indicatie daarvoor wordt uitgegaan van het volgende:
o Om voldoende omvang van projecten te borgen zodat de effecten van het project kunnen worden gemonitord, wordt vereist dat minimaal 50 met ontslag bedreigde werknemers deelnemen aan het project.
o Om minimaal vier verschillende projecten te kunnen vergelijken, is per project maximaal € 500.000 beschikbaar;
o Een redelijke verhouding tussen de verwachte kosten van het experiment en en aantal deelnemende werknemers. Per deelnemende met ontslag bedreigde werknemer wordt maximaal een bedrag van € 2.500 aan publieke middelen beschikbaar gesteld.
Tevens spelen bij de selectie van de projecten de volgende criteria een rol:
• De conjunctuurbestendigheid van de voorgestelde aanpak: het is van belang dat het uit te voeren project zowel in tijden van economische neergang effect kan hebben als in tijden van economische opgang (vacaturevervulling)
• Diversiteit van projecten (naar regio, sector en bedrijfsgrootte);
• Innovativiteit en creativiteit in aanpak en werkwijze;
• Past de aanvraag binnen de kaders van de WW (zie hieronder bij afbakening ten opzichte van WW)?
Het gaat bij het project om een andere uitvoering van de Wet SUWI en de re-integratieinstrumenten uit de Werkloosheidswet. In het kader van dit experiment kan niet worden afgeweken van de regels die gelden met betrekking tot wijze waarop een dienstbetrekking beëindigd kan worden en de daarbij geldende opzegtermijnen (ontslagrecht). Zoals eerder aangegeven is het wel mogelijk afspraken te maken om bijvoorbeeld (een deel van) de middelen die de werkgever anders zou reserveren in het kader van een sociaal plan (bijvoorbeeld voor ontslagvergoedingen) in te zetten om de projecten te financieren.
Evenmin is het mogelijk om WW-uitkeringsgelden anders in te zetten dan de mogelijkheden die de wettelijke kaders hiertoe bieden.
Aangezien de werknemer in geval van werkloosheid een WW-uitkering ontvangt, zijn de daarbij geldende verplichtingen (zoals opgenomen in artikel 24, 25 en 26 WW) onverminderd van kracht. Hetzelfde geldt ook voor de werknemers, die niet voor een WW-uitkering in aanmerking komen, maar eventueel direct instromen in de WWB. Deze wet blijft voor wat betreft de uitkeringsvoorwaarden gewoon van kracht.
Aanvragers moeten daarom met het UWV en/of gemeenten afspraken maken over invulling van de controle op deze verplichtingen in het project. Hieronder valt in ieder geval controle op de sollicitatieverplichtingen.
De looptijd van een project bedraagt maximaal één jaar vanaf het moment van toekenning van de aanvraag. Gedurende dit jaar kunnen de aanvragers de regie op arbeidsbemiddeling en re-integratie uitvoeren voor de met ontslag bedreigde werknemers. Re-integratietrajecten (waaronder scholing) voor individuele werknemers die op de datum van afloop van het project nog niet zijn afgerond, worden in het kader van het project nog voortgezet.
Voor werknemers die na afloop van het individuele traject nog werkloos zijn, zal de re-integratie en arbeidsbemiddeling na afloop van het project weer door UWV en/of gemeenten worden uitgevoerd. Aanvragers dienen met UWV en gemeenten (in ieder geval voor afloop van het project) afspraken te maken over de wijze waarop UWV en/of gemeenten de re-integratie en arbeidsbemiddeling na afloop van het project weer overnemen.
Zoals gemeld in de arbeidsmarktbrief «op weg naar herstel» van 12 maart 2010 (kamerstuk 29 544, nr. 238) stelt het kabinet in 2010 € 2 mln ter beschikking (uit de zogenoemde arbeidsmarktenveloppe 2010). Aanvragers krijgen vrij besteedbare middelen. Aanvragers mogen bij de inzet van deze middelen afwijken van de huidige bepalingen t.a.v. de inzet van re-integratie-instrumenten. Hierbij zijn aanvragers eveneens vrij om zelf te bepalen welk bedrag aan re-integratiebudget per persoon wordt ingezet. Aanvragers zijn hierbij niet gebonden aan het maximale bedrag aan publieke middelen ad € 2.500 dat per met ontslag bedreigde werknemer beschikbaar wordt gesteld. Zij kunnen zelf bepalen of zij voor één werknemer meer middelen inzetten dan voor de andere werknemer.
Voorwaarde om in aanmerking te komen voor de middelen is, dat de dekking van de projectkosten voor minimaal 50% uit eigen middelen bestaat. Bij de vaststelling of voldoende eigen middelen worden ingezet, worden de volgende middelen niet meegerekend:
• Subsidies die afkomstig zijn van Rijk, provincie en gemeenten. Hiertoe behoren ook de subsidies die worden verleend ter besteding van de gelden uit het Europees sociaal fonds 2007–2013 door de Minister van SZW;
• Salariskosten die betaald worden aan werknemers, die in het kader van de projecten van werk naar werk worden begeleid, voor werkzaamheden die zij verrichten.
Dit besluit is regelluw opgesteld. Daarmee zullen ook de administratieve lasten tot een minimum worden beperkt. Het experimentele karakter van de aanpak maakt dat van te voren niet is aan te geven hoe de projecten eruit komen te zien. Gegeven de hiervoor genoemde regelluwheid bestaat er een grote mate van vrijheid van aanvragende werkgevers hoe zij hun aanpak vorm en inhoud willen geven. Verder zal sprake zijn van het uitvragen van voor onderzoek gebruikelijke gegevens (zoals aantal deelnemers, soort activiteiten, ingezette middelen, resultaten etc.). Deze moeten voldoende informatie opleveren om te bepalen of de gekozen wijze van de uitvoering van re-integratie tot aansprekende resultaten leidt. Hierbij geldt als uitgangspunt dat in onderling overleg wordt gekozen voor de voor de projecten minst belastende vorm. Indien een ondernemer vrijwillig deelneemt aan een project, brengt dit administratieve lasten met zich mee. Deze administratieve lasten bestaan uit het indienen van een projectplan en het bijhouden en leveren van voor het onderzoek gebruikelijke gegevens, alsmede de kosten van overdracht aan UWV en of gemeenten indien na afloop van het project de werknemer nog werkloos is. Uitgaande van 10 projecten met de maximale duur van één jaar worden de administratieve lasten geraamd op € 70.000 (gemiddeld € 7.000 per project).
De uitkomsten van de projecten worden gemonitord. Daartoe wordt een extern bureau ingeschakeld, dat op een aantal momenten het verloop en de doeltreffendheid en doelmatigheid van het project zal toetsen. Met de beschikbare middelen kunnen 4 tot 16 projecten worden gefinancierd. Aangezien per met ontslag bedreigde werknemer maximaal € 2.500 beschikbaar is kunnen met het totale experiment minstens 800 personen worden bereikt. Hiermee moeten onderbouwde en betrouwbare kwalitatieve uitspraken over succes- en faalfactoren kunnen worden gedaan. Een belangrijke indicator voor succes is wanneer er een grote betrokkenheid van werkgevers is bij de projecten en als een aanzienlijk deel van de deelnemende werknemers een plek vindt bij een andere werkgever. Hierbij is tevens van belang hoe groot de afstand tot de arbeidsmarkt is van betrokken werknemers, hoe snel deelnemende werknemers aan het werk zijn gegaan en of er sprake is van een duurzame werkhervatting. Ook de inzet van de financiële middelen wordt gemonitord.
De re-integratieverantwoordelijkheid van het UWV voor werknemers die met ontslag bedreigd worden of een WW-uitkering ontvangen geldt niet voor overheidswerkgevers (artikel 30a, derde lid, onderdeel d, van de Wet SUWI). Overheidswerkgevers zijn op grond van artikel 72a WW verantwoordelijk voor de re-integratie van hun werkloze werknemers. Om die reden is hier in de begripsbepalingen al aangegeven, dat deze overheidswerkgevers niet worden beschouwd als werkgevers, die voor de middelen op grond van dit besluit in aanmerking kunnen komen.
Tevens wordt in dit artikel gedefinieerd om welke projecten het gaat. Het gaat om voorstellen van werkgevers, van organisaties van werkgevers in een bepaalde sector of van organisaties van ondernemingen in een bepaalde regio. De voorstellen dienen dus gericht te zijn op het toeleiden naar werk bij een andere werkgever dan wel op de toeleiding naar zelfstandig ondernemerschap van met ontslag bedreigde werknemers en werknemers die als gevolg daarvan reeds werkloos zijn geworden. Voorts is van belang, dat werknemersorganisaties en vertegenwoordigingen van werknemers, waarbij gedacht kan worden aan ondernemingsraden of personeelsvertegenwoordigers, bij de projecten zijn betrokken.
Dit besluit is gebaseerd op artikel 82a van de Wet SUWI. Dit artikel maakt het mogelijk in verband met onderzoek naar andere mogelijkheden van uitvoering van de sociale verzekeringswetten bij amvb tijdelijk van wettelijke bepalingen over re-integratie en re-integratie-instrumenten af te wijken. Met de uitvoering van de projecten van werk naar werk wordt onderzocht of sociale partners een meer directe rol kunnen spelen bij herplaatsing of re-integratie bij een andere werkgever dan wel bij de toeleiding naar zelfstandig ondernemerschap van met ontslag bedreigde werknemers, en of zij in dit kader aansprekende resultaten laten zien. Daarmee wordt tijdelijk afgeweken van het uitgangspunt van de Wet SUWI, dat het UWV hiervoor verantwoordelijk is. In het eerste lid wordt bepaald, dat de minister voor de uitvoering van deze projecten middelen beschikbaar stelt en daarmee dus beslist welke projecten voor de middelen in aanmerking komen.
Kern van de projecten is dat re-integratiemiddelen op andere wijze worden besteed dan op grond van de Wet SUWI, Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en de WW. In dit artikel wordt geregeld wie in aanmerking komt voor deze middelen en onder welke voorwaarden. De middelen zijn bestemd voor werkgevers, werkgeversorganisaties of sectorale organisaties voor werknemers van die werkgevers of in die sector die met ontslag bedreigd worden in de betekenis van artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI (werknemers die kunnen aantonen, dat hun dienstbetrekking binnen vier maanden zal eindigen blijkend uit een ontslagaanzegging of reorganisatie) of die al een werkloosheidsuitkering ontvangen uit de dienstbetrekking waaruit ze inmiddels ontslagen zijn. De werknemers moeten dan werkloos zijn geworden uit de dienstbetrekking met de deelnemende werkgever of werkzaam zijn geweest in de deelnemende sector (of regio).
Het gaat bij de projecten om een andere uitvoering van de Wet SUWI en de re-integratieinstrumenten uit de Werkloosheidswet. De bepalingen van die wetten zijn in beginsel van toepassing, maar er mag daarvan ook afgeweken worden voor zover het de voorwaarden betreft die daarin zijn opgenomen. In het tweede lid is aangegeven van welke bepalingen kan worden afgeweken. Het betreft de bepalingen over het re-integratieplan en de wijze waarop het UWV de re-integratieverantwoordelijkheid uitvoert in artikel 30a van de Wet SUWI en de bepalingen over de voorwaarden voor scholing (artikel 76) en loonkostensubsidie (artikel 78a) en de bepaling over de soort werkzaamheden die bij wijze van proefplaatsing worden uitgevoerd (76a, derde lid, onderdelen a en d) in hoofdstuk VI van de WW. Met betrekking tot de proefplaatsing (artikel 76a) is er voor gekozen dat niet kan worden afgeweken van de bepalingen in het eerste lid (maximale termijn van drie maanden), derde lid onderdeel b (aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering) en het derde lid, onderdeel c (slechts éénmaal proefplaats mogelijk bij dezelfde werkgever of diens rechtsvoorganger). Voorts kan in geval een werkloze werknemer een bijstandsuitkering ontvangt (of onder de re-integratieverantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders zou vallen) worden afgeweken van de verordening met bepalingen over de inhoud van de re-integratieinstrumenten, die het college zou kunnen inzetten. Daarmee zou dan worden afgeweken van artikel 8 van de WWB.
Voor de financiering van de re-integratie-activiteiten en de re-integratieinstrumenten wordt ook afgeweken van artikel 100 van de Wfsv, omdat de middelen zowel uit een rijksbijdrage als uit de sociale fondsen afkomstig zijn en ze ook niet verantwoord worden als uitgaven, die ten laste komen van het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWF). In artikel 100, onderdeel k, Wfsv wordt bepaald dat kosten in verband met de uitvoering van artikel 30a Wet SUWI en van de re-integratiemaatregelen, bedoeld in hoofdstuk IV van de WW ten laste komen van het AWF.
De afwijkingen betreffen wettelijke bepalingen, die in artikel 82a, eerste lid, onder a, b, e en i van de Wet SUWI worden bedoeld.
De looptijd van de projecten bedraagt één jaar vanaf het moment van toekenning van de middelen. Gedurende dit jaar kunnen de aanvragers de regie op arbeidsbemiddeling en re-integratie uitvoeren voor de met ontslag bedreigde werknemers en voor de werknemers die uiteindelijk daadwerkelijk ontslagen worden. Re-integratietrajecten (waaronder scholing) voor individuele werknemers die op de datum van afloop van het experiment nog niet zijn afgerond, worden afgemaakt. De activiteiten in het kader van de projecten moeten worden ingezet voor de met ontslag bedreigde werknemers, die echter gedurende het project inmiddels wel werkloos kunnen zijn geworden.
De Minister maakt bekend voor welke datum verzoeken voor de middelen voor de projecten op de uitvoering waarvan dit besluit van toepassing is, kunnen worden ingediend (het eerste lid).
Voorwaarde om de middelen toe te kennen is dat de projecten voor 50% met eigen middelen worden bekostigd. Het mag hierbij niet gaan om subsidies die afkomstig zijn van Rijk, provincie en gemeenten. Daartoe behoren ook de subsidies die worden verleend ter besteding van de gelden uit het Europees sociaal fonds 2007–2013 door de Minister van SZW. Het mag evenmin gaan om loon dat de werknemers, die in het kader van de projecten van werk naar werk worden begeleid, voor arbeid in de dienstbetrekking ontvangen. Wel mag het loon voor arbeid van de werknemers die de projecten begeleiden, worden gebruikt als eigen middelen ter bekostiging van de uitvoering van het project (het tweede lid).
De gegevens die noodzakelijk zijn om een selectie van de projecten te kunnen maken zijn hiervoor al besproken in het algemene deel van deze nota van toelichting.
Bij de beslissing over de toekenning van de middelen wordt aangegeven welk bedrag beschikbaar is voor de aanvragers voor de uitvoering van de projecten. Daarbij wordt rekening gehouden met het maximaal per projectvoorstel beschikbare bedrag.
Op grond van artikel 82a, derde lid, van de Wet SUWI vervalt het innovatiebesluit vijf jaar na inwerkingtreding, tenzij bepaald wordt dat het eerder vervalt of er een wet is ingediend om de inhoud van het besluit om te zetten in een regeling bij wet. Er wordt uitgegaan van de wettelijke looptijd van vijf jaar voor dit besluit. Er zijn echter voor de invulling van deze innovatieve projecten alleen voor 2010 middelen beschikbaar gesteld voor eenmalige besteding voor dit doel. Dit artikel maakt het mogelijk gedurende de werkingsduur van vijf jaar van dit besluit voor de komende jaren opnieuw middelen ter beschikking te stellen en in te zetten voor nieuw aan te melden projecten van de soort waarop dit besluit betrekking heeft.
Op grond van artikel 82a, zesde lid, van de Wet SUWI moet aan het parlement gemeld worden hoe wat op grond van het innovatie artikel wordt uitgeprobeerd in de praktijk is verlopen en welk standpunt de minister hierover heeft. Daartoe is het van belang dat het verloop van de projecten en de resultaten naar doelbereik en doeltreffendheid worden onderzocht. In dit onderzoek wordt de plaatsing van de werknemers gemonitord. Dit artikel regelt dat de deelnemers en betrokken werknemers dienen mee te werken aan dat onderzoek. Voorts dienen zij alle gegevens te verstrekken die nodig zijn voor het onderzoek en de verslaglegging over het onderzoek en de projecten. Het gaat daarbij ook om het onderzoek naar de vraag of de uitvoering van re-integratie-activiteiten onder verantwoordelijkheid van sectoren en regio’s als onderdeel van de structuur van de uitvoeringsorganisatie werk en inkomen effectief is (het doel en het onderzoek, dat in artikel 2 wordt aangeduid).
Dit besluit zal niet in werking treden op de vaste verandermomenten 1 juli of 1 januari. De datum van 1 juli 2010 is niet haalbaar. Opschuiven tot de datum 1 januari 2011 is niet in het belang van de bij de projecten betrokken organisaties, omdat de middelen voor de projecten vooralsnog alleen in het jaar 2010 kunnen worden toegekend. De organisaties zijn gebaat bij een spoedige inwerkingtreding. De eerste uitzonderingsgrond voor de vaste verandermomenten is van toepassing.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-699.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.